direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22e Blaarthemseweg 83
Status: ontwerp
Plantype: Omgevingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Initiatiefnemer C.V. Exploitatie Blaart is eigenaar van het schoolterrein aan de Blaarthemseweg 83 in Veldhoven. Voorheen was dit terrein in gebruik door de Prins Willem Alexanderschool voor Speciaal en Voortgezet Speciaal ZML-onderwijs (VSO|PWA). Na de verhuizing van deze basisschool naar de Kempen Campus in juli 2016 is het pand tijdelijk leeg komen te staan. Sinds 2017 heeft DOE040 zijn intrek genomen in het pand.

DOE040 staat voor Democratisch Onderwijs Eindhoven. Deze particuliere school is bedoeld voor kinderen van 4 tot en met 21 jaar. Schoolgenoten hebben hier een gelijkwaardige stem en leren verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leer- en ontwikkelproces. De school huisvest zowel basis- als middelbaar schoolonderwijs.

Initiatiefnemer is nu voornemens op de locatie een nieuwe ontwikkeling te realiseren. Het betreft de sloop- en nieuwbouw van de school DOE040 en het toevoegen van in totaal maximaal 88 wooneenheden.

Het beoogde initiatief is in strijd met het tijdelijk omgevingsplan van de gemeente Veldhoven met daarin (onder andere) het bestemmingsplan ‘Zeelst 2016’ (onherroepelijk, vastgesteld op 13 december 2016). Om deze reden wordt het omgevingsplan gewijzigd. In het kader van de beoogde ontwikkeling is voorliggend TAM-omgevingsplan opgesteld, waaruit blijkt dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en dat wordt voldaan aan de daarvoor geldende rijks- en provinciale (instructie)regels (artikel 8.0a lid 1 en 2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving).

Het wijzigen van het omgevingsplan middels een TAM-Omgevingsplan betreft een tijdelijke alternatieve maatregel waar via de IMRO-standaard en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen het omgevingsplan wordt gewijzigd voor urgente gebiedsontwikkelingen. De TAM-IMRO-besluiten maken juridisch gezien deel uit van het (‘nieuwe’) omgevingsplan, maar hebben technisch gezien het ‘oude’ formaat (IMRO). Later moeten deze besluiten conform de STOP/TPOD-standaard alsnog gepubliceerd worden bij de Landelijke voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB). Dit zal in een later stadium door de gemeente Veldhoven worden gedaan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied aan de Blaarthemseweg 83 ligt in het oosten van gemeente Veldhoven, aan de oostzijde van het voormalige kerkdorp en de huidige wijk Zeelst. Het plangebied is gelegen op korte afstand van de rijksweg A2 met parallelstructuur N2 en vormt een overgangsgebied tussen woonbebouwing, maatschappelijke functies en groengebieden.

De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 8.235 m². De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging en begrenzing plangebied (Bron: Block Architecten)

Het plangebied wordt in zijn geheel omsloten door openbaar gebied. Ten zuiden en oosten van het plangebied loopt de Blaarthemseweg. Het deel ten oosten van het plangebied is doodlopend en hier bevinden zich tevens de parkeervoorzieningen van het schoolterrein. Aan deze kant is ook een tijdelijke vorm van wonen in de vorm van woonunits opgericht. De Blaarthemseweg ten zuiden van het plangebied betreft een doorgaande weg met een buurtontsluitingsfunctie. Ten westen en noorden van het plangebied loopt een langzaamverkeerverbinding die de Blaarthemseweg verbindt met de naastgelegen woonbuurt. Via het pad ten westen van het plangebied is het schoolplein bereikbaar. Ook aan de zuidzijde (Blaarthemseweg) is een ingang waarmee het schoolterrein te bereiken is. Aan de oostkant bevindt zich de hoofdentree van het schoolgebouw.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden zowel de huidige feitelijke situatie als het plan op hoofdlijnen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de ontwikkeling getoetst aan het omgevingsplan en wordt beschreven op welke onderdelen de ontwikkeling hiermee in strijd is. In hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid over de fysieke leefomgeving. In hoofdstuk 5 wordt de ontwikkeling getoetst aan de onderdelen van de fysieke leefomgeving. Hierbij wordt getoetst aan ruimtelijke aspecten, zoals bodem en verkeer, en aan onderwerpen die zien op het milieu, zoals geluid en natuur. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische opzet, waarna in hoofdstuk 7 wordt aangetoond dat de ontwikkeling financieel en maatschappelijk gezien haalbaar is. Hierbij wordt ook aangegeven of en op welke wijze er aan participatie is gedaan. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 een conclusie getrokken waarin gemotiveerd wordt dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied omvat het schoolterrein aan de Blaarthemseweg 83 in Veldhoven inclusief naastgelegen parkeerterrein. Op dit schoolterrein is een schoolgebouw van één bouwlaag aanwezig. Het gebouw (circa 2.200 m2 BVO) bestaat uit drie horizontale vleugels, die aan de oostzijde met elkaar zijn verbonden door middel van een verticale vleugel. Zodoende zijn twee schoolpleinen te onderscheiden, die ieder voor ongeveer driekwart met bebouwing worden omgeven. In de middelste vleugel, centraal op terrein, is een gymzaal aanwezig. Hier is de bebouwing wat hoger dan op de rest van het terrein. In de zuidoosthoek van het terrein, aan de verticale vleugel van het gebouw, zijn op een later tijdstip enkele noodlokalen aan het oorspronkelijke schoolgebouw gebouwd. De hoofdentree van het schoolgebouw bevindt zich aan de oostzijde. Hier bevinden zich ook de parkeervoorzieningen van de school. Via de zuid- en westzijde zijn de beide schoolpleinen te bereiken met de fiets of te voet. Hier bevinden zich ook enkele bijgebouwen van de school.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0002.png"

Figuur 2.1 Situatietekening bestaand (Bron: Block Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0003.png"

Figuur 2.2 Aanzicht van het schoolgebouw vanaf de oostzijde (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0004.png"

Figuur 2.3 Hoofdentree van het schoolgebouw aan de oostzijde (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0005.png"

Figuur 2.4 Aanzicht plangebied vanaf de zuidoostzijde (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0006.png"

Figuur 2.5 Noordelijk gelegen schoolplein (Bron: Eceau)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0007.png"

Figuur 2.6 Naastgelegen parkeerterrein wat bij de planvorming wordt betrokken (Bron: Google Maps)

De wijk Zeelst wordt gekenmerkt door een kern van rijwoningen met daaromheen tweekappers en vrijstaande woningen. Aan de oostzijde van de wijk, nabij het plangebied, bevinden zich diverse maatschappelijke en sportieve functies, waaronder een kinderboerderij, scouting, tennisclub David Lloyd, een handboogvereniging en tijdelijke woonunits. Het plangebied ligt op de overgang tussen wonen, maatschappelijke voorzieningen en recreatie. Dit maakt het tot een strategische plek voor een gemengd programma dat aansluit bij deze context. De nieuwe opzet positioneert de school DOE040 aan de noordzijde van het plangebied. Deze situering sluit aan bij de directe nabijheid van de kinderboerderij, waarmee de school een functionele relatie onderhoudt. De looplijnen tussen deze twee functies zijn hierdoor kort en veilig, zonder dat kinderen de Blaarthemseweg hoeven over te steken. De ontsluiting van het plangebied is meerledig: voor gemotoriseerd verkeer vanaf de Blaarthemseweg, en voor voetgangers ook via het bestaande pad tussen Blaarthemseweg en Biezenkuilen. Deze dubbele ontsluiting bevordert de bereikbaarheid en verweving met de wijk.

2.2 Toekomstige situatie

Beschrijving op hoofdlijnen - ruimtelijk en functioneel

Initiatiefnemer is voornemens op de locatie Blaarthemseweg 83 te Veldhoven een nieuwe ontwikkeling te realiseren. Het betreft de sloop- en nieuwbouw van de school DOE040 en het toevoegen van maximaal 88 wooneenheden.

In figuren 2.7 en 2.8 zijn de uitgangspunten voor het programma en de inrichtingstekening van de beoogde ontwikkeling weergegeven. Het bijbehorend impressieboekje (versie november 2025) is opgenomen als bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0008.png"

Figuur 2.7 Uitgangspunten nieuw programma inclusief nieuwe verkeersstromen (Bron: Block Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0009.png"

Figuur 2.8 Inrichtingstekening begane grond (Bron: Block Architecten)

Het plan voorziet in een multifunctioneel gebouw aan de noordzijde met in de plint (begane grond) de schoolfunctie van DOE040 en daarboven appartementen. Het gebouw aan de zuidzijde kent een U-vormige opzet en omsluit op de eerste verdieping een collectieve binnentuin. De parkeervoorzieningen worden onder deze hoftuin gerealiseerd, wat bijdraagt aan een groen karakter van het binnengebied. De opbouw van het volume is zorgvuldig afgestemd op de omgeving.

  • Noordzijde: drie bouwlagen met een plat dak. De appartementen aan deze zijde zijn zo georiënteerd dat woonvertrekken uitkijken op het schoolplein en de binnentuin. De positionering respecteert de bestaande rooilijn en blijft qua bouwhoogte binnen de mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan Zeelst 2016. Hierin is een goot- en bouwhoogte van 10 m toegestaan.
  • Westzijde: twee lagen met een traditioneel schilddak, passend bij de schaal en dakvormen van de bebouwing aan de Blaarthemseweg.
  • Oost- en zuidzijde: geleidelijke opbouw van drie tot vijf lagen, deels voorzien van een setback of schilddak op de bovenste laag, om de massa visueel te verlichten en goed in te passen in de wijk.

School

Voor de school wordt uitgegaan van de realisatie van 1.131 m2 BVO in de noordzijde van het plangebied. De ontwerptekeningen per bouwlaag met daarbij de verdeling in BVO zijn opgenomen als bijlage 2.

Er wordt hierbij erg ingezet op samenwerking met de buurt. De gymzaal, kookstudio en andere ruimten worden ook ter beschikking gesteld aan de buurt als deze er verantwoordelijk mee omgaan. Op deze manier kan het projectgebied fungeren als een ontmoetingsplek, hetgeen ook een belangrijke voorwaarde van de gemeente Veldhoven was bij de voorbereiding van het plan.

Wooneenheden

Voor de wooneenheden wordt uitgegaan van het onderstaand programma zoals weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 2.1 Programmering plangebied

Type   Aantallen  
Sociale koop   12  
Midden middeldure koop   18  
Hoge middeldure koop   3  
Dure koop   37  
Friends sociale huur   18  
Totaal   88  

Het woonprogramma bestaat onder meer uit 18 friendswoningen. Het concept friendswoning doelt op vriendschappelijk samenwonen. Het is een concept wat de laatste jaren in Nederland in opkomst is. In een friendswoning wonen meerdere mensen samen, bijvoorbeeld vrienden, familieleden, collega's of zelfs vreemden. Gezamenlijk huren zij een appartement of woning waarbij men samen een huishouden vormt. Iedere huurder heeft daarbij een eigen slaapkamer. De keuken, woonkamer en (optioneel) de badkamer worden daarbij gedeeld. Een voordeel van een friendswoning is dat de huur wordt gedeeld. Hierdoor zijn deze sneller bereikbaar voor personen met een kleinere portemonnee. De uitgangspunten voor een friendswoning zijn als volgt:

  • De huurders vormen samen één huishouden.
  • Er is sprake van een gezamenlijk huurcontract.

Vanuit het oogpunt volkshuisvesting wordt daarom gesproken 36 wooneenheden, waarmee het bruto aantal woningen op 106 wooneenheden uitkomt. Vanuit het oogpunt omgevingsaspecten wordt echter uitgegaan van 18 wooneenheden. Het netto aantal wooneenheden komt daarmee uit op 88 wooneenheden. De ontwerptekeningen per bouwlaag met daarbij de verdeling in BVO zijn opgenomen als bijlage 3. De aangehouden aantallen en oppervlaktes vormen het uitgangspunt voor deze motivering.

Architectuur en buitenruimte

De architectuur sluit aan bij het beeld van de omliggende wijk, die zich kenmerkt door traditionele baksteenarchitectuur met pannendaken, houten gevelaccenten en spijlenhekwerken op balkons. Deze kenmerken worden als uitgangspunt genomen bij de verdere uitwerking van het ontwerp. De belangrijke architectonische elementen worden gevormd door onderstaande aspecten:

  • Metselwerk in een variërende kleurstelling om aansluiting te zoeken bij de bestaande diversiteit in de wijk.
  • Schilddaken aan de oost- en zuidzijde met keramische dakpannen.
  • Gevelaccenten in hout, natuursteen of hoogwaardige paneelbekleding.
  • Balkons en loggia's voorzien van een transparant spijlenhekwerk, passend binnen het wijkbeeld.
  • De geleding van de gevels, de materialisering en detaillering zorgen samen voor een vriendelijke, wijkpassende uitstraling en versterken de identiteit van de locatie als overgangsgebied tussen wonen en maatschappelijke functies.

Diverse impressiebeelden van de architectuur zijn opgenomen in de figuren 2.9 t/m 2.13.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0010.png"

Figuur 2.9 Impressie hoek Blaarthemseweg (Bron: Block Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0011.png"

Figuur 2.10 Impressie binnenhof/schoolplein (Bron: Block Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0012.png"

Figuur 2.11 Impressie westzijde beoogde bebouwing (Bron: Block Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0013.png"

Figuur 2.12 Impressie entree schoolplein (Bron: Block Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0014.png"

Figuur 2.13 Impressie schoolplein gezien vanaf binnenhof (Bron: Block Architecten)

Rondom het gebouw wordt een parkachtige, groene buitenruimte ingericht met bomen, natuurlijke speelplekken, bloeiende beplanting en zitgelegenheden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van inheemse en herkenbare soorten om aansluiting te vinden bij de bestaande wijkgroenstructuur. Centraal in het plan ligt de “Samenhof”: een groen binnenhof dat fungeert als ontmoetingsplek voor buurtbewoners, leerlingen en bezoekers. Het hof is ingericht voor sport, spel, ontmoeting en ontspanning en draagt bij aan sociale cohesie en biodiversiteit. Regenwater wordt lokaal opgevangen en geïnfiltreerd via (natuurlijke) voorzieningen. De ontwikkeling versterkt de identiteit van de locatie als een open, verbindende en groene plek waar natuur en cultuur samenkomen. Een ontwerpvoorstel voor de buitenruimte is opgenomen als bijlage 4.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan omgevingsplan en overige regels

3.1 Huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden

Op grond van artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet zijn alle op 1 januari 2024 geldende beheersverordeningen en bestemmingsplannen (en alle bestemmingsplannen die nog in procedure zijn en die straks nog onherroepelijk worden) van rechtswege één omgevingsplan geworden. De regels zelf zijn dus niet gewijzigd, maar formeel bestaan beheersverordeningen en bestemmingsplannen niet meer.

Het omgevingsplan is in te zien via Regels op de kaart in het Omgevingsloket (www.omgevingswet.overheid.nl). Hier vindt je de van rechtswege in het omgevingsplan opgegane bestemmingsplannen en de vanuit de wet gekregen 'bruidsschat'. Dat zijn de bouw- en milieuregels die voorheen landelijk golden, maar die het Rijk voortaan over laat aan de gemeente.

Volgens het tijdelijk deel van het omgevingsplan is op het plangebied het bestemmingsplan ‘Zeelst 2016’ van toepassing, onherroepelijk vastgesteld op 13 december 2016. Voor het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Verkeer'. Daarnaast geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - ihcs'.

Gedeeltelijk gelden binnen de bestemming 'Maatschappelijk' daarnaast een bouwvlak en zijn onderstaande maatvoeringen van toepassing:

  • maximum bebouwingspercentage (%): 50
  • maximum goothoogte (m): 10
  • maximum bouwhoogte (m): 10

Conform de bestemmingsomschrijving in artikel 12.1 van het bestemmingsplan is opgenomen dat de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - zorgplaats', tevens zorgplaatsen;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bovenwoning' tevens maximaal één bovenwoning;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens maximaal één woning;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' uitsluitend een begraafplaats.
  • f. evenementen;

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  • g. tuinen, erven en verhardingen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. (openbaar toegankelijke) sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen;
  • j. fiets- en/of voetpaden;
  • k. verkeers- en parkeervoorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in 26.4 en 27.3;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. laad- en losvoorzieningen;
  • o. geluidwerende voorzieningen;
  • p. hondenuitlaatvoorzieningen.

Daarnaast geldt in het oostelijk gedeelte van het plangebied de bestemming 'Verkeer'. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en verhardingen;
  • b. fiets- en/of voetpaden;
  • c. pleinen en overige verblijfsgebieden;
  • d. verkeers- en parkeervoorzieningen;
  • e. terrassen;

met de daarbij behorende voorzieningen. In het geldend plan staan hiervoor diverse voorbeelden benoemd.

Een uitsnede van de planverbeelding is weergegeven in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0015.png"

Figuur 3.1 Uitsnede planverbeelding met aanduiding plangebied (Bron: Regels op de kaart)

3.2 Strijdigheden plan in relatie tot het omgevingsplan

In navolgende tekst wordt de ontwikkeling getoetst aan de regels die gelden voor de in paragraaf 3.1 beschreven bestemming en wordt uiteengezet op welke punten het voorgenomen planinitiatief strijdig is met het geldend bestemmingsplan 'Zeelst 2016' welke onderdeel is van het tijdelijk omgevingsplan van de gemeente Veldhoven.

De beoogde ontwikkeling is op grond van een aantal gebruiks- en bouwregels binnen de geldende maatschappelijke bestemming (artikel 12 van het bestemmingsplan) niet toegestaan. Het gebruik als woonfunctie is niet van toepassing binnen het plangebied en er is gedeeltelijk geen bouwvlak van toepassing waar bebouwing beoogd is. Daarnaast wordt met de beoogde ontwikkeling het maximum bebouwingspercentage overschreden.

De school is planologisch wel al toegestaan. In het nieuwe plan worden de bestaande bouwhoogten gedeeltelijk gerespecteerd.

Hoofdstuk 4 Beleid en regelgeving

4.1 Rijksbeleid en Rijksregels

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie
4.1.1.1 Beleidskader

Met de Nationale omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de inrichting van de fysieke leefomgeving meer over aan de decentrale overheden en komt de gebruiker centraal te staan.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van de fysieke leefomgeving. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn als:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor militaire activiteiten en het stellen van opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, bijvoorbeeld het stimuleren van biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of het beschermen van werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is een ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bij dit laatste gaat het bijvoorbeeld om de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners is op rijksniveau relevant.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren, dit is echter niet altijd mogelijk. In die gevallen dienen belangen te worden afgewogen. Hiervoor gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies te vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de samenleving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

4.1.1.2 Motivering planspecifiek

De vier prioriteiten uit de NOVI zijn verder uitgewerkt in 26 beleidskeuzes, die in de toelichting van de NOVI zijn vertaald naar 21 nationale belangen. Gezien de aard van dit project zijn vooral de volgende nationale belangen relevant:

(1) Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;

(2) Realiseren van een goede omgevingskwaliteit;

(5) Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woningbehoeften;

Ten aanzien van nationaal belang 1 en 5 is de onderbouwing terug te vinden in paragraaf 4.1.3 (Ladder voor duurzame verstedelijking). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Artikel 5.129g Bkl regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist. Dat geldt ook voor een omgevingsvergunning waarmee van het omgevingsplan wordt afgeweken. Op deze plek volstaat de conclusie dat sprake is van een duurzame ontwikkeling die aansluit op de woningbehoeften.

Ten aanzien van nationaal belang 1 en 2 kan worden opgemerkt dat in hoofdstuk 5 het project aan de hand van de relevante aspecten in de fysieke leefomgeving is gemotiveerd, gevolgd door een algehele afweging van het project in hoofdstuk 8. Op deze plek volstaat de conclusie dat met het project sprake is van een goede omgevingskwaliteit.

Overige nationale belangen zijn minder relevant voor dit project, omdat deze ofwel het schaalniveau overstijgen ofwel op een voor dit project onbelangrijk thema betrekking hebben.

4.1.2 Instructieregels Rijk (AMvB's)
4.1.2.1 Beleidskader

Artikel 8.0b, eerste lid, Bkl bepaalt dat bij een wijziging van het omgevingsplan de instructieregels in hoofdstuk 5 van het Bkl, de provinciale instructieregels en eventuele instructies van de provincie en het Rijk het beoordelingskader vormen.

Uit het tweede lid van artikel 8.0b van het Bkl volgt dat de wijziging van het omgevingsplan geweigerd wordt als:

  • a. de activiteit zou leiden tot een situatie die niet is toegelaten op grond van instructie(regel)s;
  • b. de omgevingsplanactiviteit betrekking heeft op een voorbeschermingsregel in het omgevingsplan (opvolger van het voorbereidingsbesluit);
  • c. de omgevingsplanactiviteit het uitvoeren van een plan waarvoor een planbesluit is vastgesteld door provincie of Rijk, belemmert.

Het Bkl bevat voor onder andere de volgende onderwerpen rijksinstructieregels:

  • waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2 Bkl);
  • beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3 Bkl);
  • beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4 Bkl), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5 Bkl), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6 Bkl) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7 Bkl), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8 Bkl).

Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. In heel bijzondere gevallen kan het college van burgemeester en wethouders de Minister vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te verlenen. Dit volgt uit afdeling 5.3 van het Bkl.

4.1.2.2 Motivering planspecifiek

Met behulp van de digitale voorziening 'Regels op de kaart' (Omgevingsloket) is voor het Plangebied bepaald welke gebiedsgerichte instructieregels uit het Bkl voor dit project relevant zijn. Uit raadpleging van 'Regels op de kaart' blijkt dat het Plangebied is gelegen binnen een gebied waar windturbines het radarbeeld kunnen verstoren. Het Bkl stelt binnen dergelijke gebieden regels aan maximale bouwhoogten van windturbines om verstoring van het radarbeeld te voorkomen. Dit project voorziet niet in windturbines en gelet op de bouwhoogten die mogelijk worden gemaakt vormt dit project geen belemmering voor de werking van het nabijgelegen radarstation.

Voor zover thematische instructieregels (omgevingsaspecten) uit het Bkl van belang zijn voor dit project, vindt een afweging van deze instructieregel plaats in hoofdstuk 5 van deze motivering. Overige instructieregels uit het Bkl zijn minder relevant voor dit project, omdat deze ofwel het schaalniveau overstijgen ofwel op een voor dit project onbelangrijk thema betrekking hebben.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Het Bkl geeft geen uitsluitsel wanneer een ontwikkeling moet worden gezien als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Geldende jurisprudentie onder de voormalige Wet ruimtelijke ordening / Besluit ruimtelijke ordening is vanaf 12 woningen, een functiewijziging met een oppervlak groter dan 500 m² bvo, meer dan 500 m² bvo bebouwing, of een functie die gelet op de ruimtelijke uitstraling een stedelijke ontwikkeling. Leegstand mag volgens jurisprudentie niet 'onaanvaardbaar' zijn.

Het project voorziet in de toevoeging van maximaal 88 woningen en is daardoor aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking. De laddertoets is opgenomen in paragraaf 4.1.3 van deze motivering.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.1.3.1 Beleidskader

De ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de ladder) is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. De instructieregel in artikel 5.129g Bkl regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist. Artikel 8.0b Bkl regelt dat deze instructieregel ook geldt voor een BOPA.

De ladder is alleen van toepassing op plannen die een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is. Er is geen wettelijke ondergrens voor genoemde ontwikkelingen. Op basis van de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geldt dat bij woningbouwlocaties vanaf 12 woningen in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor alle andere stedelijke functies wordt in beginsel een oppervlakte van 500 m2 bruto vloeroppervlakte aangehouden als ondergrens. Er is sprake van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling als er sprake is van een nieuw groter beslag is op de openbare ruimte, of wanneer wordt voorzien in een functiewijziging met enige omvang.

Als de aanvraag voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan moet de behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling inzichtelijk worden gemaakt en te worden betrokken bij het besluit op de aanvraag. De stedelijke ontwikkeling kan daarbij voorzien in zowel een kwantitatieve behoefte of een kwalitatieve behoefte. Denk hierbij aan specifieke woningtypen, wooncategorieën en woonmilieus. Verder moet rekening worden gehouden met de eventuele leegstandseffecten van de nieuwe ontwikkeling op vastgoed in de betreffende regio en met de gevolgen voor het regionale woon-, leef- en ondernemersklimaat. Bij het motiveren van de behoefte kan ook een verwijzing worden gemaakt naar de nationale, regionale en gemeentelijke beleidsdoelen (bijvoorbeeld als het gaat om de regionale afspraken over woningbouw).

Het uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen is dat eerst gekeken moet worden naar mogelijkheden binnen het stedelijk gebied. Als de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied moet in de toelichting daarnaast gemotiveerd worden waarom niet binnen het stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien (artikel 5.129g lid 2 Bkl).

4.1.3.2 Toetsing

Het planvoornemen voorziet in de sloop-nieuwbouw van een school en de realisatie van maximaal 88 wooneenheden conform het programma zoals beschreven in paragraaf 2.2.

De realisatie van 88 wooneenheden wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Daarom dient voorliggend TAM-omgevingsplan een motivering van de behoefte aan de beoogde ontwikkeling te bevatten. In paragraaf 4.3.2 wordt in het kader van de Brabantse Agenda Wonen gemotiveerd dat er in regionaal verband kwantitatief voldoende behoefte bestaat aan de woningen. In paragraaf 4.4.3 is aan de hand van de gemeentelijke Woon(zorg)visie gemotiveerd dat er kwalitatief behoefte bestaat aan de betreffende woningen. In paragraaf 4.3.4 is dit gedaan in bovenlokaal verband voor het Stedelijk Gebied Eindhoven. Kortheidshalve wordt hier in deze paragraaf naar verwezen.

Naast wooneenheden gaat het initiatief uit van sloop-nieuwbouw van een school. Deze school is planologisch reeds toegestaan en daarnaast feitelijk in gebruik. In de beoogde situatie neemt het bruto vloeroppervlak van deze functie af. Een nadere onderbouwing in relatie tot de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

Ten slotte is het nog vermeldenswaardig dat het plangebied gelegen is binnen het bestaand stedelijk gebied en dat er gebruik wordt gemaakt van een bestaand bouwperceel.

Hoewel er hierdoor sprake is van verdichting, is er sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering waarbij het groene karakter gewaarborgd blijft. Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee een duurzame verstedelijking.

4.1.4 Conclusie

Het plan past binnen de NOVI, de instructieregels van het Rijk en de regels omtrent de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze regels en het beleid vormen geen belemmering voor de wijziging van het omgevingsplan.

4.2 Provinciaal beleid en provinciale regels

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
4.2.1.1 Beleidskader

Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant hebben op 14 december 2018 de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Met deze Omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor de provincie Noord-Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Volgens de Omgevingswet (Ow) staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Omgevingsvisie Noord-Brabant voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

4.2.1.2 Motivering planspecifiek

De ontwikkeling moet in lijn zijn met de basisopgaven waarin een veilige, gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit centraal staan. In hoofdstuk 4 en 5 is nader onderbouwd waarom de beoogde ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op deze aspecten en waarom deze aspecten anderzijds geen belemmering vormen voor de ontwikkeling zelf.

De Brabantse Omgevingsvisie is uitgewerkt in de Omgevingsverordening Noord-Brabant. In deze verordening vindt een vertaalslag van de hoofdopgaven in concreet bindende regels plaats. De ontwikkeling wordt in navolgende paragraaf getoetst aan deze verordening.

4.2.2 Omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 5 december 2023 de Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Omgevingsverordening) vastgesteld. De provincie is vanuit de wet verplicht om één verordening vast te stellen waarin alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving staan.

In de Omgevingsverordening staan regels voor:

  • Initiatiefnemers, inwoners en bedrijven. Dit zijn de algemene regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om bepaalde activiteiten te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen of een vergunning moet aanvragen voordat je met de activiteit mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid. Dit zijn de instructieregels (zie hoofdstuk ). Met deze regels geeft de provincie een opdracht aan gemeenten over onderwerpen die zij in het omgevingsplan moeten opnemen of aan een waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via de omgevingsverordening.

Motivering planspecifiek

In dit geval zijn alleen de instructieregels voor gemeenten relevant. Hierna wordt aan deze instructieregels getoetst. De instructieregels zijn in de meeste gevallen gekoppeld aan een werkingsgebied. Volgens de verbeelding van de Omgevingsverordening ligt het Plangebied binnen de volgende werkingsgebieden, welke inzichtelijk zijn gemaakt in figuur 4.1.

  • Stedelijk gebied (kaart 5: Basiskaart stedelijk gebied, Landelijk gebied, Natuur Netwerk Brabant);
  • Beperking grootschalige logistiek (kaart 5: Basiskaart stedelijk gebied, Landelijk gebied, Natuur Netwerk Brabant).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0016.png"

Figuur 4.1 Kaart 5 Ov met aanduiding plangebied (Bron: Omgevingsverordening Noord-Brabant)

4.2.2.1 Instructieregels Omgevingsverordening

Artikel 8.0b, eerste lid, van het Bkl bepaalt dat de instructieregels in hoofdstuk 5 van het Bkl, de provinciale instructieregels (in de Omgevingsverordening) en eventuele instructies het beoordelingskader vormen voor de beoordeling van een TAM-omgevingsplan.

Uit het tweede lid van artikel 8.0b van het Bkl volgt dat de omgevingsvergunning voor een ontwikkeling geweigerd wordt als:

  • 1. de activiteit zou leiden tot een situatie die niet is toegelaten op grond van instructie(regel)s;
  • 2. de omgevingsplanactiviteit betrekking heeft op een voorbeschermingsregel in het omgevingsplan (opvolger van het voorbereidingsbesluit);
  • 3. de omgevingsplanactiviteit het uitvoeren van een plan waarvoor een planbesluit is vastgesteld door provincie of Rijk, belemmert.

Provinciale Staten kunnen bij omgevingsverordening regels stellen over de uitoefening van taken of bevoegdheden aan de gemeente (instructieregels). De instructieregels in hoofdstuk 4 van de Omgevingsverordening hebben tot doel dat de gemeenteraad (of in een voorkomend geval het college van burgemeester en wethouders) de inhoud van de regels betrekt bij de vaststelling van een omgevingsplan. Soms bevatten de instructieregels afwegingscriteria en soms concrete voorwaarden. Dat is afhankelijk van het onderwerp en het doel waarvoor de regel is gesteld. De instructieregels uit hoofdstuk 4 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant zijn ook van toepassing op een BOPA.

De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

In artikel 5.7 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een plan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.

De zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit is in de Omgevingsverordening opgenomen om een bijdrage te leveren aan een juiste balans tussen beschermen en benutten, zoals verwoord in de Ow. De Ow kent als maatschappelijk doel het in onderlinge samenhang:

  • 1. bereiken en in stand houden van een veilig en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van natuur, en
  • 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Bij de evenwichtige toedeling van functies speelt de balans tussen beschermen en benutten een belangrijke rol. Dat verschilt per ontwikkeling, per onderwerp, per gebied en in de tijd. De Brabantse leefomgeving kent een grote verscheidenheid. Die omgeving bestaat zowel uit waarden die in een gebied aanwezig zijn als uit de aanwezige functies. Bij de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit gaat het zowel om het beschermen van waarden als het bijdragen aan de ontwikkeling van waarden en functies in een gebied. De zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit omvat een aantal basisprincipes in combinatie met een diepe en ronde manier van kijken, die afkomstig zijn uit de Brabantse omgevingsvisie:

Voor het realiseren daarvan wordt toepassing gegeven aan de volgende instructieregels:

  • 1. Zorgvuldig ruimtegebruik (art. 5.8 Omgevingsverordening);
  • 2. Toepassing van de lagenbenadering (art. 5.9 Omgevingsverordening);
  • 3. Meerwaardecreatie (art. 5.10 Omgevingsverordening).

Verder zijn er in de Omgevingsverordening andere, meer specifieke instructieregels opgenomen, die afhankelijk zijn van de specifieke ligging van het plangebied.

Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 5.8 Omgevingsverordening)

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  • a. een ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag;
  • b. bij een ontwikkeling rekening wordt gehouden met de mogelijkheden voor intensivering van bestaand ruimtebeslag en meervoudig ruimtegebruik;
  • c. bij stedelijke ontwikkeling toepassing wordt gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking, bedoeld in artikel 5.129g van het Bkl;
  • d. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel; en
  • e. splitsing van een bestaand bouwperceel niet is toegestaan.

Als uit een zorgvuldige afweging blijkt dat een ontwikkeling niet binnen bestaand ruimtebeslag mogelijk is, is uitbreiding van ruimtebeslag mogelijk onder de in hoofdstuk 5 van de Omgevingsverordening opgenomen voorwaarden.

Motivering planspecifiek

Van zorgvuldig ruimtegebruik is bij voorliggende ontwikkeling duidelijk sprake. De ontwikkeling wordt gerealiseerd op een inbreidingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied met bestaand ruimtebeslag. Hierbij worden verouderde gebouwen gesloopt en wordt de oude onderwijsfunctie in de herontwikkeling geïntegreerd.

Hierbij is sprake van intensivering van bestaand ruimtebeslag. Tevens wordt toepassing gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking, zie paragraaf 4.1.3 van voorliggend TAM-omgevingsplan. Concluderend kan daarmee gesteld worden dat wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik met aandacht voor de bestaande stedelijke structuur.

De lagenbenadering (artikel 5.9 Omgevingsverordening)

Deze instructieregel bepaalt dat de 'lagenbenadering' moet worden toegepast op een plan. Met de lagenbenadering wordt het effect in beeld gebracht van de ontwikkeling op drie lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar. Het gaat over de effecten op:

  • de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen, waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer;
  • de bovenste laag, zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

De lagenbenadering biedt inzicht in welke effecten een ontwikkeling heeft op de lagen afzonderlijk, de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar. Belangrijk daarbij is dat rekening wordt gehouden met het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde, gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid. De factor 'tijd' moet dus actief worden benut: wat leren we uit het verleden of wat is het effect van de ontwikkeling op de lange termijn?

Motivering planspecifiek

Om een goede afweging te maken over het toestaan van woningbouw op de locatie, is de lagenbenadering van de provincie Noord-Brabant toegepast. De lagenbenadering zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Noord-Brabant (OV), bestaat uit drie lagen: ondergrond, netwerken en occupatielaag. Hieronder wordt per laag beschreven welke invloed de ontwikkeling heeft op de verschillende onderdelen van de lagenbenadering.

Ondergrond

Geomorfologie/bodem: De planlocatie maakt deel uit van dekzandwelvingen, landvormen die zijn ontstaan door de afzetting van materiaal door de wind. De bodem bestaat uit enkeerdgronden met lemig fijn zand. De geomorfologie- en bodemkaart tonen aan dat de ondergrond zandig is, wat deze gronden geschikt maakt voor woningbouw. In paragraaf 5.2 wordt verder ingegaan op het aspect bodem.

Cultuurhistorie en archeologie: Het plangebied is niet gelegen binnen het historisch stadscentrum van Veldhoven. Wel is de Blaarthemseweg onderdeel van de historische geografie, de lijn is van ‘redelijk hoge waarde’ binnen het onderdeel cultuurhistorie. Dit is een van de historische wegen waaraan karakteristieke bebouwing is gelegen. Bij een ontwikkeling van de planlocatie moet de historische waarde van de straat behouden blijven. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Veldhoven ligt het plangebied in een zone met een middelhoge archeologische verwachting. op deze aspecten wordt verder ingegaan in paragraaf 5.7.

Netwerklaag

Infrastructuur: De planlocatie wordt ontsloten via de Peter Zuidlaan en de Blaarthemseweg. De toevoeging van woningen op deze locatie zal de verkeersintensiteit op deze wegen verhogen. Een nader onderzoek naar de verkeersintensiteit moet uitwijzen hoe de verkeersaansluiting het beste kan worden ingericht, hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 5.10.

Er zijn twee wegen waar de beoogde ontwikkeling zorgt voor een significante toename van het gemotoriseerde verkeer, namelijk de Peter Zuidlaan en de Blaarthemseweg. Onderzocht is of op deze wegen de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft met de berekende toename.

Occupatielaag

Stedenbouwkundige structuur: De opbouw van de beoogde ontwikkeling is zorgvuldig afgestemd op de stedenbouwkundige structuur in de omgeving.

  • Noordzijde: drie bouwlagen met een plat dak. De appartementen aan deze zijde zijn zo georiënteerd dat woonvertrekken uitkijken op het schoolplein en de binnentuin. De positionering respecteert de bestaande rooilijn en blijft qua bouwhoogte binnen de mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan Zeelst 2016.
  • Westzijde: twee lagen met een traditioneel schilddak, passend bij de schaal en dakvormen van de bebouwing aan de Blaarthemseweg.
  • Oost- en zuidzijde: geleidelijke opbouw van drie tot vijf lagen, deels voorzien van een setback of schilddak op de bovenste laag, om de massa visueel te verlichten en goed in te passen in de wijk.

Functies: In de bestaande situatie wordt de planlocatie reeds voor maatschappelijke doeleinden gebruikt in de vorm van de bestaande school DOE040. Deze school wordt in een nieuwe vorm binnen het plangebied teruggebouwd. Voor dit initiatief wordt een plan ontwikkeld met daarbij de integratie van woningen, een functie die aansluit bij het bestaand gebruik in de directe omgeving van het plangebied.

Meerwaardecreatie (artikel 5.10 Omgevingsverordening)

Meerwaardecreatie gaat over de mate waarin economische, ecologische en sociale aspecten evenwichtig bij een ontwikkeling zijn betrokken. Er ontstaat meerwaarde als meteen ook andere opgaven worden gecombineerd en/of andere belangen worden gediend. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 5.11 Omgevingsverordening kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Motivering planspecifiek

In dit geval zit de meerwaarde in het feit dat op een planologisch geschikte locatie (binnenstedelijk, nabij voorzieningen, aanwezigheid verouderde bestaande bebouwing) wordt ingezet voor de sloop- en nieuwbouw van de school en het toevoegen van wooneenheden. Dit resulteert in een waardestijging van de bestaande gronden, wat in de eerste plaats een economische bijdrage kan leveren.

De verouderde bebouwing op deze locatie maakt plaats voor een nieuwe eigentijdse gecombineerde herontwikkeling gericht op de actuele behoefte. Deze zijn voorzien in een bestaande woonwijk op korte afstand van het centrum met de voorzieningen. Hiermee heeft beoogde ontwikkeling ook een economische meerwaarde tegenover de bestaande aanwezige voorzieningen. Hierbij kan tevens grotendeels gebruik gemaakt worden van bestaande (infra)structuur en nutsvoorzieningen.

Door voldoende groen te realiseren binnen het plangebied kan er ook ecologisch bijgedragen worden aan een goede biodiversiteit binnen het plangebied. Tot slot worden de woningen gerealiseerd voor diverse segmentatie, denk aan sociale woningbouw, middeldure woningbouw en dure woningen. Hierdoor worden er diverse doelgroepen met elkaar gemengd wat positief kan bijdragen aan de sociale cohesie. Er is geen sprake van ontwikkeling binnen het landelijk gebied, er is dan ook geen sprake van een kwaliteitsverbetering landschap zoals wordt gesteld in Lid 2.

Stedelijk gebied

Artikel 5.55 Duurzame stedelijke ontwikkeling Lid 1 en 2 zijn van toepassing op voorstaand planinitiatief.

Artikel 5.55 Duurzame stedelijke ontwikkeling:

Lid 1

Een omgevingsplan dat een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt voor wonen, werken of voorzieningen,

wijst daarvoor een locatie aan binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • a. De ontwikkeling past binnen de regionale afspreken, bedoeld in afdeling 7.2 regionaal samenwerken; en
  • b. Het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Lid 2

Er is sprake van een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen als:

  • a. een goede omgevingskwaliteit wordt bevorderd, met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • b. toepassing wordt gegeven aan zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • c. optimaal invulling wordt gegeven aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • d. rekening wordt gehouden met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • e. de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit worden benut; en
  • f. wordt bijgedragen aan een duurzame, concurrerende economie.

Het planvoornemen voorziet in een toevoeging van 88 wooneenheden in diverse segmentatie. Het planvoornemen is getoetst aan de gestelde regionale afspraken (paragraaf 4.3), zoals gesteld in lid 1 onder a. Er is sprake van een toevoeging van woningen in een regio waar een grote behoefte is voor woningbouw. Met de woningbouw wordt een bestaand stedelijk bouwperceel intensiever benut, ook kan er een verbeterslag in plaatsvinden in de inrichting van het bouwperceel. Hierdoor wordt er ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik met aandacht voor de bestaande stedelijke structuur. Middels de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 4.1.3) is aangetoond dat er sprake is van een kwalitatieve dan wel kwantitatieve behoefte, hiermee wordt voldaan aan het gestelde in lid 1, onder b. lid 2, onder a stelt dat er sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen als een goede omgevingskwaliteit wordt bevorderd, met een veilige en gezonde leefomgeving. Voorliggende motivering toetst aan de omgevingsaspecten voor het waarborgen van goede omgevingskwaliteit en een gezonde leefomgeving. Met beoogde ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van gronden binnen het stedelijk gebied, er wordt gebruik gemaakt van inbreiding, hiermee wordt voldaan aan het gestelde van lid 2, onder b. In paragraaf 5.15 en 5.16 wordt verder ingegaan op het duurzaamheidsaspect dan wel klimaatadaptatie (lid 2, c en d). Lid 2, onder e stelt dat de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit dient te worden benut. Door de realisatie van de woningen dicht nabij een voorzieningencentrum, kunnen bewoners makkelijk te voet dan wel met de fiets gebruik maken van deze voorzieningen, waar bewoners vervolgens bijdragen aan een duurzame concurrerende economie (lid 2, onder f).

Overige instructieregels

Overige instructieregels zijn voor dit project niet relevant. Gelet op het voorgaande past de ontwikkeling binnen de regels van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.2.2.2 Rechtstreeks geldende regels Omgevingsverordening

Behalve de hiervoor genoemde instructie(regels) zijn er in de Omgevingsverordening ook een groot aantal regels opgenomen die rechtstreeks gelden tegenover burgers. Deze regels zijn van toepassing op het plan naargelang de hieraan gekoppelde aanduiding op (een deel van) de gronden van het plangebied rust.

Motivering planspecifiek

Op grond van de aanduiding 'Diep grondwaterlichaam' is het verboden de milieubelastende activiteit, bedoeld in Artikel 3.11 , te verrichten. Artikel 3.11 stelt dat als milieubelastende activiteit binnen de locatie Diep grondwaterlichaam wordt aangewezen de onconventionele winning van koolwaterstoffen. Het plan voorziet in de realisatie van woningen en niet in de betreffende milieubelastende activiteit.

Op grond van de aanduiding 'Geen attentiezone waterhuishouding' worden eisen gesteld voor een omgevingsvergunning voor een open bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 3.19 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Volgens artikel 3.19 betreft het de milieubelastende activiteit het gebruiken of aanleggen van bodemenergiesystemen, als bedoeld in artikel 3.18. Het plan voorziet in de realisatie van woningen en niet in de betreffende milieubelastende activiteit.

4.2.2.3 Beleidsregel omgevingsrecht

In navolging van de Ow hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant alle beleidsregels voor de fysieke leefomgeving gebundeld in de Beleidsregel omgevingsrecht Noord-Brabant. De beleidsregel bevat de uitgangspunten die Gedeputeerde Staten hanteren bij de uitoefening van bevoegdheden op grond van de Ow en de Omgevingsverordening. Het gaat daarbij om besluiten over het verkrijgen van een omgevingsvergunning of ontheffing, en toezicht en handhaving. Daarbij geeft de provincie ook aan hoe zij invulling geeft aan regels uit de Omgevingsverordening die van invloed kunnen zijn op de wijziging van het omgevingsplan.

Motivering planspecifiek

Er gelden geen aanvullende beleidsregels omgevingsrecht die relevant zijn voor de beoogde ontwikkeling. Nadere toetsing is niet noodzakelijk.

4.2.3 Conclusie

Het plan past binnen de regels en het beleid van de provincie Noord-Brabant. Deze regels en het beleid vormen geen belemmering voor de wijziging van het omgevingsplan.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Integrale Strategie Ruimte Metropoolregio Eindhoven (ISR)
4.3.1.1 Beleidskader

In 2016 is Brainportregio Eindhoven door het Rijk erkend als één van de drie mainports. De 21 gemeenten van de Metropoolregio Eindhoven (MRE) hebben een gezamenlijke ambitie: de Brainport Eindhoven verder ontwikkelen tot een economische topregio die internationale allure verbindt aan regionale eigenheid.

De Integrale Strategie Ruimte Metropoolregio Eindhoven (ISR) is een ambitie, inspiratie- en kansendocument voor de regio. Het is een basis van waaruit partijen op verschillende niveaus (lokaal, subregionaal en bovenregionaal) werken aan opgaven ter versterking van de kwaliteiten van onze regio. Het vormt een gemeenschappelijk vertrekpunt voor de subregionale en lokale beleidsontwikkeling. De ISR ondersteunt daarmee de onderlinge en met andere partijen te maken afspraken. De ISR heeft een functie voor communicatie- en lobbytrajecten. Zo zal het een bouwsteen namens de regio vormen voor de provinciale omgevingsvisie.

De ISR is opgesteld door de werkplaats Ruimte met partners uit het bedrijfsleven, wetenschap, onderwijs en overheden. De ISR zet in op 3 centrale thema's:

  • a. De energieke regio: de centra van steden en dorpen zijn van bewoners en bezoekers. Inrichting is gericht op beleving en verblijfskwaliteit.
  • b. De verbonden regio: Een onderscheidende regionale en (inter-)nationale bereikbaarheid. Verplaatsen in de regio is sneller, eenvoudiger en/of leuker.
  • c. De innovatieve regio: Economische activiteit en innovatie op werklocaties. Verbeteren verwevenheid campussen, kennisinstellingen en de innovatieve maakindustrie. Ruimte om te experimenteren.

De strategiekaart toont de keuzen, ambities en strategische projecten die van belang zijn op (inter)nationaal niveau, waaraan we als Brainportregio werken. De Brainportregio maakt onderdeel uit van de nationale Ruimtelijke Economische Ontwikkelingsstrategie (REOS). Deze richt zich op het versterken van het economisch kerngebied van Nederland. Tegelijkertijd dragen de op de strategiekaart vermelde elementen ook bij aan een versterking van de regio zelf, wat goed is voor het woon-, leef en ondernemingsklimaat van iedereen in de regio.

De strategie is opgebouwd uit de thema's: economisch vestigingsklimaat; woon- en leefklimaat; omgevingskwaliteit; mobiliteit; duurzaamheid en klimaat. Per thema bevat de ISR een kaart en een beschrijving van het streven en de wijze waarop dit kan worden bereikt.

4.3.1.2 Motivering planspecifiek

Binnen de opgestelde ISR voor de metropoolregio Eindhoven wordt aangegeven dat woningbouw gewenst is binnen de A2-regio en dat het accent hier moet liggen op aantrekkelijk en kleinschalig wonen. De thema’s ‘Aantrekkelijk woon- en leefklimaat’ en ‘gezonde leefomgeving & klimaatadaptatie’ zijn relevant voor het planvoornemen. In de hele regio neemt de vraag naar woningen voor kleine huishoudens toe, vaak in een stedelijke omgeving. Doel is een complete (woon)regio, met complementaire ontwikkeling van gebieden. Dit betekent het versterken van de variatie in woonmilieus en aandacht voor de betaalbaarheid. Prioriteit hebben projecten en initiatieven die gericht zijn op hergebruik, transformatie en (gedeeltelijke) sloop van bestaande bebouwing. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van woningbouw dat voor het grootste gedeelte is gericht op betaalbare woningen. Tevens vindt de woningbouw plaats binnen het stedelijk gebied met verouderde bebouwing.

Met het planvoornemen wordt ingezet op inbreiding binnen de kern van Veldhoven, op korte afstand van het centrum van zowel Veldhoven als Eindhoven. Het plan vervult daarom een rol in de woningbouwopgave van de metropoolregio Eindhoven. Het planvoornemen sluit daarnaast aan op de ambities en doelstellingen gesteld in de ISR op het gebied van woon- en leefklimaat. De beoogde ontwikkeling is - kortom - in lijn met het gestelde regionale beleidskader.

4.3.2 Brabantse Agenda Wonen
4.3.2.1 Beleidskader

De Brabantse Agenda Wonen is een agenda op hoofdlijnen en stippelt een koers uit voor (verdere) regionale samenwerking en vernieuwing van de woningbouwafspraken. Daarin nodigt de provincie alle subregio's uit om, samen met relevante partijen op de woningmarkt en de provincie, een regionaal perspectief op wonen te ontwikkelen.

Versnelling van de woningbouwproductie, vernieuwing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en het ombouwen van leegstaand vastgoed naar woningen zijn belangrijke doelen van de Brabantse Agenda Wonen. Met deze agenda geeft de provincie aan welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen en wonen en hoe zij zich hiervoor gaat inzetten.

Op basis van de Brabantse Agenda Wonen moet ruimte worden gegeven aan goede plannen.

“Een beleid gericht op een duurzame verstedelijking en zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik biedt ruim baan voor 'goede plannen' binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en dorpen. Ruimte dus voor woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, dat aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw kan worden genomen.”

Per gemeente is een indicatie (met bandbreedte) gegeven van de planningsruimte voor woningbouw in de komende jaren. Overeenkomstig de provinciale verordening is deze 'programma-indicatie' richtinggevend voor de (sub)regionale woningbouwplanning en –programmering en de hierover te maken regionale afspraken. Plannen die voorzien in de nieuwbouw van woningen of anderszins leiden tot een (netto) toename van de woningvoorraad, dienen te passen binnen dit regionale afsprakenkader.

4.3.2.2 Motivering planspecifiek

Zoals beschreven in paragraaf 2.2 van voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet dit plan, naast de sloop-nieuwbouw van een school, in de toevoeging van maximaal 88 wooneenheden aan de woningvoorraad van Veldhoven.

Het woonprogramma bestaat onder meer uit 18 wooneenheden met een zogenoemd friendsconcept. In dit woonconcept delen twee personen die niet tot hetzelfde huishouden behoren een woning met elk een eigen slaap- en badkamer. Samen delen zij de woonkamer, keuken en buitenruimte. Vanuit het oogpunt volkshuisvesting wordt daarom gesproken 36 wooneenheden, waarmee het bruto aantal woningen op 106 wooneenheden uitkomt. Vanuit het oogpunt omgevingsaspecten wordt echter uitgegaan van 18 wooneenheden. Het netto aantal wooneenheden komt daarmee uit op 88 wooneenheden.

De wooneenheden worden opgericht binnen bestaand bebouwd gebied, waardoor sprake is van een inbreidingslocatie. Inzetten op een vraaggericht, flexibel planaanbod is een van de actielijnen in de Brabantse Agenda Wonen. Dit vraagt om een gevarieerd en flexibel planaanbod, met (blijvende) aandacht voor de betaalbaarheid en financierbaarheid van het wonen. Het planvoornemen voorziet in zowel betaalbare (sociale) koop- en huurappartementen als in koopappartementen in het dure segment.

De kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing vindt, volgens de afspraken met de provincie op regionaal schaalniveau plaats. Zie voor een onderbouwing hiervoor de paragrafen 4.3.3 en 4.3.4.

Het woningbouwinitiatief past binnen de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwafspraken uit de Brabantse Agenda Wonen.

4.3.3 Afsprakenkader Wonen Stedelijk Gebied Eindhoven
4.3.3.1 Beleidskader

In 2017 is in de negen gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) het Afsprakenkader Wonen vastgesteld en bekrachtigd. Dit is inmiddels geactualiseerd in 2022. Daarnaast is in 2018 de SGE Visie op Wonen in de 9 gemeenten vastgesteld. Ten slotte is in maart 2019 een Woondeal gesloten tussen het SGE, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de provincie Noord-Brabant en is op 21 juni 2022 een Verstedelijkingsakkoord overeengekomen tussen de regio en het Rijk.

De belangrijkste uitgangspunten van het Afsprakenkader 2022 en de Visie op Wonen zijn de navolgende:

  • a. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het Stedelijk Gebied zoals dat is aangegeven in de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
  • b. Geen nieuwe uitleglocaties tenzij het portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt.
  • c. Voor grotere plannen geldt dat een instemming van het portefeuillehoudersoverleg nodig is voordat een plan in procedure wordt gebracht. Het portefeuillehoudersoverleg baseert zich op het advies van het onafhankelijke SGE Coördinatieteam Wonen. Voor Veldhoven is dit vanaf 75 woningen.
  • d. We monitoren de woningbouwontwikkelingen kwantitatief en kwalitatief.
  • e. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2021/22 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Dit onderdeel is deels achterhaald door het sluiten van de Woondeal.

Er zijn 7 Brainport Principes:

  • 1. Koesteren van identiteit;
  • 2. Ruimte voor innovatie;
  • 3. Vraaggericht ontwikkelen;
  • 4. Invloed voor bewoners;
  • 5. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus;
  • 6. Benutting regionaal schaalniveau;
  • 7. Gezonde verstedelijking.

Doelen die moeten worden behaald zijn:

  • Van concurreren op kwantiteit naar samenwerken op kwaliteit;
  • Kwaliteitsverbetering (nieuwbouw-)woningaanbod in het gehele SGE; De principes gelden overal, maar het resultaat kan verschillend zijn (zgn. Level Playing Field);
  • Stap naar een completer en diverse woningaanbod in het SGE;
  • Woningbouwprojecten meer nadrukkelijk een bijdrage laten leveren aan de "gezonde, slimme en duurzame stad".

Hoe gaan we dat doen?

  • Gezamenlijk de lat hoog leggen - gezamenlijke ambitie met een zo hoog mogelijk kwaliteitsniveau voor nieuwbouwwoningen;
  • Elkaar en bouwers/ontwikkelaars prikkelen: "we doen niet meer wat we deden, vanaf vandaag gaan we het anders doen".
  • De initiatiefnemer moet deze kwaliteitskenmerken kunnen toelichten en verantwoorden.

4.3.3.2 Motivering planspecifiek

Beoogd planinitiatief voorziet in inbreiding binnen het stedelijk gebied. Hiermee past het planvoornemen binnen het gestelde uitgangspunt onder a. Het gestelde onder b is niet van toepassing op het planvoornemen, er is geen sprake van een nieuwe uitleglocatie. Het planvoornemen voorziet wel in een ontwikkeling van 75 woningen of meer, waardoor instemming van het portefeuillehoudersoverleg dan wel advies vanuit het SGE Coördinatieteam (onder c) benodigd is. Daarnaast wordt middels de toetsing aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking, zie paragraaf 4.1.3, de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte getoetst zoals gesteld onder d en e.

Vanuit het afsprakenkader dient bij nieuwe ontwikkeling rekening te worden gehouden met de 7 Brainport Principes:

  • 1. Koesteren van identiteit;

In de kern Veldhoven, op korte afstand van goede voorzieningen zoals zorgverleners, winkels en theater, is het plangebied een perfecte plek om te werken aan een nieuw plan dat bijdraagt aan de doelstellingen van de gemeente op het gebied van wonen en de woningbouwversnelling. Er wordt binnen de bestaande structuur en met behoud van de kwaliteiten van de omgeving een duurzame herontwikkeling toegevoegd.

Het contact met de openbare ruimtes en daarbij het ontmoeten van buurtgenoten staat centraal waarbij het wijkbewoners uitnodigt om door te stromen. Het plangebied sluit aan bij de bestaande omgeving voor wat betreft bebouwingsdichtheid, hoogte en beeldkwaliteit.

  • 2. Ruimte voor innovatie;

Er wordt binnen de gemeente ingezet op innovatie, duurzaamheid, gezondheid en klimaatadaptatie voor de toekomstige bewoners. Door een nieuwe school en woningen te realiseren die voldoen aan de huidige bouwstandaarden en kwaliteitseisen wordt ingezet op deze ambities. Tevens worden de woningen gasloos gerealiseerd en zullen warmtepompen worden gerealiseerd. Op deze manier wordt er gebruik gemaakt van nieuwe technieken.

  • 3. Vraaggericht ontwikkelen;

Belangrijk is dan nieuwe ontwikkelingen aansluiten bij de vraag vanuit de markt, dit geldt voornamelijk voor woningbouw. Gezien het planvoornemen realiseert voor diverse segmenten wordt er gedacht aan diverse doelgroepen. Tevens wordt 20,5% van het plan gerealiseerd voor het sociale segment waar een hoge vraag naar is. De vraag van de woningen is tevens aangetoond door het doorlopen van de Ladder voor Duurzame verstedelijking in paragraaf 4.1.3.

  • 4. Invloed voor bewoners;

Na de bekendmaking van de locatie en de beoogde ontwikkeling zijn belanghebbenden en belangstellenden uitgenodigd voor participatieavonden. Dit is nader beschreven in paragraaf 7.2. Door de input uit het participatietraject zijn diverse ontwerpwijzigingen doorgevoerd wat heeft geresulteerd in het plan wat nu voorligt. De hoofdstructuur van het plan is in goed overleg met diverse stakeholders tot stand gekomen. Door het toepassen van diverse bouwkundige aspecten en inrichtingen van de openbare ruimte zijn de individuele wensen vanuit de bewoners tegemoetgekomen. Bij de nadere uitwerking zullen de bewoners wederom worden betrokken

  • 5. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus;

Beoogd initiatief realiseert woningen voor het sociale woningbouw segment, midden en dure segment. Hierdoor worden woningen gerealiseerd voor een diverse doelgroep. Vanwege de aanwezigheid van een lift / liften in het gebouw worden bijna alle woningen uitgevoerd als nultreden woningen. Hierdoor zijn deze woningen tevens geschikt voor senioren dan wel mensen die slecht te been zijn (licht gehandicapt).

  • 6. Benutting regionaal schaalniveau;

De stedenbouwkundige opzet van het plan zorgt voor een rustige plek om te wonen in de kern Veldhoven, met voorzieningen voor alle doelgroepen op loopafstand en op een steenworp aftand van onder meer zorgvoorzieningen en winkels. Ook bevindt zicht op korte afstand een bushalte, van waaruit de reiziger zo het centrum van Eindhoven bereikt.

  • 7. Gezonde verstedelijking.

Al in de stedenbouwkundige fase is voor een typologie gekozen waarbinnen sociale cohesie belangrijk is. Wonen rondom een gezamenlijk binnenhof waarbij er in uitstraling van de architectuur geen onderscheid gemaakt wordt tussen sociale of dure woningbouw. Het hof is gemeenschappelijk en nodigt uit om te ontmoeten. Op diverse plekken in het hof worden banken gesitueerd wat de collectiviteit en het verblijven zal stimuleren.

Groennorm

Daarnaast wordt vanuit het SGE een groennorm in m2 per woning of voor niet woonfuncties geëist. Het gaat om een minimale norm van 8 m2 per extra woning. De groentoets is inzichtelijk gemaakt in tabel 4.1 in combinatie met figuur 4.2.

Tabel 4.1 Toets beoogde ontwikkeling aan groennorm SGE (Bron: Studio 412) 

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0018.png"

Figuur 4.2 Situering groen binnen het beoogd plan (Bron: Block Architecten)

Met de beoogde ontwikkeling wordt met de beoogde aanwezigheid van 1.642 m2 groen ruimschoots voldaan aan het benodigde groenoppervlak vanuit de groennorm (88 woningen x 8 = 704 m2).

Het aspect houtopstanden wordt nader beschreven in paragraaf 5.9.2.3.

Kwaliteitswijzer 'Q-wijzer Woningbouwversnelling'

Naast de benoemde principes is nog getoetst aan de kwaliteitswijzer 'Q-wijzer Woningbouwversnelling'. Dit is een toetsingskader dat is ontwikkeld om woningbouwprojecten in de regio Brainport, en in het bijzonder in Veldhoven, te begeleiden en te beoordelen op ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en toekomstbestendigheid. De gemeente Veldhoven heeft deze Q-wijzer overgenomen en aangescherpt met aanvullende lokale eisen, passend bij haar ambities binnen het Brainport-domein.

Het woningbouwplan sluit nauw aan bij de uitgangspunten van de Q-wijzer Woningbouwversnelling zoals toegepast in Veldhoven. Met een divers woningaanbod, aandacht voor doorstroming en een sterke (groene) inpassing wordt invulling gegeven aan de kwalitatieve ambities van de gemeente. De ontwikkeling draagt bij aan de Brainport-doelstelling om toekomstbestendige, duurzame en inclusieve woonmilieus te realiseren. Daarbij wordt in het ontwerp rekening gehouden met innovatieve mobiliteitsoplossingen, klimaatadaptieve maatregelen, en een woonomgeving die ontmoeting en leefkwaliteit stimuleert.

Regionale Coördinatieteam Wonen

Het initiatief is daarnaast ook besproken in het Regionale Coördinatieteam Wonen. Het Coördinatieteam Wonen werkt namens de negen gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE), waaronder Veldhoven. Dit beoordelingsorgaan toetst alle woningbouwplannen op regionale kwaliteit volgens de Brainport-principes. Dit zijn onder andere identiteit, innovatie, vraaggerichtheid en gezonde verstedelijking. In ditzelfde team is het plan ook goedgekeurd.

4.3.4 Woondeal 2023 en Afsprakenkader Wonen SGE 2022
4.3.4.1 Beleidskader

Op 7 maart 2019 hebben de minister van Binnenlandse Zaken (BZK), de provincie Noord-Brabant en het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de Woondeal ondertekend. Met de ondertekening van de Woondeal zetten partijen zich in om de woonopgave in deze regio aan te pakken. Een grote variëteit aan woonmilieus draagt bij aan de ontwikkeling van de Brainportregio.

De Woondeal uit 2019 beschreef een woningbouwbehoefte van 27.000 extra woningen voor de periode 2020-2024. Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt hierin - zoals eerder ook vastgelegd in het 'Afsprakenkader Wonen SGE 2017' - bij negen prioritaire locaties in de SGE-gemeenten: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Neunen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers.

Op 9 maart 2023 is de hernieuwde 'Regionale Woondeal Zuidoost-Brabant' ondertekend door alle 21 gemeenten uit de Metropool Regio Eindhoven (MRE), de 13 woningcorporaties in Zuidoost-Brabant, de provincie en de minister van BZK. In dit akkoord zijn, als gevolg van de toenemende druk op de woningmarkt, de ambities en uitgangspunten uit de Woondeal 2019 uitgebreid en aangescherpt. Per gemeente is een minimaal te realiseren nieuwbouwprogramma opgenomen. Voor gemeente Veldhoven is in de Woondeal 2023 een ondergrens vastgelegd van +/- 1.800 nieuwe woningen tot en met 2030. Daarnaast bevat de Woondeal 2023 ambities aangaande betaalbaarheid: minimaal 2/3 van de toe te voegen woningen dient te bestaan uit betaalbare huur- en koopwoningen, met een minimum van 30% sociale huur. De afspraken en ambities uit de Woondeal 2019 blijven onverkort van kracht. De Woondeal 2023 beschrijft, mede als gevolg van de grotere regio-indeling, een totale regionale woningbouwopgave van minimaal 45.000 extra woningen in de periode 2023-2030. De hogere ambities keren ook terug in het in 2022 geactualiseerde 'Afsprakenkader Wonen SGE 2022'. Hierin geven de negen SGE-gemeenten aan op welke manier ze invulling willen geven aan de gezamenlijke woningbouwopgave tot 2040, waarbij elke gemeente een redelijk aandeel in de opgave zal nemen. Gemeente Veldhoven heeft zichzelf gecommitteerd aan de ambitie om tot en met 2032 ca. 5.000 woningen toe te voegen. Dit aantal sluit aan op de eerder uitgesproken ambities uit het SGE Verstedelijkingsakkoord 2022 en keert terug in de gemeentelijke Omgevingsvisie en de Woon(zorg)visie.

4.3.4.2 Motivering planspecifiek

Beoogd planinitiatief realiseert 88 wooneenheden binnen het bestaand stedelijk gebied van Veldhoven. Beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 20,5% sociale woningbouw, zie paragraaf 2.2. Tevens worden er woningen gerealiseerd voor het middeldure en dure segment en worden vrijwel alle woningen uitgevoerd als nultreden woningen. Hierdoor kan gesteld worden dat het planvoornemen bijdraagt aan de doelstelling om versneld voldoende woningen voor diverse doelgroepen te realiseren. Het planvoornemen draagt dan ook bij aan de gestelde doelstellingen binnen de gemeente dan wel de provincie.

4.3.5 Regionale Energie Strategie (RES)
4.3.5.1 Beleidskader

In Nederland is er een klimaatakkoord. Daarin staan meer dan 600 afspraken om minder broeikasgassen uit te stoten. Dat is nodig om de opwarming van de aarde tegen te gaan. 30 energieregio's maken plannen om aan die afspraken te voldoen. Zo'n plan heet Regionale Energiestrategie: RES. In deze plannen staat hoe de regio's meer duurzame energie en minder aardgas gaan gebruiken. Dat is de energietransitie.

De RES MRE 1.0 is eind 2021 vastgesteld door alle gemeenteraden van de MRE, de algemene besturen de twee waterschappen en Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant.

Klimaatneutraal in 2050: daar gaat de MRE voor! Alle energie die de MRE dan gebruikt, willen ze duurzaam opwekken. In 2030 wil de MRE al een heel eind op weg zijn. Dan willen ze 49% minder CO2 uitstoten dan in 1990.

De belangrijkste punten uit het RES MRE 1.0 zijn terug te vinden in de volgende 9 thema's

  • 1. Stap voor stap naar duurzame energie:

De aarde warmt op, veel planten en diersoorten verdwijnen, de zeespiegel stijgt. Dat gaan we tegen met de maatregelen in het Klimaatakkoord. Eén van die maatregelen is dat we meer duurzame energie opwekken. Tot 2030 kan dat met zon- en windenergie op land. Dat gebeurt in 30 energieregio's in Nederland. De Metropoolregio Eindhoven is er één van. Wij dragen in 2030 2 terawattuur (TWh) aan duurzame energie bij aan het Klimaatakkoord. Met zonnedaken, -velden en windturbines. 1,15 TWh daarvan hebben we al gerealiseerd of bereiden we nu voor.

  • 2. Besparen, besparen en besparen:

We gaan inzetten op energiebesparing. Waarom? Alles wat we niet nodig hebben, hoeven we ook niet op te wekken. Door ons verbruik te verminderen, besparen we CO2 en verlagen we onze energierekening. Het is onze ambitie om mensen in onze regio in beweging te krijgen zodat er zoveel mogelijk energie wordt bespaard. Niet alleen in het gebruik van energie, ook bij de aanschaf van apparaten en bij aanpassingen van huizen en gebouwen, zoals isoleren en renoveren.

  • 3. Zoveel mogelijk zon op dak:

We zetten ons maximaal in voor het zoveel mogelijk benutten van bijvoorbeeld grootschalige daken voor opwek van zonne-energie. Daarom plaatsen we zonnepanelen op alle geschikte daken en op ongebruikte terreinen. En op restgronden zoals stortplaatsen en in bermen van spoor- en autowegen. Woningcorporaties, lokale energiecoöperaties en bedrijven doen ook mee. Hiervoor werken we samen met alle relevante partners zoals het Rijk, provincie, bedrijven en eigenaren.

  • 4. Zon en wind op land:

Met alleen zon op dak redden we het niet. Daarom plaatsen we ook zonnevelden en windturbines. Waar precies, stemmen we nauw af met inwoners en belanghebbenden. We koppelen dit aan andere opgaven en houden rekening met de milieueffecten en lokale belangen. In deze zogenaamde zoekgebieden wekken we 0,57 TWh op.

  • 5. Duurzame warmte:

Veel woningen en gebouwen verwarmen we nu nog met aardgas. Stap voor stap schakelen we over op duurzame warmtebronnen, bijvoorbeeld warmte uit bodem of oppervlaktewater, restwarmte van industrie, maar ook zonthermie of hybride warmtepompen. Maar: gemeente-overstijgende bronnen zijn schaars in onze regio. Daarom werken we samen om die zo goed mogelijk te gebruiken. We onderzoeken meer mogelijkheden en nieuwe technieken die warmte kunnen leveren. Elke gemeente stelt uiterlijk in december 2021 een Transitievisie Warmte vast, waarin staat in welke wijken voor 2030 wordt begonnen en welke duurzame warmtebron daarvoor in aanmerking komt.

  • 6. Het elektriciteitsnetwerk uitbreiden:

Als we veel meer duurzame energie opwekken, heeft dat ook gevolgen voor het elektriciteitsnet. Het net moet worden uitgebreid maar dat kost veel tijd. We verdelen de beschikbare capaciteit dus slim. De netbeheerder en lokale en regionale overheden hebben daar doorlopend contact over. Ook werken ze aan vernieuwende oplossingen om meer duurzame energie mogelijk te maken.

  • 7. Mede-eigenaar worden:

Zon- en windparken leveren geld op. Wij willen dat iedereen in de directe omgeving daar maximaal van profiteert. Dit zorgt voor betrokken inwoners en geld voor de regio. Dat geld kunnen we bijvoorbeeld gebruiken voor nieuwe energieprojecten. Het lokale eigendom organiseren we in nauw overleg met lokale energiecoöperaties.

  • 8. Het toekomstige energiesysteem:

Het aanbod van fossiele energie is min of meer constant. Dat geldt niet voor zon- en windenergie. We moeten duurzaam opgewekte energie dus in kunnen zetten als dat nodig is. Hier zijn nog veel technologische ontwikkelingen voor nodig. Het toekomstige energiesysteem zal drastisch verschillen van het huidige energiesysteem. Daarbij benutten we vernieuwingen, onder andere uit onze regio.

  • 9. Samen de energieambitie realiseren:

Ons landschap en onze omgeving veranderen in de komende jaren. Zonnevelden en windturbines maken de duurzame energievoorziening steeds zichtbaarder. We kunnen daarbij niet zonder draagvlak en acceptatie van inwoners en bedrijven. Ook de stem van onze toekomst, de jongeren van nu, is daarin onmisbaar. In samenwerking met bedrijven en inwoners zijn gemeenten al volop bezig met projecten. Om tot goede keuzes te komen en de energietransitie voor iedereen betaalbaar te houden, blijven we in gesprek met inwoners, ondernemers, wetenschappers, volksvertegenwoordigers en direct betrokkenen. Want alleen samen kunnen we de energie-ambitie realiseren. Doet u ook mee?

4.3.5.2 Motivering planspecifiek

Beoogd initiatief sluit aan op punt 2 van de Regionale Energie Strategie, namelijk Besparen, besparen en besparen. Met beoogd initiatief wordt hoogwaardige bebouwing gerealiseerd conform de huidige kwaliteitseisen en bouwstandaarden. Dit zal resulteren in goede isolatie waardoor minder energie verloren zal gaan. Ook wordt ingezet op punt 5 ‘duurzame warmte’. De bebouwing wordt namelijk gasloos uitgevoerd en voorzien van warmtepompen. Met beoogd initiatief wordt dan ook gehoor gegeven aan de ambities gesteld in de Regionale Energie Strategie.

4.3.6 Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen
4.3.6.1 Beleidskader

De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Als wordt voldaan aan de beleidsregels, kan ervan uit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

4.3.6.2 Motivering planspecifiek

Bij de vormgegeving van het plangebied is rekening gehouden met een goede bereikbaarheid van de nieuwe school, de wooneenheden en een adequate bluswatervoorziening. Het openbaar gebied met bijbehorende ontsluiting rondom de bebouwing biedt voldoende ruimte om de bereikbaarheid voor hulpdiensten voor de bebouwing binnen het plangebied te kunnen garanderen.

Op het binnenhof en het schoolplein zelf worden autobewegingen ontmoedigd door de manier waarop de ruimte tussen de bebouwing wordt gematerialiseerd en wordt vormgegeven. Tevens worden terreinafscheidingen gerealiseerd.

In het kader van bestuurlijk vooroverleg is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Brabant zuidoost. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 7.2.2.

4.3.7 Conclusie

Het plan past binnen het regionale beleid. Dit beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van het omgevingsplan.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Veldhoven, Stad van dorpen in het hart van de Brainport
4.4.1.1 Beleidskader

Op 8 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Veldhoven de 'Omgevingsvisie Veldhoven, Stad van dorpen in het hart van de Brainport' vastgesteld. In deze omgevingsvisie geven wij aan waar we als gemeente op inzetten bij de ontwikkeling van Veldhoven tot 2040. Deze visie geeft hiermee richting en kaders aan voor toekomstige ontwikkelingen, initiatieven en beleid.

Op basis van drie kernopgaven wordt beschreven waar de gemeente voor staat tot 2040. Deze drie kernopgaven vormen samen de ruimtelijke koers voor Veldhoven:

  • 1. Investeren in stedelijke en dorpse kwaliteiten;
  • 2. Verder bouwen aan de innovatieve en bereikbare maakstad;
  • 3. Werken aan een duurzame en gezonde leefomgeving.

In de omgevingsvisie zijn per kernopgave een aantal strategische keuzen bepaald. Zo is er op basis van de kernopgaven bijvoorbeeld gekozen voor een sterk stedelijke structuur, het City Centrum als bruisend en multifunctioneel hart, het behoud van een herkenbare dorpse structuur, het werken aan gezonde wijken, het verduurzamen van de gebouwde omgeving en het werken naar toekomstbestendige woonwijken en werkmilieus. Omdat wordt gestreefd naar een zo inzichtelijk en voorspelbaar mogelijk beleid in de omgevingsvisie is er een gebiedsgerichte vertaling van deze strategische keuzes in de omgevingsvisie opgenomen. In deze gebiedsgerichte vertaling zijn de integrale ambities voor een gebied op een rij gezet. Zo is per gebied de karakterisering en opgave verwoord en zijn de kaders waarbinnen ontwikkelingen plaats mogen vinden weergegeven. Er gelden afzonderlijke gebiedsopgaven voor de volgende gebieden:

  • 1. Dorpskernen en -gehuchten.
  • 2. Dorpslinten.
  • 3. Woonwijken en stadse woonstraten.
  • 4. Buitengebied.
  • 5. Bedrijventerreinen.
  • 6. Sterke Stedelijke Structuur.

Bij elke ontwikkeling geldt als uitgangspunt dat minimaal een neutraal, maar bij voorkeur een positief, effect wordt behaald op de thema's natuur en biodiversiteit, gezondheid, bodem en water.

4.4.1.2 Motivering planspecifiek

De beoogde planlocatie is gesitueerd binnen de gebiedsopgave 'gezonde en duurzame woonwijken'. Tevens is het plangebied gelegen nabij het aangeduid dorpslint Blaarthemseweg, zie figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0019.png"

Figuur 4.3 Uitsnede visie voor Veldhoven met aanduiding plangebied (Bron: Gemeente Veldhoven)

In de omgevingsvisie van de gemeente Veldhoven wordt ingezet op toekomstbestendige woonwijken. Naast het toekomstbestendig maken van de bestaande woningvoorraad komen er incidenteel locaties vrij, doordat bijvoorbeeld een bedrijf vertrekt uit de woonomgeving. Een dergelijke inbreiding vraagt om een invulling, die zowel ruimtelijk als functioneel zich voegt in de wijk. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de opzet van de wijk zelf, maar ook de ligging van de wijk binnen de stedenbouwkundige structuur van Veldhoven. Beoogd initiatief kan geschaard worden onder deze kwalificatie.

De projectlocatie is gelegen binnen de bestaande woonstructuren. Met beoogd initiatief wordt er dan ook ingezet op inbreiding binnen de bestaand stedelijke structuur. De bestaande school wordt gesloopt en bij de herontwikkeling meegenomen. Tevens worden 88 nieuwe woningen voor diverse doelgroepen toegevoegd, waarbij 20,5% wordt gerealiseerd in het sociale segment.

Zoals eerder benoemd is de projectlocatie gelegen nabij de dorpskern Zeelst. Een grote kwaliteit van Veldhoven ligt in de historische dorpskernen Veldhoven-dorp, Meerveldhoven, Zeelst en Oerle en de dorpslinten die nog steeds zichtbaar en voelbaar zijn in de stedelijke structuur. De herkenbaarheid, gedeelde geschiedenis en kleinschaligheid worden gewaardeerd. Ze zijn een belangrijk onderdeel van de sociale samenhang en structuur in de gemeente. De dorpskernen hebben zodoende een belangrijke rol in het karakter en de leefbaarheid van Veldhoven.

Als gebiedskader voor Zeelst wordt onder meer benoemd dat de bestaande ruimtelijke en sociale structuur gekoesterd dient te worden: behoud van beeldkwaliteit en huidige mix van functies. Hoogbouw is niet wenselijk.

Het plan aan de Blaarthemseweg wordt gerealiseerd in het karakter van de bestaande dorpskern Zeelst met aandacht voor het lint Blaarthemseweg. De ruimtelijke en functionele inpassing is reeds beschreven in paragraaf 2.2.

Het planvoornemen betreft daarnaast een duurzame ontwikkeling waar op diverse manieren rekening wordt gehouden met de waterhuishouding, hetgeen in de omgevingsvisie ook een belangrijk aandachtspunt vormt. Met name in de wijken Cobbeek, Centrum, Meerveldhoven, Oerle, Zeelst, Zonderwijk en Veldhoven-dorp vragen de problemen rondom wateroverlast namelijk om een gebiedsgerichte, integrale aanpak om deze overlast aan te pakken. Bij nieuwbouw of vervanging wordtnatuurinclusief ontwerpen als uitgangspunt aangehouden en we voor een klimaatadaptieve inrichting. Hoe hier bij voorliggend initiatief specifiek mee om wordt gegaan is nader beschreven in paragraaf 5.8.

Kortom: het planvoornemen is in lijn met de gestelde ambities vanuit de gemeente Veldhoven.

4.4.2 Visie op Veldhoven 'Op weg naar Veldhoven 2040'
4.4.2.1 Beleidskader

Op 7 mei 2024 heeft de gemeenteraad van Veldhoven de Visie op Veldhoven 'Op weg naar Veldhoven 2040' vastgesteld. Hierin staat waar Veldhovenaren vinden dat de toekomst van Veldhoven over moet gaan, wat hen bezighoudt en hoe zij de toekomst voor zich zien.

Dit is wat de samenleving van Veldhoven over de toekomst van Veldhoven vindt.

  • 1. Het dorpse karakter

Er is waardering voor de eigen dorpskernen en wijken en identiteiten. Het behoud van dorpse karakter is hierbij een belangrijke factor. De Veldhovenaren willen betrokken worden bij de (grootschalige) veranderingen en helpen om samen een nieuw Veldhoven te maken, gebaseerd op wat al goed is. Hierbij wordt ontmoeting in de buurt als heel belangrijk ervaren.

  • 2. Groen als onderdeel van een prettig leven

Voor (veel) mensen is het prima dat Veldhoven moet groeien, maar wanneer hierbij groen in het geding komt doet dit af aan de leefbaarheid in Veldhoven. Groen en groei moet daarom in evenwicht zijn, waarbij moet worden ingezet op meer groen in de wijken. Daarnaast moet volgens veel Veldhovenaren ook ruimte behouden worden. Dit is misschien ingewikkeld in combinatie met groei. Dit vraagt om innovatieve oplossingen waarbij ook naar bestaande (leegstaande) panden gekeken wordt.

  • 3. Woningbouw en voorzieningen

Wat de Veldhovenaren betreft moet de focus liggen op het aanbod van woningen voor jonge mensen, zodat die zich in Veldhoven kunnen blijven vestigen. Dit kan o.a. worden bereikt door de doorstroming voor ouderen, met interessante en mooie voorzieningen waar ouderen samen kunnen wonen en komen, te bevorderen. De samenleving in Veldhoven wil actief meedenken over wonen en bouwen.

4.4.2.2 Motivering planspecifiek

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een school en woningen, hetgeen aansluit op de focus op woningbouw en voorzieningen. De woningen worden gerealiseerd voor meerdere doelgroepen en segmenten. Dit resulteert in een breed aanbod geschikt voor de bewoners van Veldhoven. Het planvoornemen past dan ook binnen de kaders geschetst in de Visie op Veldhoven.

Middels een participatietraject is het ontwerp van de beoogde ontwikkeling meermaals gewijzigd om aan te sluiten op de wens van bewoners, onder meer gericht op het behoud van het dorpse karakter en integratie van groen ter verbetering van de leefbaarheid.

4.4.3 Woon(zorg)visie Veldhoven 2023-2027
4.4.3.1 Beleidskader

De gemeenteraad van Veldhoven heeft op 18 april 2023 de Woon(zorg)visie 'Goed wonen in een groeiend Veldhoven' vastgesteld. Deze visie gaat in op de verschillende uitdagingen die de gemeente Veldhoven de komende jaren kent op het gebied van wonen en hoe daar mee om wordt omgegaan. Deze uitdagingen zijn de landelijke woningbouwopgave, de schaalsprong in verstedelijking van de gemeente Veldhoven, de veranderende bevolkingssamenstelling en de verduurzaming van de (bestaande) woningvoorraad. Aan de hand van de volgende thema's wordt de visie van Veldhoven op deze uitdagingen nader toegelicht:

  • 1. Werken aan een beter passende woningvoorraad;
  • 2. Verbinden van de opgaven voor wonen en zorg;
  • 3. Woningbouwprogramma: de juiste toevoegingen.

Werken aan een beter passende woningvoorraad

De gemeente Veldhoven heeft het doel om te faciliteren dat woningzoekenden tijdig een betaalbare woning in Veldhoven kunnen vinden. De bestaande woningvoorraad, met veel traditionele woonvormen (eengezinswoningen en appartementen) sluit onvoldoende aan op de toekomstige behoefte en de toenemende diversiteit aan woonvragen. Aanpassingen in de bestaande woningvoorraad moeten leiden tot meer aanbod voor kleine huishoudens, ouderen en mensen met fysieke beperkingen. Naast levensloopbestendigheid stuurt de gemeente via het duurzaamheidsbeleid op verduurzaming van zowel de bestaande woningvoorraad, als nieuwbouw. Zo wordt de woningvoorraad toekomstbestendig. Ook wordt ingezet op het verbeteren van de doorstroming op de woningmarkt. In deze krappe woningmarkt hebben we daarbij specifieke aandacht voor zogenaamde spoedzoekers. De gemeente borgt de beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen op lange termijn, bijvoorbeeld in privaatrechtelijke overeenkomsten, door inzet van publiekrechtelijk instrumentarium of in het Omgevingsplan. 

Verbinden van de opgaven voor wonen en zorg

Wonen en zorg zijn geen gescheiden werelden, maar lopen in verschillende gradaties in elkaar over. De gemeente wenst dat inwoners met een zorgvraag zo lang mogelijk zelfstandig kunnen (blijven) wonen in een geschikte woning in hun eigen omgeving of sociale netwerk. De woonomgeving moet hiervoor ook geschikt zijn, met aandacht voor leefbaarheid, inclusie, voorzieningen en ontmoetingsplekken. Veldhoven zet daarbij in op het vergroten van de bewustwording bij inwoners over het tijdig aanpassen van de eigen woning of doorstromen naar een geschikte woning voor de toekomstige behoefte.

Woningbouwprogramma: de juiste toevoegingen

De gemeente realiseert de schaalsprong door tot en met 2032, 5.000 woningen toe te voegen aan de voorraad. Naast de realisatie van uitbreidingslocatie Zilverackers wil de gemeente dit bereiken door het toevoegen van nieuwe aantrekkelijke, meer stedelijke woonmilieus, passend binnen de ruimtelijke structuur van de Omgevingsvisie. Binnen de nieuwbouwprojecten is aandacht voor aanvullende en innovatieve woonvormen met als doel meer differentiatie binnen de woningvoorraad. Veldhoven zet in op een langdurig betaalbaar woningbouwprogramma, met 30% sociale huur, 10% sociale koop, 35% middensegment en 25% duur segment. Daarbij levert de gemeente gebiedsgericht maatwerk in de vertaling van prijssegmenten naar plannen en bij de vertaling van prijssegmenten naar type locaties. De gemeente onderkent de meerwaarde van bewonersinitiatieven en CPO-ontwikkelingen en faciliteert deze dan ook waar mogelijk. Door te sturen op de kwalitatieve invulling van het woningbouwprogramma, vergroot de gemeente Veldhoven zoveel mogelijk de kansen op passende huisvesting voor specifieke doelgroepen, zoals lage en middeninkomens, starters, ouderen en kwetsbaren, internationale werknemers, vluchtelingen en woonwagenbewoners. Daarbij wil de gemeente de draagkracht en draaglast per wijk/buurt niet uit het oog verliezen. Een gezonde mix van inwoners en woningtypen moet leiden tot vitale leefgemeenschappen en inclusiviteit. Met de partners in bouwen, wonen, zorg en welzijn gaat de gemeente actief op zoek naar innovatieve concepten en methoden om de opgaven in te vullen.

4.4.3.2 Motivering planspecifiek

Het planvoornemen is om 88 woningen te realiseren in diverse segmenten, waaronder 18 woningen voor het sociale segment. Er wordt aandacht gegeven aan diverse inkomensgroepen en waarbij alle woningen uitgevoerd worden als nultredenwoningen. Deze woningen zijn gelijkvloers, gelegen op de begane grond of bereikbaar per lift en daardoor geschikt voor senioren en mensen met een fysieke beperking. Kortom: het planvoornemen past binnen de ambities van de Woon(zorg)Visie van Veldhoven.

4.4.4 Mobiliteitsvisie 2040
4.4.4.1 Beleidskader

De Mobiliteitsvisie gemeente Veldhoven is op 17 december 2023 door de gemeenteraad van Veldhoven vastgesteld. Hierin geeft de gemeente richting aan de mobiliteitsbehoefte in de toekomst en de keuzes die daarbij gemaakt worden: ga ik lopen, pak ik de fiets, de bus of toch de auto? In de visie wordt aan de hand van vier strategische kaders de transitie naar gezonde, veilige en duurzame mobiliteit beschreven. Deze vier strategische kaders zijn:

  • 1. Groei van autoverkeer beperken, aanwezig autoverkeer verduurzamen;
  • 2. Faciliteren en stimuleren van lopen, fietsen, ov en deelmobiliteit;
  • 3. Gebiedsgerichte aanpak voor wonen en werken;
  • 4. Aandacht voor doelgroepen, gedrag en leefstijlen.

Gemeente Veldhoven heeft in haar mobiliteitsvisie 2040 gesteld dat zonder aanpassingen in het mobiliteitsbeleid het huidige mobiliteitssysteem vast loopt en daarmee een gezonde en duurzame leefomgeving in gevaar komt. Door de gemeente is dan ook de volgende ambitie gesteld; een duurzaam, veilig, bereikbaar, inclusief, gezond en leefbaar mobiliteitssysteem. Veldhoven moet bereikbaar blijven, ondanks de groei in het aantal verplaatsingen. Daarom zetten ze in op een transitie naar duurzame mobiliteit. Om daaraan meer inhoud te geven en de koppeling met andere beleidsvelden concreter te maken, zijn enkele aanvullende ontwerpprincipes van belang:

  • 1. Brede welvaart en inclusie.
  • 2. De voetganger en fietser als basis voor het mobiliteitssysteem.
  • 3. Het principe van de 15-minutenstad;
  • 4. Goede organisatie van stad-, bouw, en bedrijfslogistiek.

Bij de keuzes die ze in de toekomst maken moeten de gemeente steeds nagegaan of de uitkomsten ook in lijn zijn met deze principes. Zo zorgt de gemeente klaar te zijn voor de toekomst.

4.4.4.2 Motivering planspecifiek

Met beoogde ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van het bestaand wegennetwerk. Dit wil zeggen dat wordt ontsloten op de Blaarthemseweg. Dit betreft een 30 km/uur weg waar alle modaliteiten gezamenlijk overheen kunnen. Er worden geen losse fietsstroken aangelegd. De ontwikkeling wordt daarnaast gerealiseerd nabij de dorpskern Zeelst. Hierdoor zijn er een scala aan voorzieningen op loop- dan wel fietsafstand bereikbaar.

Het aspect verkeer en parkeren wordt nader onderbouwd in paragraaf 5.10 van voorliggend TAM-omgevingsplan.

4.4.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan
4.4.5.1 Beleidskader

De gemeenteraad van Veldhoven heeft op 29 oktober 2019 het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het verkeersbeleid, dat in 2007 werd vastgesteld (VerkeersCirculatiePlan), gaf nadrukkelijk aandacht aan de verkeersstructuur, waarvan veel is uitgevoerd. Het GVVP is breder georiënteerd. Er is naast aandacht voor de auto ook aandacht voor alternatieven. De ambities op dat vlak zijn hoog. Het GVVP heeft in de basis een looptijd tot en met 2030.

Door de vele ontwikkelingen in Veldhoven neemt het aantal bewoners en werknemers de komende periode flink toe. De keerzijde van deze ontwikkelingen is dat ook de druk op de mobiliteit toeneemt. De ontwikkeling van Zilverackers, de verdere ontwikkeling van bedrijventerrein De Run en de aansluiting op de A67, inclusief de N69, en de Zilverbaan zorgen eveneens voor veranderende en extra verkeersbewegingen. Daarbij moet structureel aandacht worden besteed aan de verkeersveiligheid en leefbaarheid. In het GVVP worden hiervoor aan de hand van modules ambities beschreven. Bij het GVVP zijn kaarten opgenomen met het gewenste fietsnetwerk, (H)OV netwerk en de wegcategorisering.

4.4.5.2 Motivering planspecifiek

Het plangebied wordt ontsloten op de Blaarthemseweg aan de oost- en zuidzijde van het gebied. De Blaarthemseweg sluit in westelijke richting aan op de Binnenweg/Sint Severinuslaan en in oostelijke richting op de Peter Zuidlaan. Deze omliggende wegen worden aan de hand van het GVVP geclassificeerd als gebiedsontsluitingswegen. Aan de Blaarthemseweg (westelijke richting) is bushalte Veldhoven, Huize Sele ten dienste van buslijn 14 gelegen.

Door de toename aan wooneenheden binnen het plangebied zullen er extra verkeersbewegingen over de omliggende wegen ontsluiten. Op basis van de onderbouwing in paragraaf 5.10 van voorliggend TAM-Omgevingsplan kan worden geconcludeerd dat de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling geen belemmering vormt van de beoogde ontwikkeling. Voor de volledigheid wordt verwezen naar de inhoud van de desbetreffende paragraaf.

4.4.6 Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit'
4.4.6.1 Beleidskader

Het welstandsbeleid van de gemeente Veldhoven is opgenomen in het Ambitiedocument 'Samen voor Ruimtelijke kwaliteit' (hoofdstuk 4). In dit document zijn 4 kernwaarden bepaald, 5 architectuurprincipes benoemd en een excessenregeling opgesteld. Samen vormen deze de welstandscriteria van Veldhoven.

Het ambitiedocument bevat 4 kernwaarden en 5 architectuurprincipes. In de onderstaande kernwaardenkaart is aangegeven welke kernwaarde op welk gebied van toepassing is.

De 4 kernwaarden zijn:

  • 1. Sterk, stedelijke structuur:

Veldhoven kent een herkenbare stedelijke structuur met het hoofdwinkelgebied, belangrijke in- en uitvalswegen en bedrijventerreinen; de gemeente streeft naar opwaardering en doorontwikkeling van de stedelijke structuur op plekken waar mee stedelijkheid uitgestraald mag worden; daarnaast is het van belang dat de groene vingers als structuurdrager herkenbaar blijven en dat hierlangs de herkenbaarheid en identiteit van Veldhoven wordt vergroot;

  • 2. Blijvend herkenbare dorpsstructuren:

Veldhoven kent naast een sterk stedelijke structuur ook typische dorpse kwaliteiten, die behouden dienen te worden. Het is van belang dat de 4 kerkdorpen, gehuchten en de dorpslinten (hun bestaande (cultuurhistorische) waarden behouden en eigen identiteit niet verliezen. De ambitie is om met name in te zetten op bebouwing met historische kenmerken, zodat de dorpskernen en linten duidelijk herkenbaar blijven. Te veel afwijkende stijlen kan de samenhang in het dorpse beeld namelijk verstoren en de Veldhovense identiteit 'vertroebelen'. Slechts in bijzondere gevallen, is het mogelijk om moderne bebouwing te realiseren;

  • 3. Zorgvuldig opgezette ontwikkelingsgebieden:

Bij het realiseren van omvangrijkere bouwplannen wordt ingezet op diversiteit in wonen met ruimte voor beeldkwaliteit en architectuur. De gemeente biedt ruimte aan woningbouwinitiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Uitgangspunt van de ontwikkeling is dat deze bijdraagt aan een kwaliteitsimpuls. Iedere ontwikkeling moet op een logische locatie plaatvinden en ingepast worden dat sprake is van een meerwaarde;

  • 4. Aantrekkelijke woonwijken:

Woonwijken dienen hun eigen karakter te behouden. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid is gericht op het bewaken van de basiskwaliteit en het respecteren van de bestaande omgeving. Het buitengebied wordt hierbij ook gezien als een eigen wijk met een eigen karakter.

In gebieden die zijn gedefinieerd als achtererfgebied gelden geen regels. Voor alle overige bouwwerken worden gelden 5 architectuurprincipes als welstandscriteria. Het betreft de volgende 'basiselementen van het bouwen':

  • Relatie tussen bouwwerk en omgeving;
  • Samenhand vormgeving, functie en constructie;
  • Evenwicht tussen helderheid en complexiteit;
  • Schaal en maatverhoudingen;
  • Materiaal, textuur, kleur en licht.

Daarnaast stimuleert de gemeente initiatiefnemers in een vroegtijdig stadium duurzaamheidsmaatregelen integraal onderdeel te laten uitmaken van het ontwerp.

4.4.6.2 Motivering planspecifiek

Voor onderhavige locatie is de kernwaarde (nr. 4) aantrekkelijke woonwijken van toepassing, zie ook figuur 4.4. Voor aantrekkende woonwijken geldt dat de woonwijken hun eigen karakter dienen te behouden. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid is gericht op het bewaken van de basiskwaliteit en het respecteren van de bestaande omgeving. Het buitengebied wordt hierbij ook gezien als een eigen wijk met een eigen karakter.

In gebieden die zijn gedefinieerd als achtererfgebied gelden geen regels. Voor alle overige bouwwerken worden gelden 5 architectuurprincipes als welstandscriteria. Het betreft de volgende 'basiselementen van het bouwen':

  • Relatie tussen bouwwerk en omgeving;
  • Samenhand vormgeving, functie en constructie;
  • Evenwicht tussen helderheid en complexiteit;
  • Schaal en maatverhoudingen;
  • Materiaal, textuur, kleur en licht.

Daarnaast stimuleert de gemeente initiatiefnemers in een vroegtijdig stadium duurzaamheidsmaatregelen integraal onderdeel te laten uitmaken van het ontwerp.

In onderstaande figuur is de kernwaardenkaart uit het ambitiedocument weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0020.png"

Figuur 4.4 Kernwaardenkaart uit het ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit' (Bron: Gemeente Veldhoven)

Beoogd initiatief, betreffende de realisatie van een school en wooneenheden binnen het bestaand stedelijk gebied, dienen qua vorm en uitstraling aan te sluiten bij de kernwaarde ‘aantrekkelijke woonwijken’, alsook de 5 gestelde architectuurprincipes die vertaald zijn in welstandscriteria.

Zoals ook beschreven in paragraaf 2.2 is de opbouw van het volume is zorgvuldig afgestemd op de omgeving:

  • Noordzijde: drie bouwlagen met een plat dak. De appartementen aan deze zijde zijn zo georiënteerd dat woonvertrekken uitkijken op het schoolplein en de binnentuin. De positionering respecteert de bestaande rooilijn en blijft qua bouwhoogte binnen de mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan Zeelst 2016. Hierin kan tot 10 meter hoogte op de erfgrens te bouwen.
  • Westzijde: twee lagen met een traditioneel schilddak, passend bij de schaal en dakvormen van de bebouwing aan de Blaarthemseweg.
  • Oost- en zuidzijde: geleidelijke opbouw van drie tot vijf lagen, deels voorzien van een setback of schilddak op de bovenste laag, om de massa visueel te verlichten en goed in te passen in de wijk.

De architectuur sluit aan bij het beeld van de omliggende wijk, die zich kenmerkt door traditionele baksteenarchitectuur met pannendaken, houten gevelaccenten en spijlenhekwerken op balkons. Deze kenmerken worden als uitgangspunt genomen bij de verdere uitwerking van het ontwerp. De belangrijke architectonische elementen worden gevormd door onderstaande aspecten:

  • Metselwerk in een variërende kleurstelling om aansluiting te zoeken bij de bestaande diversiteit in de wijk.
  • Schilddaken aan de oost- en zuidzijde met keramische dakpannen.
  • Gevelaccenten in hout, natuursteen of hoogwaardige paneelbekleding.
  • Balkons en loggia's voorzien van een transparant spijlenhekwerk, passend binnen het wijkbeeld.
  • De geleding van de gevels, de materialisering en detaillering zorgen samen voor een vriendelijke, wijkpassende uitstraling en versterken de identiteit van de locatie als overgangsgebied tussen wonen en maatschappelijke functies.
4.4.7 Conclusie

Het plan past binnen het gemeentelijk beleid. Dit beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van het omgevingsplan.

Hoofdstuk 5 Beoordeling gevolgen fysieke leefomgeving

Dit hoofdstuk bevat een beschouwing van de verschillende aspecten van de fysieke leefomgeving (ruimtelijke aspecten en milieu), die moeten worden beoordeeld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.1 Activiteiten en milieuzonering

In deze paragraaf wordt ingegaan op de Handreiking milieuzonering.

5.1.1 Wettelijk kader

De nieuwe VNG-handreiking Activiteiten en milieuzonering vervangt de veelgebruikte publicatie Bedrijven en milieuzonering uit 2009. De nieuwe handreiking ondersteunt de uitvoeringspraktijk bij keuzes over de toelaatbaarheid en inpassing van milieuhinderlijke activiteiten onder de Ow.

In de nieuwe handreiking blijven de basisprincipes van functiescheiding (waar nodig) en inwaartse zonering in stand. Hiervoor wordt echter niet meer gebruikgemaakt van zones met oplopende milieucategorieën en een Lijst van activiteiten. De nieuwe handreiking gaat uit van zones met oplopende beschikbare milieugebruiksruimte per activiteit, zónder een Lijst van activiteiten bij de regels.

De nieuwe systematiek omvat geen koppeling meer van activiteiten aan milieucategorieën per Standaard Bedrijfsindeling code (SBI-code) en de daarbij behorende richtafstanden. In plaats daarvan wordt getoetst aan concrete, juridisch bindende milieuwaarden voor geluid en geur. De systematiek drijft op inwaartse zonering op basis van geluid en geur. Bij de meeste activiteiten is geluid het maatgevende aspect, slechts een enkele activiteit is geurrelevant. De specifieke regels voor geluid en geur in de handreiking 'Activiteiten en milieuzonering 2023' gelden aanvullend op de standaard gebiedsgerichte regels in het omgevingsplan van gemeenten.

Inwaartse zonering rekent vanuit de (bestaande en geprojecteerde) milieugevoelige functies nabij een bedrijventerrein of ander werkterrein (hoofdzakelijk gericht op de toelating van publieksgerichte functies, zoals kantorenlocaties, perifere locaties met detailhandel zoals woonwinkels, bouwmarkten en autoshowrooms, en sportterreinen). Binnen het bedrijventerrein of een ander werkterrein zijn op korte afstand van de gevoelige functie slechts beperkt milieubelastende activiteiten toelaatbaar, ofwel activiteiten met een beperkte milieugebruiksruimte. Hoe groter de afstand tot de milieugevoelige functie, hoe groter de beschikbare gebruiksruimte. Er is dus sprake van afstandsafhankelijke milieubelasting. De omvang van de gebruiksruimte van activiteiten wordt bepaald door de afstandsafhankelijke milieubelasting die activiteiten kunnen veroorzaken. De belasting neemt dus af naarmate de ontvanger verder van de bron is verwijderd.

Geluid

In aanvulling op de standaard (gebiedsgerichte) geluidsregels voor activiteiten in gemeentelijke omgevingsplannen maakt de richtlijn 'Activiteiten en milieuzonering 2023' onderscheid in vier geluidszones met toenemende geluidsruimte. Deze zones worden geografisch over bedrijventerreinen of andere werkterreinen verdeeld en opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente. Werkterreinen anders dan bedrijventerreinen zijn over het algemeen bedoeld voor lichtere activiteiten, en voor dergelijke terreinen kan in de planregeling doorgaans worden volstaan met geluidszone 3 als maximum.

Geur

Voor het onderdeel geur worden drie zones met oplopende geurruimte onderscheiden. Over het algemeen zijn andere werkterreinen dan bedrijventerreinen bedoeld voor lichtere activiteiten. Voor dergelijke werkterreinen kan in de planregeling doorgaans worden volstaan met geurruimte zone 2 als maximum. De waarden voor geur gelden niet voor agrarische activiteiten.

Indicatie lijst met activiteiten met inschatting geluid en geur

Naast dat de 'indicatie lijst met activiteiten met inschatting geluid en geur' in bijlage A5 van de handreiking aangeeft in welke geluid- en geurzone een activiteit is ingedeeld, is het ook zichtbaar of er een geluidsproductieplafond (GPP) geldt en of er sprake is van een mogelijk risicovolle activiteit (R). Verder kan een activiteit ook geschikt zijn voor functiemenging (FM). Indien er geen zone 1, 2, 3 of 4 aangewezen hoeft er geen rekening te worden gehouden met de richtafstanden.

5.1.2 Beoordeling

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een quickscan activiteiten en milieuzonering uitgevoerd. De volledige quickscan is opgenomen als bijlage 8 bij voorliggend TAM-omgevingsplan. Hierna zijn de belangrijkste conclusies voor de beoogde ontwikkeling weergegeven beschreven.

Uit de quickscan is gebleken dat er een akoestisch onderzoek gedaan moet worden binnen de locatie, omdat er woningen aangrenzend aan het schoolgebouw gecreëerd gaan worden. Hierbij wordt niet voldaan aan de milieuzoneringen voor schoolgebouwen binnen zone 1 in een gemengd gebied.

Verder is er uit het onderzoek is gebleken dat de milieubelastende activiteiten van de locatie minder zullen worden. Er is dus geen onderzoek nodig naar uitwaartse milieuzoneringen buiten de projectlocatie, omdat het een bestaande activiteit betreft die in omvang verkleind.

Voor de beoogde woningen en school zijn de inwaartse milieuzoneringen beoordeeld. Hieruit is gebleken dat de locatie enkel binnen de zone van de VDL Groep is gelegen. Aangezien er meerdere woningen al op kortere afstand van dit bedrijf zijn gelegen wordt het bedrijf niet gehinderd door de beoogde ontwikkeling. Aangezien het plangebied niet binnen de bijbehorende geluidszone ligt en geurhinder van dit perceel niet waarschijnlijk wordt geacht, is er ook sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.1.3 Conclusie

Het aspect activiteiten en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.2 Bodem

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze in het plan rekening wordt gehouden met het aspect bodem.

5.2.1 Wettelijk kader

a. Instructieregels Rijk

Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Ow opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.

De regels voor bodem berusten op drie pijlers:

1. Het voorkomen van nieuwe verontreiniging of aantasting (preventie);

2. Het meewegen van bodemkwaliteit als onderdeel van een brede afweging over de kwaliteit van de leefomgeving in relatie tot functies (toedeling van functies aan locaties); en

3. Het op duurzame en doelmatige wijze beheren van resterende historische verontreinigingen (beheer historische verontreinigingen).

De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast in het omgevingsplan. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens. Dit is opgenomen in bijlage Vb van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde. De beoordeling van de mogelijke aanwezigheid van onaanvaardbare risico's voor de gezondheid voor bodemgevoelige gebouwen kan met de risicotoolbox bodem met de module Beoordelen van de bodemkwaliteit voor een bodemgevoelig gebouw.

b. Regels bruidsschat (omgevingsplan)

In paragraaf 22.3.7 van de bruidsschat zijn de regels over het gebruik en beheer van de bodem opgenomen. Het gaat hierbij onder meer om regels over het verrichten van nazorg na een bodemsanering en kleinschalig graven boven de interventiewaarde bodemkwaliteit. Verder zijn er in paragraaf 22.2.3 nadere (beoordelings)regels opgenomen over het uitvoeren van bouwactiviteiten. Deze regels hebben betrekking op het bouwen op verontreinigde bodem. Niet iedere bouwactiviteit valt onder het toepassingsbereik. Er moet sprake zijn van een bodemgevoelige locatie. Ook de aangrenzende tuin of perceel maakt hier onderdeel van uit.

5.2.2 Beoordeling

Verkennend bodemonderzoek

In het kader van de onderbouwing van het aspect bodem is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen als bijlage 5 bij voorliggend TAM-omgevingsplan.

Na uitvoering van het verkennend bodemonderzoek blijkt het volgende:

  • De kwaliteitsklasse van de grond is over het algemeen ‘Landbouw/natuur’. Met uitzondering van de baksteen- en betonhoudende bovengrond. Deze voldoet aan kwaliteitsklasse ‘Industrie”.
  • De grond bevat geen gehalten boven de interventiewaarden.
  • Het grondwater bevat geen concentraties boven de signaleringsparameters.
  • Er is met voldoende betrouwbaarheid vastgesteld dat op de locatie geen asbest aanwezig is in gehalten die aanleiding geven tot nader onderzoek. Vervolgonderzoek en maatregelen zijn niet noodzakelijk.

Concluderend kan op basis van het uitgevoerde onderzoek gesteld worden dat de bodemkwaliteit binnen het kader van de voorgenomen sloop en nieuwbouw voldoende in beeld is gebracht. De resultaten van dit bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de voor genomen herontwikkeling op de onderzoekslocatie. De vastgestelde bodemkwaliteit voldoet aan de waarde toelaatbare kwaliteit bodem die van toepassing is voor een locatie met bodemgevoelig gebouw.

Vervolg

Momenteel wordt aanvullend asbestonderzoek wordt uitgevoerd. De bijbehorende rapportage wordt in een later stadium in het voorliggend TAM-omgevingsplan verwerkt. De resultaten van dit aanvullend onderzoek vormen naar verwachting geen belemmering voor de ruimtelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.

5.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.3 Geluid

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geluid. Het betreft geluid door activiteiten (wegen, spoorwegen en industrieterreinen e.d.) en specifieke activiteiten (bijvoorbeeld geluid afkomstig van windturbines).

5.3.1 Geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen
  • a. Instructieregels Rijk

De aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting onder de Ow is vooral een decentrale afweging. Gemeenten geven met het omgevingsplan voor elke locatie in de gemeente de gewenste geluidskwaliteit vorm. Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid.

Het Bkl stelt op rijksniveau regels voor geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen in afdeling 3.5. In plaats van geluidzones zal er worden gewerkt met geluidaandachtsgebieden en geluidproductieplafondwaarden.

Een geluidsaandachtsgebied is een zone rond bijvoorbeeld wegen, spoorlijnen en industriële gebieden. Ook drukke 30 km/u-wegen vallen binnen deze zone. Het gebied wordt vastgesteld op basis van berekeningen en omvat het gebied waarin de standaard geluidsnormen mogelijk worden overschreden. Indien binnen dit gebied een geluidgevoelig gebouw wordt gebouwd, dient te worden gecontroleerd of de geluidsnormen op de gevel van dat gebouw worden nageleefd. Wat als geluidgevoelige gebouwen en ruimtes wordt beschouwd, is vastgelegd in artikel 3.21 en 3.22 van het Bkl. Onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de standaardgeluidsnormen, mits de grenswaarden niet worden overschreden. Geluid dat de grenswaarden overschrijdt, is in principe niet toegestaan, met enkele uitzonderingen.

Een geluidsproductieplafond geeft aan wat de maximaal toegestane geluidsproductie is op een bepaald fictief punt, het referentiepunt, dicht bij de geluidsbron. Daarnaast biedt afdeling 3.5 van het Bkl het wettelijk kader voor het beheersen van geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industriële gebieden. In artikel 5.78b van het Bkl zijn activiteiten benoemd die aanzienlijk geluid kunnen veroorzaken.

Geluidsgevoelige gebouwen worden vastgesteld in artikel 3.20 van het Bkl. Dit betreft onder andere gebouwen of delen van gebouwen die een woonfunctie hebben. De geluidsnormen zijn gericht op het geluid op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen en zijn primair bedoeld om de gezondheid te beschermen door eisen te stellen aan het geluid rond woningen, waar mensen vaak langdurig verblijven en slapen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel.

Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect geluid instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 Bkl. Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met instructieregels waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

  • b. Regels bruidsschat (omgevingsplan)

In paragraaf 22.3.4 van de bruidsschat zijn de gemeentelijke regels opgenomen over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw. Hierbij is onder meer bepaald wat de geldende geluidwaarden zijn, in welke gevallen een geluidonderzoek moet worden verricht en aan welke voorwaarden een dergelijk onderzoek moet voldoen.

  • c. Gemeentelijk beleid 

De gemeente Veldhoven heeft op 30 januari 2024 'Beleidsregels geluid onder de Omgevingswet gemeente Veldhoven' vastgesteld. Met deze beleidsregels wordt voor wat betreft het milieuaspect 'geluid' duidelijk wat aanvaardbaar is en wordt er invulling gegeven aan de open normen van het Bkl – zoals bijvoorbeeld de open norm 'aanvaardbaar geluidsniveau' in de aandachtsgebieden van wegen en industrieterreinen.

5.3.2 Geluid door activiteiten die in aanzienlijke mate geluid veroorzaken

In artikel 5.78b van het Bkl zijn activiteiten aangewezen die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken. In de bruidsschat is het onderdeel geluid geregeld in paragraaf 22.3.4. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw dat op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de bruidsschat zijn waarden bepaald (zie artikel 22.57 bruidsschat). Daarbij is onderscheid gemaakt in geluid door de volgende activiteiten:

  • 1. Activiteiten anders dan door windturbines en windparken en civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen;
  • 2. Geluid door windturbines en windparken;
  • 3. Geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen.

De geldende geluidwaarden voor deze specifieke activiteiten zijn opgenomen in respectievelijk paragraaf 22.3.4.2 tot en met 22.3.4.4 van de bruidsschat.

5.3.3 Beoordeling
5.3.3.1 Geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Bijbehorende rapportage is opgenomen als bijlage 6 bij voorliggend TAM-omgevingsplan.

Toetsing standaardwaarden en grenswaarden

Het berekende geluid van gemeentelijke wegen bedraagt maximaal 52 dB. Hiermee worden de standaardwaarde van 53 dB en de grenswaarde van 70 dB niet overschreden. Maatregelen hoeven niet nader onderzocht te worden.

Het berekende geluid van rijkswegen bedraagt maximaal 53 dB. Hiermee wordt de standaardwaarde van 50 dB overschreden maar de grenswaarde van 60 dB niet. Maatregelen worden niet doelmatig geacht.

Beoordeling aanvaardbaarheid thema

Het cumulatief geluid wegverkeerslawaai bedraagt ten hoogste 55 dB. In het akoestisch

onderzoek industrielawaai wordt verder ingegaan op cumulatie van geluid, benodigde maatregelen, gevelwering en de eisen uit het gemeentelijk beleid.

5.3.3.2 Geluid door activiteiten die in aanzienlijke mate geluid veroorzaken

Ten aanzien van dit aspect zijn in het akoestisch onderzoek industrielawaai zoals bijgevoegd als bijlage 7 de te verwachten geluidniveaus ter plaatse van de appartementen binnen het plangebied vanwege de beoogde school in beeld gebracht.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximale geluidniveaus

Uit het onderzoek blijkt dat bij een groot aantal appartementen niet direct voldaan kan worden aan de standaardwaarden uit het Bkl voor zowel industrielawaai als wegverkeerslawaai. De hoogste geluidniveaus worden berekend door het stemgeluid van spelende kinderen. Door het treffen van maatregelen aan de bron, in de overdracht en bij de ontvangers kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat alsnog worden gewaarborgd. De benodigde maatregelen zijn per appartement geschetst in bijlage VI van het onderzoeksrapport. In een later stadium zullen de benodigde maatregelen, samen met het bepalen van de gevelwering, nader worden uitgewerkt in een bouwakoestisch onderzoek. Daarbij geldt dat de gevelwering ten minste moet zorgen voor een binnenwaarde van 35 dB(A) etmaalwaarde, daarmee wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Bkl.

Verder is beoordeeld of onder andere voldaan kan worden aan de eisen volgend uit het gemeentelijk beleid. Ter plaatse van vrijwel alle appartementen is hier sprake van, met uitzondering van de appartementen B-40, B-41, B-42, B-59, B-60, B-62 en B-70 waar geen sprake is van een geluidluwe gevel. In een later stadium zal moeten worden bepaald of het creëren van een geluidluwe gevel noodzakelijk is (bijvoorbeeld voorzetscherm) of dat afwijken van het gemeentelijk beleid in dit geval mogelijk is.

Maximale geluidniveaus

Op basis van het onderzoek kan gesteld worden dat, na het treffen van de nodige maatregelen in het kader van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van de maximale geluidniveaus.

Indirecte akoestische effecten van veranderend verkeer

Gesteld kan worden dat de verkeersgeneratie vanwege de beoogde school niet zorgt voor een relevante toename in de geluidniveaus ter plaatse van bestaande woningen in de omgeving.

Omgevingsplan gemeente Veldhoven

Uit het onderzoek blijkt dat aan alle geluidwaarden uit het omgevingsplan van de gemeente Veldhoven wordt voldaan. De beoogde school is passend binnen de rechtstreeks werkende regels van het (gemeentedekkende) omgevingsplan. Het opstellen van maatwerk is niet nodig.

Op basis van voorgaande kan worden gesteld dat, na het treffen van maatregelen, sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat waarbij voldoende rekening gehouden wordt met de eisen uit het gemeentelijk beleid. Het bevoegd gezag zal uiteindelijk integraal besluiten of hiermee sprake is van een ETFAL en welke voorwaarden daarbij zullen gelden.

5.3.4 Conclusie

Het aspect geluid vormt, mits benodigde maatregelen worden getroffen, geen belemmering voor het plan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies. In artikel 12.1 is een bijbehorende regeling opgenomen voor het bouwen van een geluidgevolig gebouw in een geluidaandachtsgebied.

5.4 Luchtkwaliteit

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect luchtkwaliteit.

5.4.1 Wettelijk kader

a. Instructieregels Rijk

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • 2. het plan leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • 3. het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.

Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Vanwege deze verbetering is het NSL na de inwerkingtreding van de Ow komen te vervallen. Sinds 1 januari 2023 vervangt het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) het NSL. Middels dit nieuwe instrument kan de luchtkwaliteit berekend en gemonitord worden onder de Ow.

De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Voor een activiteit die niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een plan binnen de NIBM-grens blijft:

  • 1. Motiveren dat het plan binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze 'standaardgevallen NIBM' vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet wel onder een bepaalde omvang blijven volgens artikel 5.54 Bkl. Valt een plan binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen? Het is dan mogelijk om alsnog via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
  • 2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een plan de 3%-grens niet overschrijdt. Soms kan een kwalitatieve berekening voldoende zijn. Veel mensen bepalen met de NIBM-tool op een eenvoudige en snelle manier of een plan in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Soms zijn detailberekeningen nodig als aanvulling op de NIBM-tool.

b. Aandachtsgebieden

Het bevoegd gezag toetst en monitort de luchtkwaliteit in de zogenoemde aandachtsgebieden. Als besluiten binnen een aandachtsgebied leiden tot een verhoging van de concentraties van luchtverontreinigende stoffen, of als gemeenten activiteiten toestaan die betrekking hebben op wegen, vaarwegen of spoorwegen en waarvoor luchtkwaliteitsregels gelden volgens het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), moet dit in overweging worden genomen.

Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en/of fijnstof (PM10). De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51 lid 2 Bkl. Gemeenten die onder agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 Omgevingsregeling. In enkele situaties moet de luchtkwaliteit altijd worden beoordeeld:

  • bij een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;
  • bij de aanleg van een tunnel langer dan 100 meter, of als een tunnel wijzigt en daarbij minimaal 100 meter toeneemt;
  • bij de aanleg van een autoweg of een autosnelweg.

In artikel 2.78 Omgevingsregeling (Or) is bepaald dat de gemeente Veldhoven onder de agglomeratie Eindhoven valt, en daarmee onderdeel is van een aandachtsgebied voor NO2 en PM10. Dat betekent dat er normaliter nader onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig is.

5.4.2 Beoordeling

De beoogde projectlocatie valt binnen het aandachtsgebied ‘Agglomeratie Eindhoven’, zoals opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikel 5.51. De gemeente Veldhoven valt binnen dit agglomeratiegebied. Om aan te tonen dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de luchtkwaliteit is er een berekening gedaan met de NIBM-tool en CIML.

Middels de NIBM-tool is in beeld gebracht wat de effecten van het project op de luchtkwaliteit zijn. Voor het toepassen van de NIBM-tool is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de verkeersgeneratie die samenhangt met de binnen de plangebieden beoogde functies. Deze verkeersgeneratie is berekend in paragraaf 5.10 ‘Verkeer en parkeren’. Bij de berekening is uitgegaan van de maximale verkeersgeneratie, namelijk 576 motorvoertuigen per etmaal (weekdaggemiddelde). De resultaten uit de berekening met de NIBM-tool zijn weergegeven in tabel 5.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0021.png"

Tabel 5.1 NIBM-tool berekening beoogd planvoornemen

Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De toename van de concentratie NO2 en PM10 is niet hoger dan 1,2 ug/m3 . Hiermee is sprake van een NIBM-project. Nader onderzoek op dit vlak is daarom niet noodzakelijk. Hierdoor is toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor NO2 en PM10 niet nodig. Tevens behoort het plangebied niet tot een van de aandachtsgebieden, welke genoemd zijn in artikel 5.51, lid 2 van het Bkl. De realisatie van een school en wooneenheden wordt niet gezien als een milieubelastende activiteit, als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Bal, waarover regels zijn gesteld met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht. Het is geen activiteit die relatief veel luchtvervuiling veroorzaakt en over een grotere afstand effect heeft.

Aangetoond moet worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit kan bepaald worden met behulp van achtergrondwaarden die achterhaald kunnen worden met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). In tabel 5.2 zijn de concentratiewaarden ter plaatse van de dichtstbijzijnde meetpunten weergegeven. Geconcludeerd wordt dat de concentratiewaarden ruim onder de norm liggen en sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het kader van de luchtkwaliteit.

ID   NO2   PM10   PM10 overschrijdingsdagen   PM2,5   Jaar  
27364178_48024   18,02   16,16   6,01   9,07   2023  
EU-normen   40   40   -   25   -  

Tabel 5.2 Concentratiewaarden, meetpunt nabij plangebied (Bron: CIMLK)

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.5 Geur

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geur.

5.5.1 Wettelijk kader

a. Instructieregels Rijk

Het Rijk stelt voor een aantal gebouwen specifieke regels aan geurbelasting. Een onderdeel van het omgevingsplan is ook de gemeentelijke geurverordening, daarin kan worden afgeweken van de standaardnorm. Indien van toepassing dient deze te worden meegenomen in de motivering.

De instructieregels van het Bkl voor geur zijn gericht op aangewezen geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming. Dat doet de gemeente vanuit haar taak van het evenwichtig toedelen van functies aan locaties. In artikel 5.91 Bkl worden de geurgevoelige gebouwen aangewezen die in ieder geval beschermd moeten worden. Hieronder vallen ook gebouwen met een woonfunctie, gebouwen voor onderwijs, gezondheidszorg en kinderopvang.

In het omgevingsplan regelt de gemeente de geur van veehouderijen. In paragraaf 5.1.4.6 Bkl staan de instructieregels hiervoor. De instructieregels gelden alleen voor geur van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf op een geurgevoelig gebouw en gaan over:

  • 3. Geurnormen in het omgevingsplan;
  • 4. Rekenen;
  • 5. Afstandseisen;
  • 6. Randvoorwaarden.

De gemeente is verplicht om in haar omgevingsplan een 'bebouwingscontour geur' vast te stellen rondom rioolwaterzuiveringsinstallaties, locaties waar landbouwhuisdieren in een dierenverblijf worden gehouden, en rondom agrarische activiteiten die geur veroorzaken bij een geurgevoelig gebouw. Binnen deze contour geldt een 'hoge bescherming', terwijl daarbuiten een 'lage bescherming' van toepassing is. Voor andere geurveroorzakende activiteiten kan de gemeente zelf besluiten of zij geurregels opneemt in het omgevingsplan.

Daarnaast bevat artikel 8.20 van het Bkl specifieke beoordelingsregels voor geur in verband met milieubelastende activiteiten. Bedrijfsmatige activiteiten op industrie- en bedrijventerreinen kunnen geurhinder veroorzaken en worden dan als geurbron beschouwd. Het bevoegd gezag bepaalt echter zelf welke mate van geurhinder acceptabel is. Bij het beoordelen van het aanvaardbare geurhinderniveau moet de gemeente rekening houden met het omgevingsplan.

b. Regels bruidsschat (omgevingsplan)

Het onderdeel geur is geregeld in paragraaf 22.3.6 van de bruidsschat. Deze regels zijn van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object. De regels zien op geur door het houden van landbouwhuisdieren waarvoor geurnormen en vaste afstanden gelden, geur afkomstig van andere agrarische activiteiten en geur afkomstig van het exploiteren van zuiveringtechnische werken. In de geurverordening wordt nog uitgegaan van de 'oude' systematiek: zo wordt er nog onderscheid gemaakt tussen locaties binnen en buiten de bebouwde kom, in plaats van dat verwezen wordt naar de nieuw aan te wijzen bebouwingscontour.

c. Gemeentelijk beleid

  • Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Veldhoven (12 juni 2008 vastgesteld): Deze verordening is bij de inwerkingtreding van de Ow onderdeel van het omgevingsplan van de gemeente Veldhoven geworden (artikel 4.6, lid 1 Invoeringswet Ow). Zie de regels van artikel 22.3.6 van de bruidsschat.
  • Beleidsregels definitie geurgevoelig gebouw Veldhoven 2024 (30 januari 2024 vastgesteld): De definitie van een geurgevoelig gebouw (artikel 5.91 lid 1 Bkl) wijkt af van de definitie van een geurgevoelig object (artikel 1 Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)). Deze wet is vanaf 1 januari 2024 vervallen. Volgens de definitie van het Bkl zijn er minder gebouwen geurgevoelig. Met deze beleidsregel zijn vooralsnog dezelfde gebouwen geurgevoelig als onder de Wgv in de bepaling van geurbelasting door veehouderijen.
5.5.2 Beoordeling

Het plan voorziet in het oprichten van een geurgevoelig gebouw en een geurgevoelige functie. Een geurgevoelig object is een gebouw bestemd voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Een woning is te beschouwen als een geurgevoelig object. Onderzocht is of er redelijkerwijs sprake kan zijn van te ervaren geurhinder van een of meerdere veehouderijen op het voorgenomen plangebied. Dat kan worden achterhaald aan de hand van de kaart ‘Achtergrondbelasting geur’ van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (hierna: ODZOB). Ook is achterhaald of de beoogde ontwikkeling eventuele belemmeringen voor veehouderijen met zich meebrengt.

In de regio Zuidoost-Brabant zijn veel intensieve veehouderijen gevestigd, zo ook in de nabije omgeving van het voorgenomen plangebied. Alle uitstoot van geur van alle veehouderijen kan gezamenlijk weergegeven worden, dit wordt de achtergrondbelasting genoemd. Figuur 5.1 toont een uitsnede van de kaart ‘Achtergrondbelasting geur' (juni 2023). Dit geeft de aanwezigheid van odour units per kubieke meter weer (ouE/m3).

Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling wordt de kwaliteit leefomgeving gekwalificeerd als ‘zeer goed’. Hier geldt een achtergrondbelasting < 3 ouE/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0022.png"

Figuur 5.1 Uitsnede Achtergrondbelasting geur, plangebied globaal aangeduid met rode cirkel (Bron: ODZOB)

Aan de hand van de geraadpleegde kaart is te zien dat in de omgeving van het plangebied meerdere veehouderijen zijn gelegen. Gezien de grote afstand en het feit dat er op kortere afstand van de veehouderijen reeds andere woningen (die worden geclassificeerd als geurgevoelige objecten) gelegen zijn, kan worden geconcludeerd dat ook binnen van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het kader van het aspect geur. Daarnaast wordt het bedrijf niet aanvullend belemmerd door de beoogde ontwikkeling en maakt de beoogde ontwikkeling zelf ook geen geurbronnen mogelijk.

5.5.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.6 Trillingen

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect luchtkwaliteit.

5.6.1 Wettelijk kader

a. Instructieregels Rijk

Trillinggevoelige gebouwen worden beschermd tegen trillingen van activiteiten en bedrijven. Wat een trillinggevoelig gebouw en trillinggevoelige ruimte is, wordt beschreven in artikel 5.80 en 5.81 van het Bkl. De gemeente neemt in haar omgevingsplan regels op omtrent trillingen. In het Bkl worden standaardwaarden voor trillingen gegeven. De gemeente mag in haar omgevingsplan lagere waarden vaststellen. Ook mag zij onder voorwaarden hogere waarden vaststellen.

Uitgezonderd van de instructieregels uit het Bkl zijn:

  • trillinggevoelige gebouwen op een industrieterrein waarvoor een geluidproductieplafond is ingesteld (artikel 5.79, lid 2, onder a, Bkl);
  • de activiteit wonen;
  • verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen.

In het kader van een ruimtelijke inpassing kunnen in deze situaties trillingen wel een onderdeel van de afweging uitmaken in het kader van de beoordeling van evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 4.2 van de Ow).

De centrale beoordelingsregel voor trillingen door activiteiten is geformuleerd in artikel 5.83 van het Bkl:

  • In een omgevingsplan wordt rekening gehouden met trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen.
  • Een omgevingsplan voorziet erin dat trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen aanvaardbaar zijn.

Bij het vaststellen van een omgevingsplan of bij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit moet aan deze centrale instructieregel worden voldaan. Hierbij vindt een afweging plaats tussen het beschermen van de fysieke leefomgeving en het benutten van een locatie. Daarbij houdt de gemeente rekening met alle betrokken belangen. Trillingen zijn aanvaardbaar als de standaardwaarden uit de artikelen 5.87 en 5.87a van het Bkl worden overgenomen (conform artikel 5.86 Bkl). In dat geval is een beperkte motivering van aanvaardbaarheid nodig. Bij het afwijken van de standaardwaarde op basis van artikel 5.86, lid 2, van het Bkl is een uitgebreidere motivering nodig.

Voor woningen langs het spoor gelden geen instructieregels van het Rijk. De beoordeling moet plaatsvinden binnen de taak van 'een evenwichtige toedeling van functies aan locaties' (artikel 4.2 van de Ow). Hierbij wordt meestal de Meet- en Beoordelingsrichtlijn, deel B, 'Hinder voor personen in gebouwen 2006' van de Stichting Bouwresearch Rotterdam (SBR-richtlijn) toegepast.

In het algemeen moet binnen een afstand van 100 meter van het spoor het risico op trillinghinder worden beoordeeld. In sommige gevallen kan het zelfs nodig zijn om het onderzoeksgebied tot 250 meter aan weerszijden van het spoor uit te breiden. De afwegingen daarvoor zijn in de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen opgenomen. Met behulp van deze handreiking kunnen plannen worden gemaakt voor een gezonde fysieke leefomgeving.

b. Regels bruidsschat (omgevingsplan)

Het onderdeel trillingen is geregeld in paragraaf 22.3.5 van de bruidsschat. Daarin worden regels gesteld aan trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 van de bruidsschat.

5.6.2 Beoordeling

Het plan voorziet in een activiteit in een trillinggevoelige ruimte in een trillinggevoelig gebouw. Het plangebied is echter niet gelegen binnen 250 of 100 meter van het spoor. Een quickscan of aanvullend onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk en trillinghinder is niet te verwachten.

5.6.3 Conclusie

Het aspect trillingen vormt geen belemmering voor het plan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.7 Cultuurhistorie, archeologie en landschap

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met de aspecten cultuurhistorie, archeologie en landschap.

5.7.1 Wettelijk kader

a. Instructieregels Rijk

De essentie van het Europees beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De essentie van deze wetgeving is behoud van archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem en de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap.

In artikel 5.130 lid 1 van het Bkl is bepaald dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Hierbij wordt rekening gehouden met de volgende beginselen (lid 2):

  • ontsiering, beschadiging of sloop van beschermde monumenten of archeologische monumenten;
  • verplaatsing van beschermde monumenten;
  • gebruik van monumenten ter voorkoming van leegstand;
  • aantasting van de omgeving van een beschermd monument;
  • aantasting van karakteristieke stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen; en
  • conserveren en in stand houden van archeologische monumenten.

In artikel 5.130 lid 3 Bkl is bepaald dat in het omgevingsplan ook:

  • regels worden gesteld over eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie of aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden;
  • gevallen worden aangewezen waarin kan worden afgezien van onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie of het opleggen van plichten met die strekking.

Als in een omgevingsplan regels worden gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek, bepaalt het omgevingsplan dat die regels niet van toepassing zijn op activiteiten met een oppervlakte van minder dan 100 m2 (artikel 5.130 lid 4 Bkl).

Wat betreft de bescherming van het landschap geldt het Europees Landschapsverdrag. Dit verdrag erkent dat landschappen deel uitmaken van de fysieke leefomgeving. Volgens artikel 1.2, lid 1, sub g Ow worden landschappen aangemerkt als onderdeel van deze leefomgeving. Het landschapsbeleid kan worden opgenomen in een omgevingsvisie van het Rijk, de provincie of de gemeente. Bepaalde landschapswaarden zijn vastgelegd in instructieregels van het Bkl. Zo bevat artikel 5.129 Bkl een instructieregel over het behoud van zicht op de vrije horizon van de zee. Daarnaast ziet artikel 5.130 Bkl ook op de bescherming van cultuurlandschappen.

b. Regels bruidsschat (omgevingsplan)

Totdat de gemeenten regels over cultureel erfgoed in het omgevingsplan hebben opgenomen, geldt de regels die zijn opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Dit deel van het omgevingsplan bestaat uit de geldende ruimtelijke regelingen zoals bestemmingsplannen, de gemeentelijke erfgoedverordening en de regels uit de bruidsschat.

In paragraaf 22.2.6 van de bruidsschat is een vrijstellingsregeling opgenomen voor archeologisch onderzoek voor het uitvoeren van een bouwactiviteit of het uitvoeren van een werk of andere werkzaamheid die betrekking heeft op een oppervlakte van 100 m2 of minder.

Verder zijn er in de ruimtelijke regels en de bruidsschat regels opgenomen over andere beschermde monumenten, alsook over gebouwen die zijn aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht, of zijn aangemerkt als beeldbepalende panden.

c. Provinciaal beleid

Het Brabants erfgoed (met uitzondering van het immateriële en roerende erfgoed) staat in de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De CHW is recent geactualiseerd en opgenomen in paragraaf 7.2 van de Beleidsregel omgevingsrecht. Op de kaart staat erfgoed dat van belang is voor de Brabantse identiteit.

De CHW geeft verder de meest recente erfgoedinformatie van het rijk, met archeologische en bouwkundige monumenten, met archeologische verwachtingswaarden en met beschermde stads- en dorpsgezichten. Ook geeft de CHW nog alle informatie die eerder op de CHW 2006 te vinden was (ruim 30.000 erfgoedwaarden).

d. Gemeentelijk beleid

De gemeente Veldhoven beschikt over een archeologische beleidsadvieskaart van 10 maart 2014. Binnen de gemeente bevinden zich op de beleidsadvieskaart verschillende categorieën met archeologische (verwachtings)waarden, te weten:

  • a. Categorie 1: Rijksmonumenten
  • b. Categorie 2: Gebied van zeer hoge archeologische waarde
  • c. Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische waarde
  • d. Categorie 4: Gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde
  • e. Categorie 5: Gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde
  • f. Categorie 6: Gebied van lage archeologische verwachtingswaarde (geen onderzoeksplicht)
  • g. Categorie 7: Gebieden zonder archeologische verwachting of archeologisch vrijgegeven (geen onderzoeksplicht)

Verder beschikt de gemeente over een gemeentelijke erfgoedverordening. Deze verordening is bij de inwerkingtreding van de Ow onderdeel van het omgevingsplan van de gemeente Veldhoven geworden (artikel 4.6, lid 1 Invoeringswet Ow).

5.7.2 Beoordeling
5.7.2.1 Archeologie

De gemeente is de bevoegde overheid die een besluit zal nemen over hoe om te gaan met de eventueel aanwezige archeologische waarden. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Veldhoven ligt het plangebied in een zone met een middelhoge archeologische verwachting, zie figuur 5.3. Het beleid voor deze zone schrijft voor dat er bij bodemingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 40 cm -mv een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Deze voorschriften zijn verankerd in het Bestemmingsplan Zeelst 2016, Gemeente Veldhoven (vastgesteld 13-12-2016). De omvang van de bodemingrepen bedraagt 3791 m2 en de diepte van de ingrepen bedraagt maximaal 2 m –mv. De ingrepen zijn daarmee groter dan de vrijstellingsgrens. Een archeologische onderbouwing met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden is daarom verplicht conform het vigerend beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0023.png"

Figuur 5.3 Uitsnede gemeentelijke beleidskaart, plangebied rood omlijnd (Bron: ArchaAeO 2014)

Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd. Het volledige rapport is te zien in bijlage 9. Hierna zijn de belangrijkste resultaten weergegeven.

Het plangebied bevindt zich in het Brabantse dekzandgebied. Het maakt deel uit van de flank van een dekzandrug. De bodem is gekarteerd als een hoge zwarte enkeerdgrond (plaggendek). Het booronderzoek heeft uitgewezen dat de bodem in het plangebied zwaar verstoord is. De oorspronkeliike bodem (waarschijnlijk een plaggendek, met - restanten van - een podzol daaronder), is helemaal verdwenen, en zelfs ook de top van het dekzand (de C-horizont) daaronder. Onder het merendeel van de bestaande gebouwen zijn er ca. 110 cm diepe kruipruimtes, dus daar zal de situatie niet veel beter zijn.

In of direct rondom het plangebied bevinden zich geen archeologische monumenten of vindplaatsen. Daaromheen (straal ca. 500 m) zijn er een monument, twee vindplaatsen en een aantal archeologische onderzoeken bekend. Bij het monument (ca. 500 m ten westen van het plangebied) gaat het om de historische kern van Zeel. De twee vindplaatsen (ca. 600 m naar het noorden) betreffen aardewerkvondsten uit de Romeinse tijd (gevonden bij de aanleg van een riool) en de resten van een historische boerderij. Voor zover bekend zijn er geen gradiëntzones in het plangebied, derhalve geldt er een lage verwachting voor vindplaatsen van jager-verzamelaars. Vanwege de ligging in een gebied met plaggendekken (die aangelegd werden op hoge/droge en vruchtbare plekken, en waaronder met grote regelmaat archeologische vindplaatsen voorkomen) geldt er een middelhoge verwachting voor vindplaatsen van landbouwers uit de periode neolithicum-nieuwe tijd.

Vanwege de diepe bodemverstoringen worden er nauwelijks tot geen intacte archeologische resten meer verwacht in het plangebied. Verder onderzoek wordt daarom niet zinvol geacht. Op basis hiervan is een advieskaart samengesteld, zie figuur 5.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0024.png"

Figuur 5.4 Advieskaart archeologie (Bron: RAAP)

5.7.2.2 Cultuurhistorie

De Cultuurhistorische waardenkaart 2024 is door de provincie Noord-Brabant herzien, gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Het plangebied is niet gelegen binnen het historisch stadscentrum van Veldhoven. Wel is de Blaarthemseweg onderdeel van de historische geografie, de lijn is van ‘redelijk hoge waarde’ (zie figuur 5.5). De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van deze weg, aangezien deze niet veranderd wordt. Daarnaast heeft de ontwikkeling geen invloed op de structuren van de cultuurhistorische regio. Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘cultuurhistorie’ niet zorgt voor belemmeringen bij uitvoering van onderhavig initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0025.png"

Figuur 5.5 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart 2024, plangebied blauw omlijnd (Bron: Provincie Noord-Brabant)

5.7.3 Conclusie

De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor het plan, er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.8 Water en watersystemen

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen van grote invloed zijn op de waterhuishouding in een gebied. Ze kunnen gevolgen hebben voor de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterveiligheid.

De gemeente Veldhoven heeft één omgevingsplan waar de gemeentelijke regels over de fysieke leefomgeving in staan. Onder de fysieke leefomgeving vallen ook regels over water en ruimte. Omdat Waterschap De Dommel specifiek allerlei taken heeft op het gebied van het watersysteem moet het omgevingsplan goed aansluiten op de Waterschapsverordening van Waterschap De Dommel.

Het omgevingsplan is breder dan het voormalige bestemmingsplan. Bestemmingsplannen waren gericht op ruimtelijke ordening. Het omgevingsplan is gericht op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voor ruimtelijke ontwikkelingen in relatie tot water is dit een belangrijk begrip. Het leidt ertoe dat er veel meer een integrale afweging plaatsvindt, omdat het gaat om de balans tussen de verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Waterbelangen zullen daardoor sneller in beeld zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen.

5.8.1 Wettelijk kader - Beleid en regelgeving Waterschap De Dommel

Waterschapsverordening Waterschap De Dommel 2024

De Waterschapsverordening bevat regels specifiek gericht op het watersysteem en waterstaatswerken binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel. Samen met het omgevingsplan bevat de Waterschapsverordening de regels voor de fysieke leefomgeving op lokaal niveau. Er staan regels in voor verschillende soorten activiteiten.

Waterbeheerplan 2022-2027 - Water als basis voor toekomstbestendige leefomgeving

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering motiveert de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water. Er worden drie principes gehanteerd die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt;
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan;
  • Wat schoon is moet schoon blijven.

We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Waterschapsverordening voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij deze beleidsregel voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in plannen met een toename van verhard oppervlak van maximaal 500 m², 500 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

5.8.2 Beleid en ambitie gemeente

VGRP en Integraal beheer kader openbare ruimte gemeente Veldhoven

De visie en strategie van de gemeente Veldhoven zijn vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP). Daarnaast is een integraal beheerkader openbare ruimte opgesteld. Het integraal beheerkader openbare ruimte motiveert de ambities voor het beheer van de openbare ruimte voor de gemeente Veldhoven. Deze ambities zijn vertaald naar de assets en vastgelegd op de assetsheets (beheerplannen). Het doel hiervan is om eenduidig de kaders voor het beheer van de openbare ruimte vast te leggen op basis van het huidige beleid.

Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.

Dit komt erop neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Op het gebied van hemelwater zijn de onderstaande beleidsdoelen en ambities beschreven.

  • Vasthouden aan de hemelwatertrits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Met de lokale voorkeursvolgorde: infiltreren waar mogelijk, bovengronds bufferen op locaties met voldoende ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren.
  • Perceeleigenaren dragen een steentje bij door op eigen terrein doelmatig voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater.
  • Actief doorzetten op bovengrondse maatregelen ten behoeve van de verwerking van hemelwater in de openbare ruimte. Bovengrondse maatregelen komen als doelmatiger alternatief dan ondergrondse maatregelen naar voren. Daarnaast zijn bovengrondse maatregelen zichtbaar voor onder andere de bewoners, wat resulteert tot meer bewustwording van de inwoners in Veldhoven.
  • Bij herontwikkelingen waar mogelijk inzetten op gescheiden riolering. Onderscheidt in afvoer van stedelijk afvalwater en voor de afvoer van hemelwater.

Hydrologisch neutraal bouwen

Waterschap De Dommel streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de hemelwatertrits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.

Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw

Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwaterverwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen wordt de perceeleigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Als de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, volgens de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • vuilwater en schoon hemelwater worden separaat aangeboden op de perceelgrens;
  • de gemeente hanteert voor de toename van het verhardoppervlak van 250 m2 tot 500 m2 een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied; boven de 500 m2 gelden de regels van Waterschapsverordening Waterschap de Dommel 2024 (een bergingseis van 60 mm/ m2);
  • voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer en dergelijke) dient per locatie te worden aangegeven; bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen;
  • bij het indienen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.
5.8.3 Weging van het waterbelang

a. Instructieregels Rijk

Het begrip 'weging van het waterbelang' houdt voor de relatie tussen water en ruimte in dat de gemeente Veldhoven bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening moet houden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. De gemeente Veldhoven moet daarom de opvattingen van Waterschap De Dommel betrekken bij het inschatten van de gevolgen voor het watersysteem. De gemeente is verplicht om deze waterbelangen mee te nemen in de regels die zij in het omgevingsplan voor de fysieke leefomgeving opneemt. Dit is een instructieregel (artikel 5.37 Bkl).

De weging van het waterbelang geldt ook voor het afwijken van een omgevingsplan bij een BOPA. Dit betekent dat bij een aanvraag voor een BOPA de gemeente Veldhoven de waterbelangen moet meewegen. Dit kan door middel van een watertoets. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Naast de watertoets bevat artikel 5.165 Bkl een instructieregel over het lozen van industrieel afvalwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit. Deze instructieregel is verder uitgewerkt in de regels van de bruidsschat (het omgevingsplan).

b. Regels bruidsschat (omgevingsplan)

In de bruidsschat is een groot aantal regels opgenomen over water. Deze regels zijn in te delen naar de volgende onderwerpen:

  • Specifieke zorgplicht
  • Lozen van grondwater bij sanering en ontwatering
  • Lozen van afvloeiend hemelwater bij werkzaamheden aan wegen, bruggen in het buitengebied
  • Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodem beschermende voorziening
  • Lozen van huishoudelijk afvalwater
  • Lozen van koelwater
  • Lozen bij reinigen van bouwwerken
  • Lozen bij opslaan en overslaan van goederen
  • Lozen vanuit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
  • Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen
  • Lozen bij calamiteitenoefeningen
  • Lozen bij maken van betonmortel
  • Uitwassen van beton
  • Recreatieve visvijvers
  • Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal
  • Wassen van motorvoertuigen
  • Niet-industriële voedselbereiding
  • Slachten van dieren en bewerken van dierlijke bijproducten of uitsnijden van vlees, vis of organen.
  • Opslaan van vaste mest
  • Opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen
  • Het fokken, houden of trainen van landbouwhuisdieren, andere zoogdieren of vogels
  • Vergunningplichten, aanvraagvereisten en beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten

Met de specifieke zorgplicht die ook onderdeel maakt van de bruidsschat, wordt de basisnorm gesteld waaraan moet worden voldaan bij het uitvoeren van een activiteit. De overige regels zien op meer specifieke (lozings)activiteiten.

5.8.4 Beoordeling

Om de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of omgevingsactiviteit in beeld te brengen en de waterbelangen te waarborgen c.q. te wegen is een watertoets opgesteld. De volledige watertoets is te zien in bijlage 10. Deze rapportage vormt de basis voor het vastleggen van het wateraspect en het weging van het waterbelang zoals dat in de Omgevingswet is opgenomen. In onderhavige rapportage zijn de waterhuishoudkundige randvoorwaarden, uitgangspunten en ontwerpgrondslagen voor het plan gegeven. De uitwerking van dit aspect is planologisch geborgd in artikel 14.2 van dit TAM-omgevingsplan. Hiermee is gegarandeerd dat het waterbelang is meegewogen en dat de specifieke eisen van de gemeente en waterbeheerder op een goede wijze in het ontwerp worden verwerkt.

Aan de hand van de beschreven randvoorwaarden, uitgangspunten en ontwerpgrondslagen, kan op eenduidige wijze, later het waterhuishoudingsplan of rioleringsplan worden opgesteld. Als voorloper daarop is door architect een ontwerpvoorstel ten aanzien van watercompensatie opgesteld. Dit voorstel is opgenomen als bijlage 11.

De uitvoerbaarheid is daarmee aangetoond. De exacte uitwerking zal plaatsvinden in afstemming met het waterschap en de gemeente Veldhoven.

5.8.5 Conclusie

Het aspect water en watersystemen vormt geen belemmering voor het plan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.9 Natuur

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect natuur en de gevolgen voor de natuur door stikstofdepositie.

5.9.1 Wettelijk kader

Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen plant- en diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Ow legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

Als deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. Alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • 2. Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • 3. De noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

In afdeling 8.6 Bkl staat het beoordelingskader voor de omgevingsvergunning voor Natura 2000-activiteiten. Dit is door middel van het aanvullingsspoor Natuur gebeurd.

Veel Natura 2000-gebieden bevatten stikstofgevoelige habitattypen. Toename van de stikstofdepositie op het gebied betekent een verslechtering van de habitattypen. Om die reden moet vooraf onderzocht worden of de betreffende activiteit niet leidt tot onevenredige toename van stikstofdepositie op beschermde stikstofgevoelige gebieden. Met de AERIUS calculator kan berekend worden of er bij het uitvoeren van een activiteit sprake is van een toename van de stikstofdepositie. Hierbij dient zowel de gebruikersfase als de realisatiefase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.

Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Behalve Natura 2000-gebieden dient ook rekening te worden gehouden met de mogelijke ligging van het plangebied binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en het daaruit voortvloeiende Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het NNN is een samenhangend landelijk ecologisch netwerk dat door de provincies Noord-Brabant is vertaald naar het NNB. In de Omgevingsverordening zijn aanvullende regels over het uitvoeren van activiteiten binnen het NNB opgenomen, waaraan moet worden getoetst bij het beoordelen van de aanvraag voor een BOPA.

Soortenbescherming

Onder de Ow zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Ow zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming. Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of:

  • er soorten aanwezig zijn; en
  • welke soorten dat zijn.

In hoofdstuk 11 van het Bal wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.

Regels met betrekking tot houtopstanden

De regels ter bescherming van houtopstanden en bomenrijen zijn vastgelegd in Afdeling 11.3 van het Bal. Hierin wordt bepaald dat het vellen van houtopstanden wordt beschermd door een algemene meldplicht (artikel 11.126 Bal) en een herplantplicht (artikel 11.129 Bal) voor houtopstanden van 10 are of meer, evenals bomenrijen die uit meer dan 20 bomen bestaan, buiten de zogenaamde 'bebouwingscontour houtkap'. De bebouwingscontour houtkap moet worden vastgelegd in het Omgevingsplan (artikel 5.165b Bkl). Daarnaast is er een specifieke zorgplicht (artikel 11.116 Bal) van toepassing voor het vellen van houtopstanden, het herbeplanten van grond, of wanneer een houtopstand op een andere manier verloren is gegaan. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen over het vellen van een houtopstand in een Natura 2000-gebied.

Het vellen van een houtopstand is in artikel 22.299 van de bruidsschat aangemerkt als een omgevingsplanactiviteit. Indien niet voldaan wordt aan de hiervoor genoemde voorwaarden, dan moet voor deze activiteit een bopa worden aangevraagd.

Zorgplicht

Ten tijde van de uitvoering van werkzaamheden geldt te allen tijde de zorgplicht (artikel 11.6 en 11.27 Bal). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna en Natura 2000-gebieden zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Concreet betekent dit dat iemand die een activiteit wil verrichten op een plek, eerst moet controleren of er aanwijzingen zijn dat op die plek of in de buurt bepaalde soorten of habitats voorkomen. Als er aanwijzingen zijn dat de beschermde soorten of habitats aanwezig zijn, dan is het verplicht om na te gaan of nadelige gevolgen voor die dieren of planten uit te sluiten zijn. Als nadelige gevolgen niet uit te sluiten zijn, moet degene die de activiteit verricht alle passende preventieve maatregelen treffen om nadelige gevolgen voor dier- en plantensoorten te voorkomen.

5.9.2 Beoordeling
5.9.2.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

De beoogde ontwikkeling dient getoetst te worden aan de eisen uit de Omgevingswet, waarbij de mogelijke gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden een rol spelen. Figuur 5.5 laat de ligging van het projectgebied ten opzichte van het Natura 2000-netwerk zien. Niet alle Natura 2000-gebieden zijn gevoelig voor stikstofdepositie. Het meest nabijgelegen gebied met stikstofgevoelige habitats betreft het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. De minimale afstand van dit Natura 2000-gebied tot het projectgebied bedraagt 5,2 kilometer. De andere Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitats liggen op (nog) grotere afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0026.png"

Figuur 5.6 Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied (Bron: AERIUS)

Met het rekenmodel Aerius (versie 2025.0.1) is een berekening uitgevoerd om de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen. In de als bijlage 12 bijgevoegde memo wordt achtereenvolgens ingegaan op de gehanteerde uitgangspunten, de resultaten en de conclusie. De bijbehorende rekenbladen voor de realisatie- en gebruiksfase zijn opgenomen in bijlagen 13 en 14.

Uit de berekening voor de realisatie- en gebruiksfase blijkt dat er geen toename is van stik-stofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de berekening zijn significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Ook op hexagonen met hersteldoelen of buitenlandse Natura 2000-gebieden worden geen depositietoenames berekend. Het project is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Omgevingswet.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Op circa 1,3 kilometer ten noordoosten van het plan gebied liggen de dichtstbijzijnde stukjes Natuurnetwerk Nederland (zoals deze is begrensd als zijnde Natuurnetwerk Brabant in de Omgevingsverordening van provincie Noord-Brabant), weergegeven in figuur 5.7. Verder is het projectgebied niet gelegen binnen of in de nabijheid van een belangrijk weidevogelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0027.png"

Figuur 5.7 Natuurnetwerk Brabant ten opzichte van het plangebied (Bron: Atlas leefomgeving)

5.9.2.2 Soortenbescherming

Quickscan

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een quickscan ecologie uitgevoerd. Bijbehorende rapportage is opgenomen als bijlage 15. Het saneren van de bestaande bebouwing ten behoeve van het realiseren van nieuwbouw en alle bijbehorende werkzaamheden leiden mogelijk tot aantasting van vaste rust- en/of verblijflocaties van gebouwbewonende vleermuizen. Op andere soorten, natuurgebieden of houtopstanden worden geen effecten verwacht. Voor enkele soorten is het voldoende dat rekening gehouden wordt bij de uitvoering.

  • Ten aanzien van grondgebonden zoogdieren maakt de egel mogelijk gebruik van het plangebied.
  • Ten aanzien van vleermuizen is vooralsnog onduidelijk of verblijven aanwezig zijn in de huidige bebouwing. Aanvullend onderzoek dient de aan- dan wel afwezigheid aan te tonen. Tevens passeren en foerageren vleermuizen aannemelijk op of rondom de locatie en worden door (foutief toegepaste) bouwverlichting mogelijk verstoord.
  • Ten aanzien van vogels met jaarrond beschermde nestlocaties en/of leefgebieden worden geen vaste verblijven of nesten verwacht binnen het plangebied.
  • Ten aanzien van algemene vogels kunnen broedsels en nesten verstoord worden gedurende het broedseizoen in het groen rondom het plangebied.
  • Ten aanzien van amfibieën worden alleen algemene vrijgestelde soorten verwacht.
  • Voor vlinders, libellen, overige ongewervelden, reptielen en vissen met een beschermde status krachtens de Wet natuurbescherming is geen geschikt leefgebied aanwezig. Wel is de Algemene Zorgplicht van kracht voor algemene en vrijgestelde soorten die gebruik maken van het terrein.
  • Standplaatsen en geschikte omstandigheden ten aanzien van beschermde vaatplanten zijn niet aangetroffen.
  • Er is geen sprake van effecten op houtopstanden onder bescherming van de Wet natuurbescherming.
  • Gelet op de afstand tot beschermde gebieden, de aard van de werkzaamheden en de tussengelegen inrichting van het gebied worden geen effecten op beschermde gebieden verwacht.

Er zijn aanleidingen aangetroffen die het noodzakelijk maken dat vervolgstappen of aanvullend onderzoek uitgevoerd moet worden. Voor een aantal soorten is het voldoende als er tijdens de uitvoering rekening wordt gehouden met de eventuele aanwezigheid.

Ook dienen er bij de uitvoering van de plannen bepaalde maatregelen getroffen te worden:

  • Voor vleermuizen dient rekening gehouden te worden met mogelijk foeragerende of passerende individuen middels het juist toepassen van bouwverlichting óf door te werken buiten de schemerende en donkere dagdelen in de periode april t/m oktober. Voorbeelden van juiste verlichting: amber-/roodkleurige verlichting, beperkte hoogte van lichtmasten en verlichting naar beneden gericht en convergeren.
  • In verband met de potentie voor algemene vogelsoorten zoals merel, kauw, turkse tortel, en meerkoet werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren, medio maart t/m medio juli. Indien de werkzaamheden opgestart en uitgevoerd worden binnen het broedseizoen dient de locatie ongeschikt gemaakt te worden alvorens de aanvang van het broedseizoen. Indien nodig kan ook binnen het broedseizoen gewerkt worden door de planlocatie vlak voorafgaand aan de werkzaamheden te laten controleren op de aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten.
  • Voor egel dienen materiaalhopen (compost, takken, bladhopen) verwijderd te worden in de minst kwetsbare periode, april t/m mei, buiten de winterslaap en de kraamperiode. Tevens dient bij het verwijderen van de vegetatie in één richting gewerkt te worden, waarbij eventueel aanwezige egels en andere grondgebonden fauna een veilige vluchtweg geboden kan worden (bijvoorbeeld naar aanliggende groenstructuren en niet richting de weg).
  • In het kader van de Algemene Zorgplicht dient voorzichtig gehandeld te worden met alle aanwezige flora en fauna.

Nader vleermuizenonderzoek

Als gevolg van de ingreep worden de eventueel aanwezige functies voor vleermuizen verstoord dan wel vernietigd. Vleermuizen die gebruik maken van het leefgebied op of nabij de planlocatie zullen (tijdelijk) negatieve effecten ervaren. In het kader van de beoogde ontwikkeling zullen middels nader vleesmuizenonderzoek onderstaande vragen beantwoord moeten worden:

  • Komen vleermuizen voor in het ontwikkelgebied en in de directe omgeving?
  • Voorziet het ontwikkelgebied in vaste rust- en/of verblijfslocaties vleermuizen of andere essentiële functies voor de aanwezige vleermuizen?
  • Leidt de ingreep tot aantasting van de eventueel aanwezige functies en tot overtreding van de verbodsbepalingen uit de Omgevingswet?

Op basis daarvan is een nader vleermuizenonderzoek uitgevoerd. Bijbehorende rapportage is opgenomen als bijlage 16. Hierna zijn de belangrijkste resultaten beschreven.

  • Er is geen sprake van aantasting van essentiële gebiedsfuncties of vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen.
  • Tijdens de vijf veldbezoeken is geen territorium- en/of verblijfplaats-indicerend gedrag waargenomen van vleermuizen binnen het plangebied. Hiermee kan de aanwezigheid van kraam-, winter-, zomer- en paarverblijven uitgesloten worden.
  • Gelet op de inrichting van het plangebied alsmede de directe omgeving, zijn de aangetroffen foerageergebieden niet als functioneel of essentieel aan te merken.
  • Gelet op de vele lijnvormige elementen en bebouwing in de directe omgeving zijn de optionele vliegroutes divers en voldoende aanwezig, waardoor aanwezige vliegroutes niet als functioneel of essentieel te merken. Daarnaast zal het plangebied in de toekomst opnieuw als oriëntatiepunt functioneren.

Er zijn geen aanleidingen aangetroffen die het noodzakelijk maken dat er aanvullende stappen genomen moeten worden in het kader van de functionele leefomgeving en verblijfplaatsen van vleermuizen. Het is voldoende als er tijdens de uitvoering rekening wordt gehouden met passerende en foeragerende vleermuizen. Aanbevolen maatregelen bij de uitvoering, om invulling te geven aan de Algemene Zorgplicht en de Vogelrichtlijn zijn hieronder weergegeven.

Gezien het ontbreken van essentieel leefgebied en vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen binnen de invloedssfeer van de beoogde ontwikkeling is geen Omgevingsvergunning in het kader van beschermde soorten benodigd. Er zijn geen verdere stappen benodigd.

Wel dienen er bij de uitvoering van de plannen enkele maatregelen getroffen te worden:

  • Voor vleermuizen dient rekening gehouden te worden met mogelijk foeragerende of passerende individuen middels het juist toepassen van bouwverlichting óf door te werken buiten de schemerende en donkere dagdelen in de periode april t/m oktober. Voorbeelden van juiste verlichting: beperkte hoogte van lichtmasten en verlichting naar beneden gericht en convergerend
  • In verband met de potentie voor algemene vogelsoorten zoals houtduif, gaai, koolmees en boomkruiper en overige kleine zangvogels werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren, medio maart t/m medio juli. Indien de werkzaamheden opgestart en uitgevoerd worden binnen het broedseizoen dient de locatie ongeschikt gemaakt te worden alvorens de aanvang van het broedseizoen. Indien nodig kan ook binnen het broedseizoen gewerkt worden door de planlocatie vlak voorafgaand aan de werkzaamheden te laten controleren op de aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten
  • In het kader van de Algemene Zorgplicht dient voorzichtig gehandeld te worden met alle aanwezige flora en fauna.

5.9.2.3 Houtopstanden

In het kader van de beoogde ontwikkeling, waarbij behoud van de bomenstructuur erg belangrijk is, is een onderzoek uitgevoerd rondom de bestaande bomen gesitueerd rondom de huidige bebouwing binnen het projectgebied aan de Blaarthemseweg.

Met een zogenoemde Bomen Effect Analyse (BEA) wordt er vastgesteld of de bomen duurzaam behouden kunnen blijven in de voorgenomen bouwplannen en of er alternatieven mogelijk zijn als het huidige ontwerp niet boomtechnisch mogelijk is. Deze BEA wordt in meerdere fasen gemaakt en loopt mee in de ontwerpfase. Doordat er nu veel bestaand groen en bebouwing in de weg staan voor een gedegen ondergronds onderzoek, is in eerste instantie (fase 1) alleen de bovengrondse impact en beperkte ondergrondse impact van het ontwerp onderzocht en geanalyseerd en wordt gaandeweg van het project dit verder uitgewerkt.

Eindoordeel effecten

De BEA is opgenomen als bijlage 17. In het eindoordeel van de effecten wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvragen zoals opgenomen in de BEA. De bomen die gewenst te behouden blijven ervaren geen negatieve inpact zowel ondergronds als bovengronds en kunnen daarom duurzaam behouden blijven. De kanttekening is wel dat er door de aanwezigheid van bestaand groen geen 100% uitsluitsel gegeven kan worden door de beperkte werkruimte en daarom alleen gegraven is op locaties waar het een goed beeld geeft van de situatie ondergronds. De verwachting is dat er met deze proefsleuven 90% van de belangrijkste locaties bekeken en beoordeeld zijn. Het advies is hier om nog verder ondergronds onderzoek uit te voeren wanneer er groen en bomen verwijderd worden, om het 100% sluitend te maken. Tijdens de bouw dient er rekening gehouden te worden met de randvoorwaarden van de werkzaamheden. De bomen kunnen dus duurzaam behouden blijven met de voorgenomen bouwplannen.

Er zijn momenteel geen alternatieven nodig voor het ontwerp in de huidige fase.

Randvoorwaarden

Hierna worden de randvoorwaarden met het oog op de beoogde ontwikkeling benoemd:

  • Naleven van de kwetsbare boomzone (zie BEA bijlage I).
  • Ontsluiting van materieel via ingang perceel aangewezen door European Tree Worker.
  • Afzetten van kroonprojectie door middel van bouwhekken/ stambescherming van houten schotten.
  • Wanneer er met groot materieel gewerkt wordt, deze van de boom af laten werken om schade aan kroon te voorkomen.
  • Stalling van materiaal niet onder de kroonprojectie om verdichting tegen te gaan.
  • Snoeiwerkzaamheden zowel bovengronds dienen door een gecertificeerd boomverzorger of boomtechnisch adviseur (ETW of ETT) uitgevoerd te worden.
  • Tijdens de graafwerkzaamheden dient er een bomenwacht aanwezig te zijn om erop toe te zien dat er geen onnodige graafschade ontstaat (ETW of ETT).

Vervolgfase

Rekening houdend met de uitgangspunten is een ontwerpvoorstel buitenruimte zoals bijgevoegd als bijlage 4 opgesteld. Dit wordt in afstemming met de gemeente Veldhoven en overige betrokken partijen nog verder uitgewerkt. In de vervolgfase zullen de benodigde maatregelen in acht worden genomen en zal nader onderzoek uitgevoerd moeten worden op de ondergrondse situatie van alle gemeentelijke bomen. De ruimtelijke uitvoerbaarheid van het plan is in voldoende mate aangetoond.

5.9.3 Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor het plan. Wel dient er rekening gehouden te worden met de randvoorwaarden, geadviseerde aanvullende werkzaamheden en maatregelen uit de ecologische quickscan, het nader onderzoek vleermuizen en de BEA. Met in acht name van deze maatregelen is sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.10 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect verkeer en parkeren.

5.10.1 Wettelijk kader verkeer

Verkeer en parkeren moeten als omgevingsaspecten in het belang van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL) worden beoordeeld. De omgevingswet en het Besluit Kwaliteit Leefomgeving stellen geen regels op dit gebied. De “Parkeernormennota 2021: Toepassing parkeercijfers bij ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Veldhoven” (vanaf nu: de Parkeernota) gaat wel op deze aspecten in. Verder bieden de CROW-richtlijnen een belangrijk kader voor de beoordeling van de aspecten verkeer en parkeren. Aangezien het richtlijnen betreft, kan er onderbouwd worden afgeweken van deze richtlijnen. Daarvoor is specifiek op de ontwikkeling van toepassing zijnde toegesneden informatie van belang.

In beginsel worden de aspecten verkeer en parkeren beoordeeld conform het STOMP principe. STOMP staat voor: Stappen, Trappen, Openbaar Vervoer, Mobility as a Service (MaaS) en ten slotte de Privéauto. Het STOMP principe gaat ervanuit dat de voetgangers en fietsers de belangrijkste verkeersdeelnemers zijn die binnen de ontwikkeling gefaciliteerd dienen te worden, daarna volgt het openbaar vervoer en de deelmobiliteitsvoorzieningen en als laatste wordt de privéauto gefaciliteerd. Het toepassen van het STOMP principe draagt bij aan een duurzame gebiedsontwikkeling, daarom is dit principe belangrijk om mee te nemen in de beoordeling.

De Omgevingsvisie Veldhoven bevat een visie op verkeer en vervoer. Het plan moet passen binnen deze uitgangspunten (zie hoofdstuk 4 van deze onderbouwing).

5.10.2 Beoogde ontwikkeling

Op de locatie waar nu een school voor circa 150 leerlingen van 'Democratisch Onderwijs Eindhoven' (vanaf nu: DOE) is gevestigd, is beoogd om een kleinschaliger locatie van dezelfde school te hervestigen. Beoogd is om circa 100 leerlingen hier les te geven, waarmee er netto onderwijsruimte voor 50 leerlingen verdwijnt. DOE biedt een bijzondere vorm van onderwijs aan, die leerlingen aantrekt vanuit de hele regio. Daarom worden relatief veel leerlingen met de auto gebracht. Een bijzonder aspect van het onderwijs van DOE is dat lestijden niet gestructureerd zijn. Leerlingen zijn tot op zekere hoogte vrij zijn om te arriveren en te vertrekken wanneer ze wensen. Er is daarom geen scherpe piek met haal- en brengverkeer.

Daarnaast is beoogd om 88 woningen te realiseren. Deze woningen bestaan uit appartementen in diverse formaten. Hiervan zijn er 18 bestemd als 'friendswoningen' waar 2 personen samenwonen zonder samen een huishouden te vormen. Er vestigen zich dus 114 huishoudens in de woningen.

Het mobiliteitsprogramma van de beoogde ontwikkeling bestaat uit de inzet van 4 deelauto's. Er is een stallingsgarage beoogd met 50 autoparkeerplaatsen. Op eigen terrein worden 7 openbaar toegankelijke parkeerplaatsen gerealiseerd. Het parkeerterrein direct ten oosten van de beoogde ontwikkeling wordt gemoderniseerd. Er zijn nu 42 parkeerplaatsen, maar hiervan hebben er slechts 21 een afmeting die aan de richtlijnen hiervoor voldoen. De 21 parkeerplaatsen die niet voldoen aan de maatvoering, worden aangepakt, waardoor er dus netto 21 volwaardige parkeerplaatsen worden toegevoegd.

Inpandig is er op de begane grond stallingsruimte beoogd voor 307 fietsen van bewoners, verdeeld over 2 locaties. Er is ruimte voor 5 scootmobielen.

Voor de school is er tegen de westzijde van het schoolgebouw een overdekte fietsenstalling voor 35 fietsen beoogd. Bij de oostelijke ingang van het schoolterrein zijn ook 15 stallingsplekken beoogd. Bij de hoofdingang van de woningen zijn ook een aantal fietsenstallingsplekken voor bezoekers beoogd.

5.10.3 Ontsluiting

De verkeerstructuur in de omgeving van het projectgebied is in de nabije toekomst anders dan nu. De Peter Zuidlaan en Julianastraat worden heringericht, en krijgen een andere functie. Voor zover mogelijk en van toepassing wordt de situatie beschreven zoals deze na de werkzaamheden aan de Julianastraat en Peter Zuidlaan zullen zijn.

Voetgangers

De straten in de omgeving van de projectlocatie zijn voorzien van trottoirs, uitgezonderd een enkele doodlopende straat die slechts weinig huizen ontsluit. De intensiteiten van het gemotoriseerd verkeer zijn zo laag dat oversteken overal veilig mogelijk is. De maximumsnelheid van alle straten binnen enkele honderden meters van de projectlocatie is niet meer dan 30 km per uur.

Uitzondering hierop is de Peter Zuidlaan, die net ten oosten van de projectlocatie ligt. Hier is de maximumsnelheid 50km/u. De Peter Zuidlaan loopt parallel aan de N2/A2, die direct ten oosten ervan is gelegen. Deze autosnelweg vormt een barrière waardoor te voet het gebied ten oosten van de projectlocatie niet goed bereikbaar is. De dichtstbijzijnde onderdoorgang ligt op circa 600 meter loopafstand van de projectlocatie.

Er zijn enkele bestemmingen binnen een afstand die redelijkerwijs te lopen is. Binnen 500 meter ten zuiden van de projectlocatie zijn sportvelden, tennisbanen, een sportschool en tennishal gevestigd. Aan de Heuvel is enige retail en horeca gevestigd. De Heuvel ligt op 900 meter lopen van de projectlocatie. Al met al zullen weinig reizen van en naar de beoogde ontwikkeling te voet worden gemaakt.

Fietsers

De rijbaan in de straten in de omgeving van de projectlocatie worden door fietsers gedeeld met het autoverkeer. Dit is geen probleem, gezien de lage maximumsnelheid en intensiteit van het gemotoriseerde verkeer. Op ongeveer 500 meter ten zuiden van de projectlocatie kunnen fietsers voor een doorgaande route naar het centrum van Eindhoven kiezen, welke voor een groot deel over comfortabele solitaire fietspaden door een groene omgeving loopt. Via dezelfde route, maar dan naar het westen, is het centrum van Veldhoven bereikbaar. De projectlocatie is goed per fiets ontsloten.

Openbaar vervoer

In figuur 5.8 is een uitsnede van de lijnennetkaart voor het openbaar vervoer in de omgeving van de projectlocaties weergegeven. De dichtstbijzijnde halte ligt op 700 meter lopen ten oosten van de projectlocatie, op de Blaarthemseweg. Vanaf deze halte vertrekt 2x per uur per richting bus 14 tussen Veldhoven en Eindhoven. De reis naar het centrum van Eindhoven duurt ongeveer 20 minuten. Op 900 meter naar het zuiden kan met bus 15 ook 2x per uur per richting tussen Veldhoven en Eindhoven worden gereisd, met een vergelijkbare reisduur. De dichtstbijzijnde HOV-halte ligt op 1,4 kilometer lopen van de projectlocatie. Hier vertrekkendiverse buslijnen naar onder andere Eindhoven centrum via een directere route, en de High Tech Campus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0028.png"

Figuur 5.8 Lijnennet openbaar vervoer en ligging haltes ten opzichte van de planlocatie

MaaS

In de omgeving van de projectlocatie is momenteel geen deelvervoer beschikbaar. De ontwikkeling voorziet wel in de inzet van 4 deelauto's.

Auto

De projectlocatie wordt via de Blaarthemseweg en via de Peter Zuidlaan ontsloten. De route via de Peter Zuidlaan, Zoom en Meerenakkerweg is de snelste route naar de dichtstbijzijnde snelwegoprit. De route is ongeveer 1,6 kilometer lang en gaat volledig over gebiedsontsluitingswegen. Het centrum van Veldhoven kan in de nabije toekomst bereikt worden via de Peter Zuidlaan in zuidelijke richting en de Julianalaan.

Al met al is momenteel het hoofdwegennet goed bereikbaar per auto. In de toekomst wordt de route naar het centrum beter dan dat hij nu is. De Blaarthemseweg is de snelste route naar het noorden van het centrum van Veldhoven. Vanaf de kruising met de Sint Severiusstraat is de maximumsnelheid 50km/u. Echter is weg niet geschikt voor een functie als gebiedsontluitingsweg. De de maximumsnelheid op de Blaarthemseweg wordt verlaagd tot 30 km/u (bron: Verkeersmodel BBMA, zichtjaar 2019 vergeleken met zichtjaar 2040, Provincie Noord-Brabant).

5.10.4 Beoordeling verkeer

Verkeersgeneratie en -toedeling

Om de netto verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling te berekenen is gebruik gemaakt van de meest recente kencijfers van het CROW, gepubliceerd in publicatie 744. Er is gekozen voor de kencijfers voor de 'rest van de bebouwde kom' van een sterk stedelijk gebied. De kencijfers kennen een bandbreedte. Gekozen is voor het midden van de bandbreedte, omdat het autobezit in Veldhoven gemiddeld is ten opzichte van andere gemeenten in Nederland met een vergelijkbare stedelijkheidsgraad.

Woningen

Voor het programma is uitgegaan van de gegevens uit het voorlopig ontwerp zoals bijgevoegd als bijlage 1 (16 juni 2025).

School

Voor de onderwijsfunctie zijn geen kencijfers beschikbaar. Om die reden wordt voor de onderwijsfunctie teruggegrepen op de rekenmethode van het CROW. De in deze rekenmethode opgenomen standaardwaardes zijn weergegeven in tabel 5.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0029.png"

Tabel 5.3 Standaardwaarden rekentool verkeersgeneratie bassischool

Gezien het bijzondere karakter van de school zijn om de berekeningen te maken enkele waarden aangepast. Omdat leerlingen vanuit een groot gebied komen is verondersteld dat alle leerlingen overblijven. Om dezelfde reden is verondersteld dat aanzienlijk meer leerlingen met de auto worden gebracht dan in een gemiddelde school. Het schoolconcept van de DOE-school kent geen klassen, dus de verdeling onderbouw en bovenbouw wordt praktisch gezien niet toegepast. Toch kan gesteld worden dat momenteel ongeveer 1/3 van de leerlingen van de school in de leeftijd is die als 'onderbouw' gezien kan worden, en dus 2/3 erboven. Voor de overige invoergegevens worden de standaardwaardes aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0030.png"

Tabel 5.4 Gebruikte waarden voor berekening verkeersgeneratie basisschool

Met behulp van de bovenstaande gegevens kan het aantal ouders/verzorgers dat kinderen met de auto brengt en haalt worden berekend. Voor het bepalen van de bijbehorende verkeersgeneratie wordt voor het aandeel kinderen dat tussen de middag overblijft rekening gehouden met 4 ritten per voertuig (heen + terug bij brengen; heen + terug bij halen). Per onderbouwleerling leveren de aannames in tabel 2 een verkeersgeneratie van op van (1 x 1 x 0,75 / 1,33 x 4 =) 2,3 motorvoertuig per schooldag, en aangenomen dat een schooljaar 200 lesdagen telt (2,3 x 200 / 365 =) 1,3 motorvoertuigen per dag. Voor bovenbouwleerlingen komt de berekening uit op 1,0 motorvoertuigen per leerling.

Met de verdeling tussen onderbouw en bovenbouw van 1/3 tegenover 2/3 is de verkeersgeneratie per leerling 1/3 x1,3 + 2/3 x 1 = 1,1 voertuigbeweging per leerling per weekdag. Omdat de hoeveelheid leerlingen daalt met 50, daalt ook de verkeersgeneratie veroorzaakt door de school. Dit is voornamelijk op werkdagen het geval, de verkeersgeneratie per gemiddelde weekdag wordt gedempt door het meerekenen van vrije dagen. De uitkomsten van de berekening van de verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling zijn weergegeven in tabel 5.5. Daarin wordt uitgagaan van een afname als gevolg van het kleiner worden van de basisschool en een toename door de nieuwe woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0031.png"

Tabel 5.5 Verkeersgeneratie

Te zien is dat op de maatgevende werkdag de beoogde ontwikkeling een verkeersgeneratie van 391 motorvoertuigen per etmaal veroorzaakt.

De verkeerstoedeling is bepaald door de snelste route naar een aantal belangrijke bestemmingen in, en belangrijke uitvalswegen van Veldhoven te bepalen. Verkeer van of naar de beoogde ontwikkeling vanuit het grootste deel van Veldhoven rijdt het snelste via de Peter Zuidlaan in zuidelijke richting en Julianastraat. Van of naar het noorden van Veldhoven, Eindhoven of de A2 kan het beste de Peter Zuidlaan in noordelijke richting worden gekozen. Automobilisten van of naar de lokale voorzieningen in Zeelst en het noorden van het centrumgebied van Veldhoven maken gebruik van de Blaarthemseweg. Dit is weergegeven in figuur 5.9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0032.png"

Figuur 5.9 Routes gemotoriseerd verkeer

Beoordeling verkeersveiligheid en -afwikkeling

Op de wegen waar verkeer van of naar de beoogde ontwikkeling zich afwikkelt is onderzocht is of op deze wegen de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft met de berekende toename.

Peter Zuidlaan

Na de herinrichting van de Peter Zuidlaan voldoet deze weg aan de laatste richtlijnen voor een gebiedsontsluitingsweg. Deze kan daarmee een fors verkeersaanbod vlot en veilig verwerken. Het is aannemelijk dat de toekomstige intensiteit ruimschoots onder de maximaal wenselijke intensiteit blijft. De veiligheidssituatie op deze weg neemt toe, en de beoogde ontwikkeling veroorzaakt daarom geen problemen met de verkeersafwikkeling of -veiligheid op deze weg.

Blaarthemseweg

De huidige verkeersintensiteit is 1.800 mvt/etmaal. De toename is 39 mvt/etmaal, waardoor de toekomstige verkeersintensiteit stijgt naar 1.839 mvt/etmaal. Echter de herinrichting en functieverandering van de Peter Zuidlaan en Julianastraat, in combinatie met de verlaging van de maximumsnelheid tot 30 km/u op het deel van de Blaarthemseweg waar de maximumsnelheid nu nog 50 km/u is zorgt ervoor dat in de toekomst de autonome intensiteit fors zal dalen. De verkeerafwikkeling en veiligheid zal daarom ook met de beperkte bijdrage van verkeer vanwege de beoogde ontwikkeling verbeteren.

5.10.5 Wettelijk kader parkeren

Parkeernormennota 2021

Het college van burgemeester en wethouders heeft in juni 2021 de Parkeernormennota 2021 vastgesteld. De parkeernormennota wordt toegepast voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Veldhoven. De parkeernormen uit de nota zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW (publicatie 744) en zijn toegespitst op de Veldhovense situatie. In de parkeernormennota zijn voor verschillende functies parkeernormen opgenomen. Ook is bepaald hoe moet worden omgegaan met parkeervoorzieningen op eigen terrein en met dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Aan de hand van de parkeernormennota is voor nieuwe ontwikkelingen objectief en consequent te bepalen hoeveel parkeerplaatsen er moeten worden gerealiseerd.

In de parkeernormennota zijn verschillende gebieden in de gemeente afgebakend, waarvoor ieder gebied andere parkeernormen gelden. Hierbij wordt primair een onderscheid gemaakt tussen gebieden binnen en buiten de bebouwde kom van Veldhoven. Het grootste deel ligt binnen de bebouwde kom. In het buitengebied is het autobezit vaak hoger vanwege de langere afstanden. In de winkelgebieden is het autobezit vaak lager, omdat hier meer functies op loopafstand zitten en de modaliteiten fiets en openbaar vervoer beter beschikbaar zijn. Voor de gebieden Citycentrum en de Kromstraat geldt een onderverdeling naar 'centrum' en 'schil centrum' waarvoor ieder afzonderlijke parkeernormen gelden.

De geldende parkeernorm afhankelijk van het deelgebied, de voorgenomen functie en het type bouwwerk. Een vrijstaande woning zal immers in de regel een grotere parkeerbehoefte vragen dan een appartement. In de parkeernorm is ook een bezoekersaandeel opgenomen.

De parkeernorm wordt vervolgens gebruikt om de parkeereis (parkeerbehoefte) voor het plan te bepalen. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met aanwezigheidspercentages per functiegroep en eventueel dubbelgebruik van parkeerplaatsen. De parkeereis dient vervolgens te worden afgezet tegen het aantal parkeerplaatsen waarin het plan voorziet, waarbij moet worden beschreven hoe en waar de parkeereis wordt opgevangen.

Naast het parkeren van auto's is er ook aandacht voor het parkeren van fietsen. De fiets neemt een steeds belangrijkere rol in het mobiliteitsnetwerk. Daarom zijn er in de Parkeernormennota 2021 ook fietsparkeernormen opgenomen. Deze fietsparkeernormen zijn gebaseerd op de fietsparkeerkencijfers uit CROW (publicatie 291) vertaald naar de situatie voor Veldhoven.

Parkeerbalans

Om inzichtelijk te maken wat de effecten zijn van het plan op de parkeersituatie in het plangebied en de omgeving, is het noodzakelijk dat onderzoek wordt gedaan naar de verwachte gevolgen. In de regel zal hiervoor een parkeerbalans moeten worden opgesteld, waaruit blijkt wat de parkeereis is op basis van de geldende parkeernormen en hoe deze parkeereis wordt opgevangen (in het plangebied of elders in de openbare ruimte indien toegestaan).

Deelmobiliteit

In de parkeernormennota is ook aangegeven dat innovatieve oplossingen worden gefaciliteerd. Als wordt gebruikgemaakt van mobiliteitsmanagement, door het inzetten van maatregelen die het gebruik van autobezit en autogebruik ontmoedigen en alternatieve vervoerswijzen stimuleren (zoals de fiets, openbaar vervoer en deelmobiliteit) kan de parkeernorm naar beneden worden bijgesteld. De norm mag daarbij niet onder de minimale parkeernorm van het CROW (publicatie 381) uitkomen. Het bijstellen van de parkeernorm is maatwerk en vergt een parkeeronderzoek waarin wordt onderzocht welke maatregelen voor een specifieke ruimtelijke ontwikkeling passend zijn en welk effect dit heeft op de parkeernorm. Een voorbeeld hiervan is de toepassing van deelauto's: per 20 toe te voegen woningen mag op grond van de parkeernormennota één deelauto worden toegepast. Een deelauto vervangt vijf auto's voor privégebruik. Omdat voor de deelauto zelf ook een parkeerplaats nodig is, kan het aantal benodigde parkeerplaatsen bij toepassing van een deelauto per saldo met vier stuks worden verminderd.

Laadvoorzieningen

Bij alle nieuwbouwontwikkelingen is het streven dat de ontwikkelaar minstens 3% van de parkeerplaatsen vanaf het begin voorziet van een elektrische laadmogelijkheid. Daarnaast is het streven, bij nieuwe parkeergelegenheden groter dan 10 parkeervakken, zoveel mogelijk parkeervakken voor te bereiden op de komst van laadpalen.

5.10.6 Beoordeling parkeren

Auto

Omdat het parkeerbeleid van de gemeente Veldhoven in 2025 wordt bijgesteld is de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling bepaald de met meest recente richtlijnen en kencijfers van het CROW, gepubliceerd in publicatie 744. Dit is in artikel 15 van het parkeerbeleid ook mogelijk gemaakt, door middel van een hardheidsclausule, en de gemeente heeft aangegeven hier akkoord mee te gaan.

Net als voor de berekening van de verkeersgeneratie is er gekozen voor de kencijfers voor de 'rest van de bebouwde kom' van een sterk stedelijk gebied. De kencijfers kennen een bandbreedte. Het midden van de bandbreedte gekozen, omdat het autobezit in Veldhoven gemiddeld is ten opzichte van andere gemeenten in Nederland met een vergelijkbare stedelijkheidsgraad. In de kencijfers voor woningen is een parkeerbehoefte voor bezoekers opgenomen van 0,15 parkeerplaats per woning. De rest van de parkeerbehoefte is voor de bewoners van de woningen. In tabel 5.6 is de berekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0033.png"

Tabel 5.6 Parkeerbehoefte beoogde ontwikkeling zonder dubbelgebruik

Op basis van deze uitgangspunten kan geconcludeerd worden dat er behoefte is aan 124 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte wordt ingevuld door het aanleggen van parkeerplaatsen, waarvan een deel voor dubbelgebruik in aanmerking komt, en door het inzetten van deelvervoer, wat de behoefte aan autobezit, en dus de behoefte aan parkeerruimte kan verminderen. De parkeerbehoefte van de gebruikers van de school, bewoners van de woningen en bezoekers van de woningen is niet op hetzelfde moment maximaal. Omdat schoolgebruikers alleen overdag parkeerbehoefte hebben, bezoekers vooral 's avonds en bewoners vooral 's nachts kunnen verschillende groepen op verschillende momenten van dezelfde parkeerplaatsen gebruik maken. Om uit te rekenen hoeveel minder parkeerplaatsen er nodig zijn vanwege dit dubbelgebruik, is gebruik gemaakt van de aanwezigheidspercentages uit tabel 13 van CROW-publicatie 744. Deze zijn weergegeven in tabellen 5.7 en 5.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0034.png"

Tabel 5.7 Aanwezigheidspercentages

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0035.png"

Tabel 5.8 Parkeerberekening na correctie dubbelgebruik

Een deelauto kan 5 privéauto's vervangen. Maar omdat een deelauto zelf ook een plaats nodig heeft, is het netto-effect van de inzet van een deelauto een daling van de parkeerbehoefte van 4 plaatsen per deelauto. Met de inzet van 4 deelauto's blijft er een parkeerbehoefte voor bewoners over van maximaal (104 – 4x5=) 84 parkeerplaatsen voor privéauto's en 4 parkeerplaatsen voor deelauto's. Dit maakt in totaal een parkeerbehoefte van 88 parkeerplaatsen.

Er worden 50 parkeerplaatsen in de parkeergarage op maaiveld gerealiseerd. Op eigen terrein in de buitenruimte worden 7 plaatsen gerealiseerd. Het parkeerterrein direct ten oosten van het plangebied wordt heringericht, zodat er 43 volwaardige parkeerplaatsen aanwezig zullen zijn. In totaliteit worden er 100 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee is er een overschot van 12 parkeerplaatsen.

Uit uitgevoerde tellingen (bijlage 18) blijkt dat op het bestaande parkeerterrein (sectie 3) ten oosten van het plangebied gemiddeld 13 auto's parkeren. Dit terrein wordt gebruikt door bewoners en bezoekers van de tiny houses. Daarmee is sprake van een feitelijk tekort van één parkeerplaats, maar aangezien er in de huidige situatie geen parkeerproblematiek in de wijk aanwezig is, is in afstemming met de gemeente Veldhoven het uitgangspunt gehanteerd dat dit in de praktijk (openbaar gebied) wordt opgelost. Hiermee wordt het aspect parkeren aanvaardbaar geacht.

Fiets

Per 10 leerlingen moeten 4,3 stallingsplaatsen voor leerlingen, en 0,4 stallingsplaatsen voor personeel worden gerealiseerd. In totaal moeten er voor een school van 100 leerlingen dus 47 stallingsplekken worden gerealiseerd. Er zijn er 50 beoogd, waarmee in de behoefte wordt voorzien.

Voor bewoners van de woningen moeten er minimaal 0,75 stallingsplekken per kamer en minimaal 1,5 stallingsplekken per appartement worden gerealiseerd. Met 307 stallingsplekken wordt in de stallingsbehoefte van bewoners voorzien.

Voor bezoekers van de woningen moeten 0,5 tot 1 stallingsplek per woning in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Voor 96 woningen betekent dit tussen de 48 en 96 plaatsen. Bij de ingang van de woningen is ruimte gereserveerd voor het stallen van fietsen van bezoekers, maar niet voldoende om 48 fietsen te stallen. Aangetoond moet nog worden dat er voldoende stallingsruimte voor de bezoekers van woningen wordt gerealiseerd, op korte loopafstand van de ingang van de woningen.

5.10.7 Conclusie

Verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling vormen geen belemmering van de beoogde ontwikkeling. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto's. Ook moet nog worden aangetoond dat hoe het stallen van fietsen van bezoekers van de woningen voldoende wordt gefaciliteerd.

5.11 Gezondheid

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij het plan rekening wordt gehouden met het aspect gezondheid.

5.11.1 Wettelijk kader
  • a. Regels Rijk

Uit artikel 2.1 lid 4 Ow volgt dat bij het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening wordt gehouden met het belang van het beschermen van gezondheid.

Het bevoegd gezag heeft op grond van artikel 5.32 Ow de mogelijkheid een omgevingsvergunning voor een BOPA te weigeren indien deze tot (mogelijk) ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid zou leiden.

Wat wordt er bedoeld met 'gezondheid'?

De gemeente is mede verantwoordelijk voor de publieke gezondheid. Publieke gezondheid richt zich op het tegengaan van lichamelijke of psychische ziekte en het bevorderen van het lichamelijk, psychisch en mentaal welbevinden, maar ook op het vermogen om je eigen regie te voeren in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven (ook bekend als 'positieve gezondheid'). Zorg voor de publieke gezondheid is vastgelegd in de Wet publieke gezondheid (Wpg).

Wat is een gezonde leefomgeving?

Door de leefomgeving gezonder in te richten kan veel gezondheidswinst worden geboekt. Een gezonde inrichting van de leefomgeving beschermt tegen negatieve omgevingsinvloeden en bevordert de gezondheid. Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die bewoners als prettig ervaren, waar gezonde keuzes gemakkelijk en logisch zijn, en waar negatieve invloed op gezondheid zo klein mogelijk is. Belangrijke elementen voor een gezonde leefomgeving zijn uitnodigen tot bewegen (wandelen, fietsen, spelen, sporten), elkaar ontmoeten, ontspannen, een goede milieukwaliteit (lucht, geluid), klimaatbestendigheid en een goede toegang tot voorzieningen. Een gezonde leefomgeving is een omgeving waarin ruimte is voor groen en water. Zo'n natuurlijke omgeving bevat landschapselementen zoals bomen, parken, bossen, kanalen, grachten, rivieren, vijvers, meren. Een natuurlijke omgeving helpt om hitte en wateroverlast tegen te gaan en draagt daarmee bij aan klimaatbestendigheid. Maar een natuurlijke omgeving doet meer: groen en water bieden mogelijkheden voor rust en ontspanning en nodigt uit tot bewegen en ontmoeten.

b. Beleid GGD GHOR

De GGD GHOR Nederland heeft in samenwerking met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) 'Kernwaarden voor een gezonde leefomgeving' opgesteld.

De kernwaarden zijn:

  • een rookvrije omgeving
  • aantrekkelijke plekken
  • gezond gewicht
  • wonen en druk verkeer
  • voorzieningen dichtbij
  • actief vervoer
  • fiets- en OV-verbindingen
  • gezond binnenklimaat
  • prettig wonen
  • geschikte woningen

De opgestelde kernwaarden zijn waarden die idealiter in elk ruimtelijk plan aan de orde komen. Bij iedere kernwaarde staan een aantal principes met daarbij praktische voorbeelden van mogelijke maatregelen. De meeste winst wordt behaald met een combinatie van maatregelen die op meerdere onderdelen positief uitwerken, voor lucht en geluid, leefstijl, sociaal, veiligheid, etc. De lijst met maatregelen is niet compleet, allesomvattend of vaststaand, en is vooral bedoeld ter inspiratie.

Veel milieufactoren beïnvloeden de leefomgeving en de mate waarin de leefomgeving gezond en veilig is. Over een aantal factoren heeft de GGD GHOR gezondheidsadvies gegeven. Het gaat daarbij onder meer om de volgende onderwerpen:

Luchtverontreiniging

Blootstelling aan luchtverontreiniging veroorzaakt ernstige gezondheidseffecten, ook onder de wettelijke normen.

Houtrook

Rook is altijd ongezond, ook houtrook. GGD'en pleiten daarom voor verregaande reductie van houtrook. Houtrook zorgt voor gezondheidsklachten en overlast bij omwonenden. Gemeenten en Rijksoverheid dienen maatregelen te nemen ter preventie. Deze maatregelen moeten worden ondersteund met behulp van voorlichting.

Lood in waterleidingen

Het Nederlandse drinkwater is het gezondste wat u kunt drinken. Maar het is ook al lang bekend dat kraanwater te veel lood kan bevatten in huizen met loden leidingen en in woningen met nieuwe kranen of drinkwaterinstallaties. De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat lood schadelijker is dan voorheen gedacht.

PFAS

PFAS zijn door de mens gemaakte stoffen die van nature niet in het milieu voorkomen. In het dagelijks leven krijgen mensen in Nederland maar heel weinig PFAS binnen. Je wordt er niet meteen ziek van, maar het is voor je gezondheid beter om er zo weinig mogelijk van binnen te krijgen.

Asbest

Het inademen van veel asbestvezels kan leiden tot kanker. Daarom is het verstandig om blootstelling aan asbestvezels in de lucht zoveel mogelijk te beperken.

Omgevingsgeluid

Geluid in de leefomgeving veroorzaakt hinder en verstoort activiteiten en slaap. Dat kan leiden tot chronische effecten, zoals hart- en vaatziekten. Naar verwachting zal dit probleem in de komende jaren groeien. GGD'en zetten zich daarom in voor een gezonde leefomgeving met een gezond geluidsniveau.

Windturbines

Wanneer de GGD'en adviseren over windturbines is het uitgangspunt altijd: het bevorderen van een gezonde leefomgeving. Daarbij staat de afweging tussen gezondheidswinst door vermindering van het gebruik van fossiele brandstoffen en lokale onrust en hinder centraal. Naast hinder zijn er geen bewijzen voor een directe relatie tussen andere gezondheidseffecten en de blootstelling aan geluid van windturbines. Desondanks adviseren wij om het aantal mensen dat (ernstige) hinder ervaart door windturbines zoveel mogelijk te beperken.

Klimaat

Klimaatverandering heeft een grote impact op de gezondheid. Het is dus ook in het belang van onze gezondheid om klimaatverandering tegen te gaan. Sommige klimaatmaatregelen leiden ook direct tot gezondheidswinst. Andere maatregelen hebben echter neveneffecten die een risico kunnen vormen voor de gezondheid. De GGD'en roepen daarom op om bij besluiten ook de effecten op de gezondheid expliciet mee te wegen.

5.11.2 Beoordeling

Quickscan gezonde leefomgeving

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een quickscan gezonde leefomgeving uitgevoerd. De rapportage van die quickscan is opgenomen als bijlage 19 bij voorliggend TAM-omgevingsplan.

Het plangebied voor de ontwikkeling is aan de hand van een quickscan geanalyseerd op aspecten voor een gezonde leefomgeving. In figuur 5.10 is de uitkomst van de quickscan weergegeven. De quickscan gezonde leefomgeving geeft middels een kwantitatieve beoordeling op 8 dimensies en 32 indicatoren een beeld van de huidige situatie van het plangebied. In een 5-puntenschaal wordt een score gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0036.png"

Figuur 5.10 Uitkomst van de Quicksan weergegeven in een roos

In de bestaande situatie zijn er dimensies die goed scoren en waar de ontwikkeling op kan meeliften. Ook moet zeker benoemd zijn dat er in de bestaande situatie dimensies zijn die ondermaats scoren. De volledige scores met toelichting zijn te lezen in het bijgevoegd rapport. Hierna zijn de belangrijkste conclusies uit de quickscan weergegeven.

Gezond Milieu

De dimensie gezond milieu bestaat uit de indicatoren 'geluid', 'lichthinder', 'luchtkwaliteit' en 'omgevingsveiligheid'. De indicator 'geluid' scoort ondermaats, de indicator 'lichthinder' scoort onder gemiddeld, de indicator 'luchtkwaliteit' scoort tussen gemiddeld en bovengemiddeld en de indicator 'omgevingsveiligheid' scoort een 3.

Gezonde mensen

De dimensie gezonde mensen bestaat uit de indicatoren 'eenzaamheid', 'bewegen', 'veerkracht' en 'sociaaleconomische status'. De indicatoren 'eenzaamheid' en bewegen' scoren gemiddeld. De indicatoren 'veerkracht' en 'sociaaleconomische status' scoren tussen gemiddeld en bovengemiddeld.

Gezonde leefruimte

De dimensie gezonde leefruimte bestaat uit de indicatoren 'beweegvriendelijkheid', 'groen in de buurt', 'groen en water recreatief' en 'overlast en veiligheid'. De positieve uitschieter hierin betreft 'groen in de buurt' met een score tussen gemiddeld en bovengemiddeld. De indicator 'beweegvriendelijk' en 'overlast en onveiligheid' scoren gemiddeld. De indicator 'groen en water recreatief' scoort ondermaats.

Gezond verplaatsen

De dimensie gezond verplaatsen bestaat uit de indicatoren 'hoofdverkeersweg', 'fietsen en wandelen', 'trein' en 'verkeersveiligheid'. Voor de buurt Zeelst springen de indicatoren 'fietsen en wandelen' en 'verkeersveiligheid' er in positieve zin uit. De indicatoren 'trein en 'hoofdverkeersweg' scoren tussen gemiddeld en bovengemiddeld.

Gezonde voorzieningen

De dimensie gezonde voorzieningen bestaat uit de indicatoren 'zorgvoorzieningen', 'maatschappelijke voorzieningen', 'onderwijs' en 'dagelijkse voorzieningen'. Voor de buurt scoren de indicatoren 'zorgvoorzieningen' en 'maatschappelijke voorzieningen' positief. De indicatoren 'onderwijs' en 'dagelijkse voorzieningen' scoren gemiddeld.

Gezonde waterbalans

De dimensie gezonde waterbalans bestaat uit de indicatoren 'grondwateroverlast', 'hevige regenbuien', 'waterberging' en 'overstromingen'. De buurt scoort hoog op de indicatoren 'grondwateroverlast' en 'overstromingen'. De indicator 'hevige regenbuien' scoort tussen gemiddeld en ondermaats. De indicator 'waterberging' scoort net onder bovengemiddeld.

De buurt scoort hoog op de indicator 'grondwaterlast'. De buurt scoort op de indicatoren 'hevige regenbuien' en 'waterberging' gelijk. Voor de indicator 'overstromingen' is op buurtniveau geen data beschikbaar, wat wijst op een laag overstromingsrisico.

Gezonde temperatuur

De dimensie gezonde temperatuur bestaat uit de indicatoren 'hittestress', 'grijs oppervlak', 'koele plekken' en 'kwetsbaarheid'. Binnen deze dimensie scoren de indicatoren 'grijs oppervlak' en 'kwetsbaarheid' gemiddeld. De indicator 'hittestress' scoort tussen gemiddeld en ondermaats. De indicator 'koele plekken' scoort bovengemiddeld.

Gezonde bodem 

De dimensie gezonde bodem bestaat uit de indicatoren 'droogte', 'neerslagtekort', 'ondergrond verdichting' en 'bodemdaling'. De indicator 'droogte' scoort bovengemiddeld. De indicator 'neerslagtekort' scoort tussen gemiddeld en bovengemiddeld. De indicatoren 'ondergrondse verdichting' en 'bodemdaling' scoren ook bovengemiddeld.

Uitwerking

Voor de uitwerkingsfase wordt op basis van de uitgevoerde quickscan gezocht naar mogelijkheden om met het planvoornemen de gezonde leefomgeving (binnen en buiten plangebied) een extra plus te geven. Waar de nulmeting kwantitatief onderzoek is, wordt de uitwerking vooral kwalitatief benaderd.

Gezondheidsbescherming

Een deel van de omgevingsaspecten heeft een gezondheidscomponent, waarbij het in de meeste gevallen gaat om gezondheidsbescherming. Gelet op de gestelde normen zijn er voor geen enkel omgevingsaspect (bijv. bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geluidhinder, geurhinder, omgevingsveiligheid) belemmeringen voor woningbouw in het plangebied.

Aanvullend wordt hierna alvast kort ingegaan op de volgende gezondheidsrisico's met oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties:

  • Geitenhouderijen;
  • Endotoxinen vanwege varkens- of pluimveehouderijen;
  • Spuitzones vanwege gewasbeschermingsmiddelen.

Geitenhouderijen

Op basis van verschillende onderzoeken (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) is aangetoond dat er verhoogde gezondheidsrisico's (verhoogde kans op longontsteking) zijn wanneer in de nabijheid (1,5 tot 2 kilometer) van een geitenhouderij wordt gewoond. Dit moet in overweging worden genomen in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De dichtstbijzijnde geitenhouderij bevindt zich op ongeveer 5 kilometer afstand van het Plangebied, op het adres Toterfout 13 om precies te zijn. Uit diverse studies blijkt dat in de omgeving van geitenhouderijen sprake kan zijn om verhoogde gezondheidsrisico's. Tot een afstand van 2 kilometer kunnen negatieve gezondheidseffecten optreden. Dat betekent dat er geen gezondheidsrisico's zijn voor het Plangebied in relatie tot geitenhouderijen.

Endotoxinen vanwege varkens- of pluimveehouderijen

Op basis van de notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxinen toetsingskader 1.0 van Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) kan worden beoordeeld of er sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Dit is met name het geval bij omschakeling naar, nieuwvestiging of uitbreiding van dergelijke bedrijven. Voor de omgekeerde werking (realisatie van een kwetsbaar object zoals een woning in de omgeving van een dergelijke veehouderij) kan gebruik worden gemaakt van de afstandsbepaling uit het toetsingskader. Op basis daarvan kan worden bepaald of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot endotoxinen. De Omgevingsdienst adviseert om bij een situatie waarbij binnen een afstand van 250 meter van het te realiseren kwetsbare object een veehouderij is gelegen, de genoemde afstandsbepaling toe te passen. Als hieruit blijkt dat niet kan worden voldaan aan de afstand, dan adviseert de Omgevingsdienst negatief te besluiten op de ontwikkeling. Binnen 250 meter van het plangebied komen geen varkens- of pluimveehouderijen voor. Voor dit project is er dan ook geen gezondheidsrisico gelet op endotoxinen.

Spuitzones vanwege gewasbeschermingsmiddelen

In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Als gevolg van die afweging kan het nodig zijn om een spuitvrije zone aan te houden tussen gevoelige functies zoals woningen en percelen waargewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. In het kader van een evenwichtige toedeling van functies wordt een afstand van 50 meter of meer, gemeten vanaf woonpercelen tot aan agrarische percelen waar gewasbeschermingsmiddelen toegepast (kunnen) worden, als aanvaardbaar gezien.

Voor de beoogde ontwikkeling, binnen het bestaand stedelijk gebied van Veldhoven waarbij de afstand tot agrarische percelen ruimschoots twee kilometer bedraagt, zijn er geen toenemende gezondheidsrisico's gelet op spuitzones. Ook worden de gebruiksmogelijkheden van agrarische gronden gelet op spuitzones niet (onevenredig) beperkt.

Gezondheidsbevordering

Bij de afweging van de gezondheidsgevolgen kunnen ook gezondheidsbevorderende aspecten een rol spelen zoals bijvoorbeeld een groene leefomgeving, ruimte voor beweging, beschikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen en sociale cohesie. De omvang van het plangebied en aard van het project zijn niet dusdanig dat het project breed bijdraagt aan gezondheidsbevordering. Toch kunnen een aantal aspecten ten aanzien van de ontwikkeling hieraan worden gerelateerd, te weten investering in een groene leefomgeving en de sociaalmaatschappelijke impact.

Met de oriëntatie van de bebouwing wordt de sociale cohesie tussen de bewoners van het plan vergroot. De nieuwe wooneenheden hebben zicht op de openbare ruimte, wat een positieve invloed heeft op de sociale veiligheid.

Met de beoogde ontwikkeling wordt nieuw groen toegevoegd. Zo wordt er op verschillende plekken en manieren ruimte voor spelen en waterberging. De waterberging, bomen en plantsoenen zijn van belang voor klimaatadaptatie en het tegengaan van hittestress. In de aanleg van waterbergende voorzieningen is voorzien. Het aanzicht van de ontwikkeling wordt hiermee verbeterd en het heeft een positieve invloed op de aspecten biodiversiteit en klimaatbestendigheid. Het implementeren van groene daken en het creëren van een groen hof bovenop de parkeergarage spelen een grote rol in deze ontwikkeling.

5.11.3 Conclusie

Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor het plan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.12 Omgevingsveiligheid

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit de veiligheid gewaarborgd wordt. Gedoeld wordt op het waarborgen van de veiligheid ter voorkoming van een branden, rampen of crises.

5.12.1 Wettelijk kader

a. Instructieregels Rijk

Bij het aspect omgevingsveiligheid wordt hoofdzakelijk gekeken naar het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Grenswaarden en standaardwaarden voor het PR ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 toten met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een Omgevingsplan in acht genomen. Met standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties wordt in een omgevingsplan rekening gehouden (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).

Bij het GR is sprake van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (art. 5.12 Bkl). Het opnemen van aandachtsgebieden in een omgevingsplan is niet verplicht.

Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen (RIVM a, z.d.). Aandachtsgebieden zijn er voor brand, explosie en gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).

Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het Omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (art. 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl, art. 4.90 tot en met 4.96). Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang, en verzorgingstehuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden dus aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (art. 5.14 Bkl).

Los van een eventueel voorschriftengebied kan een gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen worden dan opgenomen in de omgevingsvergunning.

Een berekening van het GR is onder de Ow optioneel; het is niet meer verplicht om het GR te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen.

Naast bovengenoemde regels over veelvoorkomende situaties zijn voor een aantal specifieke situaties nog de volgende delen van het Bkl van belang:

  • 1. Beperkingen in het belemmeringengebied (voormalige belemmeringenstrook in de huidige regelgeving) van buisleidingen: par. 5.1.2.3 Bkl;
  • 2. Veiligheid rond opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik: par 5.1.2.4 Bkl;
  • 3. Veiligheid rond het bewerken en opslaan van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en op militaire objecten (par. 5.1.2.5 Bkl);
  • 4. Veiligheid rond luchthavens (par. 5.1.2.6 Bkl).

b. Regels bruidsschat (omgevingsplan)

In de bruidsschat zijn meerdere regels opgenomen die raken aan het aspect omgevingsveiligheid. Het gaat onder meer om:

de uitzonderingen op vergunningvrij bouwen (artikel 22.39 bruidsschat);

de specifieke zorgplicht voor milieubelastende activiteiten waarvoor geen specifieke zorgplicht in het Bal is opgenomen (artikel 22.44 bruidsschat);

traditioneel schieten (artikel 22.229 bruidsschat);

het opslaan van propaan of propeen (artikel 22.262 bruidsschat).

Indien een of meerdere van deze activiteiten plaatsvinden of situaties zich voordoen, dan dient het plan tevens aan de hiervoor geldende regels te worden getoetst.

c. Maatregelen en advies Veiligheidsregio

Mogelijk moeten er (veiligheids-)maatregelen getroffen worden in het kader van het voorkomen, beperken en bestrijden van een brand, een ramp of een crisis. Dit kan bijvoorbeeld een maatregel zijn waarmee de bereikbaarheid voor hulp- en nooddiensten is gewaarborgd. In dat geval wordt hier toegelicht wat de maatregel is en hoe tot de keuze daarvoor is gekomen. Deze keuze kan mede zijn gebaseerd op een daarover door de betreffende veiligheidsregio uitgebracht advies.

5.12.2 Beoordeling

Met dit project wordt niet voorzien in een nieuwe risicovolle activiteit met externe veiligheidsrisico's. Wel worden kwetsbare gebouwen (woonfunctie) mogelijk gemaakt. Daarom is het van belang om af te wegen of ten aanzien van die nieuwe woningen een voldoende veilige omgeving kan worden geboden gelet op externe veiligheidsrisico's. Met behulp van de kaarten en data van Register Externe Veiligheid (figuur 5.11) kan in beeld worden gebracht welke aandachtsgebieden en/of PR-contouren zich in de omgeving van het projectgebied bevinden. Daarbij wordt gekeken naar activiteiten met een extern veiligheidsrisico, buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en transportroutes over land (wegen, spoorwegen en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0037.png"

Figuur 5.11 Kaart externe veiligheid (Bron: Atlas Leefomgeving)

Gezien de ligging van het plangebied binnen diverse aandachtsgebieden en plaatsgebonden risico's is een rapport externe veiligheid opgesteld. Het volledige rapport is opgenomen als bijlage 20. De belangrijkste conclusies zijn hierna weergegeven.

In verband met de realisatie van 88 wooneenheden en een school voor basisonderwijs is het externe veiligheidsrisico van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de nabij gelegen A2 beoordeeld. De belangrijkste conclusies naar aanleiding van de beoordeling worden in dit hoofdstuk benoemd.

Kwetsbaarheid gebouwen Conform Bkl geldt het volgende betreffende de kwetsbaarheid van de gebouwen:

  • Het gebouw met de school voor basisonderwijs betreft een 'Zeer kwetsbaar gebouw'.
  • Het gebouw waarin de wooneenheden zich bevinden is een 'Kwetsbaar gebouw'.

Plaatsgebonden risico

Conform de regeling Basisnet is er sprake van drie PR 10-6 contouren rond de A2. Het plangebied ligt op grotere afstand van de A2. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.

Aandachtsgebieden

  • De planontwikkeling ligt volledig buiten de brandaandachtsgebieden van de A2.
  • De planontwikkeling ligt gedeeltelijk binnen de explosieaandachtsgebieden van de A2.
  • De planontwikkeling ligt volledig binnen de toekomstige gifwolkaandachtsgebieden.

De school is een zeer kwetsbaar gebouw. Het bevoegd gezag dient voor dit gebouw een explosievoorschriftengebied met aanvullende bouweisen aan te wijzen.

 

Algemeen 

In het omgevingsplan van de gemeente Veldhoven is voor externe veiligheid op dit moment geen specifiek beoordelingskader opgenomen zodat daaraan niet getoetst kan worden.

Stappenplan Noord-Brabant

De provincie Noord-Brabant heeft een EV-stappenplan opgesteld voor ontwikkelingen binnen aandachtsgebieden. De uitwerking van het stappenplan is alleen gebaseerd op de toekomstige wooneenheden binnen het explosieaandachtsgebied van de A2.

  • Na het doorlopen van het stappenplan van de provincie Noord-Brabant blijkt dat de ontwikkeling binnen maatregelenniveau B of C valt. Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat maatregelenniveau C van toepassing is, dienen aanvullende bouwkundige maatregelen te worden genomen.
  • Het plangebied ligt binnen het (toekomstige) gifwolkaandachtsgebied. Voor nieuwbouw is binnen een gifwolkaandachtsgebied het handmatig uit kunnen schakelen van een mechanisch ventilatiesysteem een standaard bouwkundige eis in het Bbl.

Afstemming Veiligheidsregio

In het kader van de planvorming is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Brabant zuidoost, zie ook paragraaf 7.2.2. Het plangebied ligt in zowel een gifwolkaandachtsgebied als een explosiegevaargebied vanwege de nabijheid van de A2 waar gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De Veiligheidsregio adviseert daarom:

  • Zelfredzaamheid: Zorg voor duidelijke risicocommunicatie richting bewoners en gebruikers (zoals de school en zorgfuncties), met instructies voor handelen bij calamiteiten (bijv. vluchten of schuilen).
  • Ontvluchting: Vluchtroutes dienen loodrecht op de A2 te worden gericht om bewoners te beschermen tegen een gifwolk of explosie.
  • Schuilen: Wanneer vluchten niet mogelijk is, moet schuilen veilig kunnen gebeuren via o.a. snel afschakelbare ventilatie.
  • Bouwkundige maatregelen: Pas explosiewerende maatregelen toe aan de zijde van het gebouw die aan de A2 grenst (zoals explosiewerend glas) om de gevolgen van een explosie te beperken.
  • Bluswatervoorziening & bereikbaarheid: Er is nog onduidelijkheid over voldoende bluswatercapaciteit. Verder is er momenteel geen tweede ontsluitingsroute voor hulpdiensten aanwezig, wat een verhoogd risico vormt.

Planspecifiek

In het kader van de ligging binnen explosieaandachtsgebied heeft afstemming met gemeente, veiligheidsregio en omgevingsdienst plaatsgevonden. Een gedeelte van het beoogde bouwvlak (circa 57 m2 van het nieuwe schoolgebouw en circa 90 m2 van de bijbehorende entree en fietsenbergingen) vallen namelijk binnen het explosieaandachtsgebied. Na afstemming is het standpunt ingenomen dat de oplossing niet kan worden gevonden in aanvullende bouweisen. Kwetsbare groepen zoals kinderen, mogen niet binnen het explosieaandachtsgebied verblijven.


De oplossing is gevonden in het herpositioneren van functies binnen het schoolgebouw, zodat er geen verblijfsruimten voor kinderen binnen het aandachtsgebied worden gesitueerd. In figuur 5.12 is het ontwerpvoorstel weergegeven wat op basis hiervan is gemaakt. Binnen de met rode belijning aangegeven zone zijn een entree en (fiets)bergingen voozien. De woonfunctie op de verdiepingen kent in dit kader geen belemmeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.TAMOPH22e-0301_0038.png"

Figuur 5.12 Ontwerpvoorstel met aanduiding zone explosieaandachtsgebied (Bron:

Voor de juridische borging is in artikel 5.3.2 en op de planverbeelding behorend bij dit TAM-omgevingsplan een regeling opgenomen welke bepaald dat ter plaatse van de op de planverbeelding aangeduide locatie 'specifieke vorm van maatschappelijk - explosieaandachtsgebied' geen nieuwe verblijfsruimten gerealiseerd mogen worden die bedoeld zijn voor het langdurig verblijf van kwetsbare groepen, zoals kinderen, ouderen en zieken. Onder verblijfsruimten voor kwetsbare groepen wordt in elk geval verstaan: leslokalen, slaapruimten, dagverblijven en andere ruimtes waar personen uit kwetsbare groepen gedurende langere tijd (meer dan 2 uur per dag) kunnen verblijven. Deze bepaling is opgenomen in het kader van het beheersen van risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de A2, in overeenstemming met het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en de toepassing van het aandachtsgebied explosie zoals opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

5.12.3 Conclusie

Bij het implementeren van de nodige maatregelen vormt het aspect omgevingsveiligheid geen belemmering voor het plan en is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.13 Lichthinder

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij het plan rekening wordt gehouden met het aspect lichthinder.

5.13.1 Wettelijk kader

a. Instructieregels Rijk

Er zijn veel locaties met kunstmatige verlichting. Dit kan verschillende soorten negatieve effecten veroorzaken. Lichthinder is een thema dat decentrale overheden moeten afwegen. Rijksregels zijn er alleen voor kunstlicht in de tuinbouw bij kassen (artikel 4.790 Bkl). 

b. Regels bruidsschat (omgevingsplan)

In artikel 22.239 lid 1 van de bruidsschat zijn regels opgenomen met het oog op het beperken van lichthinder die hoort bij een gelegenheid voor het beoefenen van sport in de buitenlucht. De verlichting moet daarbij worden uitgeschakeld tussen 23.00 uur en 07.00 uur als er geen sport wordt beoefend en geen onderhoud plaatsvindt. Op deze regel zijn in lid 2 van hetzelfde artikelen meerdere uitzonderingen opgenomen.

Verder kan lichthinder een rol spelen bij de vraag of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Hierbij kan het zowel gaan om lichthinder afkomstig van activiteiten die onderdeel uitmaken van het plan op nabijgelegen gebouwen of plaatsen, of dat nabijgelegen activiteiten juist lichthinder veroorzaken op gevoelige functies in het plan. Indien dit aan de orde is, dan dienen deze gevolgen in kaart te worden gebracht en te worden beoordeeld.

5.13.2 Beoordeling

Binnen het plangebied worden geen activiteiten of bouwwerken mogelijk gemaakt met enige vorm van lichtuitstraling (bijvoorbeeld bedrijventerrein, sportveld of glastuinbouw met assimilatieverlichting), anders dan reguliere straat- en erfverlichting. Hinder van dergelijke activiteiten is niet te verwachten omdat deze niet in de directe omgeving voorkomen.

5.13.3 Conclusie

Het aspect lichthinder vormt geen belemmering voor het plan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.14 Slagschaduw en lichtschittering (bij windmolens)

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij het plan rekening wordt gehouden met de aspecten slagschaduw en lichtschittering (bij windmolens).

5.14.1 Wettelijk kader

a. Instructieregels Rijk

In paragraaf 5.1.4.4a van het Bkl worden regels gesteld voor slagschaduw van windturbines. Het gaat hierbij om regels voor windturbines met een rotordiameter van 2 meter of meer die langer dan 10 jaar ergens zullen staan. Slagschaduwgevoelige gebouwen zijn gebouwen met een woonfunctie, onderwijsfunctie, gezondheidszorgfunctie en een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebruik (artikel 5.98b Bkl).

b. Regels bruidsschat (omgevingsplan)

De gemeente moet in haar omgevingsplan rekening houden met de aanvaardbaarheid van slagschaduw van windturbines. Deze regels zijn opgenomen in paragraaf 22.3.18 van de Bruidsschat en zijn gelijk aan het beschermingsniveau uit het Activiteitenbesluit, zolang de gemeente deze regels nog niet heeft verplaatst en/of aangepast.

5.14.2 Toetsing

In de omgeving van het plangebied komen geen windturbines voor. Dit aspect vormt daarmee geen belemmering.

5.14.3 Conclusie

De aspecten slagschaduw en lichtschittering vormen geen belemmering voor het plan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

5.15 Klimaatadaptatie

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij het plan rekening wordt gehouden met het aspect klimaatadaptatie.

5.15.1 Wettelijk kader

a. Rijksbeleid

In Nederland wordt het beleid met betrekking tot de gevolgen van klimaatverandering op nationaal niveau geregeld via twee belangrijke programma's: de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) en het Deltaprogramma.

De Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) fungeert als de overkoepelende strategie voor klimaatadaptatie in Nederland. Het doel van de NAS is om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te beheersen en te verkleinen. De strategie wordt vertaald naar plannen en acties in een uitvoeringsprogramma. De werkzaamheden binnen de NAS richten zich op de meest urgente risico's. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

  • Meer hittestress bij mensen door extreem weer;
  • Vaker uitval van delen van het vitale en kwetsbare functies door extreem weer zoals energie, telecom en IT-voorzieningen;
  • Oogstschade en andere schade in de land- en tuinbouwsector;
  • Verschuiving van klimaatzones in combinatie met gebrek aan internationale ruimtelijke samenhang;
  • Mogelijk meer infecties en allergieën, zoals hooikoorts of andere luchtwegklachten;

Het nationale Deltaprogramma beschrijft hoe de overheid Nederland beschermt tegen overstromingen, zorgt voor voldoende zoetwater en werkt aan een klimaatbestendig en waterrobuust ingericht land. De drie programma's bestaan uit een Deltabeslissing en een Deltaplan. De Deltabeslissingen bevatten de nationale kaders die voor heel Nederland gelden. De Deltaplannen omvatten concrete maatregelen voor de uitvoering van het beleid, inclusief de planning van deze maatregelen. In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie staan bijvoorbeeld acties en doelen die erop gericht zijn Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig in te richten.

In de provinciale Omgevingsverordening zijn diverse regels opgenomen die raken aan het aspect klimaatadaptatie. Ook in de diverse regionale beleidsstukken zijn onderwerpen opgenomen die (indirect) zien op dit aspect, zoals de ISR en de Brainportprincipes.

b. Bruidsschat en beleid gemeente

In de bruidsschat die onderdeel uitmaakt van het omgevingsplan zijn meerdere regels opgenomen over de afvoer van hemelwater. Deze regels houden onder meer in dat op steeds meer plekken water niet meer rechtstreeks naar het riool wordt gestuurd. Water wordt naar de natuur gestuurd om daar te worden opgevangen. Hiermee wordt wateroverlast voorkomen en droogte in de natuurgebieden worden tegengegaan.

5.15.2 Toetsing

Er worden diverse maatregelen genomen in het kader van klimaatadaptatie en biodiversiteit. Het gaat onder andere om het behoud en aanbrengen van bomen / beplanting (ecologisch van waarde en tegengaan hittestress), waterdoorlatende verharding en infiltratiekratten om hemelwater binnen het projectgebied te verwerken en maatregelen aan gebouwen ten behoeve van gebouwbewonende soorten. Zo worden er groene daken gerealiseerd die biodiversiteit versterken, hittestress tegen gaan en water op kunnen slaan.

5.15.3 Conclusie

Het aspect klimaatadaptatie vormt geen belemmering voor het plan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.16 Duurzaamheid

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij het plan rekening wordt gehouden met het aspect duurzaamheid.

5.16.1 Wettelijk kader

a. Rijksbeleid duurzaamheid

Nederland streeft ernaar om in 2050 energieneutraal te zijn en de CO2-uitstoot aanzienlijk te verlagen. Dit vereist zowel grote als kleine veranderingen, wat bekend staat als de energietransitie. De verschuiving van fossiele brandstoffen naar duurzamere energiebronnen vormt de grootste uitdaging, maar daarnaast zullen we ons ook bewust moeten worden van de noodzaak om anders naar ons energieverbruik te kijken. De energietransitie heeft ook gevolgen voor de ruimte: zowel stedelijke als landelijke gebieden moeten (bouwkundig) worden aangepast, en nieuwe ontwikkelingen moeten zo worden gepland dat ze toekomstbestendig zijn.

b. Instructieregels Rijk

Duurzaamheid ziet op het zorgvuldig omgaan met de fysieke leefomgeving en hoe deze niet uit te putten voor toekomstige generaties. Er bestaat geen vaste omschrijving voor het begrip duurzaamheid. Wel komt het begrip terug in diverse regels in de Ow en het Bbl. Het gaat dan om regels over:

  • Energie-efficiëntie: het verminderen van energieverbruik door gebruik te maken van duurzame energiebronnen, zoals zonne-energie of windenergie;
  • Materialen: het inzetten van duurzame en milieuvriendelijke materialen, zoals gerecycled of hernieuwbaar materiaal;
  • Gezondheid en comfort: het Creëren van een gezonde binnen omgeving met goede ventilatie, natuurlijke verlichting en materialen die de binnen kwaliteit verbeteren;
  • Levensduur en Hergebruik: Het ontwerpen van gebouwen met een lange levensduur en de mogelijkheid tot aanpassing of hergebruik van materialen om de hoeveelheid afval te verminderen.

Regels over energie-efficiënte zijn onder meer terug te vinden in het Bbl. Hierbij gaat het in de eerste plaats over de BENG-eisen. BENG staat voor Bijna energie neutrale gebouwen, en zijn geformuleerd met het doel om de CO2 uitstoot van nieuwbouw terug te dringen.

Er zijn drie verschillende manieren waarin BENG tot uitdrukking komt

  • BENG 1-eis: Terugbrengen van de energiebehoefte;
  • BENG 2-eis: Beperken van het fossiele energiegebruik (Bijvoorbeeld gas en olie);
  • BENG 3-eis: Benutten van hernieuwbare energie.

De BENG eisen gelden alleen voor nieuwbouw, bestaande bebouwing hoeft dus niet aan deze eisen te voldoen.

Daarnaast zijn in het Bbl ook MPG-waarden opgenomen. MPG staat voor Milieuprestatie gebouwen. Een MPG berekening toont aan wat de milieu impact van een nieuw te bouwen bouwwerk is. Zo worden de waarden waaraan voldaan dient te worden bepaald aan de hand van de gebruiksfuncties van het bouwwerk.

In het Bbl staat beschreven dat een woonfunctie een milieuprestatie moet hebben van maximaal 0,8 bepaald volgens de bepalingsmethode van de MPG. Voor kantoorgebouwen is de maximale milieuprestatie 1,0. Hoe lager de score is, des te beter het pand scoort op duurzaamheid.

Verder geeft het Bbl ook regels over de laadinfrastructuur van elektrische auto. Deze regels zorgen er voor dat er voldoende leidingdoorvoeren zijn voor eventuele oplaadpunten zowel bij een woongebouw, als bij andere functies.

c. Instructieregels en beleid provincie

In de provinciale Omgevingsverordening zijn diverse regels opgenomen die raken aan het aspect duurzaamheid. Ook in de diverse regionale beleidsstukken zijn onderwerpen opgenomen die (indirect) zien op dit aspect, zoals de ISR, de RES en het Ambitiedocument 'Samen voor Ruimtelijke kwaliteit'.

d. Bruidsschat en beleid gemeente

In de bruidsschat die onderdeel uitmaakt van het omgevingsplan zijn meerdere regels opgenomen die (indirect) raken aan het aspect duurzaamheid.

In relatie tot duurzaam bouwen heeft de gemeente Veldhoven als doel dat alle nieuwbouwwoningen 'Nul Op de Meter', oftewel 'NOM' zijn. De woning wekt dan zelf genoeg energie op voor het gebouw (bijvoorbeeld verwarming en ventilatie) én het huishouden (bijvoorbeeld wasmachine, computer en elektrische auto).

Daarnaast is eind 2021 de Transitievisie Warmte vastgesteld. Daarin staat hoe de gemeente de komende jaren stap-voor-stap minder aardgas wil gaan gebruiken. Daarnaast heeft de gemeente de ambitie de elektriciteit die nodig is, duurzaam op te wekken. Dit is verder uitgewerkt in het Beleidskader hernieuwbare elektriciteit en besparing.

Verder heeft de gemeente haar ambities en de voorgenomen aanpak uitgewerkt in het Uitvoeringsprogramma energietransitie gebouwde omgeving.

5.16.2 Beoordeling

De beoogde bebouwing wordt gerealiseerd conform de hedendaagse duurzaamheidseisen. Conform het Besluit bouwwerken leefomgeving zullen de woningen voldoen aan de eisen voor 'BENG', waarmee hoge eisen worden gesteld aan duurzaamheid en energiebehoefte en energieverbruik.

Daarnaast wordt in de buitenruimte veel inspanning gedaan om duurzaam te ontwikkelen. Er is geen sprake van nieuw ruimtebeslag maar van een verantwoorde verdichting, waarbij een verouderd schoolgebouw plaatsmaakt voor een nieuw schoolgebouw in combinatie met woningen. De bebouwing wordt daarnaast ook voorzien van zonnepanelen, deze zorgen ervoor dat de gebruikers voorzien worden van duurzame energie.

5.16.3 Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor het plan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.17 Kabels en leidingen

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij het plan rekening wordt gehouden met het aspect kabels en leidingen. Het gaat hierbij specifiek om de aanleg en inpassing van kabels en leidingen zelf. De eventuele gevolgen van kabels en leidingen in de ondergrond in het kader van de omgevingsbeleid komt in een andere paragraaf in dit hoofdstuk aan bod.

5.17.1 Wettelijk kader

a. Rijksbeleid 

Het rijksbeleid richt zich op de ondergrondse hoofdstructuur en de belangrijkste grote leidingen, zoals buisleidingen voor gevaarlijke stoffen of ondergrondse hoogspanningskabels.

De Structuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk. Hiermee wil het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte reserveren voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën. Deze zijn vaak provinciegrens- en landgrensoverschrijdend. De Structuurvisie geeft een hoofdstructuur van verbindingen aan. Hierlangs moet ruimte worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.

Voor de ondergrondse hoogspanningsverbindingen is het Nationaal belang energievoorziening van de NOVI van belang. De NOVI bevat een kaart Energie-infrastructuur en grootschalige opwekking van energie. Deze kaart toont de huidige en toekomstige grootschalige nationale energie-infrastructuur en bevat onder meer het netwerk van hoogspanningsverbindingen. Realisatie van een betrouwbare, veilige en ook duurzame hoofdinfrastructuur is een nationale opgave. Daarnaast is het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via ondergrondse (buis)leidingen van nationaal belang. Overigens gaat de Nota Ruimte de huidige NOVI vervangen, waarschijnlijk in 2026.

Het Rijk stelt een Nationaal Programma Energiesysteem op om ruimte te reserveren voor de nationale energiehoofdinfrastructuur. Gemeenten en provincies vertalen de uitkomsten hiervan, voor zover van belang, in omgevingsvisies, verordeningen en omgevingsplannen. Waar nodig vertaalt het Rijk de uitkomsten in het Bkl.

b. Regels bruidsschat

Bij een aanvraag om een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken (artikel 22.26 bruidsschat) wordt getoetst of het te bouwen bouwwerk aan de regels van het omgevingsplan voldoet. Alleen die delen van buis- en leidingenstelsels die als bouwwerk aan te merken zijn, kunnen hieronder vallen. De ondergrondse buis- en leidingenstelsels vallen niet onder deze vergunningplicht voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken. Deze buisleidingen zijn namelijk vergunning vrij op basis van artikel 22.27, onder h van de bruidsschat.

In het Bbl heeft het Rijk ondergrondse buis- en leidingenstelsels aangewezen als vergunningvrij voor de omgevingsplanactiviteit (artikel 2.29, onder p Bbl). Een uitzondering hierop zijn de buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De gemeente heeft de bevoegdheid om deze buisleidingen vergunningplichtig te maken in het nieuwe deel van het omgevingsplan.

De regels die zich richten op de regulering van de werkzaamheden in de openbare ruimte bij de aanleg van nutsvoorzieningenkabels staan nu in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) of Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren (AVOI). Deze regels moeten uiterlijk voor 1 januari 2032 in het omgevingsplan zijn opgenomen. 

5.17.2 Beoordeling

Het plan voorziet niet in de aanleg van kabels en leidingen in de ondergrond in afwijking van de regels uit het omgevingsplan.

5.17.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het plan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.18 Windhinder

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij het plan rekening wordt gehouden met het aspect windhinder.

5.18.1 Wettelijk kader

a. Instructieregels Rijk

Windhinder is een aspect van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Ow). Hierdoor is het een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Ow) in het omgevingsplan. De Rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen. Daarbij kan de gemeente gebruikmaken van alle mogelijkheden van het instrument omgevingsplan.

b. Regels bruidsschat (omgevingsplan)

Op dit moment bevat het omgevingsplan geen specifieke regels die zien op het tegengaan van windhinder. De gemeente kan er echter voor kiezen om deze maatregelen alsnog in de toekomst op te nemen, of om een omgevingsvergunningplicht of meldplicht te introduceren waaraan is gekoppeld (bijvoorbeeld bij hoge bouwwerken) dat moet worden aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar windklimaat.

5.18.2 Beoordeling

Gezien de aard, omvang en aangehouden maximale bouwhoogte van het project windhinder of windgevaar niet te verwachten.

5.18.3 Conclusie

Het aspect windhinder vormt geen belemmering voor het plan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.19 Toetsing Besluit m.e.r./m.e.r.-beoordeling

In deze paragraaf komt aan de orde de toetsing van het plan aan het Besluit m.e.r. en de eventuele verplichting tot het uitvoeren van een project m.e.r.(-beoordeling).

5.19.1 Wettelijk kader

Een onderdeel van de beoordeling of een aanvraag voor een BOPA compleet is, betreft de toetsing aan de regels voor milieueffectrapportage (m.e.r.). Dit wordt uitgevoerd in overeenstemming met paragraaf 16.4.2 van de Ow en afdeling 11.2 van het Omgevingsbesluit (Ob).

Of een besluit project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is, staat in bijlage V bij het Ob, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Ob.

Bijlage V van het Ob heeft als ingang (eerste kolom) de omschrijving van het plan van de initiatiefnemer. In kolom 4 staan de besluiten genoemd waarvoor dan de m.e.r.-verplichtingen gelden. Het gaat dan om besluiten waarmee de toestemming voor het plan wordt verleend. Een van de hier genoemde besluiten is de omgevingsvergunning (voor een BOPA).

Of er voor het besluit een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, volgt uit de tweede en derde kolom. Als het plan voldoet aan de voorwaarden van kolom 2, geldt een m.e.r.-plicht. Anders geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht, tenzij ook in kolom 3 nog voorwaarden staan.

Het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, bedoeld in artikel 16.43 lid 2 Ow, met de bijbehorende motivering op in het besluit en, voor zover hier sprake van is, in het ontwerp van het besluit (artikel 11.11 lid 2 Ob).

Het bevoegd gezag moet de beslissing over de m.e.r.-beoordeling motiveren. In deze motivering wordt in ieder geval ingegaan op de criteria van bijlage III van de m.e.r.-richtlijn. Daarnaast wordt, voor zover relevant, ingegaan op de resultaten van eerder uitgevoerde controles of andere beoordelingen van milieueffecten die op grond van verordeningen, richtlijnen en besluiten als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn verkregen.

Heeft het bevoegd gezag besloten dat het plan geen aanzienlijke milieueffecten heeft, en de initiatiefnemer heeft kenmerken of maatregelen opgenomen in haar mededeling? Dan geeft het bevoegd gezag aan (zie artikel 11.11 lid 3 Ob):

  • 1. de kenmerken en maatregelen van het plan die de initiatiefnemer heeft beschreven.
  • 2. het tijdstip waarop die maatregelen uitgevoerd moeten zijn.

De uitvoering van de maatregelen neemt het bevoegd gezag op als voorschrift bij het besluit. Daarmee is geborgd dat de maatregelen uitgevoerd of de kenmerken toegepast worden.

Een initiatiefnemer die voornemens is een project uit te voeren deelt dit voornemen zo spoedig mogelijk mee aan het bevoegd gezag (artikel 16.45 Ow). Deze mededeling kan plaatsvinden door middel van een aanmeldnotitie.

5.19.2 Beoordeling

De beoogde ontwikkeling waarop deze wijziging van het omgevingsplan ziet, betreft de sloop- en nieuwbouw van de school en het toevoegen van maximaal 88 wooneenheden. Dit is een activiteit uit kolom 1 van Bijlage V van het Ob en valt onder categorie J11 'Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen'. Volgens kolom 2 is een mer-plicht niet van toepassing, maar conform kolom 3 is wel een mer-beoordeling noodzakelijk.

De m.e.r.-beoordeling is opgenomen als bijlage 21. Hieruit blijkt dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen aanzienlijke milieugevolgen optreden. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure.

5.19.3 Conclusie

Het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten leiden niet tot aanzienlijke milieugevolgen. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet

6.1 Algemene opzet

6.1.1 Inleiding

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van een gebiedsontwikkeling met een school en wooneenheden aan de Blaarthemseweg 83 te Veldhoven en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22e) van het omgevingsplan van de gemeente Veldhoven. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Voor de planregels zijn de modelregels van de gemeente Veldhoven als basis gehanteerd.

Het 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22e Blaarthemseweg 83’ bestaat uit de volgende onderdelen:

  • 1. de motivering

In de motivering is de ontwikkeling beschreven en verantwoord in het licht van een evenwichtige toedelingvan functies aan locaties, zowel op basis van het beleid als op basis van milieu-hygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

  • 2. de regels

De regels worden zoals gezegd opgenomen als afzonderlijk hoofdstuk binnen het omgevingsplan van de gemeente Veldhoven. De regels bevatten onder andere de bouw- en gebruiksregels, die zijn gekoppeld aan werkingsgebieden op de digitale verbeelding. De regels van dit hoofdstuk gelden naast de overige regels van het omgevingsplan.

3. de (digitale) verbeelding

Op de digitale verbeelding zijn werkingsgebieden opgenomen, die zijn gekoppeld aan bepaalde (primaire) functies. Deze worden in paragraaf nader toegelicht. Daarnaast zijn diverse werkingsgebieden opgenomen, gekoppeld aan specifieke regels.

6.1.2 De opzet van het plan

Het omgevingsplan bevat regels, die bindend zijn voor eenieder. Gekozen is voor zoveel mogelijk concrete regels in dit TAM-omgevingsplan, omdat er sprake is van een concreet initiatief. Daarbij is waar mogelijk aansluiting gezocht bij de modelregels van de gemeente Veldhoven. Hiermee wordt de rechtseenheid binnen het tijdelijke omgevingsplan bevorderd.

6.2 Toelichting op de regels

Opzet van de regels

Omdat gebruik wordt gemaakt van de techniek voor het maken en publiceren van een bestemmingsplan, zijn de regels in dit TAM-omgevingsplan overeenkomstig de SVBP 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. De planregels starten met een preambule. Daarin is verduidelijkt dat geen gebruik wordt gemaakt van de nieuwe technische eisen in de STOP/ TPOD, maar van de oude technische eisen die bekend staan als Tijdelijke Alternatieve Maatregel (TAM). Ook is in de preambule geduid dat het TAM-omgevingsplan gelezen moet worden als onderdeel van het omgevingsplan van de gemeente Veldhoven.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de functieregels inclusief bijbehorende regels voor gebruiksactiviteiten, bouwactiviteiten en het uitvoeren van een werk of werkzaamheden opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Bij de regels zijn twee bijlagen opgenomen:

  • 1. een (niet-limitatieve) lijst van toelaatbare aan-huis-verbonden beroepen; en
  • 2. een (niet-limitatieve) lijst van toelaatbare aan-huis-verbonden bedrijven;

Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. Daarbij wordt ook nader ingegaan op de planregels voor functies en activiteiten in dit TAM-omgevingsplan.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat drie artikelen, waaronder een artikel over het toepassingsbereik. In het toepassingsbereik is de verhouding tussen de regels in dit TAM-omgevingsplan en de overige delen van het omgevingsplan van de gemeente Veldhoven geduid. Verder bevat hoofdstuk 1 de begripsbepalingen en meet- en rekenbepalingen.

Hoofdstuk 2 – Functies en activiteiten

In hoofdstuk 2 zijn regels vastgelegd voor de in het plangebied voorkomende functies, waaronder regels voor gebruiksactiviteiten, bouwactiviteiten en voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden. De regels over de activiteiten zijn gekoppeld aan de functies en aanduidingen op de verbeelding.

Per functie zijn in de functieomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per functie bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan. In beginsel zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, waarbij dient te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering.

De beoordelingsregels voor bouwactiviteiten dienen te worden gelezen in samenhang met de regels over bouwactiviteiten in hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan (‘bruidsschat’). In hoofdstuk 22 is bepaald welke bouwactiviteiten zijn toegestaan zonder vergunning (artikel 22.27 en verder) en ook welke van deze activiteiten bovendien van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan (artikel 22.36 en verder). De werking van deze artikelen is toegelicht in de artikelsgewijze toelichting van de bruidsschat. Hoofdstuk 2 bevat ook enkele aanvullende beoordelingsregels voor bouwen met afwegingsruimte (zie bijvoorbeeld artikel 4.4.5). Dit zijn regels met zogenaamde open normen, waarin het college van burgemeester en wethouders beoordelingsruimte heeft om te bepalen of een aanvraag voldoet. Als geconcludeerd wordt dat een aanvraag aan deze regels voldoet, wordt de omgevingsvergunning verleend. Bijbehorende bouwwerken in de vorm van bijgebouwen en bouwwerken, die geen gebouw zijn, zijn onder voorwaarden ook toegestaan buiten het bouwvlak, binnen de aanduiding 'bijgebouwen'.

In dit TAM-omgevingsplan komen de volgende functies voor:

Groen

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, verhardingen, fiets- en voetpaden, pleinen en overige verblijfsgebieden en verkeers- en parkeervoorzieningen.

Maatschappelijk

De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bestemd voor de onderwijsfunctie met bijbehorend schoolplein, groenvoorzieningen, verhardingen, fiets- en voetpaden en overig verblijfsgebied ten behoeve van de school.

Binnen de activiteit 'Maatschappelijk' wordt tevens het gebruik ten behoeve van wonen toegestaan.

Verkeer

De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor onder meer wegen, straten en verhardingen, fiets- en/of voetpaden en verkeers- en parkeervoorzieningen.

Wonen - Gestapeld

Binnen deze bestemming is een woonfunctie met bijbehorende voorzieningen toegestaan. Er is een bouwvlak opgenomen waarbinnen hoofdgebouwen mogen worden gesitueerd en is de maximale bouwhoogte voor het hoofdgebouw aangeduid op de verbeelding. Binnen het bouwvlak zijn tevens bijgebouwen mogelijk.

Bouwregels voor erfafscheidingen

Erfafscheidingen tot een hoogte van 1 meter zijn overal toegestaan. Op locaties die niet grenzen aan het openbaar gebied, zijn achter het verlengde van de voorgevellijn open en dichte erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 meter toegestaan. Wanneer het bouwperceel grenst aan het openbaar gebied (op een hoeksituatie), zijn erfafscheidingen met een bouwhoogte van 2 meter toegestaan vanaf een afstand van 2

meter tot de voorgevel. In dat geval dient de erfafscheiding als open erfafscheiding te worden uitgevoerd. In het verlengde van de zijgevel zijn ook dichte erfafscheidingen toegestaan. Omdat deze erfafscheidingen vergunningvrij mogen worden gerealiseerd, is hiervoor geen regeling opgenomen.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat een aantal algemene regels:

Anti-dubbeltelregel: dit artikel regelt dat grond die is meegerekend bij het toestaan van een bouwplan, niet nogmaals kan worden meegerekend bij de beoordeling van een later bouwplan.

Algemene bouwregels: dit artikel geeft een aantal bouwregels die een algemene werking hebben, en dus niet in één of meer specifieke functies worden gegeven. Het artikel bevat een regeling voor overschrijding van de bouwgrenzen, ondergronds bouwen en voor bestaande maten.

Algemene gebruiksregels: in dit artikel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig gebruik worden aangemerkt.

Algemene aanduidingsregels: in dit artikel zijn regels opgenomen die samenhangen met de gebiedsaanduidingen op de verbeelding. Er zijn regels opgenomen waarin een bouwhoogtebeperking is geregeld ter plaatse van de IHCS (aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - IHCS').

Algemene milieuregels: in dit artikel zijn milieuregels opgenomen met een algemene werking. In het bijzonder zijn regels vastgelegd over het bouwen van een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied, inclusief beoordelingsregels op grond waarvan wordt beoordeeld of aan de standaardwaarden wordt voldaan.

Algemene aanvullende beoordelingsregels voor bouwen: dit artikel geeft een algemene regeling voor het afwijken van de bouwregels.

Overige regels: in dit artikel zijn een parkeerregeling en regels voor waterberging opgenomen in de vorm van voorwaardelijke verplichtingen.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de wijze van bekostiging van het initiatiefplan beschreven. Het uitgangspunt is dat de kosten die gemaakt worden voor het opstellen van een wijziging omgevingsplan voor rekening van de initiatiefnemer komen. Ook wordt in dit hoofdstuk de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief aangetoond. Hierbij wordt verantwoording gegeven over de uitgevoerde participatie.

7.1 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Overheden zijn bij gebiedsontwikkeling verplicht tot kostenverhaal. Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer van de bouwactiviteit en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur (privaatrechtelijk, is vaak de anterieure overeenkomst). Als het niet mogelijk is een overeenkomst af te sluiten, is de publiekrechtelijke weg verplicht. Dan verhaalt de gemeente de kosten op basis van de regels die in het TAM-omgevingsplan daarover worden gesteld.

De wijze van kostenverhaal is nader vastgelegd in het Omgevingsprogramma Kostenverhaal en financiële bijdrage Veldhoven. Hierin heeft de gemeente het uitgangspunt bevestigd dat privaatrechtelijk kostenverhaal de voorkeur geniet boven publiekrechtelijk kostenverhaal. Verder zijn door de gemeente de gebiedseigen kosten benoemd die onderdeel vormen van het kostenverhaal. Het gaat daarbij om gemeentelijke plan- en apparaatskosten, kosten voor het bouw- en woonrijp maken en aanpassingen in het openbaar gebied direct grenzend aan de ontwikkelingslocatie, onderzoekskosten, nadeelcompensatie en overige verhaalbare kosten.

Naast verplicht kostenverhaal kent de Ow het instrument van de publiekrechtelijk afdwingbare financiële bijdrage. Het gaat hier om een bijdrage voor investeringen / ontwikkelingen elders in de gemeente, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Deze investeringen hebben een functionele en ruimtelijke relatie met het voorgenomen aangewezen bouwactiviteit. Verder wordt bij particuliere ontwikkelingen ook een financiële bijdrage gevraagd bij de realisatie van vrije sectorwoningen. Deze bijdrage wordt gebruikt voor de stimulering en subsidiering nieuwbouw sociale huurwoningen. In het Omgevingsprogramma zijn de stappen en de voorwaarden opgenomen die gelden bij het in rekening brengen van een dergelijke bijdrage.

Motivering planspecifiek

Dit plan ziet toe op een ontwikkeling waarvoor kosten moeten worden gemaakt die moeten worden verhaald. Het kostenverhaal is verzekerd via een anterieure overeenkomst.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Participatie en omgevingsdialoog

Een initiatiefnemer moet bij het wijzigen van het omgevingsplan aangeven of hij aan participatie heeft gedaan en wat de resultaten hiervan zijn.

De kaders voor participatie zijn vastgelegd in het document 'Participatie onder de Omgevingswet'. In dit document is de wijze van participatie mede afhankelijk gesteld van de complexiteit van het plan en de impact ervan. Bij plannen die niet complex zijn en een lage impact hebben volstaat het om de buurt en belanghebbenden in de directe omgeving te informeren. De gemeente heeft daarvoor een format voor een zogenoemd 'burenakkoord' opgesteld. Voor plannen die wel complex en/of een hoge impact hebben, moet een participatieplan voor de omgevingsdialoog worden opgezet. In het document 'Stappenplan omgevingsdialoog' is beschreven hoe deze omgevingsdialoog moet worden vormgegeven en welke stappen waarvoor moeten worden doorlopen. Als het plan zowel complex is als een hoge impact heeft, dan moet een uitgebreide omgevingsdialoog worden opgezet. Het verslag van de omgevingsdialoog moet daarbij worden ingediend voordat een besluit op de (principe)aanvraag kan worden genomen.

In het kader van dit aspect is een participatietraject opgestart. Het bijbehorend gebundeld verslag voor de fase voor terinzagelegging ontwerp TAM-omgevingsplan inclusief het vooraf opgestelde participatieplan is opgenomen als bijlage 22. Vanuit initiatiefnemer wordt met betrokkenen het vervolgtraject verder vormgegeven.

7.2.2 Bestuurlijk vooroverleg

Bij de voorbereiding van een wijziging van het omgevingsplan moet overleg worden gevoerd met bestuursorganen en instanties die belast zijn met de behartiging van belangen, welke in het plan (mogelijk) in het geding zijn, zoals de provincie en het waterschap.

De stukken behorende bij het ontwerpbesluit tot wijziging van het omgevingsplan wordt aan de betrokken vooroverlegpartners voorgelegd. Hierna zijn de relevante reacties beschreven.

Veiligheidsregio Brabant zuidoost

Op 13 juni 2025 heeft de Veiligheidsregio Brabant zuidoost advies uitgebracht inzake de voorgenomen ontwikkeling, zoals tevens benoemd in paragraaf 5.12. De kern van het advies bestaat uit vijf hoofdpunten:

  • Zelfredzaamheid: Zorg voor duidelijke risicocommunicatie richting bewoners en gebruikers (zoals de school en zorgfuncties), met instructies voor handelen bij calamiteiten (bijv. vluchten of schuilen).
  • Ontvluchting: Vluchtroutes dienen loodrecht op de A2 te worden gericht om bewoners te beschermen tegen een gifwolk of explosie.
  • Schuilen: Wanneer vluchten niet mogelijk is, moet schuilen veilig kunnen gebeuren via o.a. snel afschakelbare ventilatie.
  • Bouwkundige maatregelen: Pas explosiewerende maatregelen toe aan de zijde van het gebouw die aan de A2 grenst (zoals explosiewerend glas) om de gevolgen van een explosie te beperken.
  • Bluswatervoorziening & bereikbaarheid: Er is nog onduidelijkheid over voldoende bluswatercapaciteit. Verder is er momenteel geen tweede ontsluitingsroute voor hulpdiensten aanwezig, wat een verhoogd risico vormt.

Paragraaf 5.12 van voorliggend TAM-omgevingsplan is naar aanleiding van dit advies verder aangescherpt. Daarnaast zijn de ontwerptekeningen op basis van de beschreven opmerkingen uit het advies aangepast, waarbij de voorzieningen en te treffen maatregelen inzichtelijk zijn gemaakt. De advisering vanuit de Veiligheidsregio is verder voornamelijk gericht op uitwerkingsmaatregelen binnen het thema omgevingsveiligheid. Bij de uitwerking van het initiatief zal vanuit initiatiefnemer hier rekening mee gehouden worden. Bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen wordt hieraan getoetst. Voor de juridische borging zijn regels in voorliggend TAM-omgevingsplan opgenomen.

Provincie Noord-Brabant

In relatie met provinciaal beleid is van belang dat invulling wordt geven aan het criteria duurzame stedelijke ontwikkeling. Er is sprake van een duurzame stedelijke ontwikkeling als een plan past binnen de regionale woningbouwafspraken. Het de omgevingskwaliteit, gebruik van duurzame energie, duurzame mobiliteit en economie bevordert, en rekening houdt met klimaatverandering. Bij dit woningbouwplan is het aannemelijk dat daar op een eenvoudige manier aandacht voor gegeven kan worden. Min of meer dezelfde aspecten komen ook aanbod bij toepassing van de Brainport-principes die men in de regio hanteert. In dat kader geeft de provincie een positief advies.

Gasunie

Gasunie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het getoonde plan.

Waterschap

Het waterschap De Dommel is intensief betrokken geweest gedurende het opstellen van de watertoets (bijlage 10) en bijbehorend ontwerpvoorstel watercompensatie (bijlage 11). Door op projectniveau ten opzichte van het toekomstige verhard oppervlak uit te gaan van een compensatienorm van 60 mm wordt voldaan aan het principe hydrologisch positief ontwikkelen. Dit is overeenkomstig met de samenwerkingsovereenkomst (SOK) die is gesloten tussen de gemeente Veldhoven, de gemeente Eindhoven, ASML, provincie Noord-Brabant en het waterschap De Dommel. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen dat hemelwater versneld wordt afgevoerd naar de Gender en debiet toeneemt. Het risico dat het terrein van ASML bij heftige regenbuiten onder water komt te staan wordt hiermee verder verlaagd.

Met de onderbouwing zoals opgenomen in paragraaf 5.8 is de uitvoerbaarheid van het thema water aangetoond. De exacte uitwerking zal later plaatsvinden in afstemming met het waterschap en de gemeente Veldhoven. Om dit te borgen is een regeling opgenomen.

7.2.3 Wijziging van het omgevingsplan

Het ontwerpbesluit tot wijziging van het omgevingsplan wordt bekendgemaakt en gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Eventuele zienswijzen worden samengevat en van een reactie voorzien door de gemeente. Het omgevingsplan wordt vervolgens, al dan niet na het doorvoeren van aanpassingen, gewijzigd door het college.

Hoofdstuk 8 Belangenafweging en conclusie

8.1 Is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties?

Het beoogde initiatief is in strijd met vigerend (tijdelijk) omgevingsplan van de gemeente Veldhoven. Het initiatief kan enkel worden gerealiseerd wanneer sprake is van een evenwichtige toedeling van locaties (zie artikel 4.2, Omgevingswet).

De vraag is of het initiatief – de gevraagde activiteit - leidt tot een situatie, waarbij er sprake is van een evenwichtige toedeling (van functies aan locaties). Anders gezegd: is er, na een zorgvuldige belangenafweging, met het toestaan van de activiteit nog steeds of weer sprake van een evenwichtige toedeling?

Om dit te kunnen beoordelen zijn alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten (voor zover betrekking hebbend op de gevraagde activiteit) nader onderzocht en afgewogen in voorliggende motivering. Te concluderen valt dat er sprake is van ETFAL.

8.2 Conclusie

Het beoogde initiatief is gericht op de sloop- en nieuwbouw van de school DOE040 en het toevoegen van maximaal 88 wooneenheden. Het initiatief wordt gerealiseerd op een terrein met verouderde bebouwing, warmee ingezet wordt op intensivering en zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik. De 88 woningen worden uitgevoerd als nultreden woningen en zijn hierdoor ook geschikt voor senioren dan wel mensen met een lichte lichamelijke beperking. 20,5% van het programma wordt gerealiseerd voor het sociale segment. Tevens wordt een deel van de woningen gerealiseerd voor het goedkope en midden segment. Initiatief zet dan ook in op diverse segmentaties dan wel doelgroepen en sluit hiermee aan op de gestelde woningbouw ambities van de gemeente Veldhoven en agglomeratie Eindhoven. Het planvoornemen sluit daarnaast aan bij het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Tot slot is het planvoornemen getoetst aan alle relevante milieutechnische aspecten en valt te concluderen dat sprake is van ETFAL.

Aan de hand van voorliggende motivering behorende bij het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22e Blaarthemseweg 83 is te concluderen dat beoogd initiatief sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en hierdoor aanvaardbaar wordt geacht.