direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Habraken, regulier
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00178-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente heeft het voornemen om het lokale bedrijventerrein Habraken te Veldhoven uit te breiden. Ter plaatse is reeds geruime tijd voorzien in de realisering van een bedrijventerrein. Een gedeelte van dit terrein is dan ook reeds bestemd, bebouwd en in gebruik als bedrijventerrein. Een groot gedeelte is momenteel echter nog onbebouwd. Vanwege een toenmalig overaanbod aan bedrijfsterrein in de regio werd lange tijd de uitgifte van nieuwe bedrijfsterrein gronden niet toegestaan in de regio. Inmiddels zijn hier nieuwe afspraken over gemaakt en mag de gemeente ter plaatse in totaal alsnog 15 ha bedrijventerrein uitgeven, waarvan 5 ha regulier bedrijventerrein.

Met dit bestemmingsplan wordt de uitgifte van deze 5 ha regulier bedrijventerrein, aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein, nader planologisch-juridisch geborgd. Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan voorzien in de nadere planologisch -juridische borging van eerder gemaakte anterieure afspraken over een gerealiseerde groenstrook bij een reeds ontwikkelde bedrijfskavel ten noorden van de Oersebaan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is globaal gesitueerd ten noorden van de kern Oerle en ten zuidoosten van Vliegbasis Eindhoven. De percelen zijn aan de noordzijde van het bedrijventerrein Habraken gesitueerd, ten zuiden van de Oersebaan en ten westen van de Vooraard. De groenstrook is aan de overzijde van de Oersebaan gesitueerd. De totale omvang van het plangebied bedraagt ca. 6,2 ha. Het westelijk deelgebied heeft een omvang van 3,5 ha. Het oostelijk deelgebied van 2,6 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0001.png"

Figuur 1 Luchtfoto van het plangebied: bij A de westelijke kavel, bij B de oostelijke kavel en bij C de groenstrook

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied is het bestemmingsplan “Habraken'' van toepassing, dat op 14 februari 2006 door de gemeenteraad van Veldhoven is vastgesteld. De juridische regeling is nadien meerdere malen (gedeeltelijk) herzien en gewijzigd. Het plangebied is hierin bestemd als 'Bedrijfsdoeleinden - nader uit te werken' en is daarnaast (gedeeltelijk) voorzien van de aanduidingen '35 KE-contouren' en 'gevarenzone munitieopslag C'.


De gronden, die op de plankaart als “Bedrijfsdoeleinden (nader uit te werken)” zijn aangemerkt, zijn bestemd voor: bedrijven en groothandel (milieucategorie 3 en 4 ), inclusief bijbehorende voorzieningen en behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden.

Voordat echter concrete bouwvergunningen verleend kunnen worden dienen Burgemeester en wethouders de bestemming “Bedrijfsdoeleinden (nader uit te werken)" echter eerst nader uit te werken in een zogeheten uitwerkingsplan. In een uitwerkingsplan dient nader te worden gemotiveerd hoe het concrete plan voldoet aan de geformuleerde uitwerkingsregels. De voor het plangebied opgenomen uitwerkingsregels betreffen onder meer :

  • in het uitwerkingsplan wordt aangegeven welke milieucategorieën waar in het plangebied zijn toegestaan en eventueel welke thematisering in bedrijfstype wordt nagestreefd;
  • in de nadere uitwerking worden regels gesteld in verband met het aspect externe veiligheid;
  • bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • gebouwen zijn niet buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak toegestaan. In de nadere uitwerking wordt de situering van gebouwen nader bepaald; hiertoe worden bebouwingslijnen op de plankaart bij het uitwerkingsplan ingetekend;
  • in de nadere uitwerking worden regels gesteld ten aanzien van de maatvoering van gebouwen, waarbij geldt dat de maximale bouwhoogte nooit meer mag bedragen dan 16 meter;
  • het bebouwingspercentage dient minimaal 50% te zijn en mag niet meer bedragen dan 80%;
  • binnen het plangebied zal voorzien moeten worden in voldoende parkeergelegenheid.

Binnen de aanduiding 35 KE contour is het niet toegestaan nieuwe geluidsgevoelige objecten op te richten.

Binnen de aanduiding "munitiezonering, zone C, van de Vliegbasis Eindhoven" is het verboden gebouwen op te richten met vlies- of gordijngevelconstructies alsmede gebouwen met grote glasoppervlakten, waarin zich in de regel een groot aantal mensen bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0002.png"

Figuur 2 Uitsnede plankaart bestemmingsplan Habraken

Ondanks dat er voor het plangebied al een uit te werken bestemming ligt, wordt er voor deze gronden toch een nieuw bestemmingsplan opgesteld in plaats van een uitwerkingsplan. Dit omdat de gewenste planologisch- juridische regeling niet helemaal passend is binnen de in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels. Met een nieuw bestemmingsplan kan tevens worden voorzien in een adequate maatwerkregeling, aansluitend op de meest recente inzichten en huidige gemeentelijke plansystematiek. Daarnaast wordt in dit plan voorzien in de planologisch-juridische borging van een noordelijk gelegen groenstrook.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding met de daarbij behorende regels. De digitale verbeelding is rechtsgeldig en raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit is een landelijke website waarop alle bestemmingsplannen van Nederland staan. Alleen de digitale versie is juridisch bindend.

Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld, wat de effecten van het bestemmingsplan zijn en welke afwegingen hebben plaatsgevonden.

Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin staat de bestaande en de nieuwe situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de beleidskaders en een motivatie hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de diverse beleidsdoelstellingen. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante planologische aspecten, al dan niet milieutechnisch van aard. In hoofdstuk 5 staat uitleg over de uitvoerbaarheid, waarbij ingegaan wordt op de economische uitvoerbaarheid en de procedure (maatschappelijke uitvoerbaarheid) van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 geeft een uitleg over de juridische aspecten van het plan waarbij ook een korte uitleg van de bestemmingsregels wordt gegeven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving ontwikkeling

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het voor de beeldvorming goed dat de uitgangspositie in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt daarom eerst een beschrijving van bestaande situatie. Daarna wordt het plan toegelicht, waardoor duidelijk wordt hoe het plangebied er in de toekomst uit gaan zien.

2.1 Programmeringsafspraken

In 2016 zijn in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE)  afspraken gemaakt over de programmering van nieuwe bedrijventerreinen. Op dat moment was er sprake van een overaanbod van nieuwe bedrijventerreinen in de SGE regio en een mismatch als het gaat om de aard en het soort terreinen die werden aangeboden. Dit is de reden dat in de programmering 2016 op diverse bedrijventerreinen hectare (ha) uit de markt zijn genomen. Op bedrijventerrein Habraken was dat 30 ha. Deze 30 hectare zijn in de programmering 2016 opgenomen als Habraken B+C, waarvan 15 ha oranje aangeduid (= op termijn (onder voorwaarden) beschikbaar komende gronden en 15 ha rood aangeduid (niet uit te geven gronden), zie ook onderstaande uitsnede van de toenmalige programmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0004.png"

In onderstaande figuur is bovenstaande ook ruimtelijk inzichtelijk gemaakt, waarbij het bestaande en als zodanig bestemde bedrijventerrein als A is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0005.png"

De specifieke verdeling/ligging van 'rood en oranje' binnen Habraken B+C is niet in de programmering 2016 vastgelegd.

In 2021 zijn de eerdere programmeringsafspraken uit 2016 herijkt, zie ook paragraaf 3.1.3 van de toelichting. Nieuwe prognoses van de provincie toonden aan dat het huidige regionale aanbod van bedrijfslocaties onvoldoende aansloot bij de (toekomstige) vraag.  In de nieuwe programmeringsafspraken (SGE 2021) is bepaald dat op Habraken B+C,  15 hectare oranje terrein verkleurt naar lichtgroen, waarvan 5 ha voor  reguliere bedrijvigheid (functioneel grootschalig)  en 10 ha voor circulaire bedrijvigheid.

De situering van de 5 ha voor reguliere bedrijvigheid wordt in dit ontwerp bestemmingsplan vastgelegd, zie ook figuur 1 en figuur 11. Waar de overige 10 ha bedrijvigheid gerealiseerd gaat worden, wordt op dit moment uitgewerkt.

De in de programmeringsafspraken als lichtgroen aangemerkte ha betekent dat deze niet direct beschikbaar zijn. Deze gronden zijn alleen uitgeefbaar als het gaat om specifieke vragen van aanpalende bedrijven en voor echt lokaal aan Veldhoven gebonden bedrijven. Deze voorwaarden moeten worden uitgewerkt in een uitgifteprotocol.

Voordat deze gronden uitgegeven kunnen gaan worden, dient dit eerst nog in het portefeuillehoudersoverleg Economie te worden besproken, waarbij wordt toegelicht hoe aan de gemaakte afspraken wordt voldaan. Op 6 oktober 2022 heeft een portefeuillehoudersoverleg Economie Stedelijke Gebied plaatsgevonden waarin het voornemen is voorgelegd en kennis is genomen van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Habraken, regulier. Concreet zijn de volgende besluiten genomen:

  • Het Poho economie SGE neemt kennis van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Habraken Regulier;
  • Zodra het uitgifteprotocol gereed is wordt dit aan het Poho economie SGE ter kennisname voorgelegd.

Aanvullend zijn op regionaal niveau de kwalitatieve uitspraken uitgewerkt tot zes Brainport Principles voor werklocaties:

  • 1. Passende beeldkwaliteit; er worden eisen gesteld aan de kwaliteit van het bedrijfsvastgoed, waarbij wel verschil wordt gemaakt tussen binnenstedelijke bedrijventerreinen (hoge kwaliteitseisen) en functionele bedrijventerreinen (minder hoge kwaliteitseisen).
  • 2. Duurzame werklocaties – werklocaties lopen voorop op thema’s duurzaam, gezond, bereikbaar en klimaatadaptief. Concreet betekent dit dat nieuwe terreinen zoveel mogelijk energiepositief moeten zijn, dat ze indien mogelijk bijdragen aan de circulaire economie, voldoende groen en water herbergen, en op alle terreinen maatregelen zijn toegepast die de biodiversiteit bevorderen. Daarnaast dient de OV-potentie maximaal te worden benut op nieuwe locaties.
  • 3. Georganiseerde werklocaties – bij nieuw te ontwikkelen locaties worden voorwaarden gesteld aan collectiviteit in de vorm van verplicht parkmanagement of een BIZ.
  • 4. Aantrekkelijk en gevarieerd werkmilieu - nieuwe locaties dienen ruimte te bieden voor bedrijvigheid van verschillende schaalgroottes en verschillende economische activiteiten, en mogelijkheid om voorzieningen te realiseren.
  • 5. Invloed voor bedrijven – terreinen dienen vraaggericht te worden ontwikkeld. Er dient zo goed mogelijk aangesloten te worden bij de vraag van bedrijven. Vraag en aanbod dienen structureel te worden gemonitord, waarbij er geen sprake is van kwantitatief en kwalitatief overaanbod.
  • 6. Benutting regionale schaalniveau – werklocaties kunnen een lokaal tot bovenregionaal verzorgingsgebied hebben en ook de vraag vanuit buurgemeenten en zelfs buurregio’s bedienen.

Onderstaand is puntsgewijs aangegeven hoe het voornemen voldoet aan de Brainport Principles.

Ad 1) Voor het bedrijventerrein Habraken is het beeldkwaliteitsplan bedrijventerrein Habraken van toepassing, zie Bijlage 2 van deze toelichting.

Ad 2) Conform de stedenbouwkundige opzet van Habraken komt de (zichtbare) wateropvang in combinatie met groen in de randen van het bedrijventerrein Habraken. Binnen het plangebied is er geen ruimte om water en groen te combineren en wordt het water ondergronds opgevangen en naar de randen gebracht.

Wat betreft het groen is sprake van een groenraamwerk conform het beeldkwaliteitsplan die de wegenstructuur volgt. De intentie is om zoveel mogelijk groen en biodiversiteit te creëren in het nog nieuw uit te geven gedeelte, inclusief het stimuleren om de inrichting van nieuwe kavels/ontwikkelingen zo groen en natuurinclusief mogelijk te maken. Deze elementen dooraderen en verbinden het groen met elkaar en geven ook een impuls aan het werkklimaat zoals bv. lunchwandelen.

In het uitgifteprotocol voor de nieuwe kavels wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de benoemde thema's.

Ad 3) Bedrijventerrein Habraken heeft een georganiseerd parkmanagement.  https://parkmanagementveldhoven.nl/

De verplichte deelname aan parkmanagement wordt vastgelegd in de koopovereenkomst van bedrijfsgrond.  Bedrijven verplichten zich bij aankoop van de grond tot (financiële) deelname aan parkmanagement Habraken.

Ad 4) Habraken is een modern, groen en gemengd bedrijventerrein. Er is ruimte voor verschillende soorten bedrijven. Op het bedrijventerrein zijn al diverse kleine en (middel) grote MKB-bedrijven gevestigd in verschillende sectoren.  De nieuwe uitgifte sluit aan op de identiteit van het bestaande, reeds ingevulde, deel van Habraken.

Ad 5) Het nieuw uit te geven deel van bedrijventerrein Habraken is vooral bestemd voor lokale (MKB) bedrijven. Er is een wachtlijst van geïnteresseerde (lokale) bedrijven, waarbij de vraag het aanbod al overstijgt.

Ad 6) Binnen het SGE vindt binnen het uitgangspunt '9 voor 1' continue afstemming plaats over de vraag naar bedrijfsgrond met als uitgangspunt: zorgvuldig en efficiënt omgaan met schaarse bedrijfsgrond met het juiste bedrijf op de juiste plaats.

2.2 Bestaande situatie

De ontwikkeling van het bedrijventerrein Habraken sluit in breder verband aan op de ontwikkeling van de woon- en werkgebieden rondom Meerhoven. Hier zijn verschillende bedrijventerreinen ontwikkeld met directe aansluiting op de A2 – via de noordelijke rondweg van Meerhoven (Flight Forum, Park Forum en Meerhovendreef) – en in aansluiting op Vliegbasis Eindhoven. Het bedrijventerrein Habraken ligt in het verlengde van deze bedrijventerreinen. Het terrein wordt ontsloten via de Oersebaan, die direct aansluit op de Meerhovendreef, Park Forum en Flight Forum.

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op nieuw uit te geven bedrijfskavels, gelegen ten zuiden van de Oersebaan binnen het bedrijventerrein Habraken, ten westen en oosten van het reeds ontwikkelde centrale gedeelte van het bedrijventerrein. De betreffende gronden zijn nog nagenoeg onbebouwd en onverhard en in agrarisch gebruik, met uitzondering van de reeds gerealiseerde ontsluitingswegen. Ten noorden van de Oersebaan bevindt zich een reeds gerealiseerde groenstrook. Deze strook is mede bedoeld als bufferzone in het kader van de brandveiligheid. De strook is niet bedoeld en ook niet geschikt voor bedrijfsmatige activiteiten. Hier is beplanting en verharding gerealiseerd conform de anterieure afspraken die daarover bij eerdere vestiging van het bedrijf zijn gemaakt, waarbij tevens is afgesproken dat deze groenstrook in een eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan als zodanig zal worden bestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0006.png"

Figuur 8 Impressie huidige situatie westelijk deelgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0007.png"

Figuur 9 Impressie huidige situatie groenstrook

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0008.png"

Figuur 10 Impressie huidige situatie oostelijk deelgebied

2.3 Toekomstige situatie

Het voornemen voorziet in uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein ten zuiden van de Oersebaan door middel van uitgifte van 5 ha bedrijfsterrein in diverse bedrijfskavels aan weerszijden van de reeds bestaande bedrijfskavels. De kavels worden via een noordelijke toegangsweg ontsloten op de Oersebaan. Daarnaast wordt de gerealiseerde groenstrook aan de overzijde van de Oersebaan conform anterieure afspraken duurzaam in stand gehouden.

Binnen de planlocaties zijn hiertoe de navolgende bestemmingen opgenomen:

  • 'Bedrijventerrein' voor de uit te geven bedrijfskavels ten zuiden van de Oersebaan (in totaal 5,0 ha) aan weerszijden van het bestaande bedrijfsterrein;
  • 'Groen' voor de gerealiseerde groenstrook ten noorden van de Oersebaan (0, 125 ha);
  • 'Verkeer' voor de gerealiseerde ontsluitingswegen van de bedrijfskavels; (1,1 ha);
  • Dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voor de bestaande planologisch beschermde gasleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0009.png"

Figuur 11 Verbeelding

Aangezien er nog geen concreet stedenbouwkundig plan voorhanden is en nog niet bekend is welke bedrijven zich gaan vestigen worden in de verdere planologisch juridische regeling uitsluitend globale kaders aangegeven, zoveel mogelijk in aansluiting op de bestemmingsplan regels van het aangrenzende, reeds bestaande bedrijventerrein.

Zo zijn er voor de verdere stedenbouwkundige invulling van de uit te geven bedrijfskavels wel enkele randvoorwaarden in het plan opgenomen, waaronder een bouwvlak waarbinnen bebouwing opgericht mag worden, een maximaal bebouwingspercentage van 50 tot 80% en een gevellijn. Ter plaatse zijn conform de afgesproken programmering uitsluitend bedrijven toegestaan met een milieu categorie 3.1 t/m 4.2. Voor het westelijk deelgebied geldt daarbij een specifieke zonering van de toegestane milieucategorieën (3.2 t/m 4.2) ter bescherming van het woon- en leefklimaat van de bestaande woning ten zuiden van het deelgebied (Habraken 16). Conform de regionale afspraken geldt een minimale omvang van 5.000 m2 per bouwperceel. Via een binnenplanse afwijking kan hier eventueel van af worden geweken, mits dit passend is binnen de regionale afspraken danwel noodzakelijk is voor een doelmatige invulling van het bedrijventerrein (in verband met eventuele restkavels).

Daarnaast wordt een aantal bedrijfscategorieën expliciet uitgesloten, omdat deze niet passen binnen het gewenste functieprofiel voor de bedrijvigheid conform de regionale afspraken. Dit betreft onder meer grote distributiecentra, logistieke bedrijven, grote transportbedrijven, maar onder meer ook composteerbedrijven, grondverzetbedrijven, tankstations, dierenasiels en garagebedrijven. Daarnaast worden parkeervoorzieningen ten behoeve van Eindhoven Airport niet toegestaan.

Vanwege de ligging in de nabijheid van Vliegbasis Eindhoven gelden voor de planlocatie tevens geluidszones ten aanzien van de luchtvaart alsmede luchtvaartverkeerszones (obstakelvrije zones) en bouwhoogtebeperkingen (maximaal 12 meter voor het westelijk deelgebied respectievelijk 16 meter voor het oostelijk deelgebied). Tenslotte zijn er ook conform het geldend plan aan de noordzijde enkele veiligheidszones. Vanwege de nabijheid van onder andere twee gasleidingen, Vliegbasis Eindhoven en een munitieopslag gelden hier enkele aanvullende bouwbeperkingen.

Voor de groenstrook geldt dat voorliggend plan deze bestaande strook nader planologisch- juridisch borgt met een groenbestemming.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Bij het opstellen van beleid dienen gemeenten rekening te houden met het beleid van andere overheden. Zo geven het rijk, de provincie Noord-Brabant en de regio met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk worden de voor de ontwikkeling relevante zaken uit het nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven. Ook wordt aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt met het beleid van de gemeente Veldhoven zelf.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.

De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten :

  • 1. ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen;
  • 3. zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Omgevingsinclusieve benadering

Centraal in de te maken afwegingen tussen belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting uit de Omgevingswet van het begrip fysieke leefomgeving en wordt de noodzakelijke integraliteit van afwegingen benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is dat tussen beschermen en ontwikkelen.

Het doel van de toekomstige Omgevingswet (deze wet treedt in werking per 1 januari 2024) is namelijk het bereiken van een balans tussen: '(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'.

Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in de omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving. Hiermee moet dus rekening worden gehouden bij het maken van beleidskeuzes. Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.

Afwegingsprincipes

Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen.

Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken & identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De NOVI krijgt verder doorwerking op lagere beleidsniveaus. De relevante beleidsstukken op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau zijn in de navolgende paragrafen getoetst.

Voor het plangebied geldt verder dat sprake is van een lokale ontwikkeling waarbij geen nationale belangen aangetast worden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Obstakelbeheergebied (IHCS) en (ILS)

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het obstakelbeheergebied rond Vliegbasis Eindhoven, bestaande uit onder meer het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) en het Instrument Landing System (ILS). Het plangebied ligt daarbij binnen zowel de IHCS als de ILS. Op deze gronden gelden op grond van artikel 2.6.4 van het Barro maximaal toelaatbare bouwhoogtes voor objecten ter bescherming van de veiligheid van het luchtvaartverkeer en ter bescherming van de werking van (radar)apparatuur.

Binnen de IHCS geldt de beperking dat bebouwing niet hoger mag zijn dan 65 meter +NAP. Het planvoornemen maakt geen bebouwing mogelijk dat deze hoogte overschrijdt .

Binnen de ILS geldt op basis van het eerder uitgevoerde Verstoringsonderzoek ILS Eindhoven de beperking dat de bebouwing in het westelijk deelgebied niet hoger mag zijn dan 12 meter boven maaiveld en in het oostelijk deelgebied niet hoger mag zijn dan 16 meter boven maaiveld.

De bouwhoogtebeperkingen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het Barro.

Radarstations

Het plangebied ligt binnen de radarverstoringsgebieden van de radarstations Herwijnen en Woensdrecht. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. Voor Woensdrecht geldt een maximale hoogte van bouwwerken van 113 meter ten opzichte van NAP.

In dit bestemmingsplan wordt een maximale bouwhoogte van 16 meter mogelijk gemaakt. Omdat in voorliggend bestemmingsplan geen windmolens met een dergelijke hoogte mogelijk worden gemaakt, is het bestemmingsplan verder in overeenstemming met het bepaalde hierover in het Rarro.

Munitieopslagplaatsen

Het plangebied is conform het Rarro binnen de C-zone munitieopslagplaats van de vliegbasis Eindhoven. Binnen het plangebied gelden hier in dit kader derhalve extra beperkingen voor gebouwen met vlies-of gordijn gevelconstructies en gebouwen met een zeer grote glasoppervlakte, waarin zich regelmatig mensen bevinden. In het ontwerp zal hiermee rekening worden gehouden.

Conclusie

Het planvoornemen ondervindt geen belemmeringen vanuit het Barro of de Rarro. Ter waarborging van de gesignaleerde onderwerpen zijn gebiedsaanduidingen opgenomen in de regels.

3.1.3 Ladder voor duurzame ontwikkeling

Relevante wet- en regelgeving

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een motiveringsplicht opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder gewijzigd van drie naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is het volgende opgenomen:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Ladder is alleen van toepassing op plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Op basis van de overzichtsuitspraak die is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geldt dat bij woningbouwlocaties vanaf 12 woningen in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Is dit het geval, dan is een Laddertoets vereist en is daarmee een beschrijving van de behoefte nodig. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Denk hierbij aan specifieke woningtypen, wooncategorieën en woonmilieus.

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een uitgebreidere motivering vereist waarbij tevens dient te worden ingegaan op de vraag, waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Of het plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied moet worden bepaald aan de hand van de bepalingen in het Bro, artikel 1.1.1,: 'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'

Regionale afspraken

De gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) hebben in oktober 2021 nieuwe afspraken gemaakt over de bedrijventerreinen in de regio. De 'Provinciale Programmeringsafspraken 2021 voor het Stedelijk gebied 2021' (hierna: Programmeringsafspraken) zijn door alle gemeenteraden bekrachtigd en heeft de instemming van de provincie Noord-Brabant.

De programmering is gebaseerd op de bedrijventerrein prognoses die de Provincie  in 2018/2019 heeft laten uitvoeren door bureau STEC. De provinciale prognoses toonden aan dat het huidige regionale aanbod van werklocaties onvoldoende aansluit bij de (toekomstige) vraag. Daarnaast waren er ook nieuwe lokale wensen waar gemeenten regionaal afspraken over wilden maken. Tenslotte vonden de samenwerkende gemeenten het belangrijk om de keuzes voor nieuwe werklocaties meer vanuit een kwalitatieve afweging te maken en meer toe te spitsen op specifieke werkmilieus. In de Programmering Bedrijventerreinen Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) 2021 zijn daarom keuzes gemaakt om vraag en aanbod meer in balans te brengen. Dat is een belangrijke voorwaarde voor een optimaal vestigingsklimaat. Het versterkt de regionale economie en zorgt voor behoud en groei van voldoende passende werkgelegenheid in onze regio. Volledigheidshalve zijn de 'Programmeringsafspraken' als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.

Toetsing plan
Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van ca. 3,6 ha bedrijfsgrond aan de westzijde en ca. 2,5 ha bedrijfsgrond aan de oostzijde. Daarbij is ca. 34.000 m2 bedrijfsbebouwing mogelijk, waardoor er in beginsel sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling'.

De Afdeling heeft echter in de uitspraak van 1 juli 2015, zaak nr. 201401417/1/R1, bepaald dat onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de 'Ladder'voorwaarden. Dit is onder meer bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:489 (Westland)).

Aangezien het vorige plan reeds voorzag in een uitwerkingsplicht voor bedrijventerrein ter plaatse is sprake van een planologisch onbenutte mogelijkheid. Voorliggend plan voorziet niet in een wijziging van functies en voorziet evenmin in meer bedrijfsterrein dan op grond van het voorheen geldende plan op de desbetreffende gronden mogelijk was. Gelet hierop neemt de bebouwingsdichtheid niet toe. In voorkomend geval is in zoverre dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het voorgaande laat echter onverlet dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de vaststelling van het plan dient te beoordelen of de toegekende bestemming uitvoerbaar is.

Het plan ligt binnen de bebouwde kom van Veldhoven en kan aangeduid worden als een 'inbreidingsplan'. Het voorliggend plan bevindt zich tevens in het bestaand stedelijk gebied zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en past binnen de gemaakte recente regionale afspraken, zie hiervoor paragraaf 3.2.2 van deze toelichting.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het voorliggende initiatief heeft betrekking op het opnemen van onbenutte (nader uit te werken) bestaande planologische mogelijkheden ter plaatse van stedelijk gebied in een nieuw plan. Conform jurisprudentie is er daarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het voornemen past binnen de recent vastgestelde regionale bedrijventerreinafspraken en -programmering, waarmee de behoefte aan deze ontwikkeling voldoende is aangetoond. Het planvoornemen is volledig realiseerbaar binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling is passend binnen de doelstellingen van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Vooruitlopend op de in werking treding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Met deze Omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's. Inmiddels is er ook een Interim omgevingsverordening vastgesteld, waarop hierna wordt ingegaan.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De Omgevingsvisie bevat geen specifieke ambities voor het plangebied.

3.2.2 Brabantse Omgevingsverordening en Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Brabantse Omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben op 11 maart 2022 de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Nadat in december 2018 de Omgevingsvisie werd vastgesteld, heeft de provincie daarmee weer een belangrijke stap gezet op weg naar de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Naast de omgevingsverordening hebben Provinciale Staten ook besloten over:

  • voorbeschermingsregels die straks in het omgevingsplan komen van gemeenten;
  • delegatie aan Gedeputeerde Staten om de Omgevingsverordening te wijzigen;
  • een wijziging van de Interim omgevingsverordening.

De provincie is vanuit de wet verplicht om één verordening vast te stellen waarin alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving staan. Naast rechtstreeks werkende regels voor activiteiten, die zich richten tot initiatiefnemers staan er in de Omgevingsverordening ook instructieregels aan gemeenten voor het omgevingsplan, instructieregels aan waterschappen maar ook regels over fauna-, vaarweg- en zwemwaterbeheer. De verordening voldoet aan de eisen van de Omgevingswet. Daardoor zijn er diverse wijzigingen doorgevoerd. Maar er zijn ook wijzigingen verwerkt vanwege nieuwe inzichten of nieuw vastgesteld beleid.

Totdat de Omgevingsverordening in werking treedt, geldt de Interim omgevingsverordening. Daarom wordt nu nog niet getoetst aan de omgevingsverordening maar aan de Interim omgevingsverordening.

Interim omgevingsverordening

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld, (geconsolideerde versie is van 21 maart 2023). Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 1 januari 2024 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.

De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.

Planspecifiek

In deze paragraaf wordt ingegaan op de diverse onderdelen uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant die relevant zijn voor het plangebied. In de volgende afbeelding is te zien dat er 1 werkingsgebied geldt voor het plangebied, te weten 'Stedelijk gebied'. Het plangebied is evenals het gehele bedrijventerrein Habraken aangewezen als concentratiegebied. Het is de bedoeling stedelijke ontwikkelingen te bundelen in stedelijk concentratiegebied. Het doel van deze concentratiegebieden is de creatie van voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor en het tegengaan van het dichtslibben van het landelijk gebied. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. De ontwikkeling van bedrijventerrein is belangrijk om ruimte te bieden aan bedrijven die vanwege hun bedrijfsvoering effect hebben op hun omgeving en daardoor overlast kunnen geven op hindergevoelige functies als wonen of zorgfuncties. Een bestemmingsplan moet inzicht bieden in de effecten op de omgeving maar zorgt ook dat een bedrijventerrein deze opvangfunctie blijvend kan vervullen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0010.png"

Figuur 3 Uitsnede plankaart verordening. Plangebied indicatief bij kaders

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen Stedelijk gebied dient een onderbouwing te bevatten dat:

1)de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken;

Over de ontwikkeling van bedrijventerreinen in de regio zijn in 2021 nieuwe Programmeringsafspraken vastgelegd, zie ook paragraaf 3.1.3 en Bijlage 1. In deze afspraken is onder meer afgesproken dat er - onder voorwaarden - op bedrijventerrein Habraken 15 ha (extra) bedrijfsgrond mag worden uitgeven: 10 ha voor circulaire bedrijvigheid en 5 ha voor 'reguliere' bedrijvigheid in de categorie 'Functioneel werkmilieu grootschalig, kavels tussen 0,5 en 5 ha'.

Dit bestemmingsplan ziet uitsluitend toe op het mogelijk maken van uitgifte van kavels voor reguliere bedrijvigheid, bij voorkeur aan lokale bedrijven met een sterke binding met Veldhoven. Voor realisering van circulaire bedrijvigheid wordt een afzonderlijke traject gevolgd.

2) het een duurzame stedelijke ontwikkeling betreft voor wonen, werken of voorzieningen, die:

  • een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving bevordert;
  • zorgvuldig ruimtegebruik bevordert;
  • optimaal invulling geeft aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • rekening houdt met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • optimaal invulling geeft aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • bij draagt aan een duurzame, concurrerende economie.

De planlocatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, dat reeds is bestemd als een (nader uit te werken) bedrijventerrein. Het bedrijventerrein is bedoeld voor lokale bedrijven met een middelgrote omvang. Binnen het perceel is de toegestane bebouwingsoppervlakte gemaximeerd en de situering geconcentreerd binnen een bouwvlak. De locatie is direct gelegen aan een ontsluitingsroute naar de A2. In de verschillende paragrafen van hoofdstuk 4 in deze toelichting is nader onderbouwd dat het voornemen niet leidt tot negatieve effecten op de omgeving.

3) Het bestemmingsplan regels bevat om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen:

  • een bij de aard van het bedrijventerrein en de toe te laten functies passende kavelomvang;
  • het beperken van ontwikkelingen die een effectief gebruik van het bedrijventerrein beperken, waaronder:
      • a. bedrijfswoningen;
      • b. bedrijven die doelmatig gevestigd kunnen worden in gemengde gebieden tenzij deze bedrijven concept-versterkend werken en geclusterd worden;
      • c. voorzieningen die gelet op hun publieksaantrekkende werking thuishoren in centrumgebieden tenzij deze concept-versterkend werken en geclusterd worden.

Voor de nieuwe bedrijfskavels zijn bouwvlakken opgenomen, waarvoor een bebouwingspercentage in de regels is opgenomen. Het bedrijventerrein is bedoeld voor lokale bedrijven met een middelgrote omvang. Daarnaast is in het bestemmingsplan de oprichting van een bedrijfswoning niet toegestaan. In het bestemmingsplan wordt binnen het plangebied onderscheid gemaakt in de maximaal toegestane milieucategorie (milieucategorie 3.2, 4.1 en/of 4.2). Een aantal bedrijfscategorieën is expliciet uitgesloten, omdat deze niet passen binnen het gewenste functieprofiel voor de bedrijvigheid.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies is opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

1) Zorgvuldig ruimtegebruik, dit houdt in dat:

  • de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing (bestaand stedelijk gebied danwel bestaand bouwperceel);

De planlocatie maakt in zijn geheel onderdeel uit van bestaand stedelijk gebied, concentratie gebied;

  • bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);

Het voornemen is getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In dit bestemmingsplan zijn onbenutte planologische mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied in een nieuw plan opgenomen, derhalve is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zie ook paragraaf 3.1.3 van deze toelichting;

  • gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel;

In het onderhavige bestemmingsplan zijn bouwvlakken opgenomen, waarbinnen alle bebouwing dient te worden opgericht.

2) Toepassing van de lagenbenadering: het effect van de ontwikkeling op de verschillende lagen (ondergrond, netwerk en bovenlaag) in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd;

Het doel van de lagenbenadering is om de keuze voor ruimtelijke ontwikkelingen af te stemmen op de draagkracht van het watersysteem en de bodem, op de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie en aan te sluiten op de kwaliteiten van infrastructuur en het occupatiepatroon.

Het voornemen heeft betrekking op nadere invulling van een reeds als zodanig bestemd Bedrijventerrein. In de verschillende hoofdstukken en paragrafen in deze toelichting zijn de effecten van het voornemen op de verschillende lagen nader toegelicht. 

3) Meerwaarderecreatie: een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken;

Met het voornemen wordt nadere invulling gegeven aan de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein Habraken. De planlocatie sluit aan op reeds bestaande bedrijven en is direct gelegen aan de Oersebaan ten behoeve van een goede ontsluiting.


Conclusie relatie met voorliggend plan

Met het voornemen wordt voldaan aan het toetsingskader uit paragraaf 3.1.2 en artikel 3.42 van de Iov.

De planlocatie is gelegen in bestaand stedelijk gebied, past binnen de regionale afspraken, wordt qua aard en omvang passend geacht en leidt niet tot negatieve milieukundige effecten op de omgeving.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Integrale Strategie Ruimte Metropoolregio Eindhoven (ISR)

In 2016 is Brainportregio Eindhoven door het Rijk erkend als één van de drie mainports. De 21 gemeenten van de Metropoolregio Eindhoven (MRE) hebben een gezamenlijke ambitie: de Brainport Eindhoven verder ontwikkelen tot een economische topregio die internationale allure verbindt aan regionale eigenheid.

De ISR is een ambitie, inspiratie- en kansendocument voor de regio. Het is een basis van waaruit partijen op verschillende niveaus (lokaal, subregionaal en bovenregionaal) werken aan opgaven ter versterking van de kwaliteiten van onze regio. Het vormt een gemeenschappelijk vertrekpunt voor de subregionale en lokale beleidsontwikkeling. De ISR ondersteunt daarmee de onderlinge en met andere partijen te maken afspraken. De ISR heeft een functie voor communicatie- en lobbytrajecten. Zo zal het een bouwsteen namens de regio vormen voor de provinciale omgevingsvisie.

De ISR is opgesteld door de werkplaats Ruimte met partners uit het bedrijfsleven, wetenschap, onderwijs en overheden. De ISR zet in op 3 centrale thema's:

  • a. De energieke regio: de centra van steden en dorpen zijn van bewoners en bezoekers. Inrichting is gericht op beleving en verblijfskwaliteit.
  • b. De verbonden regio: Een onderscheidende regionale en (inter-)nationale bereikbaarheid. Verplaatsen in de regio is sneller, eenvoudiger en/of leuker.
  • c. De innovatieve regio: Economische activiteit en innovatie op werklocaties. Verbeteren verwevenheid campussen, kennisinstellingen en de innovatieve maakindustrie. Ruimte om te experimenteren.

De strategiekaart toont de keuzen, ambities en strategische projecten die van belang zijn op (inter)nationaal niveau, waaraan we als Brainportregio werken. De Brainportregio maakt onderdeel uit van de nationale Ruimtelijke Economische Ontwikkelingsstrategie (REOS). Deze richt zich op het versterken van het economisch kerngebied van Nederland. Tegelijkertijd dragen de op de strategiekaart vermelde elementen ook bij aan een versterking van de regio zelf, wat goed is voor het woon-, leef en ondernemingsklimaat van iedereen in de regio.

De strategie is opgebouwd uit de thema's: economisch vestigingsklimaat; woon- en leefklimaat; omgevingskwaliteit; mobiliteit; duurzaamheid en klimaat. Per thema bevat de ISR een kaart en een beschrijving van het streven en de wijze waarop dit kan worden bereikt.

Planspecifiek
Voor onderhavige planlocatie is met name het thema versterking economisch (vestigingsklimaat) relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0011.png"

Figuur 5 Uitsnede kaart ISR

De regio wil koploper zijn in het realiseren van een toonaangevend internationaal vestigingsklimaat aansluitend bij de hoogwaardige clusters en maakindustrie in de regio. De aandacht gaat uit naar het verdichten en zo mogelijk transformeren van bestaande bedrijventerreinen. Daarnaast is het van groot belang dat ingezet wordt op de kwaliteit van bedrijventerreinen (zowel bestaand als nieuw). Het gaat dan bijvoorbeeld over duurzame energie en het circulaire gedachtengoed. In de herprogrammering is ingezet op thematisering, categorisering en op het bieden van meer ruimte voor mengvormen/tijdelijk gebruik, zodat adequaat op behoeften geantwoord kan worden. Het is van belang dat het juiste bedrijf op de juiste plaats terecht komt. Bedrijven(terreinen) dienen zich goed te voegen in de omgeving en mogen niet de draagkracht van een gebied overstijgen. De regio wil ruimte blijven bieden aan zowel ‘grote spelers’, startups en aan snelgroeiende bedrijven. De bedrijventerreinen in alle regiogemeenten hebben hierbij een functie, met telkens wisselende aantrekkelijke woon- en leefomgevingsaccenten (naar type bedrijf, zwaarte en omvang).

Ten aanzien van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat is een diversiteit aan woonmilieus van belang, toegesneden op de veranderende behoefte van regionale bewoners en nieuwe (kennis)werkers, waarbij een sterke identiteit nagestreefd moet worden door gebruik te maken van erfgoed, vrijkomend vastgoed en groen & water. Het is de ambitie van de regio om een excellent en divers woonklimaat met topvoorzieningen te kunnen (blijven) bieden, waar iedereen ontspannen kan wonen en verpozen. Door aan te sluiten op de verschillende karakteristieke gebiedskwaliteiten en identiteitsdragers op alle schaalniveaus, wordt de variatie aan woon- en leefmilieus alleen maar verder vergroot.

Met het planvoornemen wordt invulling gegeven aan het uitbreiden van bedrijventerrein Habraken. De planlocatie is gelegen nabij de reeds bestaande bedrijven, in de directe nabijheid van de Oersebaan.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan op de ambities en doelstellingen die met de Integrale Strategie Ruimte voor de Metropoolregio Eindhoven op het gebied van economisch vestigingsklimaat, woon- en leefklimaat, omgevingskwaliteit, mobiliteit, duurzaamheid en klimaat zijn gesteld. De beoogde ontwikkeling past daarmee in dit regionale beleidskader.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Veldhoven

Op 8 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Veldhoven de 'Omgevingsvisie Veldhoven, Stad van dorpen in het hart van de Brainport' vastgesteld. In deze omgevingsvisie geven wij aan waar we als gemeente op inzetten bij de ontwikkeling van Veldhoven tot 2040. Deze visie geeft hiermee richting en kaders aan voor toekomstige ontwikkelingen, initiatieven en beleid.

Op basis van drie kernopgaven wordt beschreven waar de gemeente voor staat tot 2040. Deze drie kernopgaven vormen samen de ruimtelijke koers voor Veldhoven:

1. Investeren in stedelijke en dorpse kwaliteiten

2. Verder bouwen aan de innovatieve en bereikbare maakstad

3. Werken aan een duurzame en gezonde leefomgeving

In de omgevingsvisie zijn per kernopgave een aantal strategische keuzen bepaald. Zo is er op basis van de kernopgaven bijvoorbeeld gekozen voor een sterk stedelijke structuur, het citycentrum als bruisend en multifunctioneel hart, het behoud van een herkenbare dorpse structuur, het werken aan gezonde wijken, het verduurzamen van de gebouwde omgeving en het werken naar toekomstbestendige woonwijken en werkmilieus. Omdat we streven naar een zo inzichtelijk en voorspelbaar beleid in de omgevingsvisie is er een gebiedsgerichte vertaling van deze strategische keuzes in de omgevingsvisie opgenomen. In deze gebiedsgerichte vertaling zijn de integrale ambities voor een gebied op een rij gezet. Zo is per gebied de karakterisering en opgave verwoord en zijn de kaders waarbinnen ontwikkelingen plaats mogen vinden weergegeven.

De locatie van de ontwikkeling ligt in een gebied wat is aangeduid als bedrijventerrein. Hierover is in de omgevingsvisie aangegeven dat de uitbreiding van Habraken gedeeltelijk is gericht op (middel)grote bedrijven met een lage arbeidsdichtheid. Het terrein biedt hier voornamelijk mogelijkheden voor herplaatsing van bestaande lokale bedrijven en schuifruimte voor bedrijven die elders niet meer aansluiten aan het profiel van de locatie.

Een royale landschappelijke inpassing is een essentieel onderdeel van de toekomstbestendigheid van Habraken.

Voorliggende ontwikkeling geeft hier een goede invulling voor door de kavelgrootte geschikt te maken voor middelgrote bedrijven en de milieucategorieën die worden toegestaan. Hiermee past het voornemen binnen de kaders die de raad voor de toekomst van Veldhoven heeft vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0012.png"

Figuur 6 Uitsnede visiekaart Omgevingsvisie met planlocatie in rode kaders

Conclusie relatie met voorliggend plan

Met het planvoornemen wordt er invulling gegeven aan het verder ontwikkelen van bedrijventerrein Habraken en de ontwikkeldoelstellingen die daarvoor geformuleerd zijn.

3.4.2 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

De gemeenteraad van Veldhoven heeft op 29 oktober 2019 het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het verkeersbeleid, dat in 2007 werd vastgesteld (VerkeersCirculatiePlan), gaf nadrukkelijk aandacht aan de verkeersstructuur, waarvan veel is uitgevoerd. Het GVVP is breder georiënteerd. Er is naast aandacht voor de auto ook aandacht voor alternatieven. De ambities op dat vlak zijn hoog. Het GVVP heeft in de basis een looptijd tot en met 2030.

Door de vele ontwikkelingen in Veldhoven neemt het aantal bewoners en werknemers de komende periode flink toe. De keerzijde van deze ontwikkelingen is dat ook de druk op de mobiliteit toeneemt. De ontwikkeling van Zilverackers, de verdere ontwikkeling van bedrijventerrein De Run en de aansluiting op de A67, inclusief de N69, en de Zilverbaan zorgen eveneens voor veranderende en extra verkeersbewegingen. Daarbij moet structureel aandacht worden besteed aan de verkeersveiligheid en leefbaarheid. In het GVVP worden hiervoor aan de hand van modules ambities beschreven. Bij het GVVP zijn kaarten opgenomen met het gewenste fietsnetwerk, (H)OV netwerk en de wegcategorisering.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Met het planvoornemen verandert de ontsluiting en de capaciteit van de wegen niet. De capaciteit van de Oersebaan en het omliggende wegennet is ruimschoots toereikend om de toename aan verkeersbewegingen van het voornemen te kunnen afwikkelen.

3.4.3 Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit'

In het voorliggende bestemmingsplan wordt het gebruik van de gronden en de toegestane bebouwing binnen het plangebied geregeld. Hiernaast voert de gemeente welstandstoezicht op bouwplannen, op basis waarvan aspecten als architectonische verschijning en materiaalgebruik worden getoetst. Het gemeentelijk beleid is opgenomen in het 'Ambitiedocument Samen voor ruimtelijke kwaliteit' zoals op 14 mei 2019 is vastgesteld.

Het ambitiedocument bevat 4 kernwaarden en 5 architectuurprincipes.

Voor de onderhavige locatie is de kernwaarde Sterk stedelijke structuur van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0013.png"

Figuur 7 Uitsnede kernwaardenkaart met planlocatie rood omkaderd

De sterk, stedelijke structuur wordt als volgt gekenmerkt: Veldhoven kent een herkenbare stedelijke structuur met het hoofdwinkelgebied, belangrijke in- en uitvalswegen en bedrijventerreinen; de gemeente streeft naar opwaardering en doorontwikkeling van de stedelijke structuur op plekken waar mee stedelijkheid uitgestraald mag worden; daarnaast is het van belang dat de groene vingers als structuurdrager herkenbaar blijven en dat hierlangs de herkenbaarheid en identiteit van Veldhoven wordt vergroot.

Conclusie relatie met voorliggend plan
Voor het plangebied is de kernwaarde 'sterk stedelijke structuur' van toepassing. In deze gebieden wordt een hoge(re) beeldkwaliteit nagestreefd. Om er voor te zorgen dat dit doel gehaald wordt, worden bouwplannen getoetst aan het beeldkwaliteitsplan dat als Bijlage 2 is toegevoegd aan de toelichting van dit bestemmingsplan. Dit beeldkwaliteitsplan wordt in de volgende paragraaf 3.4.4 toegelicht.

3.4.4 Beeldkwaliteitsplan bedrijventerrein Habraken

Voor bedrijventerrein Habraken is op 20 december 2011 een specifiek beeldkwaliteitsplan vastgesteld en biedt helderheid en duidelijkheid voor zowel de initiatiefnemers (ontwerpen uitvoeringskader) als de gemeente (beleids- en toetsingskader). Het beeldkwaliteitsplan heeft een bindende werking voor de betrokken partijen, levert de toetsingscriteria voor het bedrijventerrein en is daarmee het toetsingskader bij de beoordeling van bouwplannen. Het biedt een leidraad voor de realisering van de geprojecteerde bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte. Het beeldkwaliteitsplan heeft eveneens de functie van kwaliteitswaarborg in de beheerfase.

De toetsingscriteria zijn helder geformuleerd zodat de kwaliteitsambitie van de gemeente wordt gewaarborgd. Tegelijk laat het beeldkwaliteitsplan voldoende ruimte aan wensen van opdrachtgevers en initiatiefnemers en aan de creativiteit van architecten om individuele vertalingen vorm te geven. Het doel is daarom een kader te scheppen waarmee het beoogde eindresultaat kan worden bereikt dat vastgelegd is in het bestemmingsplan.

Groenvoorzieningen dienen een ondersteuning voor de gebouwen te zijn en de ruimtelijke structuur van het bedrijventerrein te versterken. Naast een bijdrage aan de biodiversiteit verhoogt het groen de kwaliteit van de werkomgeving. Dit dient dan ook uit oogpunt van beeldkwaliteit te worden gedaan. Als bijkomende kwaliteit stimuleert het de kwaliteit van de werkomgeving en ondersteunt dit het duurzaam ondernemen.

Vanuit de beoogde, duurzame kwaliteit van het bedrijventerrein worden beeldkwaliteitseisen aan de gebouwen en de buitenruimte gesteld. Het doel is om een herkenbaar en aantrekkelijk productiemilieu te verkrijgen, zowel in het openbare als het private domein. De bouwstenen voor de gewenste beeldkwaliteit op het bedrijventerrein zijn als volgt samen te vatten:

  • rustige en ingetogen vormgeving van de bebouwing met een moderne uitstraling;
  • speciale aandacht voor de beeldkwaliteit op zichtlocaties middels een afwijkende vormgeving; materialisering en kleurstelling;
  • minimaliseren van de zichtbaarheid van onaantrekkelijke elementen zoals open opslag en laad- en losplaatsen;
  • samenhang en eenvoud in de vormgeving en inrichting van het openbaar gebied;
  • vormgeving en inrichting van de buitenruimte in aansluiting op het openbaar gebied.

Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

 

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het plangebied ligt in de zichtlocatie vanaf de Oersebaan. Bedrijfsgebouwen in die zichtzone moeten een representatieve uitstraling hebben. Van meet af aan dient aandacht te worden besteed aan de ruimtelijke uitstraling en beeldkwaliteit. Daarmee wordt de profilering van het bedrijventerrein ondersteund en beschikt de gemeente ook op termijn over een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven.

3.4.5 Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen

De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan er vanuit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De beleidsregels Bereikbaarheid en bluswatervoorziening worden als afzonderlijk toetsingskader gehanteerd om nieuwe ontwikkelingen te beoordelen en behoeven geen doorwerking in de planregels van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording

In de toelichting op het bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Ook komen alle relevante overige ('niet-milieutechnische') planologische aspecten aan bod.

4.1 Bodem

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, hoeft er geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd te worden; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

In het kader van de voorgenomen herontwikkeling van bedrijventerrein Habraken heeft de gemeente een verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren, waarin ook onderhavig plangebied is onderzocht. De rapportage van het verkennend bodemonderzoek (nr. 215470, dd. 28 januari 2022) is als Bijlage 3 aan de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.

Uit het onderzoek blijkt voor het plangebied dat onderdeel uitmaakt van het onderzochte westelijk en oostelijk deelgebied, dat:

  • Zintuiglijk zijn op het westelijk terreindeel (deellocatie A) plaatselijk zwakke bijmengingen met baksteen aangetoond. Deze bijmengingen komen met name voor in de bovengrond (alleen bij boring W20 zijn de bijmengingen waargenomen vanaf het maaiveld tot 1 m-mv).
  • De bijmengingen op het westelijk terreindeel betreffen uitsluitend baksteen. Op het oostelijk terreindeel zijn in één boring bijmengingen waargenomen met kolengruis en baksteen. Bij beide deellocaties is geen sprake van gemengd of niet gedefinieerd puin. De hypothese dat deze deellocaties onverdacht zijn op de aanwezigheid van asbest hoeft niet verworpen te worden.
  • Binnen het plangebied zijn analytisch zowel in de bovengrond als in de ondergrond geen verontreinigingen aangetoond met de parameters uit het standaard analysepakket NEN 5740. Buiten het plangebied zijn plaatselijk enkel een licht verhoogd gehalte PAK en minerale olie aangetoond. Op basis van een indicatieve toetsing de aangetoonde PFAS gehalten geen belemmering opleveren voor hergebruik van de grond.
  • in het grondwater binnen het gehele terrein de concentraties van enkele metalen licht tot matig verhoogd zijn aangetoond. Met name nikkel is plaatselijk aanwezig in concentraties die verhoogd zijn ten opzichte van de interventiewaarde. Dergelijke gehalten worden vaker aangetoond in de omgeving en duiden niet op een verontreinigingsbron binnen de locatie.

De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen geen belemmering voor geplande herontwikkeling.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorgenomen gebruik, de bestemmingsplanwijziging, de toekomstige aanvragen omgevingsvergunningen voor de bouw en ook niet voor eventuele grondtransacties.

Gezien bovenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor het voornemen.

4.2 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Wegverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidszone, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt.

De planlocatie is weliswaar gelegen binnen de geluidszone van de Oersebaan, maar het planvoornemen leidt niet tot toevoeging van geluidsgevoelige functies.

Nader onderzoek naar wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.

Industrielawaai

Het terrein van Vliegbasis Eindhoven betreft een gezoneerd industrieterrein op grond van de Wgh. De bijbehorende geluidzone, gelegen tussen de grens van het luchthaven terrein en de 50 dB(A)-contour, ligt buiten onderhavig plangebied en vormt derhalve dus geen belemmering.

Spoorweglawaai

Het plangebied ligt op ruim 5 kilometer van de spoorlijn tussen Eindhoven en Boxtel. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 0,3 km van Vliegbasis Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de luchtvaart 40-35 ke geluidzone - luchtvaart 65-40 ke rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het westelijke plangebied ligt binnen deze vastgestelde geluidszones. Deze zones zijn overgenomen op de verbeelding. Bedrijven die zich op deze kavels willen vestigen zullen rekening dienen te houden met de gevolgen van deze zones. In de planregels is vastgelegd dat het niet toegestaan is nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies te bouwen dan wel te gebruiken in deze zones. Wel wordt de mogelijkheid geboden een omgevingsvergunning aan te vragen voor het afwijken van dit verbod, teneinde alsnog woningen of andere geluidsgevoelige functies te realiseren binnen de KE-contouren. Voor de oostelijke kavel en de groenstrook geldt dat deze zijn gelegen buiten de geluidszone.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De aspecten industrie-, spoorweg- en luchtvaartlawaai vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Gesteld kan worden dat een goed akoestisch woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

4.3 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Daarin zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van desbetreffende stoffen in de buitenlucht
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)

De uitwerking van het begrip 'niet in betekende mate' staat in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gericht op mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). In het besluit is geregeld dat wanneer een gevoelige bestemming binnen een onderzoekszone van een rijks- of provinciale weg wordt gevestigd of uitgebreid, een luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. Gevoelige bestemmingen zijn functies waarbinnen kinderen, ouderen en zieken verblijven, zoals scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Een woning of ziekenhuis is geen gevoelige bestemming conform het besluit. De onderzoekszone van een rijksweg betreft 300 meter aan beide zijden van de weg, gemeten vanaf de rand van de weg. Voor een provinciale weg geldt hetzelfde, maar dan een zone van 50 meter.

Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg.

Beoordeling plan

Bij de vaststelling van het 'moederplan', bestemmingsplan 'Habraken' uit 2006 is het aspect luchtkwaliteit reeds beoordeeld, ook voor de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. In dit door een gespecialiseerd bureau uitgevoerd afzonderlijk onderzoek is geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit niet tot beperkingen leidt voor de opgenomen bestemmingen. Dit bestemmingsplan voorziet niet in extra, nieuwe ontwikkelingen waarvoor aan het aspect luchtkwaliteit getoetst dient te worden.

Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige bestemming conform het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit) mogelijk gemaakt.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tussen kwetsbare of gevoelige objecten, zoals een woning, en bepaalde functies en bedrijven voldoende afstand te worden gehouden. Deze afstand is enerzijds nodig om het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object niet aan te tasten, anderzijds is deze afstand nodig om het bedrijf of de functie niet te beperken in de betreffende (bedrijfs)activiteiten. Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. In de VNG-publicatie is voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar een richtafstand gegeven, waarbij de grootste richtafstand leidend is.

De VNG maakt onderscheid tussen de omgevingstypen 'Rustige woonwijk / rustig buitengebied' en 'Gemengd gebied'. Bij het eerste type is duidelijk sprake van functiescheiding. Bij het tweede is sprake van functiemenging en komen direct naast woningen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. Volgens de VNG-publicatie behoren gebieden, die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de hogere milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In de VNG-publicatie is aangegeven dat wanneer er sprake is van een 'gemengd gebied', de richtafstand met één afstandsstap mag worden verminderd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijke richtafstand van 30 meter wordt verminderd naar 10 meter en een oorspronkelijke richtafstand van 10 meter wordt verminderd naar 0 meter.

Beoordeling plan

In de directe omgeving van het plangebied is sprake van een omgevingstype 'gemengd gebied', vanwege de diversiteit aan functies en ligging aan de hoofdinfrastructuur.

Voor de westelijk deelgebied geldt dat er ten zuiden van het plangebied een woning is gelegen. Voor het oostelijk deelgebied geldt dat ten oosten en zuidoosten van het plangebied op grotere afstand woningen liggen. Om het woon- en leefklimaat te kunnen borgen van deze omliggende gevoelige functies zijn in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering richtafstanden opgenomen voor bedrijven en de daaraan gekoppelde milieucategorieën.

Voor het westelijk deel van het plangebied is de afstand tot de gevoelige bestemming aanleiding geweest om binnen het bestemmingsvlak een zonering aan te brengen. Aan de randen, dichter bij de gevoelige bestemming, liggen de lagere categoriëen 3.2 en 4.1. Op wat ruimere afstand zijn activiteiten binnen milieucategorie 4.2 toegestaan. Voor het oostelijk deel van het plangebied geldt dat binnen de volledige kavel bedrijfsactiviteiten van categorie 4.2 zijn toegestaan. Deze vormen geen belemmeringen voor omliggende gevoelige functies. Daarnaast is in de regels een mogelijkheid opgenomen om via een binnenplanse afwijking onder voorwaarden andere bedrijven toe te kunnen staan met een naar aard, milieubelasting en ruimtelijke impact vergelijkbare belasting, mits er daarbij geen sprake is van een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat of van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. Het toekennen van de bestemming groen aan de groenstrook omvat geen toevoeging van een hindergevende functie en er is daarom geen zonering aan de orde.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Vanuit het oogpunt van het aspect bedrijven en milieuzonering vormt het plan geen belemmering voor de bedrijfsvoering- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen niet-woonfuncties en bedrijven. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen beperking voor dit plan. Eveneens is er door de zonering van het bedrijventerrein een goed woon- en leefklimaat geborgd voor omliggende woningen.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

De Beleidsvisie Externe veiligheid van de gemeente Veldhoven geeft een overzicht van de externe veiligheidssituatie binnen de gemeente en geeft aan welke plannen de gemeente heeft om de veiligheid te borgen en zonodig verder te verbeteren. Externe veiligheid (EV) gaat over risico's die burgers lopen vanwege het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Naast ongevallen met gevaarlijke stoffen vallen ook de risico's die samenhangen met het gebruik van luchthavens onder het begrip externe veiligheid.

De gemeente Veldhoven ligt voor een deel binnen het invloedsgebied van één of meerdere risicovolle activiteiten. Dit zorgt ervoor dat het thema externe veiligheid bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vrijwel altijd aan de orde is en daarbij verantwoord moet worden. Met deze visie geeft Veldhoven concreet richting en invulling aan een verantwoord veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling.

4.5.2 Beoordeling plan

Binnen en in de omgeving van het plangebied liggen verschillende risicobronnen.

1. Risicobron 1: Habraken 1212, Pe-Jo de Graauw

Dit betreft een inrichting waar propaan en butaan wordt aangevoerd, opgeslagen en waar gasflessen met propaan worden afgevuld. Daarnaast vindt opslag van gasflessen plaats. Het bedrijf beschikt over een omgevingsvergunning voor het aspect milieu.

Dit bedrijf valt onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Er is voor dit bedrijf in 2018 een kwantitatieve risicoanalyse opgesteld door TOP-Consultants (rapport: QRA Pe.Jo. de Graauw vof, datum 16-02-2018 versie 3.1). Dit rapport is als Bijlage 10 bij de toelichting van dit bestemmingsplan bijgevoegd. Dit rapport is gebruikt als basis voor nieuwe berekeningen om de plaatsgebonden risicocontouren vast te stellen en de hoogte van het groepsrisico voor zowel de huidige als toekomstige situatie. De rekenfile is omgezet naar de laatste versie 8.3 van Safeti-NL. Hierbij zijn de berekeningen voor zowel de huidige als de toekomstige situatie uitgevoerd.

Uitgangspunten waarmee gerekend is:

  • a. PSU-file: QRA 16-2-2018 (geconverteerd naar Safeti-NL 8.3)
  • b. Aangezien de coördinaten in de oorspronkelijke PSU-file niet correct waren (geen RD) zijn deze aangepast. Verdere aanpassingen zijn niet doorgevoerd.
  • c. De populatievlakken voor de bedrijventerreinen zijn opnieuw ingevoerd. Hierbij is uitgegaan van 100 personen/ha in de dagsituatie en 0 personen/ha in de nachtsituatie. Naast de bedrijventerreinen bevindt zich geen andere populatie binnen het invloedsgebied.

Plaatsgebonden risico

Het berekende plaatsgebonden risico is in onderstaande figuur weergegeven. De gearceerde vlakken zijn de ingevoerde populatievlakken. De paarse vlakken betreffen de bestaande ingevoerde populatievlakken. De oranje gearceerde vlakken betreffen de nieuwe, toekomstige ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0014.png"

Figuur 8. De berekende risico-contouren van Pe.Jo. de Graauw vof.

De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6 contour/jaar) van deze inrichting is nagenoeg volledig gelegen binnen de inrichtingsgrenzen van het betreffende bedrijf. Slechts een marginaal deel van de contour bevindt zich buiten het bedrijfsperceel. Dit deel is voorzien van een groene invulling en is fysiek niet geschikt om te verblijven. Het nieuwe plangebied met bedrijfsbestemming (oranje arceringen) is niet gelegen binnen de PR 10-6 contour van de betreffende inrichting. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkelingen.

Volledigheidshalve is voor plaatsgebonden risicocontour (de PR 10-6 contour/jaar) ter plaatse van de groenstrook de aanduiding 'veiligheidszone -bevi' opgenomen. Ter plaatse is de oprichting van kwetsbare of beperkt-kwetsbare objecten niet toegestaan.

Groepsrisico

Een vergelijking van het groepsrisico voor de huidige situatie en de situatie na ontwikkeling van het nieuwe bedrijventerreinen is in onderstaande figuur gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0015.png"

Figuur 9. Groepsrisico: fN-curve voor bestaande en toekomstige situatie.

Uit bovenstaande figuur blijkt dat voorliggend bestemmingsplan geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Het plangebied ligt maar voor een klein deel binnen het invloedsgebied van Pe.Jo. de Graauw vof. Dit verklaart dat dit nagenoeg geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico moet worden verantwoord, zie paragraaf 4.5.3. De Veiligheidsregio is in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen.

2. Risicobron 2: munitieopslag Vliegbasis Eindhoven

Op het terrein van de Vliegbasis Eindhoven is een munitieopslag van Defensie gelegen. Voor de opslag van munitie gelden strenge veiligheidseisen, welke onder andere betrekking hebben op het gebied rondom de munitieopslagplaatsen – de zogenaamde veiligheidszones.

Het beleid voor de opslag van ontplofbare stoffen is nog niet in wettelijke regelingen vastgelegd. Daarom moet het bevoegd gezag in kwestie het beleid van geval tot geval implementeren; dit gebeurt via een vergunning in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De basis voor het veiligheidsbeleid voor de opslag van ontplofbare stoffen is de Nato-richtlijn AASTP-1 (Allied Ammunition Storage and Transportation Publication) en het eind jaren '80 geformuleerde beleid voor opslag van munitie bij Defensie (circulaire Van Houwelingen). Dit beleid gaat uit van maximale veiligheid door het hanteren van effectafstanden. Bij het hanteren van effectafstanden is het maximaal optredende effect bepalend, niet de kans dat dit effect optreedt.

Rond de munitieopslag worden drie veiligheidszones onderscheiden. Voor onderhavig bestemmingsplan is de buitenste contour munitiezonering, zone C, van de Vliegbasis Eindhoven van belang. Een klein deel van de nieuwe ontwikkelingen is gelegen binnen deze C-zone van de munitieopslag (zie onderstaande figuur 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0016.png"

Figuur 10. Plangebied (rode contouren) met de C-zone van de munitieopslag (zwarte stippellijn)

In de C-zone gelden beperkingen voor gebouwen met vlies- of gordijn gevelconstructies en gebouwen met een zeer grote glasoppervlakte, waarin zich regelmatig mensen bevinden.

De betreffende veiligheidszone is door middel van een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone – munitie' op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan opgenomen, met een daaraan gekoppelde juridische regeling (artikel 10.6 Veiligheidszone - munitie).

3. Risicobron 3: Buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied zijn twee hogedruk aardgasleidingen gelegen. Deze leidingen zijn hieronder in de figuur aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0017.png"

Figuur 11. Twee hogedruk aardgasleidingen (rode stippelijnen) nabij het plangebied (blauwe vlakken).

Deze leidingen vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Om de invloed van nieuwe ontwikkelingen (bedrijventerreinen) in het gebied inzichtelijk te maken is een rapportage opgesteld (rapport Kwalitatieve Risicoanalyse hogedruk aardgasleidingen Industrieterrein Habraken te Veldhoven, datum 21 januari 2021, projectnummer 287580).

Het betreft de hogedruk aardgasleidingen Z-506-01 en Z-506-04. Voor verdere details van de leidingen en berekeningen wordt verwezen naar Bijlage 11 van de toelichting, waar het volledige rapport is weergegeven. Er is gebruik gemaakt van het rekenprogramma Carola, gegevens hiervoor zijn aangeleverd door de Gasunie. In dit rapport zijn de volgende populatievlakken meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0018.png"

Figuur 12. Locaties ingevoerde populatiepolygonen (blauwe en groene aanduidingen).

Vervolgens is gerekend met een populatie van 100, 300 en 500 personen/ha bij een volledige aanwezigheid van dag en nachtperiode. In de praktijk mogen er maximaal 100 personen per ha worden toegestaan in verband met de aanwezigheid van Vliegbasis Eindhoven.

Plaatsgebonden risico

Er is geen PR 10-6 contour per jaar gelegen nabij de hogedruk aardgasleidingen. Er mogen conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) zich geen (geprojecteerde) kwetsbare objecten bevinden binnen de PR 10-6 contour per jaar. Voor (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten geldt het PR 10-6 per jaar criterium als richtwaarde. Aangezien er een belemmeringenstrook geldt van 4 meter vanuit het hart van beide leidingen, vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor toekomstige ontwikkelingen. De buisleidingen met belemmeringenstroken zijn op de verbeelding aangeduid.

Groepsrisico

De populatiepolygonen 5 en 7 betreffen de toekomstige uitbreidingen. Deze zijn dus in de berekeningen uit 2021 meegenomen.

De hoogste berekende waarden van het groepsrisico treden op bij de leiding Z-506-04:

  • 4. 100 personen/ha: 0,011 x oriëntatiewaarde;
  • 5. 300 personen/ha: 0,074 x oriëntatiewaarde;
  • 6. 500 personen/ha: 0,190 x oriëntatiewaarde.

Het groepsrisico vormt geen belemmering voor de plannen.

4. Risicobron 4: Luchthaven Eindhoven.

Op 1 januari 2017 is het Luchthavenbesluit Eindhoven van kracht geworden. Deze luchthaven betreft een militaire luchthaven met burger mede gebruik. Het Rijk is het bevoegde gezag voor deze luchthaven. In het luchthavenbesluit zijn enkele zaken opgenomen zoals:

  • Geluidsaspecten voor zowel burger- als militaire luchtvaart;
  • Beperkingengebieden (zowel hoogte als gebruik/bestemming van gronden) voor zowel burger- als militaire luchtvaart.

In de MER Luchthaven Eindhoven (eindrapport juni 2013) zijn deze aspecten nader onderzocht en in het Luchthavenbesluit Eindhoven meegenomen. Een onderzoek naar Plaatsgebonden Risico maakt onderdeel uit van deze MER (bijlage bij MER Luchthaven Eindhoven). Bij die berekeningen zijn zowel burgervluchten als militaire vluchten meegenomen. In de MER is aangegeven dat voor het aspect externe veiligheid nog geen externe veiligheidsbeleid is vastgesteld voor de militaire luchthaven conform de Wet luchtvaart. Waarschijnlijk zal de normstelling in grote lijnen overeen gaan komen met de normstelling voor de regionale burger luchthavens. Deze norm is opgenomen in het Besluit burgerluchthavens (paragraaf 3.2.2, artikelen 10 en 11). Voor de militaire luchthaven geldt nog steeds het interim beleid uit 2009.

Samengevat houdt het interim-beleid externe veiligheid in:

  • Geen nieuwe kwetsbare objecten (woningen) binnen de PR 10-6 contour;
  • Terughoudend zijn met het bestemmen van beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour waarbij bebouwing zo laag mogelijk wordt gehouden (hier geldt een richtwaarde van 100 personen per ha). Hiervoor moet een verklaring van geen bezwaar worden aangevraagd bij het ministerie van I&W);
  • Onder omstandigheden mag vervangende bouw plaatsvinden. Hiervoor moet een verklaring van geen bezwaar worden aangevraagd bij het ministerie van I&W).

Het plangebied is in onderstaande figuur 13 weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0019.png"

Figuur 13. PR 10-6 contour van Vliegbasis Eindhoven (lichtblauw) met het plangebied (rood).

Een klein deel van het plangebied is gelegen binnen de PR 10-6 contour van Vliegbasis Eindhoven. Binnen de PR 10-6-contour van de vliegbasis worden geen kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Ook wordt een maximale populatie van 100 personen/ha mogelijk gemaakt. De Vliegbasis Eindhoven zal geen beperking vormen voor de ontwikkeling.

4.5.3 Verantwoording groepsrisico

Scenario's

Er zijn twee scenario's die kunnen optreden.

  • 1. Scenario 1: Fakkelbrand (hogedruk aardgasleidingen)

Een fakkelbrand ontstaat wanneer ten gevolge van een breuk in een hogedruk aardgasleiding het met grote snelheid ontsnappende gas ontsteekt. De effecten van een fakkelbrand zijn hoge warmtestraling en rook. Hierdoor kunnen slachtoffers vallen en kan schade en brand in de omgeving ontstaan. Direct na de breuk is het uitstroomdebiet en daarmee de omvang van de fakkel het grootst. Het uitstroomdebiet loopt binnen enkele minuten na de breuk terug totdat een stabiel uitstroomdebiet wordt bereikt. Dit stabiele uitstroomdebiet blijft aanwezig totdat de leidingbeheerder het getroffen leidingdeel met afsluiters inblokt. Buisleidingincidenten worden hoofdzakelijk veroorzaakt door (graaf)werkzaamheden. Afhankelijk van de locatie van de breuk, het soort leiding en de aan- of afwezigheid van andere leidingen in de omgeving, kan de fakkelbrand enkele uren duren. Na het inblokken blijft de fakkel branden totdat de druk in de leiding gelijk is aan de omgevingsdruk.

Een fakkelbrand kenmerkt zich door een zeer hoge warmtestraling. Hierdoor kunnen gebouwen die binnen de contour liggen waar de warmtebelasting hoog is ook in brand raken. Dit is zeker het geval bij de gebouwdelen die binnen de 100% letaalzone liggen.

De geprojecteerde bedrijfsgebouwen liggen gedeeltelijk binnen de 100% letaalzone van de aardgasleidingen. Dit betekent dat er een gerede kans bestaat dat delen van de gebouwen ook in brand raken bij een fakkelbrand ten gevolge van een breuk in een van de aardgasleidingen. Het handelingsperspectief voor personen die zich in de gebouwen bevinden is ontruimen en vluchten in een veilige richting.

  • 2. Scenario 2: Explosie (Pe-Jo de Graauw)

Een warme Bleve wordt veroorzaakt doordat de druk in de propaan-tankwagen door een aanwezige brand zo sterk oploopt dat de tank openbarst. De vrijkomende propaandamp wordt ontstoken en er ontstaan een vuurbal en een drukgolf. De effecten van een warme Bleve zijn warmtestraling, overdruk en scherfwerking. Deze effecten kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving tot gevolg hebben. Gebouwen kunnen bescherming bieden tegen de warmtestraling, maar moeten dan wel bestand zijn tegen de overdruk.

De maatregelen die worden voorgesteld om de kans en effecten van een fakkelbrand te beperken volstaan ook om de gevolgen een Bleve te beperken. Daarnaast hebben personen de mogelijkheid om te vluchten of een veilige schuilplaats te vinden omdat er enige tijd verstrijkt tussen het begin van een incident en het optreden van een Bleve.

Verantwoording groepsrisico

In Veldhoven bestaat het voornemen om het plangebied aan Habraken uit te breiden. Als gevolg daarvan zal de personendichtheid in het plangebied toenemen. Het plangebied is reeds voor een groot deel bestemd als bedrijventerrein. In de visie van de gemeente was deze bestemming al voorzien. Uit de onderzoeken Externe veiligheid is gebleken dat het plangebied te maken heeft met verschillende risicobronnen. Deze zijn voorgaand nader onderzocht.

Pe-Jo de Graauw, Habraken 1212

Dit bedrijf beschikt over een actuele vergunning.

Het plangebied is voor een klein deel binnen het invloedsgebied van deze inrichting gelegen. De gronden in het plangebied met een bedrijfsbestemming liggen echter niet binnen de PR 10-6/jr contour. Uit de berekeningen van het groepsrisico blijkt dat zowel in de huidige situatie evenals in de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, het groepsrisico is in beide situaties nagenoeg gelijk. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling nagenoeg geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico.

Munitieopslag Vliegbasis Eindhoven

Op Vliegbasis Eindhoven is een munitieopslag gesitueerd. De c-zone van deze opslag loopt voor een zeer klein deel over een plangebied met bedrijfsbestemming. Binnen deze zone gelden enkele maatregelen welke getroffen moeten worden bij bebouwing. Deze maatregelen zijn in de regels opgenomen.

Buisleidingen

Uit berekeningen welke in 2021 zijn uitgevoerd blijkt dat het groepsrisico bij een populatie van 100 personen in zowel dag- als nachtperiode zeer laag is, nl. 0,011 x oriëntatiewaarde. De te ontwikkelen locaties liggen niet binnen de PR 10-6/jr contour.

Vliegbasis Eindhoven

Het westelijk gelegen te ontwikkelen bedrijventerrein is gelegen binnen de PR 10-6/jr contour van Vliegbasis Eindhoven. Hier mogen geen kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt. Dat wordt in de regels geborgd. Daarnaast geldt voor het bestemmingsplan dat er een populatie van maximaal 100 personen per ha aanwezig mag zijn. Ook dat wordt geborgd in de regels.

Uit de onderzoeken blijkt dat het groepsrisico verantwoord moet worden. Hierin wordt door middel van het navolgende voorzien.

4.1 De aanwezige en de op grond van dit besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting of inrichtingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, voor zover het invloedsgebied ligt binnen het gebied waarop dit besluit betrekking heeft, op het tijdstip waarop dit besluit wordt vastgesteld.

In de onderzoeken (QRA Pe-Jo en QRA buisleidingen, zie Bijlage 10 en Bijlage 11) wordt hier in voldoende mate op ingegaan. Zowel de actuele situatie als de toekomstige situatie zijn in beeld gebracht.

4.2 het groepsrisico per inrichting op het tijdstip waarop het raadsbesluit om het bestemmingsplan vast te stellen wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–9 per jaar.

In de onderzoeken (QRA Pe-Jo en QRA buisleidingen, zie Bijlage 10 en Bijlage 11) wordt hier in voldoende mate op ingegaan.

4.3 indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast door degene die de inrichting drijft, die dat risico mede veroorzaakt en, indien van toepassing, de voorschriften die zijn of worden verbonden aan de voor die inrichting geldende omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Het bedrijf Pe-Jo de Graauw beschikt over een actuele vergunning. De vergunning vereist dat bedrijf moet voldoen aan de Best Bestaande Techniek teneinde de risico's zo veel als mogelijk te beperken.

4.4 indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico.

Bij calamiteiten is tijdige alarmering vereist middels het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) of het NL-alert, zodat de mensen zich tijdig in veiligheid kunnen brengen.

4.5 de voorschriften ter beperking van het groepsrisico die het bevoegd gezag voornemens is te verbinden aan de voor een inrichting, die behoort tot een categorie van inrichtingen ten behoeve waarvan dat besluit wordt vastgesteld, te verlenen omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

In de onderzoeken (QRA Pe-Jo en QRA buisleidingen, zie Bijlage 10 en Bijlage 11) wordt hierop niet ingegaan. Binnen dit bestemmingsplan is dit element ook niet aan de orde.

4.6 de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico.

Het plangebied is door de gemeente Veldhoven aangemerkt als bedrijfsterrein. De maximale personendichtheid wordt in de regels vastgelegd op ten hoogste 100 personen per ha.

De berekeningen tonen aan dat het groepsrisico niet wezenlijk toeneemt ten gevolge van de nieuwe ontwikkelingen.

4.7 de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst.

In de nabije toekomst zijn geen ontwikkelingen voorzien.

4.8 de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp in de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, waarvan de gevolgen zich uitstrekken buiten die inrichting.

Op 4 mei 2022 zijn de documenten behorende bij deze planontwikkeling samen met het verzoek om advies uit brengen in het kader van het Bevi door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant aangeboden aan de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost (VRBZO). Op 16 mei 2022 heeft de VRBZO advies verstrekt. Dit advies luidt als volgt:

  • a. Er dient te worden voldaan aan de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening'. Dit betekent dat voor de beoogde activiteiten, binnen 3 minuten na het ter plaatse zijn van de tankautospuit(en) een bluscapaciteit van 60 m3 /uur beschikbaar moet zijn. Vervolgens dient er nog eens 120 m3 /uur extra beschikbaar te zijn na 15 minuten. De bestaande projectering van de ondergrondse brandkranen voldoet hier niet aan. Op dit moment is sprake van globale plannen. Hierdoor is het in dit stadium nog niet mogelijk om te adviseren over bereikbaarheid en vereiste bluswatervoorzieningen. Daarom is het van belang om voorafgaand aan of tijdens de procedure voor de omgevingsvergunningen hierover contact op te nemen met onze afdeling Planvorming;

Reactie gemeente: er zal voldaan moeten worden aan de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening. Als het bestemmingsplan is vastgesteld zal ten tijde van de omgevingsvergunningsprocedures met de Veiligheidsregio worden afgestemd voor de aspecten bereikbaarheid en bluswater. 

  • b. De opkomsttijd voldoet niet aan de zorgnorm, zoals deze door het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio is vastgesteld. Dit betekent dat personen langer op zichzelf zijn aangewezen in geval van een calamiteit. De VRBZO adviseert bij de procedures van vergunningverlening organisatorische en bouwkundige maatregelen in uw overwegingen mee te nemen.

Reactie gemeente: tijdens toekomstige omgevingsvergunningsprocedures zullen organisatorische en bouwkundige maatregelen worden overwogen.

Het advies van de VRBZO is betrokken bij de uiteindelijke verantwoording van het groepsrisico.

4.9 de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van een of meerdere risicobronnen (PeJo de Graauw, hogedruk aardgasleidingen, Vliegbasis Eindhoven en munitieopslag) die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp voordoet.

Vluchtwegen dienen van de bron af gerealiseerd te worden. Er kan gevlucht worden via de Oersebaan in westelijke en oostelijke richting. Verder kan via Habraken in zuidelijke richting worden gevlucht.

In aanvulling op de ruimtelijke maatregelen wordt vermeld dat bij calamiteiten het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) en NL-Alert kunnen bijdragen aan een snelle alarmering, zodat de mensen zich tijdig in veiligheid kunnen brengen

4.5.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder te opzichte van de tot de veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld zijn. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van de geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij beslissingen in het kader van de Wet milieubeheer. Nieuwe knelpunten moeten worden voorkomen.

In de Wet geurhinder een veehouderij zijn grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderijbedrijf op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning) mag veroorzaken. Tevens gelden volgens de wet minimale afstanden tot woningen van derden. De grenswaarden worden weergegeven in odour units per vierkante meter lucht (ouE/m3). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de ligging van een geurgevoelig object binnen of buiten de concentratiegebieden en binnen of buiten de bebouwde kom. Het is hierbij niet van belang of een veehouderijbedrijf zelf binnen of buiten de bebouwde kom ligt.

De gemeente Veldhoven heeft de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Veldhoven' vastgesteld. Deze verordening is op 20 mei 2008 in werking getreden. De gemeente Veldhoven heeft in de bijbehorende 'Gebiedsvisie t.b.v. de verordening geurhinder en veehouderij' voor de bebouwde kom een streefwaarde voor de achtergrondbelasting opgenomen van 10 ouE/m3 . Dit leefklimaat kan als redelijk goed worden bestempeld. De gemeentelijke geurverordening stelt geen afwijkende geurnorm voor de voorgrondbelasting. Derhalve geldt ter plaatse een geurnorm van 3 ouE/m3 voor de voorgrondbelasting.

Toetsing bestemmingsplan

Voorgrondbelasting
Binnen een straal van 1 km van het plangebied zijn geen veehouderij bedrijven gelegen, die nog bedrijfsmatig in werking zijn. Gelet hierop kan gesteld worden dat een nadere berekening van de voorgrondbelasting dan ook niet benodigd is.

Achtergrondbelasting
Het aantal veehouderijbedrijven in de wijde omgeving van het plangebied is dermate laag, dat gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel achtergrondsniveau voor geur en daarmee een goed woon- en leefklimaat in dit kader. Gesteld kan worden dat een berekening van de achtergrondbelasting dan ook niet benodigd is.

Belemmeringen ontwikkelingsmogelijkheden
Door de beoogde ontwikkeling worden ook geen veehouderijbedrijven in de ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect geur geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig kader

De omgang met het archeologisch erfgoed is geregeld in de Erfgoedwet (2016). Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische resten, indien een bestemmingsplan dat voorschrijft. De gemeente heeft vanuit haar archeologiebeleid voorwaarden opgesteld ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed. Deze zijn in het bestemmingsplan weergegeven als een dubbelbestemming Waarde-Archeologie met daaraan gekoppelde ondergrenzen onderzoeksplicht.


De gemeente Veldhoven beschikt over een Archeologische beleidsadvieskaart van datum 10 maart 2014. De planlocatie in het westen en het noorden zijn niet gelegen binnen een archeologisch waardevol gebied. Het plangebied in het oosten is op deze beleidsadvieskaart aangeduid als categorie 4: gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0020.png"

Figuur 12 Uitsnede beleidsadvieskaart met plangebied in blauwe cirkel

Bij initiatieven met een bodemverstoring over een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm beneden maaiveld is voor deze gronden archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk. Vastgesteld is dat de omvang van de bodemverstorende activiteiten ten behoeve van de herontwikkeling de ondergrenzen onderzoeksplicht zullen overschrijden, waardoor archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Resultaten onderzoek
In opdracht van de gemeente Veldhoven heeft ADC ArcheoProjecten in de zomer van 2020 ten behoeve van de verdere ontwikkeling van bedrijventerrein Habraken een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd. Het plangebied maakt onderdeel uit van het onderzoeksgebied. Het rapport (nr 5586, oktober 2021) is als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd. De resultaten uit het archeologische onderzoek kunnen als volgt worden samengevat:

Er is sprake van een verstoord bodemprofiel over nagenoeg het hele plangebied. De ondergrond is grondig verstoord door onder andere landbouwgerelateerde verstoringen, sloopwerken en door het explosieven-onderzoek (ca 15 jaar geleden). De gaafheid van de aanwezige sporen is over het algemeen laag. Vondstmateriaal is zo goed als afwezig. De gaafheid/conservering van sporen en vondsten wordt laag gewaardeerd. De archeologische verwachting kan voor het plangebied bijgesteld worden naar laag en het plangebied kan derhalve worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling.

Conclusie
Conform het advies uit het archeologisch onderzoek heeft de gemeente op 27 juli 2021 in haar selectiebesluit besloten tot vrijgave van het onderzoeksgebied, waaronder het plangebied, voor de voorgestane ontwikkeling, zie onderstaande afbeelding. Dit selectiebesluit is als Bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0021.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0022.png"

Figuur 13 Uitsnede selectiebesluit met oostelijk plangebied in oranje kader

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7.2 Cultuurhistorie

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden.

Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische landschappen en archeologische waarden van een gebied.

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW 2010, herziening 2016) is bepaald welke cultuurhistorische waarden of elementen binnen of in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van cultuurhistorie is door de gemeente Veldhoven beschreven in de Nota cultuurhistorische waarden 2012. Alle bovengrondse cultuurhistorische elementen binnen de gemeente zijn beoordeeld op context en samenhang, gaafheid, ouderdom, zeldzaamheid en waarde voor de Veldhovense geschiedenis van de plek. Op basis hiervan is de Cultuurhistorische Waardenkaart Veldhoven 2012 opgesteld. In de Nota cultuurhistorische waarden staan beleidsregels en wensen ten aanzien van de omgang met de cultuurhistorie. Tevens wordt aangegeven op welke wijze de cultuurhistorie structureel in het ruimtelijke ordenings- en vergunningsproces kan worden ingebed en hoe er om gegaan wordt met de waarden die op de cultuurhistorische beleidskaart zijn opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0023.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0024.png"

Uitsnede gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart, planlocatie blauw gemarkeerd

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De planlocatie is niet gelegen in de door de provincie aangeduid cultuurhistorisch waardevol gebied. In het plangebied zijn ook geen overige te beschermen cultuurhistorische elementen of waarden op de provinciale waardenkaart aangeduid.

Ook op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart zijn voor de planlocatie geen cultuurhistorisch waardevolle elementen onderscheiden, zie voorgaande afbeelding.

Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.8 Water

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

4.8.1 Waterrelevant beleid en regelgeving Provincie Noord-Brabant

Provinciaal Water en Bodem programma 2022-2027

Doel is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.

Ambitie: Brabant heeft in 2050 een klimaatbestendig en veerkrachtig water- en bodemsysteem en is bestand tegen extremen.

Rode draad: water en bodemsysteem herstellen. Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

4.8.2 Waterrelevant beleid en regelgeving Waterschap de Dommel

Waterbeheerplan 2022-2027 - Water als basis voor toekomstbestendige leefomgeving

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

Het waterschap hanteert drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan
  • Wat schoon is moet schoon blijven

Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe het Waterschap dit gaat bereiken. Meer dan voorheen gaat het waterschap daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

De keur van het waterschap is van toepassing wanneer direct en indirect wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De Keur is ook van toepassing als het oppervlaktewater niet in eigendom en beheer is van het waterschap.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 Maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

4.8.3 Beleid en ambitie gemeente

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en Integraal beheer kader openbare ruimte gemeente Veldhoven

De visie en strategie van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het huidige VGRP en daarnaast is een integraal beheerkader openbare ruimte opgesteld. Het Integraal beheerkader openbare ruimte beschrijft de ambities voor het beheer van de openbare ruimte voor de gemeente Veldhoven. Deze ambities zijn vertaald naar de assets en vastgelegd op de assetsheets (beheerplannen). Het doel hiervan is om eenduidig de kaders voor het beheer van de openbare ruimte vast te leggen op basis van het huidige beleid.

Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.

Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Op het gebied van hemelwater zijn de onderstaande beleidsdoelen en ambitie beschreven:

  • Vasthouden aan de hemelwatertrits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Met de lokale voorkeursvolgorde: infiltreren waar mogelijk, bovengronds bufferen op locaties met voldoende ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren;
  • Perceeleigenaren dragen een steentje bij door op eigen terrein doelmatig voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater;
  • Actief doorzetten op bovengrondse maatregelen ten behoeve van de verwerking van hemelwater in de openbare ruimte. Bovengrondse maatregelen komen als doelmatiger alternatief dan ondergrondse maatregelen naar voren. Daarnaast zijn bovengrondse maatregelen zichtbaar voor onder andere de bewoners, wat resulteert tot meer bewustwording van de inwoners in Veldhoven;
  • Bij herontwikkelingen waar mogelijk inzetten op gescheiden riolering. Onderscheidt in afvoer van stedelijk afvalwater en voor de afvoer van hemelwater.

Hydrologisch neutraal bouwen

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.

Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw

Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwater verwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen wordt de eigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • Vuilwater en schoon hemelwater worden gescheiden aangeboden op de perceelgrens;
  • De gemeente hanteert voor de toename van het verhardoppervlak van 250 m2 tot 500 m2  een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Boven de 500 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel;
  • Voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • Leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer e.d.) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • Wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen.
  • Bij het indienen van de omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.

4.8.4 Huidige en toekomstige situatie van de planlocatie

Huidige situatie

Inleiding
De planlocatie betreft momenteel onbebouwde grond, in gebruik als agrarische land en groen.

Maaiveld

Het maaiveld ter plaatse van de westelijke kavel is gelegen op ca 21,6 + NAP. Het terrein loopt in oostelijke richting zeer licht op tot ca 22 m + NAP. Voor de oostelijke kavel is dit vergelijkbaar 21, 6 + NAP naar 21,9 + NAP, zie ook onderstaande uitsnede hoogtekaart (Bron: AHN-viewer).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0025.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0026.png"

Oppervlaktewater

In het plan Habraken zijn geen watergangen aanwezig die in beheer/onderhoud van waterschap De Dommel zijn. De sloten die in het plangebied aanwezig zijn, hebben het karakter van zak/bermsloten. De functie van deze zak/berm sloten was het afvoeren van water van de landbouwpercelen in natte perioden.

Ten noorden en ten zuiden van de Oersebaan is eveneens een zaksloot aangelegd. Het water van de verharde oppervlakken van de Oersebaan (rijbaan en fietspaden) watert via een IT-riool af naar de zaksloten. Deze sloten wateren in de huidige situatie via een sloot af richting de Rundgraaf.

Circa 300 m ten zuiden van Habraken ligt de watergang Rundgraaf. Deze watergang is in beheer en onderhoud van het waterschap. Waterpeilen zijn van deze watergang niet bekend. De watergang is in droge tijden niet watervoerend. Uit een inmeting van de watergang blijkt dat de bodem van de Rundgraaf op 19,50 m+NAP ligt. De maaiveldhoogte ter plaatse van de insteek bedraagt circa 21,50 m+NAP.

Grondwaterstanden

De grondwatertrap ter plaatse bedraagt VII en VIII. Dit betekent dat de GLG is gelegen op > 250 cm beneden maaiveld en de GHG is gelegen tussen de 160 en 250 cm -mv.

Buiten de grondwatertrap zijn er ook peilbuizen in het gebied zowel van de gemeente als via het dinoloket (https://www.dinoloket.nl/ondergrondgegevens) om een specifieker beeld van de grondwaterstand te krijgen. De gemeente heeft sinds twee jaar het grondwatermeetnet geoptimaliseerd en uitgebreid. De meetgegevens zijn nog niet over een lange reeks maar geven wel een indicatie. Ten oosten van het plangebied, op de hoek van de Vooraard met De Kelder is ook een dergelijke peilbuis geplaatst, voor situering zie onderstaande afbeelding.

Uit de recente meetgegevens blijkt dat de grondwaterstand medio 2020 ter plaatse van de peilbuis varieerde tussen 16,5 m en 18,5 m + NAP, bij een maaiveldhoogte van ca 22 m + NAP.

Op basis van resultaten van eerdere metingen met een peilbuis (tussen 2007 en 2010) blijkt dat de grondwaterstand ter plaatse van de peilbuis toen varieerde tussen 18,42 m en 19,61 m bij een maaiveldhoogte van ca 21,5 m + NAP.

De gemeten grondwaterstanden, zoals opgenomen in het waterhuishoudkundig plan uit 2001 bedragen 1.20 m - mv tot > 2,5 m - mv.

Uit de gegevens van het DINO loket blijkt dat de grondwaterstand ter plaatse in het verleden, tussen 1980 en 2004, varieerde tussen 420 en 60 cm beneden maaiveld, dat is gelegen op 21,5 m + NAP. Dit betekent een gemeten grondwaterstand varieert van 17,7 tot 20,9 m +NAP.

Uit de eerdere bodemonderzoeken volgt dat de regionale stromingsrichting van het ondiepe (freatische) grondwater globaal noordoostelijk is. De stromingsrichting kan plaatselijk hiervan afwijken als gevolg van grondwateronttrekkingen, aanwezigheid van (gedempte) sloten, rioleringen en dergelijke in de directe omgeving.

Bodemgesteldheid

De geologische opbouw in en nabij het plangebied kan conform de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken als volgt worden weergegeven:

  • van maaiveld tot 25 m-mv bevindt zich een deklaag, bestaande uit fijne zanden afgewisseld met leem- en/of veenlagen;
  • van 25 m-mv tot 55 m-mv bevindt zich een eerste watervoerend pakket, bestaande uit grindhoudende grove zanden waar sporadisch grind- of kleilagen in voorkomen.

Blijkens de bodemkaart bestaat de bodem ter plaatse uit vorstvaag (Zb23) - en gooreerdgronden (pZn23), opgebouwd uit lemig fijn zand.

Dit wordt bevestigd door het bodemprofiel van de peilbuis nabij de Vooraard, zie voorgaande paragraaf. De bovenlaag betreft uiterst fijn, zwak humeus zand. Daarna volgt een onderlaag van zeer fijn zand. Op 2,5 m - maaiveld bevindt zich een leemlaag van 1,3 m dikte. Daaronder bevindt zich een onderlaag van matig fijn zand.

Infiltratie

De doorlatendheid van de ondergrond is momenteel niet bekend. Bij de verdere uitwerking van de toekomstige infiltratie-/bergingsvoorziening per perceel is het van belang hierover inzicht te verkrijgen. Op basis van het K-waarde onderzoek (per perceel) kan vastgesteld worden of lediging van de voorziening door middel van infiltratie mogelijk is en of het toepassen van een grondverbetering noodzakelijk is.

Riolering

In het oostelijke gedeelte van het plangebied is momenteel nog geen riolering aanwezig. Aansluitend aan het westelijk gedeelte van het plangebied ligt ter plaatse van het reeds bestaande bedrijventerrein voor een deel al wel een gescheiden systeem waar de ontwikkelingen op aan kan sluiten, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00178-0301_0027.png"

Bestaande retentievoorzieningen

Het afvoerende hemelwater in Habraken gaat via een rioolbuizenstelsel naar een gemaal en deze pompt het hemelwater in de retentievoorziening. Als het gemaal het afvoerende hemelwater niet kan verwerken stort het overtollige water in andere retentievoorzieningen. De retentievoorzieningen zijn middels een (droogvallende) watergang met elkaar verbonden. De retentievoorzieningen worden uiteindelijk vertraagd geledigd middels een stuw (met doorvoer) in een watergang aan de zuidzijde van Habraken. Deze watergang loost uiteindelijk in de Rundgraaf.

Checklist

Checklist Watersysteem  
Hoofdwatergang cq open water   Nee  
Zijwatergang   Nee  
Keurgebied binnen plangebied?   Nee  
Binnen 25-100 jaarszone?   Nee  
Binnen boringsvrije zone?   Nee  
Ecologische verbindingszone?   Nee  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   Nee  
Attentiegebied EHS   Nee  
Rioolwatertransportleiding   Nee  
Waterschap gemaal   Nee  
Verdachte/verontreinigde locaties?   Nee  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Ja, obv onderzoek en eventuele maatregelen.  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid   Nee  

Toekomstige situatie

Met het voornemen wordt de bedrijfsbestemming uitgewerkt. Daarmee neemt de verharding toe.

Verhard oppervlak

Oppervlakten   Huidig m2   Toekomstig m2  
Daken   0   34.000  
Terrein verharding   0   17.000  
Onverhard terrein   51.000   0  
Totaal   51.000   51.000  

Gevolgen voor/ door de waterhuishouding

Het verharde oppervlak neemt toe met maximaal 51.000 m2. Om de verhardingstoename op een hydrologische neutrale manier te realiseren dienen er eveneens compenserende voorzieningen te worden gerealiseerd.

Voor het toekomstige verhard oppervlak wordt de vereiste compensatie berekend door het toekomstige verhard oppervlak (m²) te vermenigvuldigen met een waterschijf van 60 mm (0,06 m) en met de plaatselijke gevoeligheidsfactor (1,0). Daaruit volgt de omvang van de vereiste compensatie in kubieke meters (m³).

Op de planlocatie bedraagt de benodigde waterbergingscompensatie maximaal 3.060 m³ (51.000 m² x 0,06 x 1,0). Op de onderzoekslocatie dient dus maximaal 3.060 m³ hemelwater geïnfiltreerd/geborgen te worden.

Voor het 'moederplan' van het bedrijventerrein is in 2001 een waterhuishoudkundig plan opgesteld en in 2007 een update. In beide plannen is gekeken naar de aanleghoogte en ontwateringseisen en de aansluiting op bestande bebouwing en wegen.

De gemeente heeft in het totale plan van Habraken ruimte om 40 mm water ten opzichte van het totale verhard oppervlakte te bergen in het omliggende openbare gebied. Wat voor de nieuwe ontwikkelingen betekent dat ze op hun eigen perceel 20 mm dienen te bergen om in het totale systeem 60 mm water te kunnen bergen.

Bij de feitelijke invulling van het bedrijfsterrein zullen de dimensionering en nadere detaillering van de waterbergingsvoorziening per perceel van een ontwikkelende partij nader dienen te worden uitgewerkt. Voor het realiseren van de bebouwing/verharding en het aanleggen van de bergingsvoorziening dient een watervergunning aangevraagd te worden. Bij deze nadere uitwerking zullen zowel de gemeente als het waterschap betrokken worden. In de regels is een voorwaardelijke verplichting toegevoegd ten behoeve van de borging van een hydrologisch neutrale ontwikkeling. In het uitgifteprotocol van de kavels zal hier ook expliciet aandacht voor worden gevraagd.

De gemeente zal overigens dit jaar een nieuw waterhuishoudkundig plan laten opstellen. Hierin moet duidelijk worden of de gemeente kan vasthouden aan de collectieve inzameling van hemelwater en daarmee een robuust beheersbaar systeem te houden waar groen en blauw kunnen integreren. De totale inpasbaarheid naar de nieuwe normen is hierbij een belangrijke factor. Het nieuwe waterhuishoudkundige plan zal in gezamenlijkheid met het waterschap worden opgesteld om zo een goed plan te krijgen dat zal voldoen aan de huidige normen inclusief de raakvlakken met het oppervlaktewater.

Voor het afvalwater zal een aansluiting op het bestaande riool dienen te worden aangelegd.

Conclusie

Met de voorwaardelijke verplichting wordt de realisering van de vereiste waterberging op eigen terrein nader geborgd en wordt daarmee tegemoet gekomen aan de uitgangspunten van waterschap de Dommel en de gemeente Veldhoven wat betreft hydrologisch neutrale ontwikkeling. Het waterschap de Dommel en de gemeente Veldhoven blijven inhoudelijk betrokken bij het opstellen cq. uitwerken van het waterhuishoudkundig plan.

4.9 Flora en fauna

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingegaan. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 de Boswet en de Flora- en faunawet. De Wnb staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebied specifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.

Uit de kaarten van de website van de provincie Noord-Brabant blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op circa 2,6 kilometer afstand ten westen van het plangebied ligt. Dit betreft het Natura 2000-gebied Kempenland-West.

Doordat het plangebied buiten het Natura 2000-gebied ligt, kunnen alleen effecten optreden als gevolg van externe werking. Gezien de relatief grote afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is het redelijkerwijs uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op Natura 2000-gebied als gevolg van effecten van verdroging, versnippering, optische en mechanische verstoring en verstoring door licht, geluid en trilling door de voorgenomen plannen.

Als gevolg van de ontwikkelingen (tijdens de werkzaamheden en tijdens de gebruiksfase) in het plangebied zal sprake zijn van stikstofemissie. Depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden kan negatieve effecten tot gevolg hebben op de natuurwaarden. De hoeveelheid stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen plannen op Natura 2000-gebieden moet worden bepaald middels een stikstofberekening met het programma AERIUS Calculator. De resultaten van de berekening moeten vervolgens ecologisch worden beoordeeld om te toetsen of sprake is van (significant) negatieve effecten.

Daarbij geldt dat als negatieve effecten ten aanzien van stikstofemissies in het gebruik kunnen worden uitgesloten er geen vergunningplicht bestaat in het kader van de Wet natuurbescherming. Dit kan ook worden geconcludeerd als er per saldo geen negatieve effecten optreden, in vergelijking tussen het huidige vergunde en feitelijke gebruik en het beoogde gebruik, het zogenaamde intern salderen.

Hiertoe heeft een nadere beoordeling van mogelijke stikstofeffecten van het planvoornemen plaatsgevonden. Betreffende notitie is als Bijlage 6 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

Indien een bedrijf zich wil vestigen op het bedrijventerrein dient het bedrijf een beoordeling te overleggen waaruit blijkt dat de emissies voortvloeiend uit het gebruik van de bedrijfslocatie (inclusief verkeersstromen) niet hoger zijn dan de emissies voortvloeiende uit het huidige agrarische gebruik. Dit is middels een gebruiksbepaling in de regels geborgd. In de begripsbepalingen van de regels behorende bij dit bestemmingsplan is uiteengezet wat een toename van de stikstofemissie/ depositie omvat. De notitie stikstofbeoordeling (Bijlage 6) laat zien dat de potentiële emissieniveaus intern salderen ten aanzien van de emissies in het huidige gebruik mogelijk maken en dat het bestemmingsplan daarmee uitvoerbaar is.

Uit de nadere beoordeling kan worden geconcludeerd dat het voornemen niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie.

NNN/NNB
Uit de kaarten op de website van provincie Noord-Brabant, blijkt dat het plangebied geen deel uitmaakt van het NNN. Het dichtstbijzijnde gebied wat deel uitmaakt van het NNN Provinciaal deel ligt op circa 75 meter ten noorden van het plangebied. Het dichtstbijzijnde gebied wat deel uitmaakt van het NNN Rijksdeel ligt op circa 460 meter ten westen van het plangebied.

De voorgenomen plannen hebben door afstand en aard van de werkzaamheden, door de aanwezigheid van Vliegbasis Eindhoven, én door het beheertype in het NNN (te weten 'Droog bos met productie'; een beheertype met een relatief lage biodiversiteit) geen (significant) negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Soortenbeschrijving

De soortbescherming is opgenomen in de Wet Natuurbescherming. Deze bescherming geldt overal in Nederland, ook in de beschermde gebieden. De soortbescherming kent geen externe werking. Projecten worden getoetst aan de directe invloed op beschermde waarden binnen de grenzen van het plangebied. De wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantsoorten. Ook omvat de wet de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen Natura 2000 gebieden.

Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden is door Staro b.v. een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor het gehele te ontwikkelen bedrijventerrein, waar onderhavig plangebied ook onderdeel van uitmaakt. De onderzoeksrapportage (Rapportnummer 20210262) is bijgevoegd als Bijlage 7 aan de toelichting.

Uit de resultaten van de quickscan blijkt dat de voorgenomen plannen met betrekking tot uitbreiding van het bedrijventerrein naar alle waarschijnlijkheid niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, mits een aantal vervolgstappen worden uitgevoerd en maatregelen worden getroffen.

Zo dient er nog nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van steenuilen en kerkuilen in het plangebied en de directe omgeving, en het gebruik van het plangebied als leefgebied. Indien uit het nader onderzoek blijkt dat het plangebied essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van uilen dan dient het gebied te worden gecompenseerd. Bij het inrichten van een compensatiegebied kan rekening gehouden worden met patrijs, aangezien door de ontwikkeling een deel van het leefgebied van de Patrijs verdwijnt.

Daarnaast dient nog nader onderzoek te worden uitgevoerd naar verblijfplaatsen van vleermuizen, onder meer ter plaatse van diverse aangetroffen holtebomen.

Tenslotte dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar het gebruik van het plangebied door wezel, bunzing en steenmarter, inden de dekkingbiedende vegetatie langs de west- en zuidrand van deelgebied A wordt verwijderd.

Dit nader onderzoek naar de aanwezigheid van diverse soorten is gedurende 2022 uitgevoerd. De aanvullende onderzoeksrapportage is als Bijlage 8 aan de toelichting toegevoegd. Uit het nader onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Binnen het plangebied zijn geen vliegroutes en verblijfplaatsen vastgesteld. De werkzaamheden zorgen niet voor een overtreding op de Wet natuurbescherming in relatie tot vleermuizen. Wel is het belangrijk om verstoring door licht te voorkomen op passerende vleermuizen. Dit geldt zowel voor de bouwfase als de gebruiksfase.
  • Gezien het beperkt aantal waarnemingen van de steenmarter kan worden aangenomen dat het plangebied geen essentieel deel van het leefgebied uitmaakt van de steenmarter. De werkzaamheden hebben geen negatief effect op de staat van instandhouding van de soort.
  • Het plangebied overlapt met vijf territoria van steenuilen. Door de werkzaamheden gaat mogelijk essentieel leefgebied van de steenuil verloren en het is niet uit te sluiten dat een ontheffing op de Wet natuurbescherming noodzakelijk is voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Voordat duidelijkheid kan worden verschaft over de noodzaak van een ontheffingsaanvraag is het noodzakelijk een leefgebiedenanalyse uit te voeren.
  • In de omgeving van het plangebied zijn drie nestlocaties van de kerkuil aanwezig. Mogelijk dient het plangebied als foerageergebied voor de kerkuil. Gezien de beschikbaarheid van geschikt leefgebied in de ruime omgeving van het plangebied is het aannemelijk dat voor de kerkuil genoeg alternatief leefgebied beschikbaar is en dat de werkzaamheden binnen het plangebied geen negatief effect hebben op de kerkuil.
  • Binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten vastgesteld.
  • Gedurende de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden is de naleving van de algemene zorgplicht ten alle tijden verplicht. Aanwezige dieren moeten de mogelijkheid krijgen te vluchten. Kappen van bomen en struiken wordt uitgevoerd buiten het broedseizoen van vogels.

Om strijdigheid met de Wet natuurbescherming te voorkomen is naar aanleiding van de resultaten van het nader onderzoek naar aanwezigheid van diverse soorten (Bijlage 8) een leefgebiedenanalyse van de steenuil uitgevoerd. Met een leefgebiedenanalyse wordt inzichtelijk gemaakt wat het belang van het verdwijnende leefgebied voor het behoud van de aangetroffen steenuil territoria is. Aan de hand van deze analyse kunnen de eisen worden bepaald waaraan eventuele mitigerende of compenserende maatregelen dienen te voldoen. Deze rapportage is als Bijlage 9 aan deze toelichting toegevoegd.

Uit de aanvullende rapportage kan worden geconcludeerd, dat op 2 van de 6 aanwezige leefgebieden van de steenuil negatieve effecten zijn te verwachten als gevolg van ruimtebeslag en/of verstoring. Het verlies aan leefgebied via ruimtebeslag kan binnen de beide territoria worden gemitigeerd. Hiervoor dienen de resterende gronden binnen de beide territoria te worden geoptimaliseerd. Het mitigeren van negatieve effecten door verlies van leefgebied via verstoring is niet mogelijk. Voor het compenseren van de negatieve effecten door aanleg van nieuwe leefgebieden dient een compensatieplan te worden opgesteld en een ontheffing te worden aangevraagd.

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt echter zelf niet binnen de benoemde territoria waar negatieve effecten op de leefgebieden van de steenuil zijn te verwachten. Voor dit bestemmingsplan is in relatie tot mogelijke verstoring van het leefgebied van de steenuil dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Om te voldoen aan de Wet natuurbescherming dienen de noodzakelijke werkzaamheden binnen het plangebied overdag uitgevoerd te worden zodat er geen verstoring op foeragerende en langsvliegende vleermuizen door kunstlicht plaats kan vinden. Bovendien is het noodzakelijk dat bij het aanbrengen van verlichting in de nieuwe situatie vleermuisvriendelijke verlichting wordt toegepast. Vleermuisvriendelijke verlichting bestaat uit afgeschermde armatuur met een lichtbron met extra warm licht (<2700K en >540nm). Hier zal bij de uitgave van percelen nadrukkelijk op worden gewezen.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt kort gezegd in dat een ieder die weet dat zijn handelen of nalaten negatieve gevolgen zal hebben voor flora en fauna, verplicht is dit handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen die de negatieve gevolgen kunnen voorkomen, beperken of ongedaan maken. Zo dient het plangebied tijdig onaantrekkelijk gemaakt te worden als leefgebied voor de kwetsbare soorten die mogelijk in het plangebied kunnen voorkomen en dienen de werkzaamheden bij voorkeur plaats te vinden buiten kwetsbare perioden van deze soortengroepen. Als tijdens de sloop-, bouw- en aanlegwerkzaamheden beschermde soorten worden aangetroffen, moeten dusdanige maatregelen worden genomen dat de schade aan deze soorten zo veel mogelijk wordt beperkt.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect Flora en Fauna vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De bedrijfslocatie wordt middels een nieuwe ontsluitingsweg en rotondes verbonden met de Oersebaan. De Oersebaan sluit via de Zilverbaan naar het zuiden aan op de A67. De Oersebaan sluit in oostelijke en noordelijke richting aan op de A2, respectievelijk via de Meerhovendreef en Park Forum&Flight Forum.

De Oersebaan is in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan getypeerd als gebiedsontsluitingsweg. De Oersebaan vormt hiermee een belangrijke schakel in het wegennet van Veldhoven. De Oersebaan is onder meer ontwikkeld om verkeer vlot en veilig af te wikkelen van en naar bedrijventerrein Habraken.

Voor plannen waarbij de invulling nog niet bekend is en die toezien op gebieden met de functie 'werken' waarvoor nog geen bedrijfsspecifieke bedrijfsinformatie voorhanden is zijn in het CROW 381 globale verkeerskengetallen voor werkgebieden weergegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een vijftal typen bedrijventerreinen. Onderhavig voornemen kan worden beschouwd als een gemengd terrein: "Terrein met een hindercategorie 1,2,3 of 4 bestemd voor reguliere bedrijvigheid en niet behorend tot de categorieën 'hoogwaardig bedrijvenpark' of 'distributiepark. Gemengde terreinen kennen een gevarieerd aanbod aan bedrijvigheid, voornamelijk bestaande uit licht-moderne industrie en overige ('modale') industrie."

Deze kengetallen gelden per netto ha bedrijventerrein. Een netto hectare bedrijventerrein betreft de totale oppervlakte van de te ontwikkelen gronden exclusief openbare ruimte (infrastructuur, openbaar groen).

Uitgaande van 5 ha netto oppervlakte toe te voegen bedrijventerrein bedraagt de te verwachten extra verkeersgeneratie als gevolg van het voornemen : 790 mvt/weekdagetmaal (640 personenauto's en 150 vrachtauto's). Dit betekent 1.052 mvt/werkdagetmaal (852 personenauto's en 200 vrachtauto's).

De capaciteit van de Oersebaan is ruimschoots voldoende om deze toename aan verkeersbewegingen op te kunnen vangen.

Parkeren 

Aan de hand van de Parkeernormennota Veldhoven 2021 zal indien bedrijven zich concreet willen vestigen de parkeerbehoefte worden berekend. Uitgangspunt is dat er op eigen terrein wordt voldaan aan de parkeerbehoefte (eveneens fietsparkeren). Om te borgen dat ook daadwerkelijk in de benodigde parkeerbehoefte wordt voorzien, is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze verplichting bepaalt dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid en dat deze parkeergelegenheid in stand moet worden gehouden.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De ontsluitingsroutes kunnen de uitbreiding van het bedrijventerrein verkeerskundig verwerken zonder doorstromingsproblemen.

De parkeerbehoefte kan worden geborgd op eigen terrein. Het planvoornemen leidt niet tot een verkeersgeneratie die problemen kan veroorzaken voor omliggende wegen en/of doorstroming op deze wegen. Het aspect verkeer en parkeren leidt niet tot belemmeringen voor het voornemen.

4.11 Kabels en leidingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn ten noorden en westen van de planlocatie, parallel aan de Oersebaan een tweetal planologisch relevante gasleidingen aanwezig. Het plangebied is gelegen buiten de bijbehorende risicocontouren (in het kader van externe veiligheid), zie ook paragraaf 4.5 Externe veiligheid. Dit leidt dan ook niet tot belemmeringen.

Buisleidingen waarmee gevaarlijke stoffen worden vervoerd moeten zoveel mogelijk over de gehele lengte bereikbaar blijven voor inspectie, onderhoud en reparatie. Om deze werkzaamheden te kunnen uitvoeren ligt er op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen altijd ter weerszijden van de buisleiding een belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook dient in principe obstakelvrij te blijven. Deze planologische bescherming van deze leidingen is overgenomen binnen het bestemmingsplan.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.

4.12 Milieueffectrapportage

Zoals uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voortvloeit, dient in de toelichting bij het bestemmingsplan gemotiveerd te worden in welke mate rekening is gehouden met diverse ruimtelijke belangen. In artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro wordt verwezen naar enkele milieuaspecten die in de toelichting terug dienen te komen. Daarbij wordt eveneens verwezen naar de milieueffectrapportage (m.e.r.). Dit is een wettelijk instrument dat als doel heeft milieuaspecten volwaardig te betrekking in de ruimtelijke afweging die gemaakt wordt ten behoeve ruimtelijke plannen en besluiten. Er zijn in beginsel drie afzonderlijke situaties die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht bij een bestemmingsplan:

  • a. Er is een passende beoordeling nodig in het kader van de Wet natuurbescherming;
  • b. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 3 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportrage;
  • c. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 4 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage.

Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D valt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet dan ook een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Beoordeling plan

In dit geval is geen passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Het planvoornemen voorziet in de uitwerking van twee bedrijfsbestemmingen (respectievelijk ca. 3,6 ha en 2,5 ha). Voor een dergelijke activiteit is activiteit D 11.3 uit de bijlage van het Besluit m.e.r. het meest relevant. Het gaat daarbij om de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. Een m.e.r. beoordelingsplicht zou verplicht zijn in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer. Omdat het planvoornemen beneden de opgenomen drempelwaarde valt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r. beoordeling.

Hiertoe is een Aanmeldingsnotitie opgesteld, die als Bijlage 12 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Op basis van deze aanmeldingsnotitie is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de uitbreiding van het bedrijventerrein. Daarnaast is in de regels nader geborgd, dat activiteiten, die zijn opgenomen in Kolom 1 of 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, niet zijn toegestaan. Op 30 mei 2023 heeft het bevoegd gezag derhalve in haar Besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie hiervoor Bijlage 13), dat ten behoeve van het voornemen geen nadere milieueffectrapportage behoeft te worden opgesteld, omdat de activiteit niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat de uitbreiding van het bedrijventerrein niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'.

4.13 Obstakelvrije zones vliegveld

Op grond van het Luchthavenbesluit Eindhoven ligt rond Vliegbasis Eindhoven een beperkingengebied, waar beperkingen gelden voor het oprichten van bebouwing en/of het gebruik van de gronden. Het beperkingengebied bestaat uit zones met bouwhoogtebeperkingen (ten behoeve van de veiligheid van het vliegverkeer en de ongestoorde werking van radarapparatuur), zones waar beperkingen gelden vanwege luchtvaartverkeerslawaai en een zone waar beperkingen gelden voor bestemmingen met een vogelaantrekkende werking.

De maximaal toelaatbare bouwhoogtes en de ligging en omvang van de gebieden met een bouwhoogtebeperking worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbaan en berusten op internationaal vastgelegde afspraken. Het is voor de vliegveiligheid van belang dat binnen de obstakelvrije vlakken de maximaal toelaatbare hoogtes niet worden overschreden. De obstakelvrije vlakken worden gevormd door de funnel en de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS).

Funnel: De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte oploopt tot 45 m. De toegestane bouwhoogte geldt ten opzichte van de hoogte van de landingsdrempel - in het geval van Vliegbasis Eindhoven 22,4 m + NAP. In het gebied van de funnel mogen geen objecten worden opgericht die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte. Het plangebied is niet gelegen binnen een funnel.

IHCS: Het obstakelbeheergebied van de IHCS sluit aan op de funnel. De IHCS bestaat uit een horizontaal vlak, dat gelegen is op een hoogte van 65 m +NAP, met aansluitend daarop een conisch vlak, waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5% tot een hoogte van 166 m +NAP. Het plangebied ligt binnen het obstakelbeheergebied van de ICHS en valt volledig binnen het horizontale vlak (hoogte 65 m +NAP). Binnen dit vlak mogen geen objecten worden gerealiseerd die hoger zijn dan de maximaal toegestane hoogte van 65 m +NAP.

Het plangebied ligt op een hoogte van circa 21 m +NAP, wat betekent dat bebouwing tot een hoogte van 40 meter overal in het plangebied toelaatbaar is. Hoewel voorliggend bestemmingsplan dergelijke hoge bebouwing niet mogelijk maakt, is voor de IHCS een gebiedsaanduiding opgenomen op de verbeelding. Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone- IHCS' geldt in aanvulling op hetgeen elders in de planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 m +NAP.

ILS: Het vliegveld beschikt over een Instrument Landing System (ILS). Het ILS is bedoeld voor het nauwkeurig naderen van het vliegveld door vliegverkeer, ook onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS is het noodzakelijk dat in een gebied, het verstoringsgebied, rondom de start- en landingsbaan geen verstoring optreedt. Dit gebied bestaat uit meerdere vlakken met daarbij behorende hoogtes, zowel horizontaal als oplopend. Het is derhalve van belang dat, in onderhavig bestemmingsplan, wordt voorkomen dat een object wordt opgericht in de genoemde zones. Hiertoe is in de juridische regeling op basis van het eerder uitgevoerde Verstoringsonderzoek ILS Eindhoven de beperking opgenomen dat de toegestane bebouwingshoogte maximaal 12 voor het westelijk deelgebied respectievelijk 16 meter voor het oostelijk deelgebied.

Vogelbeperkingengebied: Het plangebied ligt binnen het vogelbeperkingengebied van Vliegbasis Eindhoven. Binnen het vogelbeperkingengebied geldt op grond van artikel 3.2.3 van het Luchthavenbesluit Eindhoven een verbod voor vogelaantrekkende functies, zoals oppervlaktewateren groter dan drie hectare, vishouderijen met extramurale bassins en extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal. Dergelijke functies komen niet voor in het plangebied.

Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe objecten met dergelijke bouwhoogte toegestaan. Het plan leidt niet tot bouwmogelijkheden hoger dan de door de IHCS- en ILS-verstoringsgebieden voorgeschreven bouwhoogtebeperkingen. Het Luchthavenbesluit Luchthaven Eindhoven vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.14 Duurzaamheid

Duurzame ontwikkeling is te zien als een ontwikkelingsproces, waarbij gestreefd wordt naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit gebeurt door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en deze in de tijd weten te handhaven, zodat ook toekomstige generaties daarin delen.

Het stedenbouwkundig plan voor Habraken is gebaseerd op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van een gemengd bedrijventerrein. Dit komt tot uitdrukking in de groene overgangszone van de bedrijfskavels naar het landelijke gebied en de speciale aandacht voor een duurzaam watersysteem. Dit uitgangspunt heeft betrekking op het schaalniveau van het bedrijventerrein Habraken als geheel en de directe omgeving.

Het groen dient een ondersteuning voor de gebouwen te zijn en de ruimtelijke structuur van het bedrijventerrein te versterken. Naast een bijdrage aan de biodiversiteit verhoogt het aanwezige groen de kwaliteit van de werkomgeving. Als bijkomende kwaliteit stimuleert het de kwaliteit van de werkomgeving en ondersteunt dit het duurzaam ondernemen. Het beeld wat door de verschillende gebouwen in samenhang met het groene casco wordt gecreëerd levert een bijdrage aan de kwaliteit van het geheel.

In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen voor het opwekken van elektriciteit door middel van zonnepanelen (op daken van gebouwen). Deze zonnepanelen mogen tevens door derden worden geëxploiteerd.

Bij de op te stellen kavelpaspoorten op basis van dit bestemmingsplan, wordt daaraan nadere invulling gegeven.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) wordt voorgeschreven dat tegelijk met het vaststellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld moet worden voor het plangebied of delen ervan, tenzij:

  • het kostenverhaal anderszins verzekerd is;
  • er geen noodzaak tot het stellen van locatie-eisen of eisen aan type woningbouw is;
  • er geen noodzaak is voor het bepalen van een tijdvak of fasering.


Alle gronden in het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. Hierdoor is er geen sprake van dat er kosten verhaald hoeven te worden. Daarnaast is voor het plangebied een bouwgrondexploitatieberekening opgesteld met een positief financieel resultaat. Vanwege het niet hoeven verhalen van kosten en het positieve financieel resultaat, kan gesteld worden dat het plan financieel uitvoerbaar is.

5.2 Procedure

5.2.1 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft laten weten dat wanneer geen nationaal belang gemoeid is, er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. In dit geval is er inderdaad, zoals bij het beleidskader beschreven, geen nationaal belang gemoeid.

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg toegezonden aan navolgende vooroverlegpartners: Provincie Noord-Brabant, Waterschap de Dommel, de Gasunie, Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Ministerie van Defensie en de gemeente Eindhoven. Alle partijen, met uitzondering van de Veiligheidsregio, hebben gereageerd. Provincie Noord-Brabant, Waterschap de Dommel en Gasunie hebben een inhoudelijke reactie gegeven. De overige partijen hebben aangeven aan dat hun belangen niet worden geraakt.

De binnengekomen inhoudelijke vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota 'Vooroverleg bestemmingsplan Habraken, regulier', die als Bijlage 14 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is toegevoegd.

Naar aanleiding van de vooroverlegreacties is het bestemmingsplan op enkele onderdelen aangepast:

  • conform regionale afspraken is de minimale omvang van bedrijfskavels aangepast naar 5.000 m2 ; aanvullend is een afwijkingsmogelijkheid toegevoegd om eventueel kleinere kavels toe te kunnen staan, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige inrichting van het bedrijventerrein (met name vanwege eventuele restkavels) en dit passend is binnen de regionale programmeringsafspraken Stedelijk Gebied Eindhoven;
  • in de toelichting is duidelijker beschreven hoe de ontwikkeling regionaal is afgestemd;
  • aan de toelichting is een toetsing aan de Brainport Principes toegevoegd;
  • het natuuronderzoek is aangevuld op basis waarvan nader is onderbouwd waarom er geen nadelige gevolgen voor het NNB te verwachten zijn;
  • de waterparagraaf is aangevuld en aangepast met een aangepaste berekening van de waterbergingsopgave. Daarnaast zijn de gegevens over de grondwaterstand in de waterparagraaf aangevuld.

5.2.2 Tervisielegging

Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. De resultaten hiervan worden op een later moment in deze toelichting verwerkt.

5.2.3 Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt op te zijner tijd vastgesteld door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan heeft een uniek en eigen identificatienummer, namelijk NL.IMRO.0861.BP00178-0301. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, en gaat vergezeld van een toelichting. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, heeft de toelichting wel een belangrijke rol bij de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opzet van de verbeelding en de planregels is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke modelregels. De gemeente streeft namelijk naar (zoveel mogelijk) standaardisering van bestemmingen en planregels, zodat iedereen in Veldhoven gelijke rechten heeft. Maatwerk is soms nodig, om specifieke situaties goed te kunnen vastleggen.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), dit zijn op nationaal niveau voorgeschreven richtlijnen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de naamgeving van artikelen en het kleurgebruik van bestemmingen.

Het bestemmingsplan is gericht op 'toelatingsplanologie'. De gedachte hierachter is dat iedereen zelf mag bepalen (voor zover dat is toegestaan binnen de planologische mogelijkheden) wat hij realiseert op zijn grondeigendom. Het bestemmingsplan maakt bepaalde functies mogelijk en kan randvoorwaarden stellen aan de mate en de wijze van bebouwing en het gebruik. De eigenaar bepaalt binnen deze randvoorwaarden zelf wat hij realiseert en of wat hij niet realiseert. Hij is dus niet verplicht om de bestemming te verwezenlijken.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding, die op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl staat, is juridisch bindend. In de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. De bestemming(en) en de aanduiding(en) zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in de legenda.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een ondergrond getekend.

6.3 Toelichting op de regels

De bestemmingsplanregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, die bestaan uit de begrippen en de wijze van meten.

Artikel 1. Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2. Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemming(en) opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. Het bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Bedrijventerrein:

De bebouwing, de buitenopslag en de overige, al dan niet ondergeschikte, voorzieningen van het bedrijf zijn toegestaan binnen deze bestemming. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen de opgenomen bouwvlakken met een maximaal bebouwingspercentage van 50 tot 80%. Ter plaatse zijn bedrijven toegestaan met een milieu categorie van 3.1. Afhankelijk van de ligging ten opzichte van omliggende bestaande woningen zijn er ook bedrijven met een milieucategorie 4.2, 4.1 en/of 3.2 toegestaan, voor zover opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. De Staat van bedrijfsactiviteiten is als Bijlage 1 bij de regels opgenomen. Voor het westelijk deelgebied is een maximale bouwhoogte van 12 meter opgenomen. In het oostelijk deelgebied geldt een maximale bouwhoogte van 16 meter.

Daarnaast geldt dat door de ligging in de nabijheid van Vliegbasis Eindhoven geluidzones ten aanzien van de luchtvaart zijn opgenomen alsmede luchtvaartverkeerszones. Tenslotte zijn er ook conform het geldend plan enkele veiligheidszones overgenomen als gevolg van de nabijheid van Vliegbasis Eindhoven, twee hogedruk gasleidingen, munitie en inrichtingen met gevolgen voor externe veiligheid. Detailhandel en horeca zijn uitgesloten.

Per bouwperceel is maximaal 1 bedrijf toegestaan. Een bouwperceel heeft een minimale omvang van 5.000 m2. Via een binnenplanse afwijking kan hier eventueel van af worden geweken, mits dit passend is binnen de regionale afspraken danwel noodzakelijk is voor een doelmatige invulling van het bedrijventerrein (in verband met eventuele restkavels). Ter borging van een hydrologische neutrale ontwikkeling is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor realisering van een waterbergingsvoorziening. Daarnaast is een gebruiksregel opgenomen om te borgen dat het plan voldoet aan de geldende stikstofregelgeving. De toekomstige emissie mag niet toenemen ten opzichte van de huidige emissie als gevolg van het agrarisch gebruik van de gronden (bemesting).

Verkeer:
Wegen, straten en verhardingen, fiets- en/of voetpaden, pleinen en overige verblijfsgebieden, verkeers- en parkeervoorzieningen zijn geregeld binnen de bestemming verkeer.

Groen:

Groenstructuren zoals plantsoenen, groenstroken en andere groenvoorzieningen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals fiets- en/of voetpaden, in- en uitritten etc.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is vastgelegd dat het bouwvlak uitsluitend mag worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen. Verder zijn kelders toegestaan waar gebouwen mogen worden gebouwd.

Tenslotte zijn regels opgenomen over parkeren. Bij (nieuw)bouw dient altijd voldaan te worden aan de parkeernormen van de Parkeernormennota 2021 of het op dat moment geldend beleid. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het bouwen strijdig met het bestemmingsplan. Ook is geregeld dat de gerealiseerde parkeerplaatsen in stand moeten worden gehouden om te voorkomen dat er nadien alsnog een parkeerprobleem ontstaat.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik en de regels ten aanzien van het parkeren. Bij wijziging van gebruik dient altijd voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het gebruik strijdig met het bestemmingsplan.

Ook zijn regels opgenomen in verband met het zogenaamde vogelbeperkingengebied vanwege het nabijgelegen Vliegbasis Eindhoven. Er is een verbod voor de volgende vormen van grondgebruik en enkele functies binnen het plangebied:

  • a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • c. vishouderijen met extramurale bassins;
  • d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • a. afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Er is een mogelijkheid af te wijken van dit indien kan worden aangetoond dat de belangen van Vliegbasis Eindhoven niet onevenredig worden geschaad.

Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn aanvullende regels gesteld in verband met de nabije ligging van Vliegbasis Eindhoven. Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - Inner Horizontal en Conical Surface (IHCS)' geldt in aanvulling op wat verder in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP ter waarborging van een obstakelvrij (start- en landing)vlak ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid. Tevens is voorzien in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - ILS' geldt dat die gronden (naast de andere aangewezen bestemming(en)) primair bestemd zijn als invliegroute van het vliegverkeer voor het nabij gelegen (militaire) Vliegbasis Eindhoven en het daarbij behorende verstoringsvlak van het Instrument Landing System (ILS) ter waarborging van de vliegveiligheid. De maximum bouwhoogte zoals deze voor de desbetreffende gronden is aangeduid (12 meter voor het westelijk deelgebied en 16 meter voor het oostelijk deelgebied) mag niet worden overschreden om zo de werking van de ILS niet negatief te beïnvloeden.

In verband met de ligging binnen de plaatsgebonden risicocontour (PR 10 -6) van de Vliegbasis is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - arbeidsplaatsendichtheid’ geen nieuwe kwetsbare objecten (woningen) mogen worden opgericht en dat er ter plaatse maximaal 100 arbeidsplaatsen per hectare zijn toegestaan. Door middel van een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken.

Daarnaast geldt ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen worden opgericht, vanwege de nabijheid van een bevi-inrichting.

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie' zijn geen gebouwen met een vlies- of gordijngevelconstructie en gebouwen met zeer grote glasopstanden toegestaan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van bouwgrenzen, maatvoeringen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen.

Overige regels

In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het parkeren, waarbij voldaan dient te worden aan het gemeentelijk parkeerbeleid en de hierin opgenomen parkeernormen.

Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel van het bestemmingsplan. In de overgangsregels is het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik geregeld. In de slotregel is bepaald onder welke titel het plan kan worden aangehaald.