direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schooterweg - Zilverbaan Tuincentrum
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00147-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding is dat de huidige vestiging van tuincentrum Coppelmans gevestigd aan de Sondervick 17-19 niet meer voldoet. De vestiging is verouderd en al meermalen verbouwd. Bovendien is op de huidige locatie een situatie ontstaan die leidt tot veel verkeers- en parkeeroverlast in de directe omgeving. De verplaatsing naar een ruimere en beter ontsloten locatie geeft Coppelmans de mogelijkheid een kwaliteitsimpuls te realiseren en kan daarmee inspelen op de veranderende markt en consument.

Na verplaatsing wordt de bestaande locatie herontwikkeld tot woongebied met een groene omlijsting die een verbinding legt tussen de 'groene vinger' ten oosten van de Sondervick en het landschappelijk raamwerk rondom het gehucht De Erven. Omdat de plannen voor de bestaande locatie nog niet ver genoeg zijn uitgewerkt, zijn de ontwikkelingsmogelijkheden daarvoor niet opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Het tuincentrum Coppelmans krijgt een nieuwe vestiging in Zilverackers. Onderhavig bestemmingsplan maakt deze verplaatsing naar de locatie Zilverbaan / Schooterweg mogelijk. Onderdeel van het tuincentrum is een magazijn (voor de opslag van seizoensgebonden artikelen en materialen) en een overloopparkeerplaats, ten oosten van de Schooterweg.
Daarnaast maken het woonperceel aan de Koppelenweg 7 en een strook van 20 meter langs de Poelenloop achter dit perceel onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Koppelenweg 7 is een bestaand woonperceel dat in dit bestemmingsplan een andere vorm krijgt. In de huidige situatie is een groot deel van de woonbestemming aangeduid voor het behoud van een aanwezig landschapselement en een deel van het woonperceel is opgenomen in het aangrenzende bestemmingsplan 'Zilverackers, Kransackerdorp'. Het aanwezige landschapselement wordt in de toekomstige situatie behouden. Door aanpassing van de woonbestemming kan het perceel beter worden ingedeeld. De strook langs de Poelenloop wordt ingericht als kruidenrijk en faunarijk grasland waarmee wordt bijgedragen aan de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap (zie par. 3.2.2).

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3) staat de beoogde ontwikkelingen niet toe. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarom in een passende juridisch-planologische regeling voor de verplaatsing van tuincentrum Coppelmans. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan in de vormverandering van de woonbestemming aan de Koppelenweg 7 en de aanleg van een natuurstrook langs de Poelenloop achter deze woning.

Voor de herontwikkeling van de bestaande locatie wordt een aparte procedure doorlopen.

1.2 Situering plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van het nieuw te realiseren woongebied Zilverackers en ten westen van de bestaande kern van Veldhoven. Ten noorden van het plangebied is op bijgaande luchtfoto de ontwikkeling van het woongebied Huysackers te zien.
Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de ovotonde bij de Koppelenweg en de Zittard. Aan de oostzijde ligt de Schooterweg en aan de westzijde de nieuwe Zilverbaan en de Koppelenweg. Het magazijn en de overloopparkeerplaats worden ten oosten van de Schooterweg gerealiseerd. De woning Koppelenweg 7 ligt direct ten westen van het nieuwe tuincentrum, aan de overzijde van de Zilverbaan. Ten zuiden van het plangebied is de Knegselseweg gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0001.png"

Ligging plangebied (bron: Google maps)

De woning aan de Koppelenweg 7 grenst aan de noordzijde aan het bestemmingsplan 'Zilverackers, Kransackerdorp'. Het bestemmingsplan 'Zilverbaan, 2e fase Westelijke Ontsluitingsroute' doorkruist het plangebied tussen de woning en het tuincentrum. Voor het hele plangebied is het bestemmingsplan 'Kernrandgebied' van toepassing (zie paragraaf 1.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0002.png"

Begrenzing van het plangebied (bron: Google maps)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Totdat het voorliggende bestemmingsplan van kracht is, geldt het volgende bestemmingsplan in het plangebied:

  • Bestemmingsplan 'Kernrandgebied' (vastgesteld 12 november 2013)

Hier zijn de bestemmingen Agrarisch - Kernrand, Wonen en Bos van toepassing en daarnaast de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 en gebiedsaanduidingen voor het Instrument Landing System (ILS) en de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) van vliegbasis Eindhoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0003.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kernrandgebied'

1.4 Leeswijzer

Voorliggend bestemmingsplan 'Schooterweg - Zilverbaan Tuincentrum' bestaat uit drie onderdelen. Een verbeelding waarop de bestemmingen en aanduidingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen en aanduidingen zijn opgenomen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan.
In het derde onderdeel, de toelichting, worden de keuzes, die in het bestemmingsplan zijn gemaakt, nader gemotiveerd en verantwoord.

Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving. Het relevante beleid voor het plangebied op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau wordt beschreven in hoofdstuk 3. De planologische en milieuhygiënische aspecten staan beschreven in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling toegelicht. Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het grootste deel van het plangebied is momenteel (hobbymatig) in gebruik als cultuurgrond (grasland) en dienovereenkomstig agrarisch bestemd. Op het agrarisch bestemde gedeelte ten oosten van de Schooterweg is een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw (schuur) met omliggende erfverharding in de vorm van betonplaten aanwezig. Verder zijn binnen het plangebied twee vrijstaande (en als zodanig ook bestemde) woningen gesitueerd. Beide woningen worden tijdelijk verhuurd in afwachting van de op handen zijnde ontwikkeling. De noordelijke punt van het plangebied bestaat uit een bosje in de vorm van zeer dicht op elkaar staande naaldbomen.

Koppelenweg 7 betreft een bestaande vrijstaande woning. Een deel van het bestemmingsvlak wordt weggenomen door de ontwikkeling van het gehucht Wonen in de natuur als onderdeel van het Kransackerdorp Zilverackers en een deel is gelegen ter plaatse van een te behouden landschapselement. Dit vraagt om een aanpassing van het bestemmingsvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0005.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0006.jpg"

Foto's bestaande situatie

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden de genoemde percelen ingevuld met nieuwe functies.

Locatie Koppelenweg 7 en natuurstrook langs de Poelenloop

Dit is een bestaand woonperceel. Een deel van de huidige woonbestemming (noordzijde) is opgenomen binnen het plangebied van bestemmingsplan 'Zilverackers, Kransackerdorp' en wordt dus gebruikt voor de realisatie van woningbouw op basis van dat bestemmingsplan. In voorliggend bestemmingsplan wordt de oorspronkelijke oppervlakte van de bestemming Wonen teruggebracht. Aan de voorzijde wordt het bestemmingsvlak smaller gemaakt en aan de achterzijde wordt de bestemming vergroot. Dit betekent dat er een deel van de bestemming Wonen (aan de zuidzijde) wordt omgezet naar Agrarisch - Kernrand en aan de westzijde een deel van de bestemming Agrarisch - Kernrand wordt omgezet naar Wonen. De locatie blijft bestemd voor één woning en bestaande landschapselementen worden behouden.

Ten zuidwesten van de woning Koppelenweg wordt door de gemeente ter compensatie van natuur dat is verdwenen met de aanleg van de Kempenbaan West langs de Poelenloop een strook van 25 meter ingericht als natuurgebied. Om te voorzien in een kwaliteitsverbetering van het landschap en een goede landschappelijke inpassing wordt deze strook door de initiatiefnemer verbreed met nog eens ruim 20 meter, en eveneens ingericht als natuurgebied.

Locatie tuincentrum

Binnen het plangebied wordt een tuincentrum gerealiseerd dat aansluit op trends zoals schaalvergroting en de vraag van consumenten naar beleving en service. Door het brede assortiment in producten voor huis en tuin en de oppervlakte wordt een bezoek aan het tuincentrum een dagje uit. Om deze reden wordt in het tuincentrum de mogelijkheid geboden voor een kleine horecagelegenheid als ondersteunende voorziening. Daarnaast is het mogelijk een deel van de bebouwing te gebruiken als diermedisch centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0007.png"

Het toekomstige winkelvloeroppervlak bedraagt maximaal 7.800 m² (de maximale bedrijfsvloeroppervlakte - de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten - wordt bepaald door de bouwmogelijkheden en het maximum aantal parkeerplaatsen dat kan worden aangelegd, zie ook par. 4.10.3). De bebouwing wordt alzijdig ontworpen zodat er geen sprake is van achterkantsituaties. In de buitenruimte wordt voorzien in parkeerplaatsen voor personeel en bezoekers, een buitenterras bij de kleine horecagelegenheid, een ruimte voor buitenverkoop met een open uitstraling en ruimte voor laden en lossen. Door aan de zijde van de Knegselseweg het parkeren en groen te realiseren, wordt een open zicht richting het beekdallandschap behouden.

Voorliggend bestemmingsplan biedt ook de mogelijkheid om in het gebouw een diermedisch centrum te vestigen. Hiervoor is een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 500 m² opgenomen.

Het bosgebied in de noordpunt van het perceel blijft behouden. De bestemming Bos wordt aangepast naar Natuur. Er wordt door de gemeente geïnvesteerd in de versterking van de natuurwaarden van het bos door omvorming naar gemengd bos. Deze investering is gekoppeld aan de realisatie van het Kransackerdorp Zilverackers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0008.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0009.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0011.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0012.jpg"

Impressie tuincentrum

Magazijn en overloopparkeerplaats

Op het perceel ten oosten van de Schooterweg worden een magazijn en een overloopparkeerplaats gerealiseerd. Het magazijn is in hoofdzaak bedoeld voor de opslag van seizoensgebonden artikelen (niet zijnde vuurwerk) en materialen. De overloopparkeerplaats wordt alleen gebruikt op drukke dagen, denk aan weekenden en (periodes voorafgaand aan) feestdagen. De rest van het jaar oogt het als een weiland/boomgaard met bomen.
Het magazijn wordt in de uiterste noordoosthoek tegen de bosrand gerealiseerd, rekening houdend met een afschermde grondstrook aan de oostzijde (achter het gebouw). Hiermee heeft het geen invloed op de gewenste openheid van het zuidelijke deel van dit plandeel (de overloopparkeerplaats). Het gebouw krijgt het karakter van een boerenschuur (één laag met kap). Er wordt geen buitenopslag toegestaan.

De inrit naar het magazijn wordt verhard, de overloopparkeerplaats halfverhard. Het terrein zal hiermee in hoofdzaak een groene uitstraling krijgen. Er wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing. Op onderstaande impressie zijn het magazijn en de overloopparkeerplaats te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0013.png"

Impressie magazijn en overloopparkeerplaats

2.3 Beeldkwaliteit

2.3.1 Bebouwing

Voor de beschrijving van de gewenste beeldkwaliteit is het 'Ambitiedocument Samen voor ruimtelijke kwaliteit' (zie par. 3.4.4) uitgangspunt.

Hierin worden vier kernwaarden benoemd, die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in Veldhoven:

  • 1. Sterk stedelijke structuur
  • 2. Blijvend herkenbare dorpsstructuren
  • 3. Zorgvuldig opgezette ontwikkelgebieden
  • 4. Aantrekkelijke woonwijken


Voor de ontwikkeling van het tuincentrum is met name kernwaarde 3 - zorgvuldig opgezette ontwikkelgebieden - relevant. Zoals aangegeven in het ambitiedocument, kan invulling aan deze kernwaarde worden gegeven middels een beeldkwaliteitplan of, zoals in voorliggend bestemmingsplan gebeurt, een beeldkwaliteitparagraaf.

In deze beeldkwaliteitparagaaf worden de richtlijnen voor de bebouwing en voor de buitenruimte weergegeven.

2.3.1.1 Ensemble A: het tuincentrum zelf

Beeldkwaliteitrichtlijnen bebouwing

Dit is ook terug te zien aan de accenten die in de bebouwing worden verwerkt aan de verschillende zijden van het perceel (zie bijgaande impressies en de volgende paragraaf). Hiervoor is gekozen omdat het tuincentrum op een soort eiland wordt gerealiseerd en is aan te merken als een zichtlocatie. Ook wordt gekozen voor geleding in de bebouwing zodat deze minder massaal oogt. Om het gebouw in te passen in het gebied is er daarnaast voor gekozen om het gebouw een open uitstraling te geven met glas en hout.

1. Relatie tussen gebouw en omgeving

Beeldkwaliteitrichtlijnen:

  • De bebouwing ligt met de noordzijde richting een klein bosje, dat onderdeel is van het Natuur Netwerk Brabant. De overige drie zijden grenzen aan de bestaande wegen Zilverbaan, Knegselseweg, Schooterweg. Hier wordt zorggedragen voor contact tussen gebouw en openbare ruimte door transparante vlakken in de gevels, herkenbare entrees, situering van aan het gebouw verbonden functies in de buitenruimte, zoals de buitenverkoop en het terras.
  • De rangschikking van de bebouwingsvolumes speelt in op de richtingen van aangrenzende structuren (wegen, bos).

2. Samenhang vormgeving, functie en constructie

Hoe een gebouw eruit ziet (de vorm), wordt in belangrijke mate bepaald door het gebruik van het gebouw en de manier waarop het is gemaakt (constructie). Toch is de vorm meer dan alleen het gebruik en de constructie samen: de vorm voegt iets toe. Van belang is dat gebruik, constructie en vorm op elkaar aansluiten en logisch met elkaar samenhangen.

Beeldkwaliteitrichtlijnen:

  • Geen platte daken, maar kappen, passend bij kassenbouw.
  • Herkenbare hoofdentree.
  • Open- of geslotenheid koppelen aan de functie van een bouwvolume: kassen voor de planten, contact met interieur en buitenruimte bij horeca, transparante entree, meer gesloten bebouwing voor opslagfuncties e.d.

3. Evenwicht tussen helderheid en complexiteit

Een heldere structuur zorgt voor een 'kloppend' gebouw. Tegelijkertijd mag het prikkelen en intrigeren: het gaat om het evenwicht.

Beeldkwaliteitrichtlijnen:

  • Het betreft een groot gebouw. Grootschaligheid/massaliteit wordt vermeden door:
    • 1. opdeling in kleinere gestrekte rechthoekige volumes, die worden afgedekt met een kap.
    • 2. een - niet overmatige - variatie van langs- en topgevels.
    • 3. variatie in hoogte van (delen van) de gestrekte volumes.
    • 4. plasticiteit in de gevels.

4. Schaal en maatverhoudingen

Een goede harmonie in schaal en maatverhouding maakt het ontwerp sterker. Van belang is dat de verschillende onderdelen van een gebouw met elkaar samenhangen en in een juiste verhouding staan met de rest van het gebouw.

Beeldkwaliteitrichtlijnen:

  • Zorgdragen voor harmonische verhoudingen tussen bouwvolumes onderling.
  • Harmonische indeling van de gevels.

5. Materiaal, textuur, kleur en licht

Het is belangrijk dat materiaal, textuur, kleur en licht op elkaar zijn afgestemd, aansluiten bij het karakter van het gebouw en positief bijdragen aan de expressie van het bouwwerk.

Beeldkwaliteitrichtlijnen:

  • Gebruik maken van materialen met een natuurlijke, eenvoudige uitstraling: hout, glas, gemoffeld of gegalvaniseerd staal;
  • Voor de kozijnen een donkere, niet felle, kleur hanteren. Bijvoorbeeld antraciet.
  • Veel transparante vlakken hanteren in de gevels, afgewisseld door vlakken van hout.
  • Afwisseling in textuur voor de houten gevelvlakken draagt bij aan vermindering van een grootschalig beeld van de bebouwing.
  • Plaatselijk mogelijkheden bieden voor beplanting tegen de (gesloten) gevels. Hierdoor wordt bijgedragen aan de afwisseling in het gevelbeeld, wordt een groen en duurzaam beeld gecreëerd en wordt duidelijk wat het tuincentrum verkoopt.

Referentiebeelden bebouwing tuincentrum

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0014.png"

2.3.1.2 Ensemble B: het magazijn aan de overzijde van de Schooterweg

Beeldkwaliteitrichtlijnen bebouwing

1. Relatie tussen gebouw en omgeving

Beeldkwaliteitrichtlijnen:

  • De rangschikking van de bebouwingsvolumes speelt in op de richtingen van aangrenzende structuren (wegen, bos).

2. Samenhang vormgeving, functie en constructie

Beeldkwaliteitrichtlijnen:

  • Geen platte daken, maar kappen.
  • Dit gebouw heeft de functionele uitstraling van een grote schuur:
    • 1. overwegend gesloten gevelvlakken

3. Evenwicht tussen helderheid en complexiteit

Beeldkwaliteitrichtlijnen:

  • Eenvoudige opbouw van een rechthoekig volume met kap.

4. Schaal en maatverhoudingen

Beeldkwaliteitrichtlijnen:

  • Zorgdragen voor harmonische verhoudingen in de bouwmassa.

5. Materiaal, textuur, kleur en licht

Beeldkwaliteitrichtlijnen:

  • Gebruik maken van materialen met een natuurlijke, eenvoudige uitstraling: voornamelijk hout. Verder ondergeschikt glas en gemoffeld of gegalvaniseerd staal;
  • Voor de kozijnen een donkere, niet felle, kleur hanteren. Bijvoorbeeld antraciet.
  • Onbehandeld hout of zwart gebeitst hout eventueel gecombineerd.

6. Erfafscheidingen

Beeldkwaliteitrichtlijnen:

  • Er worden zoveel mogelijk natuurlijke afscheiding gerealiseerd (hagen/struweel, bomen, greppels).
  • Indien nodig worden open erfafscheidingen geplaatst.

Referentiebeelden bebouwing magazijn

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0015.png"

2.3.2 Buitenruimte tuincentrum en overloopparkeerplaats

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0016.png"

  • De blauwe lijnen op bovenstaande afbeelding geven aan dat er open zicht moet blijven vanaf de Knegselseweg (zuidzijde) richting het landschap. De overgang (bebouwd-onbebouwd, privé-openbaar groen) dient te worden vormgegeven als een rafelige rand.
  • Het parkeerterrein is de "voortuin" van het tuincentrum. De sfeer is niet louter functioneel, maar ook een etalage van wat er te koop is aan buitenproducten. Hierdoor krijgt het parkeerterrein meer de sfeer van een belevingstuin, als onderdeel van het tuincentrum.
  • De entree van de hoofdparkeerplaats voor autoverkeer aan de zijde van de Schooterweg ligt los van de toegang tot overloopparkeren.
  • Geen hek als terreinafscheiding, maar zoveel mogelijk 'natuurlijke' afscheidingen hanteren, zoals watergang, wadi of inheemse haag (waarin eventueel een hek is opgenomen).
  • De ontsluiting van het parkeerterrein bestaat uit asfalt of klinkerverharding en de parkeervakken worden uitgevoerd in grastegels, al dan niet gecombineerd met gebakken materialen.
  • Bijzondere natuursteen / gebakken bestratingsmaterialen benadrukken bouwdelen en de entree (voorplein).
  • Voor intensief benutte parkeerplaatsen alleen voor het middenvak grastegels hanteren. Extensief benutte parkeerplaatsen geheel in grastegels uitvoeren (zie onderstaande afbeeldingen).
  • Op het parkeerterrein voor het tuincentrum worden gespreid solitaire inheemse bomen geplant ((Fagus sylvatica (beuk), Acer pseudoplatanus (esdoorn), Quercus robur (zomereik), Quercus petra (wintereik), Castanea sativa (tamme kastanje), Prunus avium (zoete kers), Tilia cordata.(kleinbladige linde), Tilia vulgaris (Hollandse linde), Juglans regia (noot)).
  • Op de overloopparkeerplaats worden hoofdzakelijk hoogstamfruitbomen geplant zodat een beeld van een boomgaard ontstaat en enkele solitaire bomen. Voor het verlengde van de voorgevel van het tuincentrum wordt geen opgaand beplanting aangebracht om het vrije doorzicht te behouden.
  • Plantvakken tussen parkeerplaatsen en langs de gebouwen worden aangeplant volgens het green-to-colour-concept met vaste planten teneinde de biodiversiteit te stimuleren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0017.png"

Links: intensief benutte parkeerplaatsen, rechts: extensief benutte parkeerplaatsen

  • Het overloopterrein wordt alleen gebruikt op drukke dagen, denk aan weekenden en (periodes voorafgaand aan) feestdagen. De rest van het jaar moet het ogen als een weiland/ boomgaard met bomen. Het moet een volwaardig parkeerterrein zijn met een natuurlijke uitstraling met grastegels en/of honingraatmatten ingezaaid met gras.
  • Bij het magazijn een gecombineerde entree maken voor zowel magazijn als overloopparkeren. Voorzijde magazijn inpassen met groen. Er is in het gebied magazijn/overloopparkeerplaats alleen verharding toegestaan rechtstreeks op de Schooterweg ter hoogte van de toegang/inrit en voor het bevoorraden van de opslagloods.
  • De voetgangersoversteek naar de overloopparkeerplaats positioneren tegenover in/uitrit tuincentrum.

Referentiebeelden hagen als erfafscheiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0018.png"

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.

De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten :

  • 1. ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen;
  • 3. zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Omgevingsinclusieve benadering

Centraal in de te maken afwegingen tussen belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting uit de Omgevingswet van het begrip fysieke leefomgeving en wordt de noodzakelijke integraliteit van afwegingen benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is dat tussen beschermen en ontwikkelen.

Het doel van de toekomstige Omgevingswet (deze wet treedt naar verluid in werking per 1 juli 2022) is namelijk het bereiken van een balans tussen: '(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'.

Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in de omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving. Hiermee moet dus rekening worden gehouden bij het maken van beleidskeuzes. Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.

Afwegingsprincipes

Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen.

Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken & identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Planspecifiek

Vanuit de NOVI zijn geen concrete beleidskaders voor onderhavig bestemmingsplan van toepassing. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Veldhoven.

Het beleid zoals vastgelegd in de NOVI heeft geen gevolgen voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die voorheen in de SVIR waren geformuleerd. Onderdelen en/of artikelen in het Barro blijven ook naast de NOVI gelden. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Planspecifiek

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het obstakelbeheergebied rond Vliegbasis Eindhoven. Op deze gronden gelden op grond van artikel 2.6.4 van het Barro maximaal toelaatbare bouwhoogtes voor objecten ter bescherming van de veiligheid van het luchtvaartverkeer en ter bescherming van de werking van (radar)apparatuur. De bouwhoogtebeperkingen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het Barro. In paragraaf 4.14 wordt hier gedetailleerd op ingegaan.

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in de radarverstoringsgebieden van de radarstations Woensdrecht, Volkel en Herwijnen. In paragraaf 4.15 wordt hier gedetailleerd op ingegaan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro als volgt beschreven: "De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn.

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de ladder teruggebracht naar de essentie: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." (artikel 3.1.6, tweede lid, Bro).

Toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro is vastgelegd dat de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is op iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit de heersende jurisprudentie rondom de vraag wanneer er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' vloeit voort dat daarvan géén sprake is als de betreffende ontwikkeling past binnen de planologische mogelijkheden van het geldende/vigerende plan. Dat laatste is hier niet het geval waardoor een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde is.

Toetsing plan

Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van een tuincentrum met 7.800 m² winkelvloeroppervlak (wvo) met bijbehorende opslagruimte. Hierbij gaat het om de verplaatsing van het huidige tuincentrum aan de Sondervick 17-19 van circa 5.700 m² wvo. Er is sprake van een uitbreiding van circa 2.100 m² wvo. Een dergelijke ontwikkeling is aan te merken als een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling'. Het plan ligt buiten de bebouwde kom van Veldhoven. Het voorliggend plan bevindt zich in een gebied aangeduid met 'verstedelijking afweegbaar' zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Planspecifiek

In het kader van de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking is door de Stec Groep bv reeds in 2018 een marktanalyse uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. Stec concludeert dat er actuele regionale behoefte is voor de uitbreiding van Coppelmans. De nieuwe locatie heeft een beoogde omvang van zo'n 7.800 m² wvo. De totale uitbreiding van Coppelmans ten opzichte van de bestaande situatie is, zoals gezegd, circa 2.100 m². Naast de (primaire) verkoopruimte is er ruimte voor secundaire ruimten in de vorm van een kantine, kantoor, technische ruimten en opslag. Met de uitbreiding kan Coppelmans aansluiten op trends zoals schaalvergroting en de vraag van consumenten naar beleving en service. Het tuincentrum kan zich profileren als een type IV tuincentrum. Dit zijn grote tuincentra (groter dan 6.000 m²) die vaak zijn gelegen op solitaire of PDV-locaties. Ze hebben een breed assortiment en regionale aantrekkingskracht. Het zijn complete productaanbieders, met een uitgebreid aanbod huis en tuin. De behoefte aan schaalvergroting komt dus niet alleen voort uit een behoefte in kwantitatief opzicht maar speelt in hoofdzaak in op een kwalitatieve behoefte.

Primair verzorgingsgebied

Grootschalige tuincentra hebben een bovenlokaal verzorgingsgebied. Het primaire verzorgingsgebied van tuincentrum Coppelmans is Veldhoven, Waalre, Eersel, Bladel en Zuidwest-Eindhoven. Doordat het tuincentrum zich doorontwikkeld naar een type IV tuincentrum, is de reikwijdte van het tuincentrum straks groter dan in de huidige situatie. Mogelijk trekt de nieuwe vestiging ook een groter aantal bezoekers buiten het primaire verzorgingsgebied.

Alternatieve locaties

Beoordeeld is of er binnen het stedelijk gebied in het verzorgingsgebied van Coppelmans alternatieve locaties beschikbaar zijn waar de ontwikkeling gerealiseerd kan worden. De leegstand in het gebied is ongeschikt om de ruimtevraag te bedienen. Ook zijn er in het primair verzorgingsgebied geen locaties waar een tuincentrum planologisch mogelijk is van een omvang als het beoogde initiatief, anders dan plekken waar al een winkel is gevestigd. Qua omvang en kostenstructuur is vestiging in een winkelcentrum, woonboulevard of anderszins onaantrekkelijk. Geconcludeerd is dat er voor het onderhavig initiatief geen alternatieve locaties zijn in het primair verzorgingsgebied.

Actualisatie 2021

In november 2021 heeft de Stec Groep bv de marktanalyse uit 2018 geactualiseerd. Het rapport is als Bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. De eerdere resultaten met betrekking tot de behoefte en afweging van mogelijke alternatieve locaties is onveranderd.

Conclusie

De conclusie in het onderzoek is dat het aanbod aan tuincentra ten opzichte van het aantal inwoners ondergemiddeld is in het primair verzorgingsgebied ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Dit geldt ook voor het secundaire verzorgingsgebied (regio Zuidoost-Brabant).

Daarnaast wordt geconstateerd dat de ontwikkeling van tuincentra zich uit in een dalend aantal tuincentra en een stijging in het oppervlak van een gemiddeld tuincentrum. De markt verandert autonoom en tuincentra moeten investeren in de toekomst om de bedrijfsvoering duurzaam te versterken. Hier speelt tuincentrum Coppelmans op in. Gelet op deze (kwalitatieve) trend is in het onderzoek ook een kwalitatieve toetsing van het aanbod opgenomen om te beoordelen of er sprake is van een actuele regionale behoefte. In het primair verzorgingsgebied van Coppelmans is momenteel nog geen type IV tuincentrum gevestigd. Door de ontwikkeling van het tuincentrum naar een type IV tuincentrum is er dus sprake van een kwalitatieve versterking van de winkelstructuur van tuincentra in Veldhoven en omgeving. Ook in de regio Zuidoost-Brabant is het type IV tuincentra ondervertegenwoordigd.

Ook wordt in het onderzoek geconstateerd dat sprake is van een redelijk gezonde marktsituatie voor tuincentra in het primair verzorgingsgebied. De algehele conclusie is dat er wordt voldaan aan een actuele regionale behoefte. Hoewel kwantitatieve marktruimte beperkt negatief is, zien we een duidelijke kwalitatieve behoefte in de markt voor tuincentra om op te schalen naar type IV. Coppelmans speelt hierop in.

Hoewel de kans klein is dat er als gevolg van de uitbreiding winkels verdwijnen, zal het eventueel verdwijnen niet resulteren in een aantasting van de voorzieningenstructuur: er blijven altijd nog veel keuzemogelijkheden voor de consument over. Bovendien zijn tuincentra niet essentieel voor de eerste levensbehoeften en is duurzame ontwrichting niet aan de orde. Ook voor de winkelstructuur van tuincentra in de gemeente Veldhoven worden geen substantiële wijzigingen verwacht. Enig omzeteffect voor andere tuincentra is wel te verwachten. Hierbij wordt opgemerkt dat de nieuwe vestiging van Coppelmans een eigen profiel kent en daarmee een eigen doelgroep ten opzichte van de bestaande tuincentra.

Gelet op het feit dat het gaat om een reeds in het verzorgingsgebied gevestigd tuincentrum met een relatief beperkte uitbreiding en een verwachte vergroting van het verzorgingsgebied, wordt geconcludeerd dat het niet te verwachten is dat een ander tuincentrum als gevolg van de uitbreiding van Coppelmans verdwijnt. Deze functioneren in de huidige situatie ook al samen met Coppelmans, en er is sprake van een gezonde marktsituatie.

Tot slot is beoordeeld of er mogelijke effecten te verwachten zijn door het nevenassortiment van Coppelmans. Ten opzichte van de huidige situatie gaat het om een toevoeging van maximaal 105 m² wvo aan nevenassortiment. Afgezet tegen het winkelaanbod in het verzorgingsgebied is dit zeer beperkt.

Het initiatief voorziet in een (kwalitatieve) behoefte en er zijn geen alternatieve locaties beschikbaar. Er wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen het nationale beleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Vooruitlopend en anticiperend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2022 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma’s. Inmiddels is er ook een omgevingsverordening vastgesteld, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 3.2.2.

Planspecifiek

De omgevingsvisie bevat geen specifieke ambities voor het plangebied.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2023. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Enkele inhoudelijke wijzigingen zijn echter wel aangebracht. Op hoofdlijnen gaat het om:

  • een meer gebruikersvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder losse bijlagen;
  • aanpassingen waardoor de regels straks beter passen in het systeem van de Omgevingswet;
  • aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.

Zo wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven en instructieregels voor gemeenten. De instructieregels voor gemeenten hebben tot doel dat de gemeenteraad de, in de omgevingsverordening opgenomen, voorwaarden betrekt bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit).

De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die wordt bepaald door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde. Voorliggend bestemmingsplan is getoetst aan de geconsolideerde versie van 15 april 2022.

Op de kaart bij de omgevingsverordening wordt onderscheid gemaakt in Stedelijk en Landelijk gebied. Als er vanuit kwaliteit of kwantiteit nieuw ruimtebeslag nodig is voor stedelijke ontwikkelingen dan is dat (onder voorwaarden) mogelijk binnen de gebieden die zijn aangeduid als 'Verstedelijking afweegbaar'. Deze gebieden waren reeds in het verleden (2004) aangeduid als 'Integratie stad-land' (Verordening ruimte Noord-Brabant).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0019.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0020.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0021.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0022.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0023.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0024.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0025.jpg"

Uitsnede kaart Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

In deze paragraaf wordt ingegaan op de diverse onderdelen uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant die relevant zijn voor het plangebied. In bovenstaande afbeelding is te zien dat er vier werkingsgebieden gelden voor het plangebied, te weten 'Landelijk gebied', 'Verstedelijking afweegbaar', 'Natuur Netwerk Brabant' en 'Attentiezone waterhuishouding'. In de omgevingsverordening is daarnaast een aantal basisprincipes voor evenwichtige toedeling van functies aan locaties bepaald. Hierna wordt eerst ingezoomd op de vier werkingsgebieden en aangegeven hoe de ontwikkeling hierbinnen past. Daarna wordt ingegaan op de basisprincipes voor evenwichtige toedeling van functies.

Duurzame stedelijke ontwikkeling in 'Landelijk gebied' met de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar'

Het plangebied is gelegen in 'Landelijk gebied' met de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar'. Op grond van artikel 3.43 van de Interim omgevingsverordening is het mogelijk om ter plaatse van het werkingsgebied ’Verstedelijking afweegbaar’ onder voorwaarden te voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

Wat een duurzame stedelijke ontwikkeling is, is in de Interim omgevingsverordening uitgewerkt. Hieronder is per aspect aangegeven waarom de ontwikkeling is aan te merken als een duurzame stedelijke ontwikkeling.

  • a. De stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting houdt rekening met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het bestaand stedelijk gebied

Bij de nadere uitwerking van de plannen wordt invulling gegeven aan een goede stedenbouwkundige uitstraling en terreininrichting (zie beeldkwaliteitrichtlijnen in paragraaf 2.3.1). De gronden die direct aan het plangebied grenzen worden door de gemeente aangelegd volgens het inrichtingsplan (zie paragraaf 2.2) en er wordt door de initiatiefnemer voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Daarbij is rekening gehouden met de kwaliteiten en structuren in het gebied en wordt een duurzame afronding van het bestaande stedelijk gebied bereikt.
De bebouwing voor het tuincentrum en het magazijn wordt gebouwd aan de zijde waar het landschap al verdicht is door de aanwezige bebossing. De bebouwing van het tuincentrum krijgt drie voorgevels en wordt met een geleding gebouwd zodat het gebouw niet massaal oogt. Er wordt voor het tuincentrum gekozen voor materialen zoals hout en glas. Er komen geen (visueel) gesloten erfafscheidingen rondom het tuincentrum en het tuincentrum wordt groen ingepast in de omgeving. Daarnaast is rekening gehouden met openheid op het perceel richting het beekdal. Op het zuidelijk deel van het perceel wordt om die reden het parkeren gerealiseerd. Het magazijn wordt gebouwd in de vorm van een veldschuur (één bouwlaag met kap) en wordt in het uiterste noorden van het perceel ten oosten van de Schooterweg (tegen de bosrand) gesitueerd.
Op de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt hierna bij de toelichting op artikel 3.9 nader ingegaan.

  • b. Er is sprake van een duurzame energievoorziening

Duurzaamheid is tegenwoordig vanzelfsprekend. Het tuincentrum wordt (voor zover mogelijk) gasloos gebouwd en in lijn met het streven naar Nul-Op-de-Meter wordt de toepassing van zonnepanelen onderzocht. Daarnaast wordt gekeken waar invulling kan worden gegeven aan natuurinclusief bouwen door bijvoorbeeld nestkasten voor vleermuizen en vogels te integreren in de gebouwen.

  • c. Er is rekening gehouden met voldoende ruimte voor de opvang van water

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater separaat binnen de planlocatie worden verwerkt zodat op een duurzame wijze wordt omgegaan met water. In de watertoets (zie Bijlage 8) is beschreven hoe wordt voorzien in voldoende waterberging. De watertoets en het inrichtingsplan zijn uitgewerkt tot een niveau dat voldoende zekerheid geeft dat binnen en direct grenzend aan het plangebied kan worden voorzien in de benodigde waterberging.

  • d. Er is rekening gehouden met duurzame mobiliteit

De elektrische fiets is een goed alternatief voor het woon-werk verkeer < 15 km. Jonge mensen willen niet allemaal persé meer hun eigen auto hebben en zijn bereid ook auto's te delen. En natuurlijk wordt vervoer steeds schoner en duurzamer. 'Mobiliteit als een service' is het wenkende toekomstperspectief waarbij je op afroep verschillende vormen van duurzame mobiliteit ter beschikking hebt. De komende jaren wordt door de gemeente gekeken welke nieuwe concepten op het gebied van mobiliteit zich verder kunnen ontwikkelen. Hierbij wordt in ieder geval ingezet op langzaam verkeer: meer ruimte voor de voetganger en fietser. Met een fijnmazig netwerk voor voetgangers en snelle en comfortabele fietsroutes. De routes vormen de verbinding met het City centrum, de rest van Veldhoven, de stad Eindhoven én met het landschap. Het tuincentrum kan gebruik maken van deze ontwikkelingen. Het tuincentrum ligt direct tegen de kern van Veldhoven en is daarom ook met de fiets makkelijk bereikbaar. Ook is er een fietsroute gelegen over de Schooterweg. Bij het tuincentrum worden voldoende stallingsmogelijkheden voor fietsers alsmede oplaadpunten voor elektrische auto's/ fietsen gerealiseerd. Er dient te worden voldaan aan de Parkeernormennota 2021 (zie par. 4.10).

  • e. Er is sprake van een veilige omgeving die de gezondheid bevordert

Door de ontwikkelingen groen in te passen in de omgeving, parkeren halfverhard aan te leggen, het overloopterrein groen/halfverhard in te richten zodat het gebied het grootste deel van het jaar als weiland/boomgaard dienst kan doen en te investeren in de bebossing ter plaatse van het Natuur Netwerk Brabant, krijg je ter plaatse een goede leefkwaliteit, een betere luchtkwaliteit, meer biodiversiteit en minder hittestress. Op de parkeerplaatsen wordt een groot aantal volwassen inheemse bomen geplant en worden de plantvakken ter versterking van de biodiversiteit aangeplant volgens het green-to-colour-concept aangeplant. De natuurstrook langs de Poelenloop (achter Koppelenweg 7) wordt verbreed en ingericht als kruiden- en faunarijk grasland met een klein bosplantsoen en enkele inheemse bomen. Al deze maatregelen leveren een positieve bijdrage aan het aspect gezondheid.

Bij de ontwikkeling wordt daarnaast ingezet op een verkeersveilige afwikkeling van het verkeer van en naar het tuincentrum. Dit uit zich in de volgende zaken:

  • Het magazijn wordt voorzien van een eigen inrit. De overloopparkeerplaats wordt op logische wijze verbonden met de parkeerplaats bij het tuincentrum om onnodige verkeersbewegingen te voorkomen. Bezoekers kiezen doorgaans toch voor een parkeerplaats dichtbij de entree en zullen pas op afstand parkeren als de hoofdparkeerplaats geen ruimte meer biedt.
  • De entree van de hoofdparkeerplaats aan de Schooterweg wordt zo vormgegeven dat deze verkeersveilig is en dat het voetgangersverkeer gescheiden wordt van het andere verkeer.

Daarnaast is in artikel 3.45 onder a van de Interim omgevingsverordening een specifieke regeling voor tuincentra opgenomen. Dit artikel geeft aan dat als er sprake is van een kernrandzone een bestemmingsplan ter plaatse van 'Landelijk gebied' kan voorzien in:

De vestiging van een tuincentrum als:

  • 1. de omvang van de ontwikkeling past in de omgeving, gelet op een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving;
  • 2. regels worden gesteld ter voorkoming van oneigenlijke vormen van detailhandel;
  • 3. er adequate verkeers- en vervoersvoorzieningen worden getroffen.

In de toelichting bij de Interim omgevingsverordening is bepaald dat de vestiging op een bestaand bouwperceel of uitbreiding van een tuincentrum onder voorwaarden mogelijk is in een kernrandzone. Het gaat hier om een specifieke vorm van detailhandel. Door de aard en omvang van het ruimtebeslag is hiervoor vaak geen plaats beschikbaar binnen stedelijk gebied of binnen een gebied waar verstedelijking afweegbaar is. In de praktijk zijn tuincentra daarom vaak gelegen in de kernrandzone. In deze specifieke situatie is er sprake van een kernrandzone gelegen binnen 'Verstedelijking afweegbaar'. Gelet op de ligging in het gebied 'Verstedelijking afweegbaar', is het mogelijk om binnen de kaders van deze aanduiding het tuincentrum te vestigen.

Natuur Netwerk Brabant

Zowel in als direct aansluitend aan het plangebied is Natuur Netwerk Brabant aanwezig. Dit is te zien op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0026.png"

Natuur Netwerk Brabant in Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (groen)
Attentiezone waterhuishouding (begrensd met bruine stippellijn)

Om het deel van het Natuur Netwerk Brabant gelegen binnen het plangebied te beschermen conform de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant is de bestemming Natuur opgenomen die aansluit bij de regels uit artikel 3.15 van de verordening.

In artikel 3.16 van de verordening zijn regels gesteld over de externe werking Natuur Netwerk Brabant. In aanvulling op de Wet natuurbescherming moet in een bestemmingsplan dat een ontwikkeling toelaat in onder andere Landelijk gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, overeenkomstig artikel 3.22 Compensatie. Dit geldt niet voor een aantasting door de verspreiding van stoffen in lucht of water.

In de rapportage van de ecologische vervolgonderzoeken (zie Bijlage 11) zijn de waarden van en effecten op het aangrenzende NNB beschreven.

Het bos in het noorden van het plangebied bestaat uit een monotone, gelijkjarige sparrenopstand. Er is niet of nauwelijks ondergroei. Binnen dit NNB gebied zijn geen wezenlijke ecologische waarden aanwezig en de ruimtelijke ontwikkeling heeft hierdoor geen negatieve effecten op dit gebied. De gemeente investeert in de versterking van de natuurwaarden van het bos door omvorming naar gemengd bos.
Het bos ten noorden van het plangebied, ten oosten van de Schooterweg heeft meer structuurvariatie en menging van verschillende soorten.

Het bosje in de spie aan de overzijde, gelegen tussen de Zilverbaan en de Koppelenweg, heeft meer structuurvariatie en menging van verschillende soorten. Dit bosje is echter erg beperkt van omvang, waardoor ook voor dit gebied geldt dat er geen ecologische waarden worden aangetast bij de ruimtelijke ontwikkeling.

De stroken langs de Poelenloop zijn geen bos, maar staan wel als zodanig op de natuurbeheertypenkaart aangegeven. Deze stroken zullen door de gemeente Veldhoven na de realisatie van het tuincentrum worden ingericht als kruiden- en fauna rijk grasland.

Met de ontwikkeling van het tuincentrum worden geen wezenlijke ecologische waarden aangetast.

Attentiezone waterhuishouding

De gronden rondom het plangebied die zijn aangewezen aan Natuur Netwerk Brabant zijn in de omgevingsverordening ook aangeduid als attentiezone waterhuishouding. De regels hiervoor staan in artikel 3.26 van de verordening. Alleen het bos ten noorden van het tuincentrum is opgenomen binnen het plangebied. Aanvullend op de bestemming Natuur is voor dit gedeelte van het plangebied met de bestemming Natuur een gebiedsaanduiding opgenomen, waarvoor is bepaald dat deze gronden zijn aangewezen voor de bescherming van de waterhuishouding.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met de basisprincipes zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering en meerwaardecreatie.

Zorgvuldig ruimtegebruik (art. 3.6)

Doel is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Het optimaal benutten van de bestaande bebouwde omgeving draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende of bebouwingslocaties in zowel stedelijk als landelijk gebied. Het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag in het landelijk gebied door nieuwvestiging is hierbij een belangrijk uitgangspunt.

Tuincentrum Coppelmans is momenteel aan de Sondervick 17-19 in Veldhoven gevestigd. Het voorste deel van het perceel waar nu het parkeren en de kop van het gebouw staan, is gelegen binnen het werkingsgebied 'Concentratiegebied'. Het grootste deel van het perceel met de bebouwing is, net als op de nieuwe locatie, gelegen binnen 'Landelijk gebied' met de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar'. De nieuwe locatie ligt op een steenworp afstand van het 'Concentratiegebied'. Nu de oude locatie niet langer geschikt is voor de vestiging van dit tuincentrum en er ook geen geschikte andere locaties in de bestaande bebouwde omgeving aanwezig zijn (zie ook paragraaf 3.1.3), is gekozen voor een nieuwe locatie tegen het bestaand bebouwd gebied en het nieuw te ontwikkelen bebouwd gebied (Zilverackers, Kransackerdorp) aan en binnen het werkingsgebied 'Verstedelijking afweegbaar'.

De rode ontwikkelingen worden zorgvuldig op de betreffende percelen gesitueerd. Voor de positionering van de bebouwing is gekeken naar het omringende landschap. Het gebouw is richting het noorden van het perceel gepositioneerd waar sprake is van meer dichtheid vanwege het aanwezige bos. Er is voor gekozen om parkeren en groen aan de zijde van de Knegselseweg (het beekdal) te situeren. Op die manier blijft er open zicht richting het landschap. Dit uitgangspunt is ook doorgetrokken voor het perceel waarop het overloopgebied parkeren wordt gerealiseerd. Het magazijn wordt tegen de bosrand aan gebouwd en landschappelijk ingepast. Er wordt geen buitenopslag toegestaan. Omdat de overloopparkeerplaats maar een paar keer per jaar zal worden gebruikt, is ervoor gekozen om een groene parkeerplaats aan te leggen. Wanneer het gebied niet gebruikt wordt om te parkeren oogt het door deze inrichting als een weiland/boomgaard. Er is dus zoveel mogelijk rekening gehouden met het behoud van de openheid van het buitengebied. Overigens is de locatie in bestaande situatie al deels bebouwd met twee woningen met bijgebouwen en een landbouwschuur met bijbehorende terreinverharding. Op het perceel van de overloopparkeerplaats zijn een schuur en verharding met betonplaten aanwezig. Alle bestaande bebouwing en verharding wordt verwijderd.

Ten aanzien van het woonperceel aan de Koppelenweg 7 geldt dat het een bestaand woonperceel is dat in dit bestemmingsplan een andere vorm krijgt. De bouwregels en mogelijkheden op het perceel blijven gelijk aan die van het huidige woonperceel. Er kan dus geen extra verstening plaatsvinden. Het betreft ook uitsluitend een vormverandering en geen vergroting van het woonperceel. Bij de vormverandering is het zuidwestelijke deel van het woonperceel waar nu in het vigerende bestemmingsplan 'kleine landschapselementen' is opgenomen buiten de woonbestemming gehouden. Hier is voor gekozen omdat op deze wijze de aanwezige landschapselementen beter tot hun recht komen en kunnen worden beschermd.

Toepassing van de lagenbenadering (art. 3.7)

"De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd."

Het gaat hierbij om:

  • De effecten op de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden. De effecten hierop zijn uitgewerkt in de desbetreffende paragrafen (4.2 Bodem, 4.8 Water en 4.10 Archeologie en cultuurhistorie).
  • De netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.

Het plangebied ligt ter weerszijden van de Zilverbaan, die een belangrijke ontsluitingsfunctie heeft voor het omliggende gebied en een verbindingsfunctie op hoger schaalniveau. Daarnaast ligt de Schooterweg door het plangebied. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Knegselseweg, een verbindingsweg tussen Veldhoven en Knegsel. Het tuincentrum wordt ontsloten vanaf de Schooterweg. Dit betekent dat er in eerste aanleg geen extra aansluiting op de Zilverbaan wordt gerealiseerd, zoals als mogelijkheid beschreven in paragraaf 4.10. In deze paragraaf is tevens onderbouwd dat ontsluiting via de Schooterweg binnen de intensiteitsgrenzen valt, die geldt voor een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom. Op deze manier wordt het tuincentrum met bijbehorende voorzieningen op een goede manier ontsloten.
In het plangebied liggen geen watergangen. Wel is er direct ten zuiden van het plangebied , langs de Poelenloop, een klein gebied aangewezen als natuurnetwerk en in het bestemmingsplan 'Zilverbaan, 2e fase Westelijke OntsluitingsRoute' voorzien van een natuurbestemming. Ook het bosgebiedje in het noorden van het plangebied is aangewezen als Natuur Netwerk Brabant. In het voorliggende bestemmingsplan is ook voor dit bosgebiedje de bestemming Natuur opgenomen. Deze bestemming beschermt het Natuur Netwerk Brabant en de Attentiezone waterhuishouding. Dit zorgt ervoor dat er geen ongewenste ontwikkelingen kunnen plaatsvinden binnen het natuurnetwerk. Iets ten zuiden van het plangebied is de Poelenloop gelegen. De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op deze beek.

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel wordt bij de ontwikkeling nadrukkelijk aandacht besteed aan de bestaande landschappelijke kwaliteiten en de verbetering van de landschappelijke waarden in het gebied.

Er zal worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing van de percelen en kwaliteitsverbetering van het landschap. Het landschappelijk inpassingsplan zoals als bijlage opgenomen bij de regels laat zien dat zowel op eigen terrein als de gronden direct grenzend aan het plangebied langs de westrand en de zone ten zuiden van het plangebied tot aan de Poelenloop wordt geïnvesteerd in een goede landschappelijke inpassing. Dit inpassingsplan is gekoppeld aan de regels en met voorwaardelijke verplichtingen wordt veiliggesteld dat de gewenste landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd en behouden.
Op eigen terrein worden ruim 75 solitaire bomen geplant en wordt de opslagloods ten oosten van de Schooterweg in de noordoosthoek geplaatst en wordt het bos vergroot tot aan het gebouw.

De gronden tussen de Zilverbaan en het perceel van het tuincentrum en het gebied ten zuiden van het plangebied tot aan de Poelenloop worden ingezet voor de vereiste waterberging waarbij is gezocht naar een inrichting die past bij de hoogteligging van de gronden en de grondwaterstanden. Dit houdt in dat de zuidzijde een plasdraszone wordt met enkele bomen. Langs de Zilverbaan worden hoogteverschillen aangebracht waar in droge periodes een gevarieerd graslandschap ontstaat met bomen. Door te kiezen voor gevarieerde hoogtes en een spreiding van bomen wordt de strakke perceelsgrens van het tuincentrum niet als zodanig ervaren. Ook deze inrichting draagt bij aan een goede landschappelijke inpassing.

Meerwaardecreatie (art. 3.8)

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:

  • de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  • de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

Meerwaarde wordt met de beoogde verplaatsing van het tuincentrum hoofdzakelijk gecreëerd doordat de woon- en leefomgeving in de directe omgeving van de bestaande locatie enorm wordt verbeterd. De huidige verkeersaantrekkende werking en de overlast door de grote parkeervraag heeft grote invloed op het omliggende woongebied. Voor de herontwikkeling van de bestaande locatie wordt te zijner tijd een aparte planologische procedure gevolgd.

Ook direct grenzend aan de nieuwe locatie wordt gelijktijdig met het realiseren van het tuincentrum geïnvesteerd in de natuurwaarden.

Kwaliteitsverbetering van het landschap (art. 3.9)

In artikel 3.9 is een aantal uitgangspunten opgenomen dat hieronder per onderdeel worden toegelicht.

  • Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in 'Landelijk gebied' bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Het plangebied is met de aanleg van de Zilverbaan een geïsoleerd gebied geworden als onderdeel van het stedelijk gebied van Veldhoven. Met de verplaatsing van het bestaande tuincentrum ontstaat een aantrekkelijke entree tot Veldhoven komende vanaf de snelweg. Met een zorgvuldige vormgeving van de naar het buitengebied en de Zilverbaan gekeerde gevels en de beoogde inrichting van de daaraan grenzende gronden is sprake van een fysieke verbetering van het gebied. Zoals hiervoor al is opgemerkt, wordt voor de herontwikkeling van de bestaande locatie een aparte planologische procedure gevolgd.

Het magazijn aan de oostzijde van de Schooterweg wordt landschappelijk ingepast door de noord- en oostgevel af te schermen door een bosstrook. Voor een goede landschappelijk inpassing wordt ook de 25 meter brede natuurstrook die door de gemeente langs de Poelenloop, achter Koppelenweg 7, als zodanig wordt ingericht, door de initiatiefnemer verbreed tot 45 meter.

  • Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan.

Bij de invulling van het gebied is zowel qua aanplant van groen als de te realiseren bebouwing aansluiting gezocht bij de kenmerken van het gebied. De bebouwing voor het tuincentrum en het magazijn wordt gepositioneerd aan de zijde waar het landschap al verdicht is door bebossing. Het magazijn wordt gebouwd in de vorm van een veldschuur (één bouwlaag met kap). De bebouwing van het tuincentrum krijgt drie voorgevels en wordt met een geleding gebouwd zodat het gebouw niet te massaal oogt (zie par. 2.3). Er wordt voor gekozen om geen erfafscheidingen rondom het tuincentrum te plaatsen, die het doorzicht belemmeren, en het tuincentrum groen in te passen in de omgeving. Daarnaast is rekening gehouden met openheid op het perceel richting het beekdal. Op dit deel van het perceel wordt groen en parkeren gerealiseerd. De situering van de bebouwing op de percelen is in het bestemmingsplan juridisch vastgelegd door te werken met bouwvlakken.

  • Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
    • 1. de op grond van de Interim omgevingsverordening verplichte landschappelijke inpassing;
    • 2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    • 3. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    • 4. het wegnemen van verharding;
    • 5. het slopen van bebouwing;
    • 6. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
    • 7. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Om het tuincentrum te kunnen realiseren, worden er enkele kleine landschapselementen verwijderd. Deze worden gecompenseerd door de eerder genoemde landschappelijke inpassing. Voor de woning geldt dat het bestaande landschapselement op het zuidwestelijke deel van de huidige woonbestemming buiten het woonperceel komt te liggen waardoor dit beter tot zijn recht komt.

De bestemming Bos voor het bosgebiedje ten noorden van het nieuwe tuincentrum wordt met voorliggende bestemmingsplan aangepast in de bestemming Natuur.

Op de percelen is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig. De bestaande opstallen en verhardingen worden gesloopt c.q. verwijderd.

Verbetering van de kwaliteit vindt bij het voorliggende initiatief ook plaats op de bestaande locatie. Het tuincentrum maakt plaats voor een woonfunctie en de versterking van de gewenste groene verbinding tussen de bebouwde kom van Veldhoven en het buitengebied (zie par. 3.4). Het bestaande fietspad (Cees Sleegerspad) komt in een meer groene setting te liggen.

Voor de berekening van de financiële bijdrage voor de waardevermeerdering die ontstaat voor de gronden binnen het plangebied door de aanpassing van met name onbebouwbare bestemmingen naar de bestemming Detailhandel - Tuincentrum hanteert de gemeente de Landschapsinvesteringsregeling De Kempen. Deze landschapsinvesteringsregeling (LIR) is van toepassing op alle ontwikkelingen in het buitengebied die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan, maar waaraan vanuit ruimtelijke overwegingen toch medewerking kan worden verleend. In onderhavig situatie is sprake van zo'n situatie.
De regeling komt erop neer dat 20% van de meerwaarde van de nieuwe locatie van het tuincentrum, die vanwege de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan tot stand komt, in de vorm van een kwaliteitsverbetering moet worden geïnvesteerd door de initiatiefnemer. Voor de waardebepaling is gekeken naar vergelijkbare ontwikkelingen binnen de provincie. Na afstemming met de provincie is geconcludeerd dat met de verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden een meerwaarde wordt gecreëerd van bijna € 347.500. 20% van deze meerwaarde betekent dat er een landschappelijke investering wordt verwacht met een waarde van € 69.500.
Binnen het plangebied wordt een bedrag van ruim € 100.000 geïnvesteerd. De fysieke maatregelen die hiervoor moeten worden genomen zijn onderdeel van de inrichting van de onbebouwde delen van het plangebied (zie ook de beschrijving van de toekomstige situatie in par. 2.2). De landschappelijke inpassing, waarvan de aanleg en instandhouding als voorwaardelijke verplichting is opgenomen in artikel 5.4.6 van de planregels, bevat een groot aantal maatregelen die onderdeel zijn van de landschappelijke investering. Het betreft onder andere het aanleggen van nieuwe natuur en bos en het aanplanten van bomen met een grotere stamomtrek.

Het parkeerterrein voor het tuincentrum krijgt een groene uitstraling. De helft van het aantal parkeerplaatsen wordt halfverhard aangelegd en reststroken worden ingericht als waterberging en beplant. Er worden volwassen inheemse bomen geplant om het terrein direct een robuuste groene uitstraling te geven. De overloopparkeerplaats blijft onverhard. De onverharde gronden rondom de opslagloods bestaan uit kruiden- en faunarijk grasland en wordt gedeeltelijk verlaagd aangelegd als waterberging. Ook op de overloopparkeerplaats worden bomen geplant met een stamdiameter die het gebied (de boomgaard) direct een groen aanzien geeft.
Naast investeringen op het perceel van het tuincentrum wordt ook een strook grond langs de Poelenloop achter Koppelenweg 7 ingericht als kleinschalig kruiden- en faunarijk grasland. Voor deze gronden is de bestemming Natuur opgenomen en is het landschappelijke inpassingsplan van toepassing, zoals toegevoegd als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan. Voor de aanleg en instandhouding van de landschappelijke maatregelen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Ter versterking van de landschappelijke inpassing van het nieuwe tuincentrum wordt ten zuiden van het plangebied een klein bosplantsoen aangelegd. Dit bosplantsoen geeft een gevarieerder beeld langs de Poelenloop en biedt beschutting voor de nieuwe verblijfplaats voor de steenmarter (zie paragraaf 4.9.2).

Tot slot zal bij de nadere uitwerking van de plannen worden bezien of aanvullende natuurinclusieve maatregelen kunnen worden genomen. Hierbij moet worden gedacht aan steenuilenkasten, palen voor roofvogels of nestkasten voor diverse vogelsoorten.

Conclusie

De beoogde realisatie van het tuincentrum met bijbehorend magazijn en overloopparkeerplaats en de aanpassing van de woonbestemming ter plaatse van de Koppelenweg 7 passen binnen het provinciale beleid.

Het betreft een duurzame stedelijke ontwikkeling binnen de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar'. Bovendien wordt een grote kwaliteitsverbetering bewerkstelligd op de bestaande locatie van het tuincentrum aan de Sondervick. Zowel qua functie als bebouwing ontstaat een situatie die beter aansluit bij de directe omgeving, en wordt invulling gegeven aan de ambitie van de gemeente om groene verbindingen in oostwestelijke richting te realiseren tussen het stedelijk en landelijk gebied.
Omdat de kwaliteitsverbetering op de bestaande locatie niet is gekoppeld aan de ontwikkeling van het nieuwe tuincentrum is op basis van normbedragen toepassing gegeven aan de LIR. De investeringsbijdrage die dit heeft opgeleverd, wordt ingezet voor een goede landschappelijke inpassing en de kwaliteitsverbetering van het landschap. De maatregelen en inrichtingsvereisten zijn op kaart gezet en als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Integrale Strategie Ruimte Metropoolregio Eindhoven (ISR)

In 2016 is Brainportregio Eindhoven door het Rijk erkend als één van de drie mainports. De 21 gemeenten van de Metropoolregio Eindhoven (MRE) hebben een gezamenlijke ambitie: de Brainport Eindhoven verder ontwikkelen tot een economische topregio die internationale allure verbindt aan regionale eigenheid.

De ISR is een ambitie, inspiratie- en kansendocument voor de regio. Het is een basis van waaruit partijen op verschillende niveaus (lokaal, subregionaal en bovenregionaal) werken aan opgaven ter versterking van de kwaliteiten van onze regio. Het vormt een gemeenschappelijk vertrekpunt voor de subregionale en lokale beleidsontwikkeling. De ISR ondersteunt daarmee de onderlinge en met andere partijen te maken afspraken. De ISR heeft een functie voor communicatie- en lobbytrajecten. Zo is het een bouwsteen namens de regio voor de provinciale omgevingsvisie.

De ISR is opgesteld door de werkplaats Ruimte met partners uit het bedrijfsleven, wetenschap, onderwijs en overheden. De ISR zet in op 3 centrale thema’s:

  • De energieke regio: de centra van steden en dorpen zijn van bewoners en bezoekers. Inrichting is gericht op beleving en verblijfskwaliteit.
  • De verbonden regio: een onderscheidende regionale en (inter)nationale bereikbaarheid. Verplaatsen in de regio is sneller, eenvoudiger en/of leuker.
  • De innovatieve regio: economische activiteit en innovatie op werklocaties. Verbeteren van de verwevenheid tussen campussen, kennisinstellingen en de innovatieve maakindustrie met ruimte om te experimenteren.

De strategiekaart toont de keuzen, ambities en strategische projecten die van belang zijn op (inter)nationaal niveau, waaraan we als Brainportregio werken. De Brainportregio maakt onderdeel uit van de nationale Ruimtelijke Economische Ontwikkelingsstrategie (REOS). Deze richt zich op het versterken van het economisch kerngebied van Nederland. Tegelijkertijd dragen de op de strategiekaart vermelde elementen ook bij aan een versterking van de regio zelf, wat goed is voor het woon-, leef- en ondernemingsklimaat van iedereen in de regio.

De strategie is opgebouwd uit de thema’s: economisch vestigingsklimaat; woon- en leefklimaat; omgevingskwaliteit; mobiliteit; duurzaamheid en klimaat. Per thema bevat de ISR een kaart en een beschrijving van het streven en de wijze waarop dit kan worden bereikt.

Planspecifiek

De voor het plangebied relevante thema's worden hieronder nader toegelicht.

Economisch vestigingsklimaat

Met het Rijk en de noord-zuidvleugel van de Randstad wordt aan een krachtig nationaal vestigingsklimaat gewerkt, de REOS. Ambitie is het versterken van de nationale economische toplocaties en de (internationale) bereikbaarheid ervan.

Het versterken van het economische (vestigings)klimaat vraagt om een breed pakket aan maatregelen. Voorbeelden daarvan zijn een aantrekkelijke omgeving met groene verblijfsruimten, een aantrekkelijk landelijk gebied dat ook een proeftuin is voor experimenten en waar start-ups de ruimte krijgen op goed ontsloten locaties en woningen voor alle doelgroepen.

Met de verplaatsing, uitbreiding en modernisering van het tuincentrum krijgt Veldhoven binnen de MRE een detailhandelsvoorziening die bijdraagt aan de versterking van het economische (vestigings)klimaat. De nieuwe locatie ligt aan de Zilverbaan en is in tegenstelling tot de huidige locatie een goed ontsloten locatie.

Woon- en leefklimaat

Het is de ambitie om een excellent en divers woonklimaat met topvoorzieningen te kunnen (blijven) bieden, waar iedereen ontspannen kan wonen en verpozen. Daarom wordt gewerkt aan een hoogwaardige (woon)omgeving, waar het veilig en gezond is, met een compleet en goed bereikbaar (hoog)stedelijk voorzieningenpakket in Eindhoven en Helmond, een levendig hart in de andere kernen met ruimte voor ontmoeting en goed toegankelijke fraaie landschappen met een gezellige Brabantse sfeer die bijdragen aan een gezonde samenleving.

Het gaat hier om de verplaatsing van een bestaande tuincentrum. Een bestaande voorziening op een geschikte locatie direct grenzend aan de kern Veldhoven en de woningbouwontwikkeling Zilverackers. Knelpunten op de huidige locatie en het effect daarvan op de directe (woon)omgeving met betrekking tot verkeer en parkeren verdwijnen.

Omgevingskwaliteit

Het landschap is Brabants meest belangrijke kapitaal. Het aantrekkelijke mozaïklandschap met de vele beekdalen, natuurgebieden en de gemoedelijke Brabantse sfeer, met de karakteristieke dorpen, het vele erfgoed, de vele (streekgebonden) musea en natuurpoorten, gecombineerd met de kracht van de sterke hightech-profilering en de internationale allure in het stedelijk gebied, maakt de Brainportregio uniek.

Vanuit de ontstaansgeschiedenis zijn stad en ommeland nauw verweven. De Brainport is een netwerk van grote en kleinere steden, verstedelijkte en landelijke woonlandschappen. Het verder aaneen groeien van stedelijk gebied past niet bij de identiteit van Brainport. Het landschap moet opnieuw de drager zijn voor (economische) dynamiek en voor de (dorps)gemeenschappen.

Door het tuincentrum met magazijn en overloopparkeerplaats goed in te passen in het landschap doet de ontwikkeling geen afbreuk aan het landschap ter plaatse. Ook hier mag niet onvermeld blijven dat voor de bestaande locatie en de directe omgeving en enorme kwaliteitswinst wordt behaald.

Duurzaamheid en klimaat

Ambitie is om schoner, slimmer en zuiniger om te gaan met de ruimte en om grondstoffen optimaal te (her)benutten. Er wordt gestreefd naar duurzame locatieontwikkeling: herontwikkeling en transformatie van bestaande gebieden is daardoor een essentieel onderdeel. Het juiste type woon- en werkmilieu moet worden geaccommodeerd op de juiste locatie, met respect voor het landschap, het watersysteem en andere (ook sociale) waarden: naar klimaatadaptief grondgebruik in een gezonde leefomgeving.

Relatie met het bestemmingsplan

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van een tuincentrum met magazijn en overloopparkeerplaats mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt de woonbestemming ter plaatse van de bestaande woning aan de Koppelenweg 7 anders vormgegeven. Op deze bestaande woning heeft het regionale beleid geen invloed. Voor het tuincentrum met bijbehorende voorzieningen geldt dat is gekozen voor een locatie direct grenzend aan de kern Veldhoven en de ontwikkeling Zilverackers. De bebouwing wordt goed ingepast in het landschap. Hiermee is sprake van een voorziening op de juiste locatie, met respect voor het landschap. De bestaande kwaliteiten van het gebied zijn het uitgangspunt geweest voor de verdere ontwikkeling van het tuincentrum. Dit is terug te zien in de positionering van de bebouwing op de percelen (tegen de bosrand en met respect voor openheid richting het beekdal), de groene inpassing en de uitstraling van de bebouwing op het gebied.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan op de ambities en doelstellingen die zijn opgenomen in de Integrale Strategie Ruimte voor de Metropoolregio Eindhoven. Wat betreft het economisch vestigingsklimaat kan worden vermeld dat het tuincentrum een waardevolle aanvulling is op het detailhandelsaanbod in Veldhoven en daarmee de MRE.

In relatie tot de thema's woon- en leefklimaat, omgevingskwaliteit en mobiliteit kan worden aangegeven dat door het verdwijnen van het tuincentrum aan de Sondervick de verkeersintensiteit op de Sondervick en de omliggende wegen en de druk op het openbare gebied wat betreft parkeren afnemen. Dit draagt bij aan het woon- en leefklimaat en de omgevingskwaliteit ter plaatse. Het bestaande tuincentrum wordt verplaatst naar een goed ontsloten locatie aan de rand van Veldhoven.

De ontwikkeling van het nieuwe tuincentrum zal op een duurzame wijze plaatsvinden. Dit komt terug in het materiaalgebruik en de inrichting van de buitenruimte. Met maatregelen zoals de bovengrondse afvoer van water en een groene inrichting van het terrein worden negatieve effecten op het veranderende klimaat beperkt. Met de verplaatsing van het tuincentrum naar een goed ontsloten locatie wordt bijgedragen aan de doelstelling om het juiste type woon- en werkmilieu te accommoderen op de juiste locatie. De bestaande locatie wordt in lijn hiermee herontwikkeld tot woningbouwlocatie, rekening houdend met de groene verbinding tussen het stedelijk en buitengebied.

3.3.2 Regionale detailhandelsvisie Metropoolregio Eindhoven

"Leegstaande winkelpanden en borden met ‘opheffingsuitverkoop’ en ‘leegverkoop’ sieren de Nederlandse winkelstraten. Zo ook die in Zuidoost-Brabant. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retail-sector het erg moeilijk. Er is een structureel probleem ontstaan in de centra en op andere detailhandelslocaties. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt."

In de detailhandelsvisie zijn de verschillende trends en ontwikkelingen beschreven die van invloed zijn op de detailhandel. Dit zijn: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging.

Visie op detailhandel in de Metropoolregio Eindhoven

"Een goed toekomstbestendig voorzieningenniveau voor de inwoners van de regio, dat is het doel van de regionale detailhandelsvisie. Dit past bij de Brainport-profilering van de regio, waarbij de voorzieningenstructuur van groot belang is als vestigingsfactor, maar ook van cruciaal belang is voor de leefbaarheid in de kernen."

Om dit doel te bereiken, is het van belang om de regionale en bovenregionale aantrekkingskracht van de regio te versterken en te zorgen voor een excellent basisvoorzieningenniveau. Dit betekent: zorgen voor een goede mix van winkels en andere voorzieningen, slim inspelen op de internetdetailhandelstrends, een aantrekkelijk verblijfsmilieu en een goede bereikbaarheid. Maar ook in kunnen spelen op nieuwe trends en ontwikkelingen.

Een belangrijk uitgangspunt voor het versterken van een winkelgebied is concentratie of clustering van detailhandel. Door te clusteren kunnen winkels profiteren van elkaars nabijheid en van een grotere potentiële klantenkring. Voor de consument betekent dit meer keus en een betere verblijfsruimte doordat winkels dichter bij elkaar zitten.

"Nieuwe detailhandelsontwikkelingen vinden in principe plaats in het concentratiegebied. Ontwikkelingen daarbuiten worden alleen toegestaan als het gaat om een unieke kwalitatieve toevoeging die niet in een concentratiegebied past of een ontwikkeling die cruciaal is voor de leefbaarheid.

Bij alle nieuwe ontwikkelingen geldt: bepalen wat het verzorgingsgebied is, welke locatie het beste past en/of welke kwaliteit er wordt toegevoegd. De afwegingen op basis van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking zijn hierin richtinggevend.

Locaties geschikt voor PDV (Perifere Detailhandels Vestiging) zijn in de regio voldoende aanwezig om te voorzien in de lokale en bovenlokale behoeften. Uitbreiding van het aantal PDV-locaties met bovenlokale impact is dan ook niet aan de orde. Ekkersrijt vormt hierop een uitzondering, aangezien die locatie een bovenregionale functie heeft. Voor alle PDV-locaties geldt dat branchevervaging een concreet risico vormt. Handhaving en vasthouden aan de gekozen segmentering zijn hierbij van groot belang."

Tuincentra zijn in de detailhandelsvisie aangemerkt een specifieke categorie detailhandel. Ze zijn vaak solitair gevestigd, maar gaan door branchevervaging steeds meer op home & living-winkels lijken. Wellicht zouden tuincentra in de toekomst beter uitsluitend gecategoriseerd kunnen worden als PDV. De categorie vraagt specifieke aandacht en afweging. 

Regionale afspraken

Op basis van de trends en ontwikkelingen en de visie, zijn in de detailhandelsvisie regionale afspraken geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze afspraken nader uitgewerkt.

  • Detailhandel wordt geconcentreerd in bestaande winkelgebieden (ruimtelijke concentratie) om zo de hoofdstructuur te behouden en te versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen moeten passen bij het verzorgingsgebied en aantoonbaar kwaliteit toevoegen en de structuur versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen vinden in principe alleen plaats in de concentratiegebieden of op plekken waar dat voor de leefbaarheid noodzakelijk is;
  • Supermarkten worden gerealiseerd in of aan de rand van bestaande winkelgebieden;
  • Solitaire supermarkten op bedrijventerreinen of perifere detailhandelslocaties zijn niet toegestaan;
  • Perifere detailhandel (PDV) met een bovenlokale impact wordt geclusterd op bestaande locaties. Er worden in principe geen nieuwe PDV-locaties met een bovenlokale functie toegevoegd;
  • Er komt geen Retail Park of mega mall in de regio;
  • Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid voor de consument zijn toegestaan op bedrijventerreinen (passen in reguliere bestemming);
  • Zuivere afhaalpunten (pick-up points) worden geconcentreerd op bestaande detailhandelslocaties of op een kruispunt van passanten;
  • Internetwinkels met een fysieke bezoekmogelijkheid en een showroom worden gezien als reguliere winkels en worden gerealiseerd op een bestaande detailhandelslocatie;
  • Ontwikkelingen met een bovenlokale impact worden subregionaal afgestemd (nader gespecificeerd in subregionale detailhandelsvisies), ontwikkelingen met een regionale impact worden regionaal afgestemd.

Planspecifiek

Tuincentra worden in de visie als een categorie aangemerkt die specifieke aandacht en afweging behoeft. In de visie is dit niet nader uitgewerkt. De visie geeft voor deze specifieke vorm van detailhandel dus geen nadere toetsingscriteria.
Bovendien betreft het hier geen nieuwvestiging, maar verplaatsing van een bestaand tuincentrum naar een geschiktere locatie. Er is dus geen sprake van het toevoegen van een vorm van PDV met een bovenlokale functie.

De verplaatsing van het tuincentrum past binnen de Regionale detailhandelsvisie Metropoolregio Eindhoven.

3.3.3 Detailhandelsvisie Stedelijk Gebied Eindhoven

Het beleid van het Stedelijk Gebied Eindhoven richt zich op behoud/versterken van de hoofdstructuur. Dit zijn de winkelgebieden met een bovengemeentelijke of zelfs bovenregionale aantrekkingskracht. Daar waar nieuwe detailhandelsontwikkelingen mogelijk gevolgen hebben voor die hoofdstructuur, is regionale afstemming gewenst. Speciale aandacht gaat uit naar de grootschalige concentraties in de periferie.

Uitgangspunten die de basis vormen voor de ontwikkeling van de detailhandelssector in het Stedelijk Gebied zijn:

  • Versterken regionale én bovenregionale aantrekkingskracht
  • Bestaande detailhandelsstructuur heeft beleidsmatig voorrang
  • Versterk dat wat sterk is
  • Nu nog de kans voor structuurversterking
  • Ruimtelijke concentratie
  • Inzetten op complementariteit en onderscheidend vermogen
  • Dynamiek en kwaliteit op verantwoorde wijze faciliteren

Detailhandel op perifere locaties

Het hoofddoel van de perifere winkelconcentraties is:

'Ruimte bieden aan branches en soorten winkels die vanwege het volumineuze karakter van de gevoerde artikelen en/of de aard en de schaal van de zaak niet of zeer moeilijk inpasbaar zijn in of aan de rand van de bestaande winkelcentra.'

De regio is erop gericht de voorzieningenstructuur en het winkelaanbod zo in te richten dat het zo optimaal mogelijk voldoet aan de consumentenvraag en het koopmotief. Voor de detailhandel op perifere locaties geldt dat dit met name gericht is op het voorzien in doelgericht laagfrequente aankopen doen. Daarbij richt het beleid zich specifiek op:

  • ruimtelijke clustering van specifieke soorten perifere detailhandel op een beperkt aantal aangewezen locaties;
  • waar mogelijk en gewenst thematisering.

Voor sommige voor perifere vestiging in aanmerking komende winkels geldt dat ze dusdanig doelgericht bezocht worden, dusdanig groot zijn of dusdanig lokaal verzorgend zijn dat clustering geen meerwaarde biedt of niet mogelijk is. Zij kunnen zich onder voorwaarden vestigen op de daarvoor geschikte (delen van) bedrijventerreinen. De detailhandel is een dynamische branche en niet alle nieuwe ontwikkelingen zijn te voorzien. Zo kunnen er specifieke redenen zijn om af te wijken van de aangegeven branchebeperkingen.

In de regio zijn vier perifere detailhandelsclusters benoemd: Ekkersrijt in Son, Engelseweg in Helmond, Kanaaldijk en De Hurk in Eindhoven en Duivendijk in Nuenen. Detailhandel die zich in alle regiogemeenten in principe op de daartoe aangewezen perifere locaties (bedrijventerreinen of delen daarvan) mag vestigen, mits qua omvang passend bij de verzorgingsfunctie van de kern of de locatie zijn onder andere tuincentra. Indien een vestiging niet ruimtelijk inpasbaar is, wordt een vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden en perifere locaties niet op voorhand uitgesloten. Met name locaties in de randzones van de bebouwde kom van kernen kunnen eventueel in aanmerking komen. Concrete initiatieven worden op basis van de locatievoorwaarden en effecten op de detailhandelsstructuur beoordeeld.

Planspecifiek

Het tuincentrum wordt verplaatst van de Sondervick 17-19 naar de onderhavige locatie. Het gaat hier dus niet om nieuwvestiging. De locatie is gelegen nabij de oude locatie zodat het winkelend publiek van de huidige winkel ook de nieuwe winkel kan blijven bezoeken. Als locatie is gekozen voor een plek aan de rand van Veldhoven. In de onderbouwing voor de ladder van duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1.3) is te lezen waarom dit de meest geschikte locatie is voor dit tuincentrum.

Om de regio te kunnen laten instemmen met een initiatief, moet aan ‘de detailhandelsladder’ voldaan worden. Dit is het geval als:

  • 1. De initiatiefnemer kan aantonen dat het initiatief een meerwaarde voor de lokale en/of regionale detailhandelsstructuur heeft. Deze meerwaarde kan zich uiten in een toename van de keuzemogelijkheden voor de consument, bijvoorbeeld omdat een thema of branche zwak vertegenwoordigd is. Of als er sprake is van een nieuwe formule die zich onderscheidt door kwaliteit, specialisatie en/of gerichtheid op één of meer bepaalde doelgroepen.
  • 2. Aangetoond kan worden dat het initiatief resulteert in een versterking van de bestaande detailhandelslocaties. Wanneer dit niet het geval is, dient nadrukkelijk beargumenteerd te worden
    of er sprake is van meerwaarde en waarom het initiatief niet in- of aangrenzend aan een bestaand winkelgebied kan worden gefaciliteerd. De argumenten dienen van ruimtelijke aard te zijn, bijvoorbeeld grootschaligheid / ruimtelijke inpassing, bereikbaarheid en parkeren en bevoorrading.
  • 3. Aangetoond kan worden dat het initiatief geen (blijvende) negatieve effecten heeft op de bestaande detailhandelsstructuur en/of in het beleid aangegeven ontwikkeling daarvan. Onder negatieve effecten wordt in ieder geval verstaan dat de keuzemogelijkheden voor de inwoners van een (kern in een) tot de regio behorende gemeente onaanvaardbaar afnemen door een winkelontwikkeling in een van de andere regiogemeenten.

Afstemming met de regio heeft plaatsgevonden. De Regionale Advies Commissie Detailhandel (RACD) heeft op 2 oktober 2018 een positief advies uitgebracht (Bijlage 2). Wat betreft de RACD kan de gemeente Veldhoven medewerking verlenen aan dit initiatief met in acht neming van de overweging van de RACD. In het advies staat:

"De RACD ziet duidelijk de kwalitatieve meerwaarde van dit initiatief. Dit neemt niet weg dat het winkeloppervlak per saldo in kwantitatieve zin wordt uitgebreid, terwijl in de regio al sprake is van een overaanbod. Hiervan moeten we met z’n allen bewust zijn. Dit betekent dat deze uitbreiding van de koopmogelijkheden zonder meer leidt tot koopmindering elders. De omvang is weliswaar niet dusdanig groot dat dit effect heeft op winkelgebieden als geheel en dit zal zeker niet leiden tot het omvallen van winkelgebieden. Een optelsom van meerdere van dit soort initiatieven kan hier echter wel voor zorgen.

De RACD pleit er daarom voor dat het initiatief van Coppelmans en de nieuwe locatie in het bestemmingsplan duidelijk als tuincentrum wordt bestemd en als uitzondering wordt beschouwd, zoals in de detailhandelsvisie staat beschreven. Er mag geen ruimte zijn voor andere detailhandelsontwikkelingen en voorkomen moet worden dat de locatie wordt doorontwikkeld tot een regulier winkelgebied."

Aan deze overweging van de RACD wordt voldaan in dit bestemmingsplan. Er is een bestemming specifiek voor het vestigen van een tuincentrum opgenomen. Hierdoor zijn geen andere detailhandelsontwikkelingen mogelijk en is er ook geen sprake van doorontwikkeling tot een regulier winkelgebied. Zoals reeds is aangegeven in paragraaf 3.1.3 heeft een actualisatie van de marktanalyse op basis waarvan de RACD een positief advies heeft gegeven, geen andere resultaten opgeleverd.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Veldhoven Stad van dorpen in het hart van de Brainport'

Op 8 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Veldhoven de 'Omgevingsvisie Veldhoven, Stad van dorpen in het hart van de Brainport' vastgesteld. In deze omgevingsvisie geven wij aan waar we als gemeente op inzetten bij de ontwikkeling van Veldhoven tot 2040. Deze visie geeft hiermee richting en kaders aan voor toekomstige ontwikkelingen, initiatieven en beleid.

Op basis van drie kernopgaven wordt beschreven waar de gemeente voor staat tot 2040. Deze drie kernopgaven vormen samen de ruimtelijke koers voor Veldhoven:

1. Investeren in stedelijke en dorpse kwaliteiten

2. Verder bouwen aan de innovatieve en bereikbare maakstad

3. Werken aan een duurzame en gezonde leefomgeving

In de omgevingsvisie zijn per kernopgave een aantal strategische keuzen bepaald. Zo is er op basis van de kernopgaven bijvoorbeeld gekozen voor een sterk stedelijke structuur, het citycentrum als bruisend en multifunctioneel hart, het behoud van een herkenbare dorpse structuur, het werken aan gezonde wijken, het verduurzamen van de gebouwde omgeving en het werken naar toekomstbestendige woonwijken en werkmilieus. Omdat wordt gestreefd naar een zo inzichtelijk en voorspelbaar beleid in de omgevingsvisie is er een gebiedsgerichte vertaling van deze strategische keuzes in de omgevingsvisie opgenomen. In deze gebiedsgerichte vertaling zijn de integrale ambities voor een gebied op een rij gezet. Zo is per gebied de karakterisering en opgave verwoord en zijn de kaders waarbinnen ontwikkelingen mogen plaatsvinden, weergegeven.

In de omgevingsvisie is tevens opgenomen dat bij elke ontwikkeling als uitgangspunt geldt dat minimaal een neutraal, maar bij voorkeur een positief effect wordt behaald op de thema's natuur en biodiversiteit, gezondheid, bodem en water.

Planspecifiek

De locatie van de ontwikkeling ligt in een gebied wat is aangeduid als gezonde en duurzame wijken. De omgevingsvisie bevat met name ambities op het vlak van woningbouw en het versterken van bestaande detailhandelslocaties. De ambities en keuzes uit de omgevingsvisie worden nog verder uitgewerkt in gebiedsgerichte en thematische programma’s. Het Programma detailhandel is er daar één van.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0027.png"

Uitsnede kaartbeeld met de visie voor Veldhoven in 2040

In de omgevingsvisie is opgenomen dat de gemeente Veldhoven stedelijke werkmilieus biedt waarin wonen, werken en recreëren in elkaar overlopen. Het nieuwe tuincentrum wordt op een aansprekende locatie aan de rand van Veldhoven gebouwd binnen het gebied dat is aangewezen voor duurzame ontwikkelingen. In de omgevingsvisie staat ook dat een goede bereikbaarheid cruciaal is voor toekomstbestendige werklocaties en woonwijken. Via de ovotonde op de Zilverbaan en via de Knegselseweg is sprake van een goede bereikbaarheid van de nieuwe locatie.

Met het verdwijnen van het bestaande tuincentrum aan de Sondervick ontstaat ruimte voor een meer passende functie in het stedelijk gebied. Het perceel zal worden vergroend en de parkeerdruk wordt weggenomen. Er wordt bijgedragen aan het thema gezonde wijken. Gelet op de verkeersaantrekkende werking van het tuincentrum is een locatie aan de rand van Veldhoven aan de Zilverbaan meer passend.

Er wordt met de bouw van het tuincentrum aan de Zilverbaan verharding toegevoegd maar door de afkoppeling van hemelwater, een groene inrichting van de onbebouwde buitenruimte met volwassen bomen en het realiseren van voldoende waterberging wordt hittestress en wateroverlast voorkomen.

Door de toepassing van een grote variatie aan beplanting wordt bijgedragen aan de kwaliteit van de groene ruimte en wordt de biodiversiteit vergroot. Niet alleen op eigen terrein maar ook op de gronden tussen het tuincentrum en de Zilverbaan en langs de Poelenloop ten zuidwesten van de woning Koppelenweg 7 worden inheemse bomen geplant en wordt kruiden- en faunarijk grasland toegevoegd.

Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan de duurzame ontwikkeling van Veldhoven. De ontwikkeling vindt plaats op een goed ontsloten locatie en biedt kansen voor een passende herontwikkeling op de bestaande locatie aan de Sondervick. De beoogde ontwikkeling past dus goed in de visie die de raad voor de toekomst van Veldhoven heeft vastgesteld.

3.4.2 Meebewegen binnen kaders, visie op detailhandel in Veldhoven

De gemeenteraad heeft op 24 februari 2015 de Visie op detailhandel in Veldhoven 'Meebewegen binnen kaders' vastgesteld. De detailhandelsvisie speelt in op de veranderingen in de detailhandelssector en stelt kaders waarbinnen de markt haar werk moet kunnen doen. Doel van de visie is om te komen tot een zo interessant mogelijk detailhandelsaanbod voor de inwoners en bezoekers van Veldhoven.

Detailhandelsstructuur

De visie op de detailhandelsstructuur kenmerkt zich door een hoofdstructuur (gevormd door de winkelcentra die belangrijk zijn voor heel Veldhoven: City Centrum, Kromstraat, Heikant, Mira, De Run 3000, bouw- en tuincentra en Health Technology Park) en een hulpstructuur. De winkelcentra die deel uitmaken van de hoofdstructuur liggen geografisch gunstig ten opzichte van elkaar, zodat het merendeel van de Veldhovenaren binnen 800 meter afstand een aanbod heeft van dagelijkse goederen. Voorop staat het voorkomen van leegstand in centra van de hoofdstructuur.

Over bouw- en tuincentra staat vermeld dat deze geen dagelijkse goederen mogen verkopen en dat grootschalige uitbreiding van het niet-dagelijks aanbod ongewenst is. Verplaatsing van bouw- en tuincentra is wel mogelijk. Bij uitbreiding of verplaatsing groter dan 2.500 m² winkelvloeroppervlak dient regionale afstemming plaats te vinden.

Planspecifiek

Het tuincentrum krijgt een winkelvloeroppervlak van maximaal 7.800 m². Het huidige tuincentrum aan de Sondervick 17-19 heeft een winkelvloeroppervlakte van 5.700 m². Er is dus sprake van een vergroting van circa 2.100 m². Hiermee is regionale afstemming aan de orde. Deze regionale afstemming heeft plaatsgevonden en op 2 oktober 2018 heeft de Regionale Advies Commissie Detailhandel een positief advies uitgebracht. Het advies is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

3.4.3 Gemeentelijk Verkeers- Vervoersplan

De gemeenteraad van Veldhoven heeft op 29 oktober 2019 het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het verkeersbeleid, dat in 2007 werd vastgesteld (VerkeersCirculatiePlan), gaf nadrukkelijk aandacht aan de verkeersstructuur, waarvan veel is uitgevoerd. Het GVVP is breder georiënteerd. Er is naast aandacht voor de auto ook aandacht voor alternatieven. De ambities op dat vlak zijn hoog. Het GVVP heeft in de basis een looptijd tot en met 2030.

Door de vele ontwikkelingen in Veldhoven neemt het aantal bewoners en werknemers de komende periode flink toe. De keerzijde van deze ontwikkelingen is dat ook de druk op de mobiliteit toeneemt. De ontwikkeling van Zilverackers, de verdere ontwikkeling van De Run en de aansluiting op de A67, inclusief de N69, en de Zilverbaan zorgen eveneens voor veranderende en extra verkeersbewegingen. Daarbij moet structureel aandacht worden besteed aan de verkeersveiligheid en leefbaarheid. In het GVVP worden hiervoor aan de hand van tien modules ambities beschreven. Bij het GVVP zijn kaarten opgenomen met het gewenste fietsnetwerk, (H)OV netwerk en de wegcategorisering.

Door de voltooiing van de Zilverbaan en de realisatie van de aansluiting A67 en upgrading van de route Locht - Kempenbaan, wordt de ontsluiting en bereikbaarheid van Zilverackers gefaciliteerd. Ook de ontsluiting van het tuincentrum heeft baat bij deze ontwikkeling.

In het GVVP is een nieuwe fietsroute door Zilverackers voorzien. Deze sluit aan op de bestaande fietsroute op de Knegselseweg via de Schooterweg. Deze route loopt ten zuiden van het nieuwe tuincentrum.

Planspecifiek

De bestaande wegen grenzend aan het plangebied (Schooterweg en Koppelenweg) zijn aangeduid als erftoegangswegen. De Knegselseweg is een erftoegangsweg plus. De Zilverbaan valt in de categorie gebiedsontsluitingsweg. Het verkeer van het tuincentrum en de overloopparkeerplaats wordt afgewikkeld via de Schooterweg. Mogelijk dat in de toekomst een aansluiting op de Zilverbaan wordt aangelegd.

Door het verdwijnen van het tuincentrum aan de Sondervick neemt de verkeersintensiteit op de Sondervick en de omliggende wegen af en zal de druk op het openbare gebied wat betreft parkeren afnemen.

3.4.4 Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit'

In het voorliggende bestemmingsplan wordt het gebruik van de gronden en de toegestane bebouwing binnen het plangebied geregeld. Hiernaast voert de gemeente welstandstoezicht op bouwplannen, op basis waarvan aspecten als architectonische verschijning en materiaalgebruik worden getoetst. Het gemeentelijk beleid is opgenomen in het Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit' zoals op 14 mei 2019 is vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0028.jpg"

Kernwaardenkaart uit ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit'

Het ambitiedocument vervangt de huidige welstandsnota. Het accent ligt hierbij op 'uitstraling', 'herkenbaarheid' en 'architectuur'. Het document bevat 4 kernwaarden en 5 architectuurprincipes. Het tuincentrum is gelegen tegen de kernwaarde 'zorgvuldig opgezette ontwikkelgebieden'. Een ontwikkeling kan maar 1x goed worden ‘weggezet’ en moet ‘kloppen’. Een sterk fundament is essentieel.

Uitgangspunt voor iedere ontwikkeling is dat het moet leiden tot een kwaliteitsimpuls. Iedere ontwikkeling moet op een logische locatie en op een zodanig goede wijze worden ingepast, dat er sprake is van een meerwaarde voor iedereen.

Planspecifiek

Het ambitiedocument vormt een afzonderlijk toetsingskader bij de vergunningverlening en behoeft geen doorwerking in de planregels van het bestemmingsplan. In paragraaf 2.3 is reeds ingegaan op de gewenste beeldkwaliteit.

3.4.5 Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen

De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan er vanuit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

Planspecifiek

De beleidsregels Bereikbaarheid en bluswatervoorziening worden als afzonderlijk toetsingskader gehanteerd bij de vergunningverlening en behoeven geen doorwerking in de planregels van het bestemmingsplan.

3.4.6 Milieubeleidsplan

De gemeenteraad heeft op 9 februari 2010 het Milieubeleidsplan vastgesteld. Het Milieubeleidsplan zet in op een duurzame ontwikkeling van Veldhoven. Deze ontwikkeling vraagt op diverse fronten een andere wijze van werken - een transitie van de gemeente Veldhoven. In het milieubeleidsplan is de transitieopgave beschreven. Het plan bevat de milieu- en duurzaamheidambities voor 2030 en de beleidskaders voor de komende jaren.

In het milieubeleidsplan staat het begrip 'ontwikkeling' centraal. Naast een duurzame ontwikkeling wil de gemeente Veldhoven inzetten op een ontwikkeling waarbij mensen en instanties uit Veldhoven en de regio nadrukkelijker worden betrokken bij het vormgeven en invullen van het Veldhovense milieubeleid. Dit betekent onder andere dat het milieubeleidsplan niet gedetailleerd vastlegt wat er de komende jaren moet gebeuren. In het plan zijn wel de kaders beschreven waarbinnen de ontwikkelingen vorm moeten krijgen en worden diverse handvatten geboden.

Planspecifiek

Het Milieubeleidsplan is strategisch van aard en bevat geen concreet beleid dat direct kan worden vertaald in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieuhygienische aspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Algemeen

Het landelijk beleid met betrekking tot de bodemkwaliteit gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie: de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor elke functiewijziging dient onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit, waarbij moet worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

In het kader van deze beoordeling wordt gekeken naar de gemeentelijke “Bodemkwaliteitskaart”, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 15 juli 2010 (en op 23 oktober 2015 ongewijzigd verlengd met 5 jaar). Het is op basis van het aantal beschikbare gegevens mogelijk gebleken om voor het gehele grondgebied van de gemeente met de vereiste nauwkeurigheid de gemiddelde bodemkwaliteit vast te stellen evenals de 95-percentielwaarden.

4.1.2 Onderzoek en conclusie

Door Econsultancy is in juni 2021 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen als bijlage 4. Uit dit onderzoek is gebleken dat binnen het plangebied, voor zover bekend, geen bodemonderzoeken zijn uitgevoerd. Op basis van verzamelde informatie is voor de verschillende delen van het plangebied waar het tuincentrum wordt gevestigd, de onderzoeksstrategie bepaald. De bebouwde delen van het plangebied zijn daarbij aangemerkt als verdacht.

Archimil heeft in het najaar van 2021 een verkennende bodemonderzoek verricht voor het gehele plangebied. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen als bijlage 5.

Uit het verkennend bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd. Op de locatie Koppelenweg 7 zijn, behoudens een stookplaats, geen waarnemingen gedaan die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Grotendeels levert de kwaliteit van de grond en het grondwater ten oosten van de Zilverbaan geen belemmeringen op voor de ontwikkeling van een tuincentrum binnen het plangebied, behoudens de volgende situaties:

  • Ten zuiden van de schuur ten oosten van de Schooterweg is langs één gevel sprake van een geval van bodemverontreiniging in de toplaag van de bodem.

    Wanneer graafwerkzaamheden plaatsvinden, dienen deze als sanering te worden beschouwd, en vooraf te worden gemeld bij het bevoegd gezag. De vrijkomende grond dient naar een erkende verwerker te worden afgevoerd.
  • In delen van het plangebied waar nu bebouwing aanwezig is, zijn zwakke tot sterke bijmengingen met puin waargenomen die niet zondermeer als onverdacht voor asbest worden beschouwd.

    Er wordt geadviseerd om ter plaatse een verkennend onderzoek naar asbest te laten uitvoeren.


Verkennend onderzoek asbest

Door Archimil is in april 2022 een verkennend onderzoek naar asbest uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 6. Op basis van de gegevens van de reeds uitgevoerde onderzoeken is op de locatie een maaiveldinspectie uitgevoerd en zijn verspreid over een tweetal terreindelen totaal 28 gaten gegraven. De uitkomende grond is gezeefd op 20 mm waarna de grove fractie is geïnspecteerd op het voorkomen van asbestverdachte materialen. Van de fijne fractie zijn vier mengmonsters onderzocht op het gehalte aan asbest.

Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat noch op het maaiveld noch in de bodem asbest is aangetoond en dat de onverdachtheid van de locatie voor een bodemverontreiniging met asbest hiermee is bevestigd.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. Sinds 1 januari 2007 geldt de Wet geluidhinder (Wgh). Met artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd.

Geluidhinder kan ontstaan als gevolg van verschillende activiteiten. De Wet geluidhinder vormt het wettelijk kader voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en geluid afkomstig van geluidgezoneerde bedrijventerreinen.

4.2.2 Onderzoek en conclusie

Voor het plangebied geldt dat er geen geluidsgevoelige functies worden toegevoegd waarop de Wet geluidhinder betrekking heeft. Een tuincentrum en magazijn zijn niet aan te merken als geluidsgevoelige functies. Dit geldt wel voor de woning aan de Koppelenweg 7. Het bestemmingsplan ziet hier uitsluitend op een andere vormgeving van de bestemming Wonen. De woning is al aanwezig dus het betreft hier een bestaande situatie.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’) bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen wanneer sprake is van één of meer van de volgende gevallen:

  • a. er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden;
  • b. de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft tenminste gelijk;
  • c. het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht;
  • d. de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij ministeriële regeling (de Regeling niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin (o.a.) het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m² en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m² en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

4.3.2 Onderzoek en conclusie

Het tuincentrum valt niet onder één van de categorieën uit de ministeriële regeling. Door Econsultancy is in oktober 2021 een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen als bijlage 7. Uit dit onderzoek is gebleken dat de verkeersgeneratie als gevolg van de nieuwvestiging van het tuincentrum niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. De maximale bijdrages van 0,80 en 0,18 µg/m3 voor respectievelijk NO2 en PM10 langs de wegen voldoen aan de NIBM grenswaarde van 1,2 µg/m3.

Een nader luchtkwaliteitsonderzoek voor het plan is niet noodzakelijk.

Ook is beoordeeld of er ter plaatse van het nieuwe tuincentrum sprake is van een (dreigende) overschrijding van luchtverontreinigende stoffen. Er wordt ruim voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

Geconcludeerd wordt dat er in het kader van de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de verplaatsing van het tuincentrum.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

4.4.1 Algemeen

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst zijn de bedrijfsactiviteiten ingedeeld in categorieën en is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies waar gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening mee kunnen houden. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij afstanden moeten worden aangehouden tussen milieugevoelige en milieubelastende functies.

In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' zijn twee Voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de 'Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.

Voor de individuele bedrijfspercelen is uitgegaan van de milieuzonering op basis van de 'Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' waarvoor in de VNG-brochure twee omgevingstypen worden onderscheiden: rustige woonwijk'/'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De indicatieve afstanden uit de bedrijvenlijst zijn de afstanden die - in nieuwe situaties - gelden tussen de grens van een bedrijfsperceel en de gevel van een woning in een 'rustige woonwijk'. Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag deze afstand worden gecorrigeerd en kan de indicatieve afstand met één trede worden verlaagd. De (indicatieve) afstanden tussen een bedrijfsperceel en een woning in een 'rustige woonwijk' variëren van 10 meter voor milieucategorie 1 tot 1.500 meter voor milieucategorie 6. De systematiek van de VNG-brochure is met name toepasbaar in nieuwe situaties. Voor bestaande situaties is veelal de milieuwetgeving leidend en kan sprake zijn van kleinere afstanden tussen bedrijven en gevoelige functies.

4.4.2 Onderzoek en conclusie

Voor een tuincentrum geldt ingevolge de VNG-brochure een richtafstand van 30 meter. Omdat de woningen aan het Grote Kerkepad binnen de invloedssfeer van de Kempencampus liggen en de woningen aan de Knegselseweg en Schoot grenzen aan een bedrijfsperceel, kan worden gesproken van een gemengd gebied en kan de richtafstand met één trede worden verlaagd en worden teruggebracht naar 10 meter. De bestaande woning Schooterweg 40 ligt binnen de invloedssfeer van de Zilverbaan en kan om die reden ook worden aangemerkt als gemengd gebied.

De afstand tot de woning op de hoek Knegselseweg/Schoot is circa 25 meter, tot de woning Schooterweg 40 ruim 27 meter. In beide gevallen wordt voldaan aan de richtafstand.
Het plangebied ten oosten van de Schooterweg grenst aan een perceel met een woonbestemming. Door een zone van 10 meter rondom dit perceel een bosbestemming te geven en als zodanig in te richten, wordt ook daar voldaan aan de aan te houden richtafstand.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vestiging van een tuincentrum binnen het plangebied.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat het over het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico’s worden weergegeven in PR risicocontouren.
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basisnetten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Beleidsvisie externe veiligheid

De gemeente Veldhoven beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (2008), die als leidraad wordt gehanteerd bij de toetsing van nieuwe initiatieven. In de visie zijn onder meer keuzes gemaakt omtrent de toelaatbaarheid van nieuwe risicobronnen (wel -onder voorwaarden- op de bedrijventerreinen, niet in de woongebieden) en omtrent de wijze waarop met de groepsrisicoverantwoording wordt omgegaan.

4.5.2 Onderzoek en conclusie

In de omgeving van het plangebied is sprake van een aantal transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Het betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A67 en een leiding voor koolwaterstoffen (RRP-leiding) ten westen van het plangebied. Beide routes zijn zichtbaar op onderstaande uitsnede van de kaart Veiligheid uit de Atlas Leefomgeving: A67 als gele lijn en de buisleiding als rode stippellijn. De zwarte stippellijn is de plaatsgebonden risicocontour, die aan weerszijden op 10 meter van het hart van de leiding ligt.

Er is geen sprake van hogedruk aardgastransportleidingen. Gelet op de afstand tussen het plangebied (bijna 350 m) en de PRB-leiding is er geen noodzaak tot het berekenen en verantwoorden van het groepsrisico. Het invloedsgebied is gelijk aan de plaatsgebonden risicocontour en reikt niet verder dan 10 meter van het hart van de leiding

Externe veiligheid is hierdoor geen belemmering voor onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00147-0301_0029.png"

Uitsnede kaart Veiligheid (bron: Atlas Leefomgeving) met globale aanduiding van het plangebied

De rijksweg A67, gelegen op zo'n 675 meter van het plangebied, maakt deel uit van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De invloedsgebieden verschillen per categorie (van 45 meter voor LF1 en LF2 en de grootste afstand voor LT2, 880 m). Invulling van het plangebied is niet van invloed op het groepsrisico als gevolg van de A67. Via deze weg kunnen echter wel stoffen worden vervoerd met een aandachtsgebied van meer dan 4 kilometer. Maatgevend scenario is het ontstaan van toxische wolken, hetgeen ook geldt voor LT2. Hieronder wordt nader ingegaan op de verantwoording van het groepsrisico.

Nabij de nieuwe aansluiting op de A67 is tankstation Oeienbosch aanwezig. Dit tankstation beschikt over een LPG-afleverpunt met opslagtank. Het invloedsgebied strekt zich uit tot 150 meter rond de inrichting, en reikt niet tot het plangebied.

Verantwoording groepsrisico

Het plangebied is niet gelegen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting, transportroute of aardgasbuisleiding. Hierdoor hoeft er geen verplichte groepsrisico verantwoording worden doorlopen. Externe veiligheid is hierdoor geen belemmering voor onderhavig plan.

Analyse van scenario’s

In relatie tot het plan is enkel het vrijkomen van toxische wolken relevant. Deze kunnen vrijkomen bij calamiteiten op de A67 of nabijgelegen inrichtingen. In dat geval moeten aanwezigen direct worden gewaarschuwd, bijvoorbeeld met behulp van sirenes en NL-Alert. Ramen en deuren moeten worden gesloten en aanwezigen moeten inpandig schuilen tot het gevaar is geweken.

In een nieuw op te richten gebouw waar mechanische ventilatie wordt toegepast, moet de ventilatie op eenvoudige wijze kunnen worden uitgezet. Aanzuigopeningen bevinden zich bij voorkeur hoog en afgekeerd van de risicobron. Geadviseerd wordt bij de uitvoering van bouwvergunningen extra controle uit te voeren op de detaillering van ramen en gevels, om ongewenste tocht te voorkomen.

Beheersing, bestrijding en zelfredzaamheid

Eventuele calamiteiten zijn door hulpdiensten in elk geval goed te benaderen om direct bij de bron te kunnen bestrijden. Bewoners en bedrijven binnen het plangebied moeten met behulp van de beschikbare middelen (WAS-palen en NL-Alert) worden gewaarschuwd deuren en ramen te sluiten, ventilatievoorzieningen uit te schakelen en binnen te blijven tot de waarschuwing wordt ingetrokken.

Vuurwerkverkoop en -opslag

Net als op de huidige locatie aan de Sondervick is de verkoop van consumentenvuurwerk en de opslag hiervan tot maximaal 10.000 kg toegestaan, met dien verstande dat wordt voldaan aan de wettelijke normen in verband met de externe veiligheid.

4.6 Geur en gezondheid

De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder te opzichte van de tot de veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld zijn. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van de geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij beslissingen in het kader van de Wet milieubeheer. Nieuwe knelpunten moeten worden voorkomen.

In de Wet geurhinder een veehouderij zijn grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderijbedrijf op en geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning) mag veroorzaken. Tevens gelden volgens de wet minimale afstanden tot woningen van derden. De grenswaarden worden weergegeven in odour units per vierkante meter lucht (ouE/m3). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de ligging van een veehouderijbedrijf binnen of buiten de concentratiegebieden en de ligging van de veehouderijbedrijven binnen of buiten de bebouwde kom.

De gemeente Veldhoven heeft de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Veldhoven' vastgesteld. Deze verordening is op 20 mei 2008 in werking getreden. De gemeente Veldhoven heeft in de bijbehorende 'Gebiedsvisie t.b.v. de verordening geurhinder en veehouderij' voor de bebouwde kom een streefwaarde voor de achtergrondbelasting opgenomen van 10 ouE/m3 . Dit leefklimaat kan als redelijk goed worden bestempeld. De gemeentelijke geurverordening stelt geen afwijkende geurnorm voor de voorgrondbelasting. Derhalve geldt ter plaatse een geurnorm van 3 ouE/m3 voor de voorgrondbelasting.

4.6.1 Onderzoek en conclusie

Geur

Aan De Locht 100 is het bedrijf Baetsen Deelnemingen BV gelegen. Voor deze (provinciale) inrichting zijn geuremissies vastgesteld en is een geurcontour bekend. Deze geurcontour is niet gelegen over het plangebied. De geuremissies ten gevolge van Baetsen vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.


Gezondheid

Het plangebied ligt op 2.300 meter afstand van de geitenhoudenrij aan de Toterfout 13. Aangezien er ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand van 2 kilometer worden er geen verhoogde risico’s met betrekking tot de aanwezigheid van geitenhouderijen verwacht. Daarnaast ligt het plangebied buiten de richtafstanden voor endotoxine die aangehouden moeten worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving. De advieswaarde van 30 EU/m³ zal niet worden overschreden, er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten gevolge van endotoxine.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Nationaal beleid

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag van Valletta, ook wel Verdrag van Malta genoemd. Het verdrag beoogt op Europese schaal het archeologisch erfgoed beter te beschermen. In Nederland is het verdrag vertaald naar wetgeving middels de Wet op de archeologische monumentenzorg ( Wamz, 2007). De Wamz is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincie en gemeente bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het archeologische erfgoed te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. Enkele van de uitgangspunten van deze wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als (duurzaam) behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in het proces van ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdige stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de bodem gaan verstoren en eventuele maatregelen om behoudenswaardige archeologische resten te beschermen door deze op te graven of in de bodem te behouden, tenzij deze niet zijn aangetroffen, of niet behoudenswaardig zijn gebleken.

Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 (Mw), die deel uitmaakte van de Wamz, voor een deel opgegaan in de Erfgoedwet (Ew). Een ander deel blijft voorlopig van kracht en wordt later opgenomen in de Omgevingswet (Ow).

4.7.2 Gemeentelijk beleid

De gemeente Veldhoven heeft voor haar volledige grondgebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en een gespecificeerde archeologische verwachtingskaart opgesteld (Archeologische verwachtingskaart gemeente Veldhoven, november 2013). De archeologische verwachtingen zijn vertaald naar archeologische beleidsadviezen (Archeologische beleidsadvieskaart, 10 maart 2014). De waarden en verwachtingen zijn hierin voorzien van archeologische beleidscategorieën die aangeven vanaf welke verstoringsoppervlakte en -diepte archeologisch vooronderzoek dient plaats te vinden. Op de Archeologische beleidsadvieskaart zijn dit de categorieën 2 t/m 5. Deze zijn op de verbeelding van het onderhavige bestemmingsplan opgenomen als archeologische dubbelbestemmingen ter bescherming van de archeologische waarden.

4.7.3 Archeologie

Door Vestigia is een archeologisch inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven verricht. Het evaluatierapport daarvan is als Bijlage 13 opgenomen bij de toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat in de onderzochte delen van het plangebied geen archeologische sporen- en vondstconcentratie van een woon- of begraafplaats is gelegen. Daarentegen zijn er wel sporen en vondsten die het resultaat zijn van het gebruik als agrarisch cultuurlandschap vanaf de Volle Middeleeuwen. Het agrarisch cultuurlandschap uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd beslaat echter een veel groter gebied, waardoor het vrijwel onmogelijk is om deze vindplaats te begrenzen.

Een nadere inventarisatie van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplannen heeft uitgewezen dat de sporen van deze vindplaats zich bevinden ter plaatse van het beekdal en in het noordoostelijke perceel van het plangebied. Om deze reden zijn grote delen van het plangebied vrijgegeven voor de beoogde ontwikkeling en is voor die delen van het plangebied geen beschermende dubbelbestemming opgenomen (zie afbeelding 6.1 uit het Evaluatierapport proefsleuvenonderzoek).

Voor de overige gronden is de archeologische beleidsadvieskaart uit 2014 van toepassing. Hierop zijn delen van het plangebied (noordelijke bosje, bestaande woonpercelen, strook grenzend aan de Poelenloop) aangeduid als gebieden van hoge of middelhoge archeologische verwachting. Voor deze delen van het plangebied zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:

  • Waarde - Archeologie 3 met een onderzoeksplicht voor bodemingrepen van meer dan 40 cm en een oppervlakte van meer dan 250 m² en
  • Waarde - Archeologie 4 met een onderzoeksplicht voor bodemingrepen van meer dan 40 cm en een oppervlakte van meer dan 2.500 m².

4.7.4 Cultuurhistorie

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden. Het rijksbeleid is mede gebaseerd op het Verdrag van Malta (1992).

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden en is in het Besluit ruimtelijke ordening de verplichting opgenomen om in de toelichting van een bestemmingsplan te beschrijven hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal. De ruimtelijke ordening is een belangrijk integrerend beleidsterrein als het gaat om de zorgvuldige omgang met cultuurhistorisch waardevolle structuren. Een aantal cultuurhistorische objecten en structuren is beschermd via de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet 1988 dan wel via een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening. Bij aantasting en bij wijziging van deze objecten en structuren is een omgevingsvergunning vereist.

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van het aspect cultuurhistorie is vertaald in de Nota Cultuurhistorische Waarden Veldhoven 2012. Onder cultuurhistorie wordt in deze beleidsnota het bovengrondse ruimtelijke erfgoed verstaan. De gemeente Veldhoven gaat bij het opstellen van het cultuurhistorisch beleid uit van de Cultuurhistorische Waardenkaart Veldhoven 2012 en de Welstandsnota. De Veldhovense Cultuurhistorische Waardenkaart is een gebieds- en structuurgerichte kaart. Veldhoven richt zich bij het vastleggen van cultuurhistorische waarden vooral op ouderdom, samenhang en context, maar ook gaafheid en belang voor de Veldhovense geschiedenis spelen een rol.

In het bestemmingsplangebied bevindt zich momenteel een woning aan de Koppelenweg 7, twee woningen op het perceel waar het tuincentrum gerealiseerd wordt en een schuur op het perceel van de overloopparkeerplaats. Geen van deze panden zijn cultuurhistorisch waardevol. Cultuurhistorie is dus geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Water

4.8.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

4.8.2 Waterrelevant beleid en regelgeving Provincie Noord-Brabant

Provinciaal Water en Bodem programma 2022-2027

Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.

Ambitie: Brabant heeft in 2050 een klimaatbestendig en veerkrachtig water- en bodemsysteem en is bestand tegen extremen.

Rode draad: water en bodemsysteem herstellen

Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

4.8.3 Waterrelevant beleid en regelgeving Waterschap de Dommel

Waterbeheerplan 2022-2027 - Water als basis voor toekomstbestendige leefomgeving

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan
  • Wat schoon is moet schoon blijven

We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

De keur van het waterschap is van toepassing wanneer direct en indirect wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De Keur is ook van toepassing als het oppervlaktewater niet in eigendom en beheer is van het waterschap.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 500 m², 500 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

4.8.4 Beleid en ambitie gemeente

Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2015 - 2019 en Integraal beheerkader openbare ruimte

De visie en strategie van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het huidige VGRP en daarnaast is een integraal beheerkader openbare ruimte opgesteld. Het Integraal beheerkader openbare ruimte beschrijft de ambities voor het beheer van de openbare ruimte voor de gemeente Veldhoven. Deze ambities zijn vertaald naar de assets en vastgelegd op de assetsheets (beheerplannen). Het doel hiervan is om eenduidig de kaders voor het beheer van de openbare ruimte vast te leggen op basis van het huidige beleid.

Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.

Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Op het gebied van hemelwater zijn de onderstaande beleidsdoelen en ambitie beschreven:

  • Vasthouden aan de hemelwatertrits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Met de lokale voorkeursvolgorde: infiltreren waar mogelijk, bovengronds bufferen op locaties met voldoende ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren;
  • Perceeleigenaren dragen een steentje bij door op eigen terrein doelmatig voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater;
  • Actief doorzetten op bovengrondse maatregelen ten behoeve van de verwerking van hemelwater in de openbare ruimte. Bovengrondse maatregelen komen als doelmatiger alternatief dan ondergrondse maatregelen naar voren. Daarnaast zijn bovengrondse maatregelen zichtbaar voor onder andere de bewoners, wat resulteert tot meer bewustwording van de inwoners in Veldhoven:
  • Bij herontwikkelingen waar mogelijk inzetten op gescheiden riolering. Onderscheidt in afvoer van stedelijk afvalwater en voor de afvoer van hemelwater.

Hydrologisch neutraal bouwen

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.

Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw

Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwater verwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen wordt de eigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • Vuilwater en schoon hemelwater worden gescheiden aangeboden op de perceelgrens;
  • De gemeente hanteert voor de toename van het verhardoppervlak van 250 m2 tot 500 m2 een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Boven de 500 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel;
  • Voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • Leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer e.d.) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • Wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen.
  • Bij het indienen van de omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.

4.8.5 Onderzoek en conclusie

Door Econsultancy is een watertoets opgesteld. Deze is als Bijlage 8 opgenomen bij de toelichting.

Uit de watertoets blijkt dat ten opzichte van de huidige situatie het verhard oppervlak zal toenemen met 18.052 m². Het verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt circa 19.592 m². Hiervan is circa 18.040 m² gelegen ten westen van Schooterweg en circa 1.552 m² ten oosten van de Schooterweg.

Conform het beleid van waterschap De Dommel is ten aanzien van de ontwikkeling en het toekomstig verhard oppervlak een compenserende berging benodigd van circa 1.175 m3 (19.592 m² x 0,06 m).

Hemelwater

Met initiatiefnemer is overeengekomen dat 50% van de wateropgave van het plandeel dat is gelegen ten westen van de Schooterweg dient te worden opgevangen binnen de eigen plangrenzen. De overige 50% wordt opgevangen in de groenzone tussen het plangebied en de Zilverbaan. De verhouding 50/50 komt overeen met een opgaveverdeling van circa 541 m3/541 m3. Inclusief de te bergen aantal m3 voor de Zilverbaan (52 m3), komt de wateropgave die buiten het plan dient te worden gerealiseerd uit op 593 m3. In paragraaf 6.4.1 van de watertoets in de bijlage is aangetoond dat hieraan ruimschoots kan worden voldaan.

Er wordt infiltratie-onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 9). Uit de eerste resultaten blijkt dat de gemiddelde k-waarde 1,60 m/dag bedraagt. Dit is vergelijkbaar met het gemiddelde voor fijn zand. Van grond/zand met een k-waarde van >1 m/dag wordt in zijn algemeenheid aangehouden dat deze geschikt is voor het toepassen van een boven- en/of ondergrondse infiltratievoorziening.
Bij het bepalen van de bergingsmogelijkheden is gebruik gemaakt van de eerste resultaten uit het infiltratie-onderzoek met betrekking tot de GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand) en de GLG (gemiddeld laagste grondwaterstand). Voor de locatie zal tweemaandelijks de grondwaterstand worden bepaald. Op basis van deze gegevens kan het mogelijk zijn dat de GHG en GLG dient te worden aangepast bij de nadere uitwerking. Omdat in de watertoets is aangetoond dat binnen en direct grenzend aan het plangebied voldoende bergingsmogelijkheid kan worden aangelegd, is dit niet van invloed op de haalbaarheid van het plan.

Voor de beoogde functie binnen de planlocatie is het opvangen van water onontbeerlijk. Het opgevangen hemelwater wordt (her)gebruikt voor o.a. het beregenen van de planten. Het plan voorziet in de mogelijkheid om enkele waterbassins aan te leggen waarin het afstromende hemelwater van de nieuwe bebouwing wordt opgevangen. Op deze wijze wordt duurzaam met water omgegaan door water te hergebruiken. Binnen het plan wordt bij de nadere uitwerking van het bouwplan voorzien in een regenwateropslag van 200 m3. In het noordwesten van het plangebied worden twee watervertragende groenstroken aangelegd waarmee opvangmogelijkheid wordt geboden aan in totaal 180 m3. Om te voorzien in de wateropgave als gevolg van de onbebouwde verharde delen van het plangebied ten westen van de Schooterweg wordt waterbergend fundatiemateriaal toegepast. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig. In de nadere uitwerking zal in overleg met de initiatiefnemer worden voorzien in voldoende waterbergingsoplossingen.

Voor de opvang van water van het verhard oppervlak aan de oostzijde van de Schooterweg worden twee wadi’s aangelegd met een totale bergingscapaciteit van 95 m3. Op het overloop parkeerterrein kan water ter plaatse infiltreren.

Vuilwater

Bij nieuwbouw dient hemelwater en afvalwater gescheiden te worden ingezameld. Ten aanzien van de toekomstige situatie zal de ontwikkeling zorgen voor een toename in het aanbod van vuilwater op het riool. In de Schooterweg is momenteel een drukriool gelegen. Op het drukriool mag alleen huishoudelijk afvalvuilwater (of wat daar naar aard en omvang gelijk aan is) worden geloosd.

Keur

Bij plannen groter dan 10.000 m² is sprake van ‘maatwerk’. Voor maatwerklocaties gelden de Beleidsregels afvoer door toename en afkoppelen van verhard oppervlak uit de Keur (artikel 13) evenals de bijbehorende uitgangspunten. Artikel 13 geeft aan dat het op grond van artikel 3.6, eerste lid van de keur het verboden is zonder watervergunning van het bestuur neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, versneld tot afvoer naar het oppervlaktewater te laten komen.

Daarnaast is in het kader van de keur een vergunning van het waterschap benodigd voor alle handelingen aan of in de nabijheid van een watergang.

Conclusie

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) separaat binnen de planlocatie worden verwerkt zodat op een duurzame wijze wordt omgegaan met water. Het vasthouden bergen en afvoeren van water in eigen gebied vormt een belangrijke rol. Tijdens de verdere planvorming zal de initiatiefnemer de wijze waarop hemelwater binnen en direct grenzende aan het plan wordt opgevangen in overleg met de gemeente als ook het waterschap nader uitwerken. Voor de vereiste waterbergingsopgave is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Daarnaast dienen de mogelijkheden omtrent en de wijze waarop en hoe aangesloten kan worden op de riolering eveneens nader te worden besproken. Hiervoor zal op basis van samenloop van pompen, afvoercapaciteit, stroomsnelheid een hydraulische berekening moeten worden overlegd.

 

4.9 Natuur

4.9.1 Algemeen

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming ziet zowel op de bescherming van waardevolle gebieden (waaronder de Natura 2000-gebieden) als op de bescherming van planten- en diersoorten. Voor gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de ecologische hoofdstructuur) is daarnaast sprake van planologische bescherming. Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden (waaronder ook Natuurnetwerk Brabant) en/of beschermde planten- en diersoorten. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving.

4.9.2 Onderzoek en conclusie

Door Econsultancy is in maart 2021 een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. De rapportage van deze quickscan is opgenomen als Bijlage 10. De resultaten zijn hierna opgenomen.

Soortenbescherming

Op basis van de verzamelde informatie is niet uit te sluiten dat er binnen het plangebied nestplaatsen van huismussen aanwezig zijn. Om vast te stellen of er broedgevallen van de huismus aanwezig zijn dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd tijdens het broedseizoen van de soort.

Ook kan niet worden uitgesloten dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het functionele leefgebied van de steenuil, waardoor niet kan worden uitgesloten dat met de voorgenomen werkzaamheden sprake is van overtreding van verbodsbepalingen op de Wet natuurbescherming. Nader onderzoek zal dit moeten uitwijzen.

Voor de algemene broedvogelsoorten die binnen het plangebied zijn te verwachten geldt dat, indien groenelementen buiten het broedseizoen wordt verwijderd en de schuur met het boerenzwaluwnest buiten het broedseizoen wordt gesloopt, er geen overtredingen zullen plaatsvinden.

Gelet op de geschiktheid van de bosschages, bomenrijen en watergangen rondom het plangebied als vliegroute voor vleermuizen is bij de voorgenomen werkzaamheden overtreding van de Wet natuurbescherming te vermijden als deze structuren bij de herinrichting functioneel en duurzaam behouden blijven. Hierbij dient rekening te worden gehouden met verstorende verlichting tijdens de bouwfase en eindfase. Ook dient er geen verlichtingstoename plaats te vinden richting de boom met holte in de bosrand ten noorden van de schuur, welke mogelijk geschikt is voor boombewonende vleermuizen. Maatregelen dienen te worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol.

Gelet op de geschiktheid van de bebouwing en de met klimop begroeide bomen binnen het plangebied voor vleermuizen, zal aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn om de daadwerkelijke functie van het gebied voor vleermuizen te kunnen vaststellen. Deze informatie is benodigd om vast te kunnen stellen of overtredingen van de Wet natuurbescherming aan de orde zijn. De vleermuissoorten die dienen te worden onderzocht zijn gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis.

Gelet op de geschiktheid van het plangebied voor marterachtigen, zal aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn om de daadwerkelijke functie van het gebied voor marterachtigen te kunnen vaststellen.

In het kader van de zorgplicht is het verder noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke te doen om het doden van individuen te voorkomen. Dit kan door boomstronken, dicht struweel, compost-, takken- en puinhopen buiten de gevoelige periode van voortplanting of winterrust van de egel te verwijderen. Aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om veilig weg te komen.

Gebiedenbescherming

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, “Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux”, bevindt zich op circa 1,8 kilometer afstand ten zuidoosten van het plangebied. Daarnaast bevindt zich het Natura 2000-gebied “Kempenland-West” op circa 4,8 kilometer afstand ten noordwesten van de onderzoekslocatie.

Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid als door de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de sloop en nieuwbouw op voorhand niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof wordt noodzakelijk geacht.

Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie grenst wel aan een gebied behorend tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het betreft het habitattype droog bos met productie.

De wezenlijke waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk zullen ten opzichte van de oorspronkelijke situatie mogelijk veranderen. Dit zal middels een zogenaamd effectenonderzoek Natuurnetwerk Nederland nader moeten worden onderzocht.

Houtopstanden

De bomen binnen het plangebied vallen niet onder de definitie houtopstanden, als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De te vellen bomen binnen het plangebied betreft een houtopstand in tuinen en op erven. Voor deze houtopstand geldt geen meldingsplicht en herplantplicht. Tevens vormen de bomen op de onderzoekslocatie geen bos van minimaal 10 are of een rij met minimaal 20 bomen. Een overtreding ten aanzien van de Wet natuurbescherming aangaande beschermde houtopstanden is niet aan de orde.

Ecologische vervolgonderzoeken (soorten)

In 2021 zijn door Maasarend de aanbevolen aanvullende onderzoeken naar de aan-/afwezigheid van beschermde soorten en het functiegebruik van het plangebied uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen als Bijlage 11.

Het vervolgonderzoek heeft uitgewezen dat Huismus en Steenuil geen gebruik maken van het plangebied of de directe omgeving.

Ook kleine marterachtigen maken geen gebruik van het plangebied of de directe omgeving. Wel maakt de eveneens beschermde Steenmarter gebruik van het projectgebied. Om de te verdwijnen verblijfplaats te compenseren en de verstoring van Steenmarter zo veel als mogelijk te voorkomen of beperken, is door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 24 mei 2022 ontheffing verleend. Omdat aan deze ontheffing voorwaarden zijn verbonden die mitigerende maatregelen verplicht stellen, is de beschikking als bijlage bij de regels opgenomen.

Vleermuizen maken gebruik van het plangebied voor diverse belangrijke functies. Er is een zomerverblijfplaats aanwezig van Gewone dwergvleermuis in het woonhuis aan de Koppelenweg 7. Het woonhuis aan de Koppelenweg 7 zal worden gerenoveerd. Deze renovatie zal zich grotendeels beperken tot binnen in het woonhuis en een eventuele uitbouw aan de achterzijde van het pand. De dakconstructie, waar zich een verblijfplaats van Gewone dwergvleermuis bevindt, zal blijven behouden. Doordat hier geen werkzaamheden plaatsvinden, is er geen sprake van negatieve effecten op de instandhouding van vleermuizen. De werkzaamheden zullen bovendien plaatsvinden buiten de periode dat de vleermuizen aanwezig zijn.
Daarnaast zijn er diverse marginale en essentiële vliegroutes en foerageergebieden aanwezig binnen het plangebied of direct hieraan grenzend. Deze blijven behouden in de nieuwe situatie.

Effectenonderzoek Natuurnetwerk

Er is geen sprake van negatieve effecten op nabijgelegen Natuur Netwerk Brabant (NNB) gebieden.

Het bos ten noordoosten van het plangebied is in particulier bezit. Binnen dit gebied bevinden zich woningen tussen de bosschages door. Dit NNB gebied is het grootst qua oppervlakte van alle aangrenzende gebieden. De randen van dit gebied maken onderdeel uit van een vliegroute voor vleermuizen. Daarnaast doet dit gebied dienst als foerageerhabitat voor Steenmarter en vermoedelijk ook voor vleermuizen. Deze waarden worden niet aangetast door de ruimtelijke ontwikkeling. Er is een lichte kans op extra verstoring door de activiteiten met betrekking tot het tuincentrum, ten opzichte van de al bestaande activiteiten door de huidige bewoning. Deze verstoring beperkt zich echter tot momenten van de dag, waarop genoemde soorten niet actief zijn.

De huidige ecologische waarden van het noordelijk (binnen het plangebied) gelegen bosgebiedje zijn laag en er worden koppelkansen gezien om de gebieden een kwaliteitsimpuls te geven. Dit bosgebiedje zal door de gemeente worden omgevormd tot een diverse inheemse opstand. Hiermee wordt leefgebied gecreëerd voor diverse inheemse soorten, waaronder vleermuizen en Steenmarter. Het zuidelijk gelegen gebied, langs de Poelenloop, gaat ingericht en beheerd worden als kruidenrijk grasland. Door deze koppelkansen aan te grijpen, is het mogelijk de omliggende NNB gebieden een kwaliteitsimpuls te geven, ten opzichte van de huidige situatie.

Onderzoek stikstofdepositie

Door Econsultancy is in juni 2022 een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 12.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan.
De berekening van het projecteffect van de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2021). Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van de gebruiksfase is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Voor de aanlegfase (sloop- en bouwwerkzaamheden) kan worden aangesloten bij de in de Wet stikstofreductie en natuurbescherming (Wsn) opgenomen partiële vrijstelling, welke per 1 juli 2021 in werking is getreden.

 

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

De bestaande woning wordt nu ontsloten op de Koppelenweg. Dit verandert niet. Het magazijn krijgt één ontsluiting op de Schooterweg en de overloopparkeerplaats wordt op logische wijze aangesloten op de parkeerplaats bij het tuincentrum ten westen van de Schooterweg. Het tuincentrum krijgt een ontsluiting op de Schooterweg. De ontsluiting op de Zilverbaan wordt mogelijk op termijn nog aangelegd. Om te beoordelen hoe deze ontsluiting dan het beste kan worden gerealiseerd, is een onderzoek uitgevoerd.

4.10.2 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Voor de woning aan de Koppelenweg 7 geldt dat het een bestaande woning is waar parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

Het aantal verkeersbewegingen en de parkeerbehoefte bij het tuincentrum staan in relatie tot elkaar. Voor een tuincentrum is in de Parkeernormennota Veldhoven 2021 een parkeernorm van 2,6 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo (inclusief verkoop buitenruimte) opgenomen.
Maximaal 11% van dit aantal parkeerplaatsen mag binnen een afgesloten hek exclusief voor personeel worden bestemd.

Voor de aanleg van voldoende parkeergelegenheid zijn in hoofdstuk 3 van de planregels voorwaarden opgenomen.

Naast een parkeernorm voor auto's is in de Parkeernormennota Veldhoven 2021 een fietsparkeernorm van 0,25 per 100 m2 bvo opgenomen.

4.10.3 Onderzoek en conclusie

Verkeer

Op 20 februari 2020 is het eindconcept van het 'Onderzoek ontsluiting tuincentrum Coppelmans Zilverbaan Veldhoven' (Bijlage 14) opgeleverd door Goudappel Coffeng. In dit onderzoek is antwoord gegeven op de vraagstukken over de verkeersaantrekkende werking van het tuincentrum, de globale herkomsten van bezoekers, de locatie van de ontsluiting van de nieuwe vestiging en de bijbehorende verkeersafwikkeling. In het rapport wordt ook ingegaan op de eventuele mogelijkheid voor een aansluiting op de Zilverbaan op termijn. Omdat vooralsnog niet voor deze ontsluitingsmogelijkheid is gekozen, wordt daar in deze paragraaf niet nader op ingegaan.

De huidige vestiging van Coppelmans aan de Sondervick in Veldhoven heeft haar drukste momenten in een reguliere week op vrijdag en zaterdag. Er is dus in het onderzoek uitgegaan van deze piekmomenten. De verwachting is dat het bezoekerspatroon op de locatie Sondervick niet of nauwelijks zal wijzigen op de nieuwe locatie. Van belang voor een goede verkeersafwikkeling zijn daarnaast de globale herkomsten van bezoekers. Ongeveer 10% van de bezoekers komt vanuit de kern Veldhoven, 30% komt vanuit het noorden en 60% komt vanuit het zuiden naar de nieuwe locatie. Deze informatie is ook als uitgangspunt meegenomen in het onderzoek.

De te verwachten verkeersbewegingen voor het tuincentrum zijn afgeleid uit de kencijfers ‘parkeren en verkeersgeneratie’ van het CROW. In deze kencijfers wordt rekening gehouden met de stedelijkheidsgraad en ligging van het plan in de gemeente. Daarnaast wordt rekening gehouden met een bandbreedte waarin een maximaal en minimaal cijfer in beeld zijn gebracht. De gemeente Veldhoven is een sterk stedelijke gemeente en de beoogde locatie kan getypeerd worden als ‘rest bebouwde kom’ van Veldhoven. Verder is gerekend met het maximum cijfer van de bandbreedte omdat het plangebied niet goed bereikbaar is per openbaar vervoer. Het aantal te verwachten verkeersbewegingen is 16,2 per 100 m² bvo per etmaal. Het verwachte aantal verkeersbewegingen komt hiermee uit op 2.106 motorvoertuigen per etmaal. De toevoeging van dit aantal verkeersbewegingen op de Schooterweg (en Zilverbaan), valt binnen de intensiteitsgrenzen die voor een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom worden gehanteerd.

De entree tot het parkeerterrein aan de voorzijde van het tuincentrum wordt zorgvuldig vormgegeven alsmede de toegangen voor de bevoorrading ter weerszijden van de Schooterweg. De toegang tot de overloopparkeerplaats wordt gecombineerd met de toegang naar de opslagloods. Er worden geen onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersafwikkeling rondom het tuincentrum.

Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte heeft de gemeente Veldhoven op 13 juli 2021 de Parkeernormennota 2021 vastgesteld. Het plangebied ligt in de zone 'rest bebouwde kom'. In deze zone geldt voor een groot tuincentrum een norm van 2,6 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlakte (bvo).

Bij het opstellen van het inrichtingsplan is gebleken dat er ruimte is voor de aanleg van in totaal 323 parkeerplaatsen. Op basis daarvan kan het tuincentrum maximaal 12.420 m² groot zijn, omdat op zaterdagmiddag en koopzondagen moet worden uitgegaan van 100% bezetting. Omdat in voorliggende bestemmingsplan ook nog een mogelijkheid is opgenomen voor het onderbrengen van een diermedisch centrum dient ook hiervoor een aantal parkeerplaatsen te worden gereserveerd. Omdat nog niet bekend is hoe groot deze voorziening zal worden noch hoeveel behandelkamers aanwezig zullen zijn, dient ten tijde van de bouwaanvraag te worden aangetoond dat wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

Een diermedisch centrum staat niet benoemd in de Parkeernormennota 2021. Uitgaande van de parkeernorm voor een huisartsenpraktijk, 3 per behandelkamer zijn bij 4 behandelkamers 12 parkeerplaatsen benodigd. Omdat deze op de genoemde piekmomenten van het tuincentrum beperkt in gebruik zijn (10%), resteert in dit geval voor het tuincentrum een aantal parkeerplaatsen van 321, genoeg voor een tuincentrum met een oppervlakte van 12.360 m² bvo.

4.11 Kabels en Leidingen

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.12 Milieueffectrapportage

Zoals uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voortvloeit, dient in de toelichting bij het bestemmingsplan gemotiveerd te worden in welke mate rekening is gehouden met diverse ruimtelijke belangen. In artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro wordt verwezen naar enkele milieuaspecten die in de toelichting terug dienen te komen. Daarbij wordt eveneens verwezen naar de milieueffectrapportage (m.e.r.). Dit is een wettelijk instrument dat als doel heeft milieuaspecten volwaardig te betrekking in de ruimtelijke afweging die gemaakt wordt ten behoeve ruimtelijke plannen en besluiten. Er zijn in beginsel drie afzonderlijke situaties die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht bij een bestemmingsplan:

  • a. Er is een passende beoordeling nodig in het kader van de Wet natuurbescherming;
  • b. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 3 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage;
  • c. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 4 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage.

Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D valt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet dan ook een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.12.1 Onderzoek en conclusie

In dit geval is geen passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient te worden bepaald (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

1. Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het planvoornemen voorziet in de verplaatsing van een bestaand tuincentrum. Voor een dergelijke activiteit is activiteit D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r. het meest relevant. Het gaat daarbij om de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een milieueffectrapportage is verplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Het planvoornemen valt ver onder de drempelwaarde van 200.000 m² en de oppervlakte van het plangebied blijft ver beneden de 100 ha.

2. Ligging binnen een gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een 'gevoelig gebied'. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een 'gevoelig gebied' zoals gedefinieerd in het Besluit m.e.r. In deze toelichting is reeds aangegeven dat het plan gelet op de aard, omvang en ligging geen negatieve effecten heeft ten opzichte van dergelijke gevoelige gebieden.

3. Belangrijke milieugevolgen

Dit betekent dat er in dit geval geen m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Voor de ontwikkeling van het nieuwe tuincentrum is een vormvrije mer-beoordeling uitgevoerd op basis van dezelfde criteria die ook gelden bij een m.e.r.-beoordeling. Deze beoordeling is dus gekoppeld aan de richtlijnen in bijlage III van de Europese Richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie criteria benoemd:

  • kenmerken van de activiteit;
  • plaats van de activiteit;
  • kenmerken van het potentiële effect .

In Bijlage 15 is een aanmeldingsnotitie opgenomen waarin de kenmerken, omvang en ligging van het project en kenmerken van het potentiële effect zijn beschreven. Op basis van deze aanmeldingsnotitie heeft het bevoegd gezag op 10 oktober 2022 besloten dat er geen m.e.r.-procedure hoeft te worden doorlopen en er geen m.e.r. hoeft te worden opgesteld.

4.13 Duurzaamheid

Duurzaamheid is tegenwoordig vanzelfsprekend. Natuurlijk wordt gestreefd naar Nul-Op-de-Meter (NOM) en wordt voor zover mogelijk gasloos gebouwd, en wordt zorgvuldig omgegaan met materialen. Ook de toepassing van zonnepanelen wordt onderzocht.

Voor het toetsen van duurzaamheidseisen maakt de gemeente gebruik van het programma GPR. Middels het toepassen van GPR-gebouw ambities beoogt de gemeente om al in de ontwerpfase van gebouwen bewustwording en keuzes voor duurzamer bouwen te agenderen. Duurzaamheid is immers breder dan alleen energiezuinig bouwen. Naast een goede kwaliteit dragen ook de andere GPR-gebouw thema's, zoals milieu (materialisering), gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde bij aan een duurzamer ontwerp.

Net als in het naastgelegen (in ontwikkeling zijnde) Kransackerdorp Zilverackers worden plannen met hogere duurzaamheidsambities (en hogere GPR-gebouwscores) gefaciliteerd. De gemeente heeft daar op specifieke thema's de duurzaamheidsambities geformuleerd, zoals:

  • Het inpassen van bestaande ecologische waardevolle landschapselementen. Naast het behouden van deze waarden geven deze elementen een groen karakter aan het gebied.
  • Een duurzamer bouwkundig ontwerp en materiaalgebruik: de intentie is om bewust een aantal materialen te weren, zoals hout zonder FSC-label. Voor de inrichting van het openbaar gebied heeft de gemeente de ambitie om zoveel mogelijk gebruik te maken van duurzame materialen. Ook bij de inrichting van de buitenruimte van het tuincentrum dient zoveel mogelijk gebruik te worden gemaakt van duurzame materialen.
  • Water: de ambitie is om waterzuivering op meer lokaal niveau te laten plaatsvinden. Samen met waterschap en marktpartijen wil de gemeente zoeken naar duurzame, toekomstvaste lokale oplossingen voor waterzuivering. Hierbij speelt ook de beleving van lokale zuivering voor de toekomstige bewoners een belangrijke rol. Als gevolg van de klimaatverandering worden er langere periodes van droogte en zwaardere regenbuien verwacht. De gemeente wil dan ook de ruimte bieden voor systemen voor opslag van regenwater en hergebruik van water in een grijswatersysteem.
  • Openbare verlichting: de gemeente wil energiezuinige lampen toepassen in de ontwikkeling van het meest energiezuinige systeem dat tegemoet komt aan de verschillende belangen van gebruikers, natuur en de overheid. Dit is overigens standaard voor Veldhoven: in de gemeente wordt reeds standaard gebruik gemaakt van LED in de openbare verlichting. Het heeft de voorkeur om ook bij het tuincentrum energiezuinige systemen toe te passen.
  • Elektrische auto's/fietsen: de verwachting is dat het gebruik van elektrische auto's/fietsen in de toekomst zal toenemen. Bij het tuincentrum worden oplaadpunten voor elektrische auto's/ fietsen gerealiseerd.

Daarnaast wordt bij de nadere uitwerking van de bouwplannen gekeken waar invulling kan worden gegeven aan het thema natuurinclusief bouwen.

4.14 Zonering Vliegbasis Eindhoven

Op grond van het Luchthavenbesluit Eindhoven ligt rond Vliegbasis Eindhoven (Eindhoven Airport) een beperkingengebied, waar beperkingen gelden voor het oprichten van bebouwing en/of het gebruik van de gronden. Het beperkingengebied bestaat uit zones met bouwhoogtebeperkingen (ten behoeve van de veiligheid van het vliegverkeer en de ongestoorde werking van radarapparatuur), zones waar beperkingen gelden vanwege luchtvaartverkeerslawaai en een zone waar beperkingen gelden voor bestemmingen met een vogelaantrekkende werking.

4.14.1 Funnel en IHCS

De maximaal toelaatbare bouwhoogtes en de ligging en omvang van de gebieden met een bouwhoogtebeperking worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbaan en berusten op internationaal vastgelegde afspraken. Het is voor de vliegveiligheid van belang dat binnen de obstakelvrije vlakken de maximaal toelaatbare hoogtes niet worden overschreden. De obstakelvrije vlakken worden gevormd door de funnel en de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS).

Funnel

De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte oploopt tot 45 m. De toegestane bouwhoogte geldt ten opzichte van de hoogte van de landingsdrempel - in het geval van Vliegbasis Eindhoven 22,4 m+NAP. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt volledig buiten de funnel.

IHCS

Het obstakelbeheergebied van de IHCS sluit aan op de funnel. De IHCS bestaat uit een horizontaal vlak, dat gelegen is op een hoogte van 65 m+NAP, met aansluitend daarop een conisch vlak, waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5% tot een hoogte van 166 m+NAP. Het plangebied ligt binnen het obstakelbeheergebied van de ICHS en valt binnen het conische vlak (hoogte oplopend van 85 m+NAP tot circa 95 m+NAP). Binnen deze vlakken mogen geen objecten worden gerealiseerd die de maximaal toegestane hoogte overschrijden.

Het plangebied ligt gemiddeld op een hoogte van circa 23 m+NAP. Dit betekent dat bebouwing tot een hoogte van 62 meter overal in het plangebied toelaatbaar is. Hoewel voorliggend bestemmingsplan dergelijke hoge bebouwing niet mogelijk maakt, is voor de IHCS een gebiedsaanduiding opgenomen op de verbeelding. Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - IHCS' geldt in aanvulling op hetgeen elders in de planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 m+NAP.

ILS

Vliegbasis Eindhoven is uitgerust met een Instrument Landing System (ILS). Het ILS heeft tot doel om naderingen onder slechte weersomstandigheden nauwkeuriger te kunnen uitvoeren. Voor het goed functioneren van het ILS geldt dat bebouwing in een gebied rond de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren van het functioneren van de ILS. De afmetingen van het gebied zijn vastgelegd in ICAO EUR DOC 015.

Het obstakelbeheergebied van het ILS bestaat uit verschillende deelgebieden:

  • een rechthoekig deelgebied ter plaatse van de start- en landingsbaan en de direct aangrenzende gronden, waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 m bedraagt (ten opzichte van de landingsdrempel op 22,4 m+NAP);
  • twee aansluitende deelgebieden parallel aan weerszijden van de start- en landingsbaan, waar de maximaal toelaatbare hoogte 20 m bedraagt (ten opzichte van de landingsdrempel op 22,4 m+NAP);
  • twee trechtervormige deelgebieden in het verlengde van de start- en landingsbaan waar de hoogte oploopt tot 70 m (ten opzichte van de landingsdrempel op 22,4 m+NAP) op een afstand van 6 km.

Het plangebied valt grotendeels net buiten de toetsingsvlakken van het ILS. Uitzondering hierop is de achterzijde van het woonperceel aan de Koppelenweg 7. Dit deel van het plangebied ligt binnen het trechtervormige deelgebied in het verlengde van de start- en landingsbaan, waar geen objecten mogen worden gerealiseerd die de maximale hoogte van 62,4 tot 72.4 meter overschrijden. Door het opnemen van een gebiedsaanduiding ter plaatse van de ILS binnen het plangebied is de ILS veiliggesteld.

4.14.2 Geluidcontouren vliegtuiglawaai

Rond Vliegbasis Eindhoven liggen geluidcontouren. De geluidbelasting van het vliegverkeer wordt gemeten in Kosteneenheden en is gebaseerd op het aantal over- en langsvliegende vliegtuigen, het van deze vliegtuigen ondervonden maximale geluidsniveau en de verdeling over het etmaal, waarbij bijvoorbeeld de late avond zwaarder telt dan de middag. Binnen de geluidcontouren (oplopend van 35 Ke tot 50 Ke) gelden beperkingen voor het realiseren van geluidgevoelige objecten. Het plangebied valt buiten de 35 Ke-contour, waardoor de geluidcontouren geen belemmeringen opleveren voor de bouw van geluidgevoelige objecten binnen het plangebied.

4.14.3 Geluidcontour grondgebonden geluid

Vliegbasis Eindhoven is vanwege het grondgebonden geluid een gezoneerd bedrijventerrein: een 'industrieterrein' in de zin van de Wet geluidhinder. De 50 dB(A) zonegrens ligt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan en levert dus geen beperkingen op.

4.14.4 Vogelbeperkingengebied

Het plangebied ligt binnen het vogelbeperkingengebied van Vliegbasis Eindhoven. Binnen het vogelbeperkingengebied geldt op grond van artikel 3.2.3 van het Luchthavenbesluit Eindhoven een verbod voor vogelaantrekkende functies, zoals oppervlaktewateren groter dan drie hectare, vishouderijen met extramurale bassins en extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal. Dergelijke functies komen niet voor in het plangebied. In de planregels is een algemene gebruiksregel opgenomen, die het gebruik van gronden voor de genoemde vogelaantrekkende functies uitsluit.

4.14.5 Externe veiligheid

Luchtvaart is te beschouwen als een risicovolle activiteit. Het huidige externe veiligheidsbeleid en de daarmee samenhangende wet- en regelgeving zijn echter hoofdzakelijk gericht op risicovolle bedrijfsactiviteiten (opslag en bewerking van risicovolle stoffen in inrichtingen), wegen, spoorwegen, vaarwegen en buisleidingen. Voor luchthavens en luchtverkeer geldt geen wettelijk kader. In het Luchthavenbesluit Eindhoven (26 september 2014) zijn ook geen regels of normen voor externe veiligheid opgenomen. Op dit moment is daarom interimbeleid van toepassing.

Met een brief van 11 december 2006 heeft de toenmalige Staatssecretaris van VROM aan het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant verzocht interimbeleid externe veiligheid te voeren voor vliegbasis Eindhoven. Dit planologische interimbeleid heeft als doel dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet verenigbaar zijn met het streven naar een vanuit oogpunt van veiligheid duurzame ruimtelijke inpassing van de luchthaven in zijn (gebouwde) omgeving, worden voorkomen. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico zal de normstelling voor militaire luchthavens naar verwachting in grote lijnen overeenkomen met de normstelling voor de regionale burgerluchthavens. Dit betekent dat binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour een bouwverbod gaat gelden voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een 'nee, tenzij' beleid. De PR 10-6 contour ligt niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan en levert dus geen beperkingen op.

4.15 Radarverstoringsgebieden

Het plangebied ligt in het radarverstoringsgebied van de radarstations Woensdrecht, Herwijnen en Volkel. Op grond van artikel 2.6.9 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) gelden in een radarverstoringsgebied bouwhoogtebeperkingen voor bouwwerken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Conform artikel 2.4 en verder van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is rond de vliegbasis een cirkel met een straal van 75 kilometer vastgelegd, gemeten vanaf de positie van de radar. Deze cirkel bestaat uit een kern met een straal van 15 kilometer met een maximale bouwhoogte voor bouwwerken (in het algemeen) en daaromheen een ring die doorloopt tot 75 kilometer van de radar met een maximale bouwhoogte voor (alleen) windturbines.

Omdat de maximaal toegestane bouwhoogte als gevolg van de zonering rondom vliegbasis Eindhoven lager is dan is toegestaan binnen de radarverstoringsgebieden (max 90 m+NAP) , zijn geen verdere beperkingen van toepassing voor het plangebied.

Planspecifiek

Het plangebied valt niet binnen het radarverstoringsgebied.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover een overeenkomst heeft gesloten met de eigenaar van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden.

De kosten voor de planvorming en de uitvoering van de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling zijn volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is hiervoor een anterieure overeenkomst afgesloten, zodat een exploitatieplan niet nodig is.

De gemeente ondervindt derhalve geen negatieve financiële gevolgen ten aanzien van deze ontwikkeling en loopt geen financieel risico.

Naast een anterieure overeenkomst is er ook een planschadeovereenkomst afgesloten.

5.2 Procedure

5.2.1 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft laten weten dat wanneer geen nationaal belang gemoeid is, er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. In dit geval is er inderdaad, zoals bij het beleidskader beschreven, geen nationaal belang gemoeid.

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de Provincie Noord-Brabant, Waterschap de Dommel, de Gasunie, Veiligheidsregio Brabant Zuidoost en Ministerie van Defensie. Van de provincie en het waterschap is een reactie ontvangen. Een samenvatting daarvan met de beantwoording zijn opgenomen in de Nota vooroverleg die als Bijlage 16 is opgenomen.

Beide reacties hebben geleid tot aanpassing en aanvulling van het bestemmingsplan. Er is een inrichtingsplan opgesteld dat tevens inzicht biedt in de landschappelijke inpassing. De watertoets is verder uitgewerkt.

5.2.2 Omgevingsdialoog

In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan is een omgevingsdialoog gehouden. Er zijn individuele gesprekken gevoerd met omwonenden en op 5 januari 2022 heeft een informatieavond plaatsgevonden. De reacties van omwonenden zijn overwegend positief.

De positie van de opslagloods ten oosten van de Schooterweg en de groene omzoming daarvan zijn nog aangepast naar aanleiding van de bezwaren van de eigenaar van een direct aangrenzend woonperceel.

5.2.3 Tervisielegging

Voorliggende ontwerpbestemmingsplan ligt gedurende zes weken ter visie gelegd. De resultaten hiervan worden te zijner tijd in deze toelichting verwerkt.

5.2.4 Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt op te zijner tijd vastgesteld door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan heeft een uniek en eigen identificatienummer, namelijk NL.IMRO.0861.BP00147-0301. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, en gaat vergezeld van een toelichting. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, heeft de toelichting wel een belangrijke rol bij de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opzet van de verbeelding en de planregels is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke modelregels.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), dit zijn op nationaal niveau voorgeschreven richtlijnen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de naamgeving van artikelen en het kleurgebruik van bestemmingen.

Het bestemmingsplan is gericht op 'toelatingsplanologie'. De gedachte hierachter is dat iedereen zelf mag bepalen (voor zover dat is toegestaan binnen de planologische mogelijkheden) wat hij realiseert op zijn grondeigendom. Het bestemmingsplan maakt bepaalde functies mogelijk en kan randvoorwaarden stellen aan de mate en de wijze van bebouwing en het gebruik. De eigenaar bepaalt binnen deze randvoorwaarden zelf wat hij realiseert en of wat hij niet realiseert. Hij is dus niet verplicht om de bestemming te verwezenlijken.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding, die op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl staat, is juridisch bindend. In de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in de legenda.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een ondergrond getekend.

6.3 Toelichting op de regels

De bestemmingsplanregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, die bestaan uit de begrippen en de wijze van meten.

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemmingen opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. Het bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Agrarisch - Kernrand

Deze bestemming is opgenomen op de locatie waar de woonbestemming aan de Koppelenweg 7 wordt verkleind. De bestemming is gebaseerd op het vigerende bestemmingsplan 'Kernrandgebied'. De bestemming is ingeperkt tot de relevante regels voor deze bestemming zonder dat er een bouwvlak is opgenomen. Dit betekent dat uitsluitende bouwwerken, geen gebouwen zijn toegestaan en dat er een vergunningsstelsel is opgenomen voor een aantal werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden.

Ten behoeve van de bescherming en het behoud van de aanwezige kleine landschapselementen op dit deel van het voormalige woonperceel is een vergunningsstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden.

Bos

Voor het bosplantsoen dat dient als afschermend groen tussen de opslagloods en de aangrenzende woonbestemming is de bestemming Bos opgenomen.

Detailhandel - Tuincentrum

Deze bestemming omvat het tuincentrum met daarbij behorende voorzieningen zoals ondersteunende horeca, groen, wegen, parkeervoorzieningen. In de bestemming zijn bouwregels opgenomen met diverse afwijkingsmogelijkheden. Op die manier geeft het bestemmingsplan enige flexibiliteit, maar wel binnen de kaders van de afwijkingsmogelijkheden. Er is voor gekozen om de locatie van de bebouwing vast te leggen met een bouwvlak op het perceel. Ook is specifiek geregeld waar het winkelgedeelte mag komen en wat het maximale winkelvloeroppervlak mag zijn.

Voor een deel van het tuincentrum is de mogelijkheid opgenomen voor de vestiging van een diermedisch centrum.

De ontwikkeling van het tuincentrum is gekoppeld aan voorwaardelijke verplichtingen voor de vereiste waterberging, de landschappelijke inpassing en het treffen van mitigerende maatregelen voor de steenmarter.

Groen

Deze bestemming is opgenomen voor het overloopparkeerterrein. De gronden mogen worden ingericht en gebruikt als groen parkeerterrein. Op deze gronden is de aanleg van fiets- en voetpaden toegestaan en extensief dagrecreatief medegebruik en evenementen.

Natuur

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de huidige bestemming Bos aan de noordzijde van het plangebied. Gekozen is voor een aanpassing naar de bestemming Natuur zodat het ter plaatse aanwezige Natuurnetwerk ook goed beschermd is. Waar nodig is de natuurbestemming aangevuld of aangepast zodat voldaan wordt aan de instructieregels uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Dit is terug te zien in het omgevingsvergunningsstelsel voor werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden.

Ook achter het perceel Koppelenweg 7 heeft een strook grond langs de Poelenloop de bestemming Natuur gekregen. Deze strook zal worden ingericht als fauna- en kruidenrijk grasland.

Wonen - Vrijstaand

De woning aan de Koppelenweg 7 heeft een bestemming Wonen - Vrijstaand gekregen. Op de verbeelding zijn een bouwvlak en een vlak voor bijgebouwen (aanduiding 'bijgebouwen') aangegeven. Het hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De maximale goot- en bouwhoogte staan op de verbeelding aangegeven.
Bijgebouwen, carports en overkappingen mogen zowel binnen het bouwvlak als ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd. Voor erkers zijn aanvullende specifieke bouwregels opgenomen.

De totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen is afgestemd op de grootte van het perceel en mag buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 175 m². Verder zijn bijgebouwen, carports en overkappingen toegestaan binnen het bouwvlak, indien dit bouwvlak niet is volgebouwd met het hoofdgebouw.

Ter bescherming en behoud van de aanwezige kleine landschapselementen op het noordoostelijke deel van het woonperceel is een vergunningsstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden.

Waarde - Archeologie 3 en 4

Overeenkomstig het gemeentelijk archeologiebeleid, maar rekening houdend met het uitgevoerde onderzoek, heeft een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen (op de beleidsadvieskaart 2014 was dit categorie 3&4). Voor de gronden met een natuurbestemming achter Koppelenweg 7 is gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen (op de beleidsadvieskaart 2014 was dit categorie 5). De gronden met deze dubbelbestemmingen zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Binnen deze bestemmingen mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot;
  • bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste respectievelijk 250 m² en 2.500 m² én een bodemingreep niet dieper dan 40 cm.

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning voor het afwijken grotere gebouwen en/of een diepere bodemverstoring toestaan, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dat niet tot bezwaren leidt. Hierbij bestaat de mogelijkheid om voorwaarden aan de omgevingsvergunning te stellen. Ter bescherming van de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden is een omgevingsvergunningenstelsel voor werkzaamheden opgenomen.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 12 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is vastgelegd dat het bouwvlak uitsluitend mag worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen. Verder zijn kelders toegestaan waar gebouwen mogen worden gebouwd.

Ook is er een regeling opgenomen voor bestaande maten. Indien de bestaande maatvoering, afstanden, bebouwingspercentages en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (volgens een verleende omgevingsvergunning) afwijken van de in de regels en op de verbeelding genoemde maten zijn de bestaande maten leidend.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik.

Ook zijn regels opgenomen in verband met het zogenaamde vogelbeperkingengebied vanwege het nabijgelegen vliegveld Eindhoven. Er is een verbod voor de volgende vormen van grondgebruik en enkele functies binnen het plangebied:

  • a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • c. vishouderijen met extramurale bassins;
  • d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • a. afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Er is een mogelijkheid af te wijken van dit indien kan worden aangetoond dat de belangen van de luchthaven Eindhoven niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn aanvullende regels gesteld in verband met de nabije ligging van het vliegveld Eindhoven. Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - Inner Horizontal en Conical Surfice (IHCS)' geldt in aanvulling op wat verder in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP. Ook zijn in dit artikel de hoogtebeperkingen als gevolg van de invliegroute van het vliegverkeer en het daarbij behorende verstoringsvlak van het Instrument Landing System (ILS) opgenomen ter waarborging van de vliegveiligheid.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van bouwgrenzen, maatvoeringen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen.

Artikel 16 Overige regels

Tenslotte zijn regels opgenomen over parkeren. Bij het bouwen en gebruiken dient altijd voldaan te worden aan de gemeentelijke parkeernormen. Er dient te worden voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in de Parkeernormennota Veldhoven 2021 of het geldend parkeerbeleid ten tijde van de omgevingsvergunningaanvraag.

Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel van het bestemmingsplan. In de overgangsregels is het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik geregeld. In de slotregel is bepaald onder welke titel het plan kan worden aangehaald.