direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Hoge Boght
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00026-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Veldhoven wil voor haar inwoners voorzien in goede voorzieningen. Vanwege de toenemende vergrijzing is er steeds meer vraag naar verschillende uitvaartfaciliteiten. Een crematorium maakt hier onderdeel vanuit. De gemeente Veldhoven wil graag een uitvaartfaciliteit met crematorium realiseren aan de Eindhovensebaan. De gemeente faciliteert hierin het ruimtebeslag en de exploitatie zal worden verzorgd door een uitvaartondernemer. De locatie aan de Eindhovensebaan ligt ten westen van de kern Veldhoven tegen de nieuw te realiseren wijk Zilverackers. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0001.png"de

Figuur 1.1 Globale ligging van het plangebied

Het plan is gelegen binnen het toekomstige plan 'Zilverackers'. In figuur 1.2 is weergegeven hoe de locatie De Hoge Boght gelegen is binnen het plan 'Zilverackers'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0002.png"

Figuur 1.2: Plan Zilverackers

Aangezien het planvoornemen niet mogelijk is binnen het vigerende bestemmingsplan is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen in de gemeente Veldhoven, tussen het gehucht Zandoerle en de kern Veldhoven. De locatie maakt onderdeel uit van het plangebied Zilverackers. Aan de westzijde van de projectlocatie zijn de Zandoerlese bossen gelegen. Aan de zuidoostzijde is het perceel omgeven met weilanden. Aan de noordzijde wordt de projectlocatie begrensd door de Eindhovensebaan. In de toekomstige situatie zal de Hoge Boght grenzen aan de Zilverbaan en het uitbreidingsgebied van de drie dorpen.

De percelen zijn kadastraal bekend onder de gemeente Veldhoven, sectie C, perceelnummers: 3764, 3696, 3697.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Begraafplaats De Hoge Boght valt onder het bestemmingsplan 'Kernrandgebied' van de Gemeente Veldhoven dat op 12 november 2013 is vastgesteld. De uitvaartfaciliteit c.a. wordt gerealiseerd op een nog niet aangelegd gedeelte van de begraafplaats De Hoge Boght. In genoemd bestemmingsplan hebben deze gronden de bestemming 'Maatschappelijk' en zijn deze voorzien van een aanduiding 'begraafplaats'.

Tevens is sprake van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 – WR-A2'.

Op de bestemming komen tevens de volgende aanduidingen voor (voor zover relevant):

  • gebiedsaanduiding 'kleine landschapselementen'; deze aanduiding heeft betrekking op de randen van de begraafplaats en op stroken tussen de grafvelden;
  • maatvoeringsaanduidingen voor wat betreft de bouwhoogte en het bebouwd oppervlak voor binnen het maatvoeringsvlak te realiseren gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0003.png"

Figuur 1.3. Uitsnede bestemmingsplan Kernrandgebied

Het bestemmingsplan stelt via maatvoeringsaanduidingen grenzen v.w.b. de te bebouwen (gezamenlijke) oppervlakte tot 100 m2 en v.w.b. de bouwhoogte tot 4,5 m. Deze maten zijn afgestemd op de thans aanwezige bebouwing en laten geen noemenswaardige uitbreiding toe.

De te realiseren uitvaartfaciliteit zal een oppervlakte hebben van circa 1.500 m2 en een bouwhoogte van circa 7,5 m. In verband hiermee moet het bestemmingsplan v.w.b. de maximale maatvoering worden gewijzigd. Tevens is het niet mogelijk om binnen de aanduiding 'kleine landschappelijke elementen' en de bestemming 'Bos - BO' een ontsluitingsweg op de Eindhovensebaan te realiseren.

1.5 Leeswijzer

Na de inleiding in voorliggend hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 nader ingegaan op de huidige- en de toekomstige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 is een beknopte weergave van de relevante wetgeving en beleid opgenomen. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische planopzet en hoofdstuk 6 op de uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7, tot slot, worden de procedurele aspecten rondom het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Aard en omvang van het plan

De gemeente Veldhoven wil haar inwoners graag keuze kunnen bieden in uitvaartmogelijkheden. Om die reden is er de wens om ook in Veldhoven een crematorium te realiseren met daaraan gekoppeld een uitvaartcentrum, waar uitvaartdiensten kunnen worden gehouden. Dit crematorium zal een plek krijgen op de gronden aansluitend op de bestaande begraafplaats De Hoge Boght. Deze locatie ligt aan de rand van de gemeentelijke ontwikkeling van Zilverackers. De gemeente wil wel de planologische ontwikkeling van een uitvaartfaciliteit faciliteren, maar zal deze zelf niet gaan exploiteren.

Er is onderzoek gedaan naar de omvang van een uitvaartfaciliteit in Veldhoven. Daaruit blijkt dat behoefte is aan een gebouwd oppervlak van 1500-2000 m2. Er worden tussen de 1 en 2 crematies per dag gehouden (gemiddeld 1,6 per dag). Het gebouw is licht en open van karakter. De uitvaartfaciliteit maakt onderdeel uit van begraafplaats De Hoge Boght en dient om die reden ook ingepast te worden in de bestaande groene setting, met respect voor bestaande natuur.

2.2 Wijze van realisatie

Het plan sluit aan bij de bestaande begraafplaats. Aan de noordwestzijde van de begraafplaats is een perceel gereserveerd voor de uitvaartfaciliteit. De inrichting van het perceel sluit aan bij de bestaande structuren op de begraafplaats, zoals bestaande paden en hagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0004.png"

Figuur 2.1: Ontsluitingsstructuur

Op het perceel van de uitvaartfaciliteit (hier globaal in grijs weergegeven), wordt naast een gebouw, ook parkeergelegenheid en waterberging gerealiseerd.

De indeling van het perceel ziet er globaal weergegeven als volgt uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0005.png"

Figuur 2.2: Functieverdeling

De ruimte die niet nodig is voor waterberging, gebouw of parkeerplaatsen wordt bomenrijk aangeplant.

Dat is op onderstaande inrichtingsschets zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0006.png"

Figuur 2.3: Definitief ontwerp

2.3 Beeldkwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0007.png"

Figuur 2.4: Weergave beeldkwaliteit

De bebouwing krijgt een open karakter, gericht op de bosrijke omgeving. Voor de materiaalkeuze wordt ook aangesloten bij de natuurlijke omgeving, zodat het gebouw niet contrasteert, maar opgaat in de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota’s zoals: de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. In deze structuurvisie schetst het Rijk haar ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.

Het Rijk wil dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komt te liggen. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen agrariërs en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Een leefbare en veilige samenleving vraagt om een goede milieukwaliteit, waterveiligheid en zoetwatervoorziening, bescherming van cultureel erfgoed, unieke natuurlijke waarden en locaties voor landsverdediging.

De kaart Brabant en Limburg laat de belangrijkste thema’s zien ten aanzien van de regio. Hieruit blijkt dat in het buitengebied van Veldhoven twee thema’s van belang zijn, de herijkte EHS en de Stedelijke regio met topsectoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0008.png"

Figuur 3.1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte: Brabant en Limburg

Herijking EHS

De herijkte nationale EHS is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. De mogelijkheid voor soorten om zich tussen natuurgebieden te verplaatsen, wordt vooral gerealiseerd via landbouwgebied en ander particulier beheerd groengebied. De herijking van de EHS is vastgelegd in de provinciale Verordening Ruimte en is verder uitgewerkt onder het provinciale beleid en in de gebiedsbestemmingen, zie paragraaf Verordening Ruimte 2014.

Stedelijke regio met topsectoren

De topsectoren zijn aanwezig in heel Nederland, maar concentreren zich vooral in de stedelijke regio’s van de mainports, brainport, greenports en de valleys. Daarbij gaat het om de haven van Rotterdam en Schiphol,de Brainport Zuidoost-Nederland, de Greenports Venlo, Westland-Oostland, Aalsmeer, Noord-Holland Noord, Boskoop en Bollenstreek, Energyport in Groningen, Food Valley in Wageningen, Health Valley in Nijmegen, Maintenance Valley in West- en Midden Brabant, Utrecht Science Park en de nanotechnologie in Twente en Delft. Deze stedelijke regio’s beschouwt het Rijk van nationale betekenis. Voorliggend plan ligt in het gebied van de Brainport Zuid-Oost Nederland. Voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren is het nodig om te beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief) woningen, bedrijventerreinen, kantoren en andere voorzieningen. Ook natuur, hoogwaardige landschappen en recreatieve voorzieningen horen daarbij, alsmede het bieden van meer ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei, de mogelijkheid om te voorzien in de eigen woningbehoefte en ruimte voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap en meegroei-, mantel- en meergeneratiewoningen. Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de programmering van deze verstedelijkingsopgaven in combinatie met het versterken van het vestigingsklimaat. De ligging van Veldhoven in een stedelijke regio met topsectoren heeft tot gevolg dat deze stedelijke regio ook over een passend voorzieningenniveau moet beschikken. De realisatie van een uitvaartfaciliteit past hierbij.

3.2.2 Barro

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn dertien nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012.

Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 3. Kustfundament
  • 4. Grote Rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied
  • 6. Defensie
  • 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • 8. Elektriciteitsvoorziening
  • 9. Ecologische Hoofdstructuur
  • 10. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 11. IJsselmeergebied
  • 12. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het bosgebied aan de noordkant van het plangebied is aangeduid als ecologische hoofdstructuur en dient daarom behouden te blijven. Aantasting hiervan is in principe niet mogelijk. Echter de Verordening Ruimte heeft enkele mogelijkheden om de begrenzing van de EHS aan te passen. Zo is het mogelijk middels het principe van kleinschalige ingrepen in het landschap de begrenzing van de EHS te wijzigen. Dit betreft artikel 5.5 van de Verordening Ruimte. In dit artikel is weergegeven dat Gedeputeerde Staten de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur op verzoek van de gemeente kunnen wijzigen ten behoeve van een individuele kleinschalige ingreep.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied moeten getoetst worden aan de ladder voor stedelijke ontwikkeling. Er dient aangetoond te worden dat er sprake is van een regionale behoefte. In dit geval wordt ingespeeld op demografische ontwikkelingen en de doorzettende verschuiving van begraven naar cremeren. Dat maakt dat crematoria tot de basisvoorzieningen van middelgrote en grote kernen behoren. Veldhoven heeft nog geen crematorium en een dergelijke voorziening behoort wel tot het basisvoorzieningen niveau.

De locatie is tot stand gekomen op basis van een reeds bestaande maatschappelijke functie aan de rand van de kern, namelijk de bestaande begraafplaats. Het is in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik een logische keuze om ook hier het crematorium te vestigen. Door intensiever gebruik te maken van de bestaande locatie van de begraafplaats kan hier nu invulling worden gegeven aan een begraafplaats met uitvaartfaciliteit en crematorium. De locatie ligt momenteel nog net buiten de kern, maar met de ontwikkeling van de nieuwe wijk Zilverackers komt de voorziening aan de rand van de kern te liggen.

3.3 Provinciaal- en regionaal beleid

3.3.1 Provinciale structuurvisie

Provinciale Staten hebben de structuurvisie ruimtelijke ordening vastgesteld op 1 oktober 2010. Hierop is een partiële herziening gekomen, die in maart 2014 is vastgesteld. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het beleid tot 2025. In de globale visie wordt het plangebied van Veldhoven getypeerd als een mozaïeklandschap, stedelijk concentratiegebied en als internationale economische as. De gehele kernrandzone maakt onderdeel uit van een economisch kenniscluster.

In de structuurvisie is op de structurenkaart het landelijk gebied nader gezoneerd. Deze zonering is bepalend en (wanneer vertaald naar de Verordening ruimte) bindend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies in het buitengebied zoals landbouw, natuur en recreatie, voor zover deze het provinciaal belang aangaan. De zonering is het resultaat van een afweging op hoofdlijnen van de aanwezige kwaliteiten en belangen.

De belangrijkste keuzes zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. Dit zijn de:

  • groen-blauwe structuur;
  • agrarische structuur;
  • stedelijke structuur;
  • infrastructuur.

De kernrandzone van Veldhoven is ingedeeld in de volgende beleidscategorieën:

  • Stedelijk concentratiegebied;
  • Gemengd landelijk gebied;
  • Zoekgebied verstedelijking;
  • Kerngebied groenblauw.

Het betreft hier Gemengd landelijk gebied.

3.3.2 Verordening Ruimte 2014

Naar aanleiding van de ingezette provinciale beleidskoerswijziging met betrekking tot de toekomstige veehouderij is naast een partiële herziening van de Structuurvisie tevens een actualisatie van de Verordening vastgesteld.

De wijziging van de Verordening is gericht op een betere toegankelijkheid en bruikbaarheid van de Verordening alsmede het aansluiten op besluiten die reeds zijn genomen in het nieuw natuur- en landbouwbeleid. De Verordening Ruimte is op 7 februari vastgesteld door Provinciale Staten en in werking getreden op 19 maart 2014. De regels uit de Verordening Ruimte dienen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen in acht te worden genomen.

De provincie handhaaft haar beleid dat is gericht op het bundelen van verstedelijking. Het leeuwendeel van de woningbouw, bedrijventerreinen, voorzieningen en infrastructuur dient plaats te vinden in het bestaand stedelijk gebied. Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden (in zoekgebieden voor verstedelijking) kan alleen plaatsvinden als inbreiding of herstructurering niet mogelijk is.

Onderhavig plangebied behoort tot de zone integratie 'stad-land'. In de gebieden integratie stad-land kan stedelijke ontwikkeling plaats vinden maar dan wel in samenhang met groene landschapsontwikkelingen. Dit betreft veelal gebieden die om landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische redenen bepalend zijn voor de regionale landschapsstructuur. Het plan is tevens gelegen in gemengd landelijk gebied, wat betekent dat diverse landelijke gebruiksvormen in dit gebied samengaan. Onderhavig plan past in beide aanduidingen, dit blijkt uit Hoofdstuk 2.

Groenblauwe structuur

De bestaande of nog om te vormen natuur- en bosgebieden maken onderdeel uit van de nationale ecologische hoofdstructuur. In de Verordening zijn deze gebieden specifiek begrensd en beschermd. Binnen deze gebieden dient het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de gebieden te worden nagestreefd. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. De ecologische hoofdstructuur is op perceelsniveau in de Verordening ruimte opgenomen en vervolgens als zodanig doorvertaald in het bestemmingsplan 'Kernrandgebied' met de bestemming Bos en de aanduiding kleinschalig landschapselement. Binnen het plangebied maken de bestaande bosgebieden onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur. In deze gebieden geldt een ‘nee, tenzij – regime’. Ontwikkelingen mogen uitsluitend plaatsvinden indien ze geen negatieve effecten hebben op de natuurwaarden van het bosgebied. Indien dit wel het geval is dient er herbegrenzing of compensatie van de verloren waarden plaats te vinden.

De ontwikkeling vindt plaats buiten de EHS gronden. Echter doorsnijdt de ontsluitingsweg wel de EHS en zal voor de realisatie van deze weg gecompenseerd moeten worden. Er is gekozen voor een zelfstandige ontsluiting van de uitvaartfaciliteit. De reden hiervoor is dat het niet wenselijk is om het verkeer richting de uitvaartfaciliteit over de begraafplaats te laten rijden, omdat de begraafplaats en de uitvaartfaciliteit gelijktijdig gebruikt kunnen worden en dit hinder kan veroorzaken. Daarnaast leent de huidige inrichting van de begraafplaats zich hier niet voor.

Het is ook niet mogelijk de parkeerplaats bij de begraafplaats uit te breiden, omdat hier én geen ruimte voor is én omdat de bezoekers lopend via de begraafplaats naar de uitvaartfaciliteit geleid moeten worden. De uitvaartfaciliteit zal ook in de avonduren gebruikt worden voor opbaringen en familiebezoek, waardoor dit als sociaal onveilig wordt beschouwd. De uitvaartfaciliteit dient tevens voor rouwauto's, maar moet ook voor bevoorrading bereikbaar zijn. Dergelijk verkeer via de huidige begraafplaats laten rijden is onwenselijk. Het scheiden van de toevoer van de uitvaartfaciliteit en de begraafplaats is daarom een uitgangspunt voor de ontwikkeling. Er is gekozen voor een zo kort mogelijke verbinding van de Eindhovensebaan naar de uitvaartfaciliteit. Deze verbinding doorsnijdt de ecologische hoofdstructuur.

Dit betekent dat voor de genoemde gronden waarvan de bestemming moet worden gewijzigd het betreffende areaalverlies moet worden gecompenseerd. Er wordt uitgegaan van een ontsluitingsweg met een breedte van 5 m die van de Eindhovensebaan naar de uitvaartfaciliteit loopt. Gezien de strijdigheid met de Verordening wordt parallel lopend met het in procedure brengen van onderhaving bestemmingsplan, aan Gedeputeerde Staten verzocht twee aanduidingen op de kaart van de provinciale verordening te wijzigen. Het verzoek tot wijziging is in bijlage 14 toegevoegd.

Bestemmingen   Doel   Areaal  
- bestemming 'Maatschappelijk – M', aanduiding 'ontsluiting - os'.   Weg   260 m2   
Totaal areaalverlies     260 m2  

 

De omvang van de compensatieopgave is voornamelijk afhankelijk van kwaliteit en leeftijd van betreffend gebied. Uitgangspunt is 100% compensatie van het areaalverlies met daarbij een vermenigvuldigingsfactor op basis van de specifieke kwaliteit van dit areaal. Aan de hand van een gebiedsinventarisatie is bepaald dat er hier sprake is een vermenigvuldigingsfactor van 1,67, omdat het hier om bos van ouder dan 25 jaar gaat.

Vooruitlopend hierop moet in ieder geval rekening worden gehouden met een compensatieopgave van 460 m2.

Deze opgave zal op een nader door de provincie te bepalen locatie worden gerealiseerd. Hiervoor wordt een bijdrage gestort in het provinciale compensatiefonds.

Ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

In artikel 2.2. van de Verordening Ruimte wordt verplicht gesteld dat ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied bij moeten dragen aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. Deze zogenaamde landschapsinvesteringsregeling (LIR) is van toepassing op alle ontwikkelingen in het buitengebied die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan, maar waaraan vanuit ruimtelijke overwegingen toch medewerking kan worden verleend.

De Verordening Ruimte schrijft niet voor hoe en in welke mate ontwikkelingen aan de kwaliteit van het landschap moeten bijdragen. Nadrukkelijk heeft de provincie zich daarbij op het standpunt gesteld dat de gemeenten dit zelf mogen bepalen, zij het dat de provincie wel minimale eisen stelt. Deze eisen zijn opgenomen in een handreiking, waarin door de provincie wordt geschetst op welke manieren met de eis uit de Verordening Ruimte kan worden omgegaan en wat het verwachtingsniveau is ten aanzien van de inspanning. Op grond van de Verordening Ruimte worden investeringen in:

  • a. de kwaliteit van bodem/water/natuur/landschap/cultuurhistorie;
  • b. in extensieve recreatieve mogelijkheden

beschouwd als investeringen in de kwaliteit van het landschap.

Enkele gemeenten in De Kempen hebben gezamenlijk een regeling opgesteld waarin zij aangeven hoe ze omgaan met de LIR uit de Verordening Ruimte. De gemeente Veldhoven behoort niet tot deze gemeenten, maar erkent de gezamenlijke regeling van de Kempengemeenten wel en volgt dit beleid ook op voor die gevallen waar geen maatwerk wenselijk is.

De investering in ruimtelijke kwaliteit die nodig is vanwege de ontwikkeling van het crematorium aan de Eindhovensebaan wordt niet middels maatwerk bepaald; er wordt hier dus teruggevallen op de LIR van de Kempengemeenten.

In het vigerende bestemmingsplan heeft de locatie reeds de bestemming Maatschappelijk. Om het crematorium mogelijk te maken is het wel noodzakelijk om het bestemmingsplan te wijzigen, middels toevoeging van een bouwvlak. Het bouwvlak ten behoeve van de uitvaartfaciliteit heeft een oppervlakte van 1.915 m². Het betreft hier het verruimen van de bouwmogelijkheden binnen een bestaande functie. In bijlage 3 van de LIR van de Kempengemeenten zijn verschillende categorieën ontwikkelingen benoemd die een kwaliteitsverlies tot gevolg hebben. Conform deze bijlage zou de betreffende ontwikkeling geschaard kunnen worden onder 'Uitbreiding van een bestaande niet-agrarische bedrijfsbestemming met extra te bebouwen oppervlak'. De waardevermeerdering wordt volgens deze regeling voor het te bebouwen deel geschat op € 155/m².

De investering die volgens de LIR moet worden gedaan in landschappelijke kwaliteitsverbetering bedraagt 20% van de waardevermeerdering welke volgens deze regeling wordt bereikt. Het gaat hier dan om € 31/m² (20% * € 155,=). Dat betekent dat voor een bedrag van 1.915 x € 31/m2 = € 59.365,00 geïnvesteerd moet worden op basis van de LIR. Deze investering wordt in de LIR als een basisinspanning beschouwd.

De realisatie van de uitvaartfaciliteit biedt kansen om de plek te voorzien van een kwaliteitsimpuls. Het gebied is reeds in gebruik als begraafplaats, wat een open ruimte in het bos tot gevolg heeft. Er is in de huidige situatie niet voorzien in een natuurlijke overgang van de begraafplaats naar het bos. In de toekomstige situatie zal de begraafplaats gedeeltelijk worden bebouwd met een uitvaartfaciliteit en gedeeltelijk opnieuw, op natuurlijke wijze, worden ingericht. Bij deze nieuwe inrichting wordt de nadruk gevestigd op de overgang van open gebied naar bosgebied.

De bosrand, die het open perceel begrenst, bestond uit dennenbos en was matig tot slecht van kwaliteit. Door de randen te versterken met inheemse soorten, wordt de kwaliteit van de bosrand verbeterd en opgewaardeerd tot een gebiedseigen rand. Er worden soorten toegevoegd, waardoor een geleidelijkere overgang ontstaat van het open gebied naar het bosgebied.

Naast deze inspanning wordt ook gewerkt aan de toegankelijkheid van het gebied voor extensieve recreatie. Door het aanbrengen van paden, verlichting en meubilair wordt het gebied interessant voor extensief recreatief medegebruik. Dit betreft een extra inspanning ten opzichte van de basisinrichting van het terrein.

De hierboven beschreven inrichting is vertaald in het ontwerp voor de inrichting van de buitenruimte. Op basis van dit ontwerp zijn de inrichtingskosten geraamd. In onderstaande tabel (tabel 1) is een overzicht gegeven van de geraamde inrichtingskosten. Deze kosten zijn noodzakelijk voor het realiseren van een goede, op natuurlijke wijze ingerichte, inpassing van de betreffende ontwikkeling en de extensieve recreatieve mogelijkheden. De totale investering in het gebied in het kader van de landschappelijke kwaliteitsverbetering bedraagt ruim € 82.041. Met een basisinspanning € 59.365 is dit een ruime investering. Gesteld kan worden dat middels het plan ruim wordt voldaan aan de verplichtingen uit de Verordening Ruimte.

Tabel 3.1: investering in het landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0009.png"

Het landschapsontwerp, op grond waarvan invulling is gegeven aan de ruimtelijke kwaliteitsverbetering zoals vereist in de Verordening Ruimte, is opgenomen in bijlagen 1 van de toelichting (Landschapsplan). In artikel 3 van de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarin is aangegeven dat het gebruik conform de bestemming Maatschappelijk zoals opgenomen in dit plan pas mag worden doorgevoerd als invulling is gegeven aan de genoemde kwaltieitsverbetering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0010.png" Figuur 3.2: Landschapsontwerp

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Veldhoven

De gemeente Veldhoven heeft naar aanleiding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) een structuurvisie voor het gehele gebied opgesteld. Grote ruimtelijke ingrepen waren ten tijde van het opstellen van de structuurvisie al in gang gezet, waardoor de hoofdopzet al bepaald was. De structuurvisie van Veldhoven richt zich met name op het behouden en het versterken van de kwaliteiten van de gemeente. In de structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden. Het plangebied maakt onderdeel uit van de uitbreidingslocatie Zilverackers, een grootschalige woningbouwontwikkeling (zie ook Structuurvisie Zilverackers), waarvan Oerle-Zuid momenteel gerealiseerd wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0011.png"

Figuur 3.3. Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven

De ontwikkelingen in de kernrandzone mogen het bestaande landschap niet op onaanvaardbare wijze aantasten, dit betekent dat bestaande structuren in plannen moeten worden ingebed en versterkt. Tevens mogen zij geen onevenredig negatieve effecten hebben op de directe omgeving.

De volgende doelstellingen zijn geformuleerd voor het buitengebied en de kernrandzone van Veldhoven:

  • het behouden en versterken van het aantrekkelijke en gevarieerde karakter van het buitengebied;
  • het (verplicht) realiseren van de doelstellingen uit de Natura 2000, de EHS, de ecologische verbindingszones en het Reconstructieplan;
  • het geven van een impuls aan de recreatieve betekenis van het buitengebied van Veldhoven;
  • stimuleren van het langzame verkeer en het weren van onnodig autoverkeer door het buitengebied.

Bij onderhavige ontwikkeling wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met deze doelstellingen. Voor de locatie Zilverackers is een aparte structuurvisie opgesteld.

3.4.2 Structuurvisie Zilverackers

De gemeente Veldhoven gaat ten westen van Veldhoven een nieuwe woningbouwlocatie “Zilverackers” ontwikkelen. Er wordt uitgegaan van de bouw van circa 2.700 woningen tot aan 2030. Mede ter ontsluiting van Zilverackers is een nieuwe ontsluitingsweg (de Zilverbaan) gewenst. Deze weg heeft tevens een belangrijke functie ter ontsluiting van bestaande wijken. De wijk zal worden ontwikkeld in een groene setting om het contact met het omliggende landschap te behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0012.png"

Figuur 3.4. Plankaart van Structuurvisie Zilverackers

Uitgangspunt is om de ontwikkeling zo goed mogelijk in te passen in het karakteristieke Kempenlandschap. Zilverackers wordt op basis van de landschappelijke en cultuurhistorische onderleggers, opgedeeld in vijf verschillende stedenbouwkundige en landschappelijke eenheden met elk een eigen identiteit.

De woningbouwlocatie Zilverackers zal gefaseerd gerealiseerd gaan worden. De geplande ontwikkelingen in het kader van de Zilverackers met betrekking tot onderhavig plangebied (grotendeels ten westen van de nieuwe ontsluitingsweg) zullen niet op korte termijn gerealiseerd gaan worden.

Voor de realisatie van (onderdelen) van woningbouwlocatie Zilverackers zullen te zijner tijd zonodig separate planologische procedures worden gevolgd. Binnen de structuurvisie is de projectlocatie aangegeven als begraafplaats in het bos. De Eindhovensebaan wordt aangesloten op de Zilverbaan, zodat verkeer via de Oersebaan (noord), Eindhovensebaan (oost) en Zilverbaan (zuid) richting alle windstreken snel afgewikkeld kan worden.

3.4.3 Gebiedsvisie Zilverackers

Op 15 december 2009 heeft de gemeenteraad de gebiedsvisie voor het landschap van Zilverackers vastgesteld. Deze gebiedsvisie geeft een indicatie van de invulling van het landschap rondom de nieuw te ontwikkelen dorpen in de westrand van de gemeente. De visie beschrijft de randvoorwaarden die voortkomen uit beleid en wettelijke kaders, en daarnaast het raamwerk en de mogelijke gedetailleerde invulling van het toekomstig landschap van het gebied Zilverackers.

De visie geeft inzicht in nieuwe bosgebieden, versterking van natuurzones en kwaliteitsverbetering van het landschap door toevoeging van houtwallen en de herinrichting van het beekdal.

De hoofdindeling is gebaseerd op de bestaande kwaliteiten van het landschap en de ontstaansgeschiedenis hiervan. De indeling is een abstracte weergave van de structuur die het landschap in de toekomst kenmerkt. De verschillende landschapstypen die de basis vormen van de gebiedsvisie zijn:

  • De bossen (Oerlesche bossen en het Oeyenbosch);
  • Het natuurlijke beekdal;
  • De dorpsweiden (het gebied rondom de drie dorpen en Oerle Zuid en Oerle Noord-west).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0013.png"

Figuur 3.5 Kaartbeeld gebiedsvisie Zilverackers

Bossen

De verschillende dorpen worden van elkaar gescheiden door de bestaande bosgebieden, die worden versterkt tot robuuste eenheden en verbindingen die tussen de bosgebieden in noord - zuid richting worden gecreëerd. Het bosgebied zal naast een natuurlijke en ecologische waarde tevens een recreatieve waarde krijgen.

3.4.4 Landschapsplan Zilverackers

Het landschapsplan Zilverackers is een nadere, specifieke invulling van het groenprogramma uit de gebiedsvisie. Het geeft inzicht in de invulling van het toekomstig landschap van de totale woningbouwlocatie Zilverackers. Het landschapsplan is te gebruiken als basis bij het opstellen van (groen)inrichtingsplannen. Tevens geeft het landschapsplan informatie over groen, natuur en landschap voor toekomstig op te stellen bestemmingsplannen en ontheffingsaanvragen in het kader van de flora- en faunawet in het plangebied Zilverackers.

Maatregelen landschap en natuur

Maatregelen landschap en natuur voor het gehele plangebied zijn:

  • versterken landschap en structuren en aanleg verbindingen door aanleg bos, landschapselementen, akkers, grasland en water;
  • behoud, inpassing en herstel waardevolle landschapselementen;
  • zichtlijnen;
  • mitigerende (verzachtende) maatregelen voor flora en fauna.

In het coulisselandschap komen nieuwe houtwallen, op plaatsen waar houtwallen zijn verdwenen in de loop van de tijd. In dit halfopen landschap zijn houtwallen en houtsingels, bosjes en bomen, afgewisseld met kleine graslanden en akkers te zien.

Het bosgebied wordt versterkt door:

  • aanplant bos en bosranden;
  • aanleggen groene verbindingen tussen bosgebieden, stepping stones;
  • aanleg ontsnipperingsmaatregelen westelijke ontsluitingsroute;
  • kwaliteitsimpuls geven aan bestaand bos door renovatie houtwallen, bosrandbeheer en omvormen monotoon bos;
  • bos- en natuurcompensatie van de EHS aansluitend aan de bestaande Oerlesche en Zandoerlesche bossen.

Om ervaring van de beek de Poelenloop en het beekdallandschap te versterken, komen er passende landschapselementen, zoals houtsingels loodrecht op de beek, bomen (solitair en in groepen) en beekdalbosjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0014.png"

Figuur 3.6. Landschapsplan

De compensatieopgave voortkomend uit de realisatie van de ontsluitingsweg zal binnen dit landschapsplan geintegreerd worden, waarbij wordt aangesloten op bestaande natuurelementen, zodat deze worden versterkt.

3.4.5 Beleidsregels Bluswatervoorziening en bereikbaarheid gemeente Veldhoven (2013)

Voor het vluchten uit objecten en gebouwen zijn regels opgesteld in het Bouwbesluit en de Bouwverordening. Echter niet alleen het vluchten, maar ook de bereikbaarheid voor de hulpdiensten is van grootste belang. Een te bouwen bouwwerk heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand, dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden. (Bouwbesluit, 2003, artikel 2.190, lid 1). De bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn niet voldoende specifiek in regelgeving vastgelegd. In de praktijk betekent het dat er vaak pas in een zeer laat stadium een oplossing wordt gezocht. Het introduceren van de beleidsregels biedt kansen om in een vroeg stadium van bouw- en ontwikkelprojecten rekening te houden met het optreden van de hulpverlenende diensten. Hoe eerder deze regels worden toegepast, hoe makkelijker en goedkoper de oplossingen zullen zijn.

De Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) heeft in september 2003 de “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid” uitgegeven. Brandweer Veldhoven heeft deze handleiding op een aantal punten aangepast en een aantal aanvullingen gemaakt. Dit heeft geresulteerd in de ‘Beleidsregels bluswatervoorziening en bereikbaarheid gemeente Veldhoven’. Deze beleidsregels gelden voor iedereen die bezig is met ontwikkelingen in Veldhoven. Deze regels geven aan hoe om te gaan met de bereikbaarheid en bluswatervoorziening in de gemeente Veldhoven.

In de definitieve inrichting van het plan wordt rekening gehouden met de genoemde beleidsregels. Dit geldt eveneens voor het gebouw. Waarbij opgemerkt moet worden dat door het grote aantal bezoekers en de functie van het gebouw, brandveiligheid en zelfredzaamheid van bezoekers al hoog in het vaandel staan.

3.5 Conclusie beleidskader

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het beleidskader.

Hoofdstuk 4 Onderzoek planeffecten

4.1 Algemeen

In het kader van de ontwikkeling van De Hoge Boght zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inpasbaarheid van deze ontwikkeling in de omgeving. De uitkomsten hiervan zijn, voor zover relevant, in onderstaande paragrafen beschreven.

4.2 Bodem

4.2.1 Verkennend bodemonderzoek

Tritium Advies B.V. heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Eindhovensebaan 25 te Veldhoven. Het onderzoek is weergegeven in Bijlage 4. Doel van het onderzoek is het vastleggen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van de onderzoekslocatie.

Op basis van het vooronderzoek is de te onderzoeken locatie als niet-verdacht beschouwd. Op grond hiervan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740 (januari 2009). Zintuiglijk zijn tijdens de uitvoering van het veldwerk in de grond zwakke tot matige bijmengingen aangetroffen met baksteen en koolas. Verder zijn er in de grond sterk tot uiterst puinhoudende lagen aangetroffen. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond een lichte verontreiniging met nikkel, zink, PAK en PCB is aangetoond. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium. De lichte verontreinigingen met nikkel, zink, PAK en PCB in de bovengrond en met barium in het grondwater zijn in tegenspraak met de hypothese dat de onderzoekslocatie niet-verdacht is. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht. In de NEN 5740 zijn geen specifieke richtlijnen omschreven voor het onderzoek naar het voorkomen van asbest in de bodem. Bodemlagen met matige tot sterke bijmengingen met puin zijn verdacht op het voorkomen van asbest. Bij toekomstige herinrichting van de locatie kan het bevoegd gezag verplichten om de puinhoudende grond te laten onderzoeken op het voorkomen van asbest.

Op verzoek van de opdrachtgever wordt momenteel door Tritium Advies een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan worden weergegeven in een separate rapportage. Verder zijn de resultaten in overeenstemming met de vooraf gestelde hypothese dat de locatie niet-verdacht is.

De onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek leveren vooralsnog geen beperkingen op ten aanzien van de voorgenomen verkoop. De definitieve uitspraak kan pas gedaan worden na uitvoering van het verkennend asbestonderzoek.

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

4.2.2 Verkennend asbestonderzoek

Tritium Advies B.V. heeft een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd op de locatie Eindhovensebaan 25 te Veldhoven. Het onderzoek is te raadplegen in Bijlage 5. Doel van het onderzoek is vast te stellen of asbest in de puinverharding aanwezig is.

Op basis van het vooronderzoek is de te onderzoeken locatie als verdacht beschouwd. Op grond hiervan is een verkennend onderzoek uitgevoerd conform de onderzoeksstrategie zoals vermeld in de NEN5897. Op het maaiveld en in het uitkomende materiaal zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. De puinverharding is aangetroffen vanaf het maaiveld tot 0,50 m-mv. De gemiddelde dikte van de puinverharding bedraagt circa 0,30 m. Zowel zintuiglijk als analytisch is geen asbest aangetoond in de puinverharding. Geconcludeerd kan worden dat de puinverharding niet asbesthoudend is.

De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen ons inziens derhalve geen belemmering voor de voorgenomen verkoop.

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

4.2.3 Conclusie

Het Verkennend bodemonderzoek en het verkennend asbestonderzoek geven geen aanleiding tot verder onderzoek. De resultaten vormen geen belemmering voor verdere realisatie van het plan.

4.3 Water

4.3.1 Bodemsamenstelling en geohydrologische situatie

In het kader van de voorgenomen verkoop van de gronden ten behoeve van een uitvaartfaciliteit is door Tritium Advies BV bodemonderzoek uitgevoerd. Voor wat de waterhuishouding betreft, is aan de rapportage van dit onderzoek van 2 augustus 2013 de volgende informatie ontleend.

Maaiveldhoogte bedraagt circa 23,5 m +NAP. Bodem bestaat uit een matig doorlatende deklaag met een dikte van circa 25 m. De gemiddelde stijghoogte van het freatisch grondwater bedraagt circa 19 m+NAP, oftewel circa 4 m-mv. Tijdens veldonderzoek werd een dergelijke drooglegging ook vastgesteld.

4.3.2 Overige informatie

Op deze locatie is grondwatertrap VIII aan de orde. Dat wil zeggen een gemiddelde hoogste grondwaterstand van > 1,40 m -mv en een gemiddelde laagste grondwaterstand van > 1,60 m-mv. Daarmee is deze locatie ook zeer geschikt voor begravingen.

4.3.3 HNO-tool

In figuur 4.1 is de globale waterhuishouding voor het plangebied opgenomen, bestaande uit de afwatering van de verharde oppervlakken en de ligging van de waterbergingsvoorzieningen. De afwatering zal hoogstwaarschijnlijk via een hemelwaterriolering plaatsvinden. Wanneer mogelijk kunnen verharde oppervlakken via het oppervlak afwateren richting een bergingsvoorziening. Bij de nadere uitwerking van het plan wordt ook de waterhuishouding nader uitgewerkt, zoals de wijze, trajecten en hoogtes van de afwatering en de precieze afmetingen en hoogtes van de bergingsvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0015.png"

Figuur 4.1: Globale weergave waterhuishouding

Voor de bui T=10 + 10% is de benodigde berging voor het gebouw bepaald op circa 74 m3, afgaand op het dakoppervlak van 1.500 m2. Daarnaast is de berging voor de binnen het plangebied gelegen wegen (975 m2), terrassen (410 m2) en paden (165 m2) bepaald op circa 77 m3, afgaand op een afwaterend oppervlak van circa 1.550 m2. Voor de parkeerplaatsen met een oppervlak van 875 m2 is de benodigde berging bij een bui T=10 + 10% bepaald op circa 22 m3. Hierbij is rekening gehouden met een reductie van 50%, gezien de parkeerplaatsen in graskeien/ halfverharding worden uitgevoerd. Het toepassen van een reductie van 50% voor halfverharde oppervlakken wordt algemeen toegepast. In totaal komt de benodigde berging voor de bui T=10 + 10% uit op 173 m3 (zie bijgevoegde HNO-tool).

Voor de bui T=100 + 10% komt de benodigde berging uit op in totaal 235 m3, uitgaande van de eerder genoemde verharde oppervlakken (zie bijgevoegde HNO-tool). Bij deze bui mogen bergingsvoorzieningen overstromen, mits er geen wateroverlast ontstaat.

Binnen het plangebied wordt de benodigde berging gerealiseerd in een wadi en greppels aan de randen van het (bos)gebied. De wadi betreft een laagte in het maaiveld met een diepte van 0,5 m, een talud van 1:3 en begroeit met gras (zie figuur 2 en 3). De greppels hebben een diepte van 0,5 m, een bodembreedte van 0,5 m en een talud van 1:1. Met de 0,5 m diepte liggen de voorzieningen ruimschoots boven de grondwaterstand, dat nodig is voor de realisatie van waterberging en de leegloop van de voorzieningen met behulp van infiltratie.

De wadi heeft een oppervlak van circa 285 m2. Exclusief taluds komt de beschikbare berging in de wadi uit op circa 140 m3. Met een talud van 1:3 komt de beschikbare berging uit op circa 125 m3.

De toe te passen greppels hebben een lengte van circa 200 m. Met het eerder beschreven profiel komt de beschikbare berging in de greppels uit op circa 100 m3.

De totaal beschikbare berging in de wadi en greppels komt uit op 225 m3, waarmee de bui T=10 + 10% ruimschoots binnen het plangebied kan worden verwerkt. Op 10 m3 na past ook de bui T=100 + 10% binnen de voorzieningen. Deze 10 m3 kan worden verwerkt binnen de groene laagte (zie figuur 4.1) en eventueel op het oppervlak van de wegen, parkeerplaatsen en andere groenzones. Hiermee ontstaat bij de bui T=100 + 10% geen wateroverlast in de omgeving en bij het gebouw.

Omdat de volledige bui T=100 + 10% binnen het gebied kan worden verwerkt is het niet nodig om voor het gebied een afvoer te realiseren richting oppervlaktewater. Ook voor de leegloop van de waterbergingsvoorzieningen is een afvoer richting oppervlaktewater niet nodig. De voorzieningen kunnen met behulp van infiltratie in de bodem leeglopen. Wel dient de bodem van de voorzieningen mogelijk beter doorlaatbaar gemaakt te worden, omdat in het bodemonderzoek (Tritium Advies BV, 2013) is bepaald dat de waterdoorlatendheid van de bodem matig is. Dit betekent een doorlatendheid van 0,1 tot 0,5 meter per dag (m/d). Om de voorzieningen binnen de doorgaans gehanteerde norm van 24 uur, leeg te kunnen laten lopen is een doorlatendheid van 0,5 m/d nodig.

De waterdoorlatendheid van de bodem is matig, hierdoor is de infiltratie van hemelwater niet meegenomen in het bepalen van de benodigde berging. Eventueel kan de doorlatendheid ter hoogte van de waterbergingsvoorzieningen nader worden bepaald, om daarmee te bepalen of infiltratie een reductie kan opleveren van de benodigde berging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0016.png"

Figuur 4.2: Dwarsdoorsnede wadi

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0017.png"

Figuur 4.3: Bovenaanzicht bergingscapaciteit

4.3.4 Riolering

De afvoer van het uitvaartcentrum is maximaal 1 m³/h. Er wordt afgevoerd op de drukriolering op de Eindhovensebaan. De drukriolering in de Eindhovensebaan bestaat uit kleine buizen: ø50 mm en ø63 mm. De maximale afvoercapaciteit van een leiding ø50 mm is 3 l/s (11 m³/h). Op basis van de door de DELA aangeleverde gegevens over de afvoer is er vanuit gegaan dat de afvoer van de uitvaartfaciliteit zeker niet meer zal zijn dan 1 m³/h De verwachte De afvoercapaciteit van de pomp is eveneens voldoende, namelijk 3,4 m³/h in enkelloop. De kans op samenloop van verschillende n het gebied aanwezige pompen is klein, waardoor er geen tijdelijke afname/druk op de capaciteit ontstaat.De genoemde gegevens zijn meer in detail weergegeven in bijlage 13. Geconcludeerd kan worden dat de invloed van de lozing op het ontvangende gemengde rioolstelsel te verwaarlozen is.

4.3.5 Conclusie

Op basis van bodemsamenstelling en hydrologische situatie is de locatie geschikt voor infiltratie vanuit een berging. Dit kan zowel een open berging als een gesloten berging zijn. Bij een gesloten berging kan worden gedacht aan een IT-riool of een onder verharding aan te brengen grindkoffer. Gezien de aanzienlijke diepte van het grondwater ten opzichte van het maaiveld bestaat een grote vrijheid ten aanzien van de te kiezen constructie. In het inrichtingsplan is ruimte gereserveerd voor de waterberging.

4.4 Archeologie

4.4.1 Aanleiding

Op grond van de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 2” zoals opgenomen in het bestemmingsplan Kernrandgebied en het gemeentelijk beleid geldt een onderzoeksplicht vanaf bodemverstoringen groter dan 250 m 2 en een bodemingreep dieper dan 0,4 m –Mv. Om die reden is hier een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Archeologisch vooronderzoek in vorm van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van een proefsleuvenonderzoek is noodzakelijk, omdat de grondwerkzaamheden voor de te realiseren uitvaartfaciliteit met de benodigde voorzieningen en infrastructuur zal leiden tot een verstoring van het eventueel aanwezige archeologisch bodemarchief. De doelstelling van het huidig onderzoek is dan ook het vast stellen van de aard, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de aanwezige archeologische waarden door middel van proefsleuven. Het doel van een eventuele opgraving is het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden.

Voor de gronden van de ontsluitingsweg is ook sprake van een archeologische bestemming op grond van het bestemmingsplan 'Kernrandgebied'. Naar verwachting is hier sprake van verstoring van een deel van de archeologische waarden als gevolg van de wortels van de bestaande beplanting. In overeenstemming met de adviseur van het bevoegd gezag is voor deze gronden bepaald dat vooralsnog de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd kan blijven en dat ,wanneer het detailontwerp voor de weg gereed is, gekeken wordt of nader onderzoek, danwel archeologische begeleiding van de uitvoering noodzakelijk is. De dubbelbestemming op deze gronden wordt overgenomen uit het bestemmingsplan 'Kernrandgebied' met als aanpassing dat voor bodemingrepen dieper dan 90 cm beneden maaiveld een onderzoeksplicht geldt. De maaivelddiepte is naar beneden bijgesteld op basis van de gegevens die zijn verkregen uit het proefsleuvenonderzoek op het te ontwikkelen perceel.

4.4.2 Proefsleuven

Voor het plangebied is door Archaeo een Programma van Eisen opgesteld voor een proefsleuvenonderzoek. In het plangebied is conform die Programma van Eisen door Grontmij een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, waarbij vier sleuven zijn gegraven.

Tijdens dit onderzoek is geconstateerd dat binnen het deelgebied de top van de bodem uit een modern opgebrachte en/of modern geroerd pakket (een Aap-horizont) bestaat. Hieronder ligt een Pakket begraven geraakt ophoogpakket uit vermoedelijk de Nieuwe tijd A of B (Aab-horizont).

Dit rust op zijn beurt op een begraven geraakte plaggendek (Aab-horizont). Met daaronder meer of minder omgewerkte resten van de B-horizont van de oorspronkelijke podzolbodem (Bhs- of BC-horizont). De basis van het geheel wordt gevormd door weinig veranderd uitgangsmateriaal (C-horizont).

De in het kader van het onderzoek aangetroffen sporen bestaan hoofdzakelijk uit landinrichtingssporen (greppels, mogelijk behorende tot een houtwal, paalkuilen behorende tot en afrastering, karresporen en enkel niet nader te interpreteren kuilen). Op basis van de beschikbare dateerbare vondstmaterialen zijn deze sporen toe te schrijven aan de 16e eeuw of later. Daarnaast werd een aantal vage, niet dateerbare sporen aangetroffen. Op basis van de dateringstabel is hier niet sprake van een behoudenswaardige vindplaats.

4.4.3 Selectieadvies

Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische waarden worden ten aanzien van het plangebied geen aanbevelingen voor behoud van archeologische waarden of vervolgonderzoek gedaan.

Mochten tijdens de graafwerkzaamheden alsnog archeologische waarden worden aangetroffen dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 53 van de monumentenwet 1988. Melding van archeologische waarden dient zo spoedig mogelijk plaats te vinden bij de minister.

Dit selectieadvies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordelingsbrief van de AchAeO, adviseur van het bevoegd gezag, d.d. 10-04-2014, zie bijlage 10). Het selectieadvies is gericht op het onderzoek dat is uitgevoerd op het perceel waar de ontwikkeling op plaats vindt.

4.5 Natuur en soorten

Om de aanwezige natuur- en soortenwaarden in het plangebied te inventariseren heeft Grontmij Nederland BV de 'Quick scan natuur natuur de Hoge Boght ' uitgevoerd. Deze is in te zien in bijlage 2.

4.5.1 Ecologische Hoofdstructuur en Groenblauwe mantel

De locatie van het te ontwikkelen crematorium ligt, evenals de bestaande begraafplaats, tussen bossen en boselementen die beschermd worden door het instrument EHS (zie hoofdstuk 3. De te realiseren ontsluitingsroute is geprojecteerd ter plaatse van terrein dat ook deel uitmaakt van de EHS. Er is dus sprake van vernietiging van de EHS als gevolg van de doorsnijding.

Gezien de kleinschalige omvang van de ingreep wordt een verzoek tot herbegrenzing van de EHS ingediend op grond van artikel 5.5 van de Verordening Ruimte. Het betreft een zo smal mogelijke doornsijding van de EHS omwille van de ontsluiting van het plangebied. Er zijn geen alternatieven voor de ontsluiting. De locatie van de uitvaartfaciliteit heeft een directe relatie met de reeds aanwezige begraafplaats. Echter de ontsluiting van de uitvaartfaciliteit via de begraafplaats is niet mogelijk vanwege inpassingsredenen, alsmede de logistiek en de sociale veiligheid.

Ten aanzien van negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS geldt het “nee-tenzij”-principe. De toepassing van dit principe dient voor de ontwikkeling van de ontsluitingweg nader te worden uitgewerkt in een compensatiebeginsel.

De voorgenomen ontwikkeling heeft een groot openbaar belang. Alternatieve locaties of oplossingen zijn niet voorhanden voor de realisatie van de ontsluitingsweg. Ontsluiting binnen het terrein is niet mogelijk en ontsluiting vanaf een andere zijde evenmin.

Het areaalverlies bedraagt 275 m2 en het type natuur (bos) heeft een ontwikkelingsduur van 25 tot 100 jaar. Op grond van de verordening ruimte 2012 is voor de compensatie een toeslag van 2/3 aan de orde. De te compenseren oppervlakte bedraagt derhalve 275 m2 * 167% = 459 m2. Aan compensatie worden door de provincie voorwaarden gesteld. Deze zijn vastgelegd in een overeenkomst tussen de provincie, de gemeente en de initiatiefnemer. Het plangebied ligt geheel buiten de Groenblauwe mantel.

4.5.2 Boswet

Het kappen van bomen in het plangebied is meldingsplichtig voor de Boswet, omdat de te vellen bomen deel uitmaken van een houtopstand groter dan 10 are. Dit geldt voor alle bomen die in het kader van het project worden geveld.

4.5.3 Flora- en faunawet

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt binnen de Flora- en faunawet de zorgplicht. Het doel van de Flora- en faunawet is het behoud van plant- en diersoorten die in het wild voorkomen. De wet beschouwt alle dieren en planten als waardevol en mensen moeten daar zorgvuldig mee omgaan (zorgplicht). Handelingen waarvan iemand weet of kan vermoeden dat ze schadelijk zijn voor soorten of hun directe leefomgeving moeten achterwege worden gelaten.

Flora

Het plangebied is niet geschikt voor plantensoorten uit de regimes tabel 2 en tabel 3 van de Flora- en faunawet. Nader onderzoek is niet benodigd.

Zoogdieren

Uit de literatuur zijn geen waarnemingen van de das en vleermuizen (tabel 3) bekend. Het plangebied ligt ruim buiten het actuele verspreidingsgebied van de das. In de te vellen bomen op de ontsluitingroute en langs de noordelijke bosrand zijn geen potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Het wegnemen van bomen in het kader van het voornemen leidt niet tot aantasting van foerageergebied of migratieroutes van vleermuizen. De eekhoorn heeft (tabel 2) mogelijk slaapnesten in het plangebied. Geschikt biotoop (naaldbomen) is aanwezig.

Uit nader onderzoek naar eventuele aanwezigheid van slaapnesten van de eekhoorn in het bosperceel aan de noordzijde van het plangebied is gebleken dat deze hier niet voorkomen.

Vogels

Ten aanzien van algemeen voorkomende vogelsoorten geldt, dat verstorende werkzaamheden buiten de kwetsbare periode (broedseizoen) tussen ongeveer 15 maart tot 15 juli van vogels uitgevoerd moeten worden). Indien werkzaamheden kort voor of na het broedseizoen worden uitgevoerd, dan dient in samenspraak met een ter zake kundige op het gebied van broedvogels worden bepaald of werkzaamheden alsnog uitgevoerd kunnen worden.

Aanwezigheid van de jaarrond beschermde broedvogels buizerd, havik en wespendief is uitgesloten. De aanleg en ingebruikname van de uitvaartfaciliteit en de ontsluitingsweg hebben geen invloed op het broedsucces van de groene specht, die direct buiten het plangebied kan broeden.
Ten aanzien van de sperwer is aanvullend onderzoek benodigd naar de eventuele functie van de bosranden rond het plangebied als vaste rust- en verblijfplaats van deze jaarrond beschermde vogelsoort.

Het onderzoek bestaat uit drie gerichte veldbezoeken in de eerste helft van de broedperiode, in de tweede helft van maart en in april, bij daglicht. De sperwer is in deze periode vaak roepend waarneembaar. Indien geen sperwers worden waargenomen is het broeden van de soort in de directe nabijheid van het plangebied en in het bos aan de noordzijde daarvan uitgesloten.

Vissen, amfibieën en reptielen

Omdat het plangebied geen deel uitmaakt van het leefgebied van vissen (geen open water aanwezig), amfibieën en reptielen (geen geschikt biotoop) van tabel 2 en 3 zijn negatieve effecten in relatie tot de Flora- en faunawet niet aan de orde. Nader onderzoek is niet benodigd.

Overige beschermde soorten

Overige beschermde soorten hebben geen leefgebied in het plangebied. Er is dan ook geen effect op overige beschermde soorten in relatie tot de Flora- en faunawet. Nader onderzoek is niet benodigd.

4.5.3.1 Nader veldonderzoek

Er zijn 3 nesten van de eekhoorn aangetroffen in het plangebied. Gezien de locaties van deze nesten, zullen deze niet verstoord worden door de voorgenomen ontwikkeling. Het plangebied maakt deel uit van het leef- en foerageergebied van de eekhoorn. De eekhoorn heeft een groter leefgebied en zal tijdens de werkzaamheden het plangebied vermijden. Daarnaast is in de omgeving ruim voldoende geschikt foerageer- en leefgebied aanwezig voor deze soort. Op de uitvaartfaciliteit blijft voldoende rust aanwezig. Er zal geen sprake zijn van intensief menselijk gebruik van het terrein, vanwege het rustige karakter van een uitvaartfaciliteit. Effecten op de eekhoorn zijn uitgesloten.

Tijdens de veldbezoeken is de sperwer niet (roepend) aangetroffen in en rondom het plangebied en zijn geen sporen of nesten van de sperwer aangetroffen. Op basis van de veldbezoeken wordt geconcludeerd dat de sperwer niet broedt in het plangebied en de directe omgeving en het gebied geen functie heeft als essentieel leefgebied van deze soort. Effecten op de sperwer door de voorgenomen ontwikkeling is uitgesloten.

Er is nader onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van de eekhoorn en de sperwer (zie bijlage 3). De voorgenomen ontwikkeling heeft geen effect op de eekhoorn en sperwer. Vanuit de Flora- en faunawet zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels tijdens het broedseizoen.

4.6 Luchtkwaliteit

De belangrijkste regelgeving met betrekking tot de luchtkwaliteit is opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm) en de bijbehorende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de ‘Wet luchtkwaliteit’ genoemd. In de wet zijn de EU-richtlijnen met betrekking tot de luchtkwaliteit geïmplementeerd.

Het bevoegd gezag moet in bepaalde gevallen bij het nemen van ruimtelijke en infrastructurele besluiten en bij het verlenen van vergunningen de luchtkwaliteit meenemen in de besluitvorming. Hierbij dient te worden nagegaan wat de gevolgen zijn voor de luchtkwaliteit. Als aan één of meer van onderstaande motiveringsgronden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan mag het bevoegd gezag positief besluiten.

  • a. het project leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden.
  • b. het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • c. het project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtkwaliteit.
  • d. het project is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Uit het luchtkwaliteitonderzoek blijkt dat er in zowel de referentiesituatie als in de plansituatie geen overschrijdingen plaatsvinden van de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties voor NO2 en PM10, de uurgemiddelde concentratie NO2 en de 24-uurgemiddelde concentratie PM10.

4.7 Externe veiligheid

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens (voor onderhavig plan niet van toepassing).

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het begrip risico wordt in beeld gebracht door middel van twee begrippen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Middels een risicoinventarisatie is dit nader onderzocht.

De aanwezigheid van de nabij gelegen K1-vloeistofleiding van de DPO (Defensie Pijpleidingen Organisatie) is nader onderzocht. Tevens is het groepsrisico onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat het groepsrisico geen enkele belemmering vormt voor het plangebied. Het plaatsgebonden risico van de DPO leiding vormt geen belemmering voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0018.png"

Figuur 4.4: Ligging buisleidingen ten opzichte van plangebied

Op bovenstaande afbeelding is de ligging van het plangebied (rode cirkel) ten opzichte van relevante buisleidingen inzichtelijk gemaakt.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Om een goede ruimtelijke ordening te waarborgen maakt men gebruik van milieuzonering. Dat houdt in dat voldoende ruimtelijke scheiding (afstand) wordt aangehouden tussen de bedrijven met een milieubelasting enerzijds en de milieugevoelige objecten anderzijds.

Voor het bepalen van die ruimtelijke scheiding wordt primair gekeken naar de milieuvergunning van bestaande bedrijven. Daarnaast maakt men gebruik van de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering – 2009”. In de VNG-uitgave is een lijst opgenomen met richtafstanden voor verschillende bedrijven (op SBI-code), uitgaande van gemiddelde moderne bedrijven. Met deze richtafstanden wordt in beginsel een goede ruimtelijke ordening bereikt. De afstanden gelden vanaf de grens van het bestemmingsvlak voor het bedrijf tot aan de gevel van het milieugevoelige object.

Voor een crematorium wordt een richtafstand van 100 meter gehanteerd voor het aspect geur.

Volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 1' valt een crematorium onder de categorie 3.2. Om hinder en gevaar te voorkomen geldt voor deze categorie een richtafstand van 100 meter tussen de milieubelastende activiteiten en gevoelige functies (situatie rustige woonwijk/ rustig buitengebied). Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingsgrens van het bedrijf en de gevel van een woning. In het buitengebied van Veldhoven mag maximaal een milieucategorie 2-activiteit gerealiseerd worden met een richtafstand van 30 meter. Deze richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering’ zijn niet bindend en hiervan kan afgeweken worden indien aangetoond kan worden dat het bedrijf geen hinder veroorzaakt binnen kleinere afstanden.

Daarom is onderzocht of de geurbelasting van het geplande crematorium op 30 meter afstand voldoet aan de richt- en grenswaarden voor geurhinder en daarmee als een categorie 2 bedrijf kan worden beschouwd. Uit paragraaf 4.9 blijkt dat de activiteit voor wat betreft het aspect geur kan worden gezien als een categorie 2 bedrijf, waardoor het crematorium als geheel kan worden beschouwd als een categorie 2 bedrijf.

4.9 Geur

Het Nederlandse geurbeleid is in grote lijnen vastgelegd in de beleidsbrief van de minister van VROM (30 juni 1995). Hieruit volgt dat het bevoegd gezag dient vast te stellen welk niveau van geurhinder in een bepaalde situatie nog acceptabel is en dat maatregelen ter bestrijding van geuroverlast moeten worden bepaald. Voor het vaststellen van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur van bedrijven (uitgezonderd veehouderijen) is een handleiding opgesteld1. Verschillende gemeenten en provincies geven op lokaal niveau invulling aan het Nederlandse geurbeleid.

Voor de provincie Noord-Brabant is het geurbeleid vastgelegd in ‘Beleidsregel beoordeling geurhinder omgevingsvergunningen industriële bedrijven Noord-Brabant’. Hierin wordt gerekend met een ‘hedonisch gewogen geuremissies per tijdseenheid', uitgedrukt in (ou (H)/uur). De hedonisch gewogen geurbelasting houdt rekening met de aard van de geur (aangenaam/onaangenaam). De rekenresultaten worden uitgedrukt als de ‘hedonisch gewogen geurbelasting per volume-eenheid’ uitgedrukt in ou (H)/m3. De geurconcentratie die behoort bij de hedonische waarde van -1 (H-1) vormt de referentiewaarde. Voor de berekening van de hedonisch gewogen geurconcentratie wordt gebruik gemaakt van een hedonische weegfactor F. Deze factor F is de verhouding tussen de gemeten concentratie van H-1 van een geurbron en de standaard normwaarde van 1 ou (H)/ m3. De rekenresultaten worden getoetst aan richt- en grenswaarden in tabel 4.1. Indien aan de richtwaarden voldaan wordt, wordt geen geurhinder verwacht.

Tabel 4.1: Hedonisch gewogen richt- en grenswaarden voor de geurbelasting in Noord-Brabant

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00026-0301_0019.png"  

Om te toetsen of de ontwikkeling beschouwd kan worden als een categorie 2 bedrijf moet de geurbelasting getoets worden op toetspunten gelegen op de betreffende afstand van het emissiepunt.

Tabel 4.2: maximale hedonisch gewongen geurbelasting op verschillende richtafstanden

Afstand (meter)   Maximale geurbelasting (ouE(H)/m3, P98)a   Maximale geurbelasting ouE(H)/m3, P99,99)b  
30   0,4   1,3  
50   0,1   1,4  
100   0,0   0,6  

a) Dit is de geurbelasting (OUE(H)/m3, P98) die in 98% van de tijd niet wordt overschreden.

b) Dit is de geurbelasting (OUE(H)/m3, P99.99) die in 99,99% van de tijd niet wordt overschreden.

Op grond van de tabel blijkt dat op een afstand van 30 meter van het plangebied de waarden voor zowel de P98 contour als de P99,99 contour ten opzichte van ' wonen' niet worden overschreden. Daarmee kan gesteld worden dat voor de afstand bepalende activiteit, zijnde geur, het activiteit kan worden vergeleken met die van een categorie 2 activiteit.

4.10 Verkeer en Parkeren

Het plangebied zal worden ontsloten via de Eindhovensebaan. Vanaf de Eindhovensebaan wordt een ontsluiting gerealiseerd door een bestaand bosgebied naar het perceel van de uitvaartfaciliteit.

In de uitgangspunten voor het plan is uitgegaan van één tot twee plechtigheden per dag. Er worden geen gelijktijdige crematies verwacht en als er meerdere crematies per dag plaatsvinden wordt een grote spreiding van de diensten over de dag verwacht, waardoor er geen rekening gehouden hoeft te worden met overloop.

In het ASVV 2012 van het CROW wordt echter wel rekening gehouden met deels gelijktijdige diensten. In geval van deels gelijktijdige plechtigheid is er behoefte aan 25,1 -35,1 parkeerplaats benodigd. Er wordt in dit plan rekening gehouden met circa 75 parkeerplaatsen, waarmee het aantal parkeerplaatsen ruim boven de gestelde normen ligt.

Er wordt uitgegaan van 34,8 - 48,6 ritten per plechtigheid. Dit komt neer op gemiddeld 41,7 ritten per plechtigheid.

4.11 Duurzaamheid

De gemeente stelt hoge normen aan het gebouw van de uitvaartfaciliteit op het gebied van duurzaamheid. Het gebouw voldoet aan de volgende duurzaamheidsnormen:

  • het gebouw heeft een duurzaamheidsscore GPR-gebouw van 7,5 of hoger op alle thema's;
  • Voor de GPR-gebouw deelscore energie wordt een zeer duurzame en energiezuinige gebouwschil vereist (met RC waarden vloer/dak/gevel >5 en U-waarden glas met kozijn <1.2).

Deze punten zijn verwerkt in het gebouwontwerp.

4.12 Vormvrije m.e.r-beoordeling

Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit Besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r., aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van uit te voeren activiteit(en) zijn. Daarom moet er voortaan bij elk planologisch besluit, maar ook bij bepaalde vergunningen, over activiteiten die voorkomen de D-lijst van het Besluit m.e.r., een zogenaamde “vormvrije m.e.r.-beoordeling” opgesteld worden, ook als de drempelwaarden niet worden overschreden.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (activiteit D11.2). In het kader van dit bestemmingsplan zijn alle mogelijke milieueffecten uitvoering onderzocht. Uit deze onderzoeken blijkt dat er geen sprake is van een aantasting van de milieukundige situatie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Hiermee is in voldoende mate invulling gegeven aan de vereiste van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.

Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en eventueel specifieke regels voor het gebruik van de bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. Bij interpretatieverschillen is de digitale verbeelding bindend boven de analoge verbeelding. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de bestemmingsplanvorm, de systematiek en leeswijzer bij de regels.

5.2 Planregels

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden begrippen verklaard die in de regels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen.

Artikel 2 Wijze van meten

In het Artikel 2 Wijze van meten wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en, zo nodig, hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). In het bestemmingsplan De Hoge Boght wordt de volgende enkelbestemming onderscheiden:

Artikel 3 Maatschappelijk

In dit artikel wordt de bouw van een crematorium met bijbehorende faciliteiten mogelijk gemaakt. Het huidige gebruik van de gronden voor begraven wordt tevens gehandhaafd.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

Dit artikel is opgenomen ter bescherming en veiligstelling van aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

5.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en de algemene procedureregels.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelbepaling, overeenkomstig artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening, is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over ondergeschikte bouwdelen, over hoe omgegaan moet worden met bepaalde maten en afstanden en er is een bepaling opgenomen over hoe omgegaan moet worden met archeologie bij de bouw van gebouwen groter dan 1000 m2.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

De gebiedsaanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Deze kunnen ook bij iedere afzonderlijke bestemming worden geregeld, maar omdat een gebiedsaanduiding veelal binnen meerdere bestemmingen ligt, hoeft de aanduiding in een algemeen artikel slechts eenmalig te worden opgenomen. In dit bestemmingsplan gaat het om de twee luchtvaartverkeerszones.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Aangegeven wordt van welke regel met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden en waarvoor.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

In artikel 9 is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om gebruik te maken van een bestemmingswijziging. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht overeenkomstig artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 11 Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de (economische) uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gemoeid zijn met de totstandkoming en uitvoering van de plannen voor de realisatie van de uitvaartfaciliteit komen rechtstreeks ten laste van de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is anterieur geregeld, middels de verkoopovereenkomst van de gronden.

De gemeente heeft een verplichting waar het gaat om handhaving en toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Dit is van groot belang om de in het plan genoemde kwaliteiten te kunnen waarborgen. Handhaving is eveneens van belang om de burger rechtszekerheid te bieden. Om de handhaafbaarheid van het plan te vergroten en hiermee de kwaliteiten van het plangebied en de rechtszekerheid voor de burger te kunnen waarborgen is gestreefd naar eenvoud en leesbaarheid van in het bijzonder de planregels.

6.2 Handhaving

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening is het handelen in strijd met de bestemmingen verboden. Door bij het ontwerpen van het plan tijdig te overleggen met de gebruikers van het gebied, is ernaar gestreefd een bestemmingsplan op te stellen dat voldoende ruimte biedt aan de gebruikers en bewoners. Indien zich strijdige en ongewenste ontwikkelingen of activiteiten voordoen, staan een aantal bevoegdheden ter bevordering van de naleving van de planregels ter beschikking. Bij de toepassing van deze bevoegdheden tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom wordt gebruik gemaakt van een opgesteld draaiboek. De controle op de naleving van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd door het team Handhaving van de afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving (V.V.H.). Nadat een feit is geconstateerd zal, behoudens spoedeisende gevallen, eerst de overtreder worden benaderd om aan de overtreding een einde te maken. Dit kan door middel van staken en het opheffen van de strijdigheid. Indien de strijdigheid niet wordt beëindigd, zal aan het dagelijks bestuur van de gemeente worden voorgelegd om door middel van bestuursdwang of door het opleggen van een dwangsom te bevorderen dat de situatie in overeenstemming wordt gebracht met het bestemmingsplan. Daartoe zal aan de overtreder een schriftelijke waarschuwing worden verzonden waarin is vermeld binnen welke termijn de overtreding moet worden beëindigd. Tevens staat in de waarschuwing vermeld welke actie vanwege de gemeente kan worden verwacht indien de strijdigheid niet wordt beëindigd. De kosten voor het toepassen van bestuursdwang worden verhaald op de overtreder.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Het ontwerp bestemmingsplan is aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Er zijn 2 reacties uit het artikel 3.1.1 Bro overleg. Deze zijn samengevat en van commentaar voorzien en bijgevoegd in bijlage 15 "Nota Vooroverleg'' d.d. 24 februari 2015 . Daarbij is aangegeven of de reactie heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De resultaten van het vooroverleg zijn in het ontwerp bestemmingsplan De Hoge Boght verwerkt.

7.2 Vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan De Hoge Boght ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze periode kan een ieder schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad.

Binnen 12 weken na ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan stelt de gemeenteraad van Veldhoven het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:

  • 1. Gedeputeerde Staten of de Inspecteur hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
  • 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of de Inspecteur- wijzigingen aangebracht.

7.3 Beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan De Hoge Boght kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan De Hoge Boght.