direct naar inhoud van Regels
Plan: Volmolenweg 16-25
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00171-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Volmolenweg 16-25 met identificatienummer NL.IMRO.0861.BP00171-0301 van de gemeente Veldhoven.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij bijbehorende bijlagen.

1.3 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtergevel:

de gevel van een hoofdgebouw, die is gesitueerd tegenover de voorgevel van het betreffende hoofdgebouw.

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarisch producten door middel van:

  • het houden of fokken van vee:

nader te onderscheiden in:

  • grondgebonden bedrijf.
1.8 agrarisch bedrijfsgebouw:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

1.9 agrarische bedrijfsvoering:

bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf.

1.10 agrarische bedrijfswoning:

een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is.

1.11 bedrijfsgebouw

een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.15 begane grondbouwlaag:

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.16 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
  • a. bij bebouwing: zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. bij gebruik van grond en opstallen: zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijgebouw:

een aanbouw, uitbouw of vrijstaand gebouw dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.20 bodemingreep:

werken of werkzaamheden, die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.

1.21 bouwen:

het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag:

het gedeelte van een bouwwerk tussen twee vloeren in, met uitzondering van het souterrain en de zolder.

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwvoor:

Bovenste deel van de bodem van bijvoorbeeld een akker dat door menging door ploegen of spitten is ontstaan en humusrijker is dan de ondergrond (zie ook akkerdek). De grondlaag waar de wortels van de planten in groeien. Doorgaans de bovenste 30 cm.

1.28 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 dak:

de gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.

1.30 dakkapel:

verticaal raamkozijn in een schuin dak, voorzien van een eigen dak en van zijwanden, en aan alle zijden omgeven door het betreffende dakvlak.

1.31 dierenverblijf

al dan niet overdekte ruimte voor het houden van landbouwhuisdieren.

1.32 extensief dagrecreatief medegebruik

die vormen van dagrecreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij het bedrijf behorende open grond, waaronder ook begrepen grond met tijdelijke tunnels of andere teeltvoorzieningen zoals bijvoorbeeld een melkveehouderij, akkerbouwbedrijf of een paardenfokkerij.

1.35 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.36 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, tot maximaal een 0,5 meter boven maaiveld.

1.37 nok:

bovenste rand van een dak of de horizontale snijlijn van twee dakvlakken.

1.38 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.39 ondergeschikte bouwdelen:

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen en liftschachten.

1.40 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en niet meer dan één eigen wand.

1.41 parkeerplaats:

opstelplaats ten behoeve van één auto, hieronder niet begrepen parkeergarages en/of garageboxen behorende bij woningen. Opstelplaatsen gelegen in collectieve parkeervoorzieningen en carports worden wel aangemerkt als parkeerplaats.

1.42 peil:
  • a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.
1.43 plattelandswoning

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die door een derde bewoond mag worden en welke met betrekking tot die inrichting beschouwd wordt als onderdeel van die inrichting.

1.44 raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).

1.45 relatieteken

een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bouwperceel met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bouwperceel.

1.46 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, erotisch getinte horeca en raamprostitutie, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.47 stikstofdepositie

Stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige leefgebieden voor vogelsoorten, natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000-gebied en waarvoor een instandhoudingsdoelstelling geldt, berekend met gebruikmaking van AERIUS Calculator.

1.48 toestemming Wet natuurbescherming

de op 19 april 2016 verleende omgevingsvergunning op grond van de Wabo, kenmerk OV2015-0130, waar de VVGB Z/005742 (zie Bijlage 2) onderdeel van uitmaakt.

1.49 uitbouw:

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.50 uitbreiding

vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak.

1.51 voorgevel:

de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw.

1.52 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn door de voorgevel.

1.53 voorste bouwgrens:

de naar de weg gekeerde grens van een bouwvlak. Indien een bouwvlak met meerdere zijden aan de weg grenst zijn er meerdere voorste bouwgrenzen.

1.54 vrijstaande woning:

een woning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd.

1.55 water:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.56 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan voorzieningen als duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke.

1.57 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

1.58 zorgvuldige veehouderij

veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten (Nen 2580):

2.1 afstand van een gebouw tot een perceelsgrens:

de afstand van een gebouw tot een perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand in meters van enig punt van het gebouw tot aan de perceelsgrens. Ondergeschikte bouwonderdelen, zoals dakgoten, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten.

2.2 breedte van gebouwen:

de breedte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken (indien geen sprake is van een rechthoekig gebouw: de gemiddelde breedte van het gebouw).

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de diepte van een bodemingreep:

de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau).

2.7 de diepte van gebouwen:

de diepte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de voorste en achterste eindgevelvlakken.

2.8 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.9 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.10 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 de oppervlakte van een bodemingreep:

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.

2.12 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.13 vloeroppervlakte:

de oppervlakte van een ruimte gemeten vanaf de binnenzijde van de scheidingsconstructie.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een agrarische bedrijfsuitoefening;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – grondgebonden', een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • c. op het totaal van de gronden die gekoppeld zijn door middel van de aanduiding 'relatie' is één agrarisch bedrijf toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', één bedrijfswoning;
  • e. ter plaatse van de functieaanduiding 'plattelandswoning', enkel en uitsluitend een plattelandswoning met daarbij bijbehorende bijgebouwen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak', mag de maximaal bebouwde oppervlakte door gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedragen dan in de bouwregels onder 3.2.1 is aangegeven;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone -groenblauwe mantel' strekt de bestemming mede tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden, te weten de groenblauwe mantel;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - attentiezone waterhuishouding', strekt de bestemming mede ter bescherming van de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  • i. extensief dagrecreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • j. voorzieningen van algemeen nut;
  • k. infrastructurele voorzieningen;
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. erfverharding.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van de bestemming;
  • b. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6 meter, of de bestaande hoogte indien deze hoger is;
  • b. de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 10 meter, of de bestaande hoogte indien deze hoger is;
  • c. afstand van bedrijfsgebouwen tot de bouwperceelsgrens bedraagt tenminste 3 meter;
  • d. de minimale afstand van bedrijfsgebouwen tot de as van de weg bedraagt 15 meter.
  • e. de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning en plattelandswoning, mag niet meer bedragen dan 8.905 m2, hiervan mag de oppervlakte voor dierenverblijven maximaal 7.115 m2 bedragen;
  • f. bij uitbreiding van een dierenverblijf dient voldaan te worden aan de vereisten voor een zorgvuldige veehouderij op basis van de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij (BZV).
  • g. dierenverblijven mogen alleen gebouwd worden in één bouwlaag.
3.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte van voersilo's bedraagt 15 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde in de vorm van, de ondersteuning van, transformatoren, bedraagt 3 meter;
  • d. de afstand tot de bouwperceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • e. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 10 meter, met uitzondering van erf-en terreinafscheidingen;
  • f. de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, en bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen een bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 5.173 m2;
  • g. voor reclame-uitingen gelden aanvullend de volgende specifieke bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van borden en spandoeken bedraagt maximaal 1,5 meter;
    • 2. maximaal 2 borden/ spandoeken van elk maximaal 1,5 m2;
    • 3. maximaal 4 vlaggen van elk maximaal 6 m2.
3.2.4 Bedrijfswoning
  • a. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3, of de bestaande inhoud indien deze meer is;
  • b. de maximale goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt 5,5 meter, of de bestaande hoogte indien deze hoger is;
  • c. de maximale bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt 10 meter, of de bestaande hoogte indien deze hoger is; ;
  • d. onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning;
  • e. de woning dient te worden afgedekt met een kap waarvan de hellingshoek minimaal 30° en maximaal 60° mag bedragen;
  • f. de afstand tot de bouwperceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter;
  • g. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 15 meter.
3.2.5 Plattelandswoning
  • a. de inhoud van de plattelandswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3, of de bestaande inhoud indien deze meer is;
  • b. de maximale goothoogte van plattelandswoning bedraagt 5,5 meter, of de bestaande hoogte indien deze hoger is;
  • c. de maximale bouwhoogte van plattelandswoning bedraagt 10 meter, of de bestaande hoogte indien deze hoger is;
  • d. onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning;
  • e. de woning dient te worden afgedekt met een kap waarvan de hellingshoek minimaal 30° en maximaal 60° mag bedragen;
  • f. de afstand tot de bouwperceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter;
  • g. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 15 meter.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
  • f. ter waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels voor:

3.4.1 Het vergroten van de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen

De maximale goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale goothoogte van het bedrijfsgebouw 8 meter bedraagt;
  • b. de maximale bouwhoogte van het bedrijfsgebouwen 12 meter bedraagt;
  • c. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • d. er dient sprake te zijn van een bedrijfstechnische en/of bouwtechnische noodzaak;
  • e. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  • f. advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. detailhandel;
  • b. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • c. seksinrichtingen;
  • d. kamperen;
  • e. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak, alsmede ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' de opslag van goederen en materialen vóór de voorgevellijn;
  • f. het gebruik van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid.
  • g. een geiten- en/of schapenhouderij;
  • h. het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee indien dit leidt tot een hogere stikstofdepositie vanwege het agrarisch bedrijf ten opzichte van bedrijfsvoering overeenkomstig de verleende toestemming Wet natuurbescherming zoals bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze regels.
  • i. het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van meer dan 592 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 31 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar;
  • j. het oprichten van installaties die m.e.r.-plichtig zijn volgens bijlage II van het Besluit milieueffectrapportages.
3.6 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing en sloop overtollige bebouwing
  • a. Oprichting en in het gebruik hebben van nieuwe bouwwerken, met in achtneming van artikel 3.2.2 onder e en artikel 3.2.3 onder f is op de locatie Volmolenweg 16 uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat binnen 2 jaar na realiseren van dit bouwwerk:
    • 1. de landschappelijke inpassing conform het in Bijlage 1 bij de regels opgenomen erfbeplantingsplan ter plaatse van de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' is gerealiseerd en in stand gehouden.
    • 2. de overtollige bebouwing aan de Volmolenweg 25 is gesloopt, zoals aangegeven in Bijlage 3 bij de regels met 'te slopen gebouwen en bouwwerken.
3.7 Omgevingsvergunning werken en/of werkzaamheden
3.7.1 Verbod (ter plaatse van de aanduidingen)

Het is verboden op of in de gronden, met uitzondering binnen het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, ter plaatse van de aangeduide waarden tevens de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. Attentiezone waterhuishouding
  • het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;
  • de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;
  • het verlagen van de grondwaterstand, anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten.
  • b. Groenblauwe mantel
  • dieppploegen, indrijven;
  • aanleg dammen, aanleg stuwen, aanleg sloot/greppel, dempen sloot/greppel;
  • rooien houtgewas, planten houtgewas, omzetten van grasland naar bouwland.
3.7.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 3.7.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3.7.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de agrarische en/of landschappelijke functies en waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • b. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis dan wel die behoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer;
  • c. voor zover het betreft werken en/of werkzaamheden als benoemd in artikel 3.7.1, sub a, de waterbeheerder is gehoord en een positief advies is afgegeven.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Agrarisch met waarden – Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een agrarische bedrijfsuitoefening;
  • b. ter plaatse van de aanduiding beschermingsgebied natte natuur, beschermingsgebied natte natuur;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige - zone attentiezone waterhuishouding', strekt de bestemming mede ter bescherming van de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • e. kleinschalige natuurontwikkeling;

met de daarbij behorende:

  • f. voorzieningen van algemeen nut;
  • g. infrastructurele voorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde in de vorm van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 1,5 meter hoogte.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. detailhandel;
  • b. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • c. seksinrichtingen;
  • d. kamperen;
  • e. opslag van goederen en materialen;
  • f. draineren, onderbemalen binnen gronden met de aanduiding leefgebied van amfibieën;
  • g. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • h. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak.
4.4 Omgevingsvergunning werk en/of werkzaamheden
4.4.1 Verbod (algemeen)

Het is verboden op of in de gronden, met uitzondering binnen het bouwvlak zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders, gehoord de waterbeheerder, op de gronden bedoeld in dit artikel in ieder geval de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. aanleggen van verhardingen;
  • c. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en de daarmee verband houdende werkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van recreatieve voorzieningen als parkeerplaatsen;
  • e. aanleggen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak op gronden met de aanduiding groene hoofdstructuur - natuur en/of ter plaatse van de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur' .
4.4.2 Verbod (ter plaatse van de aanduidingen)

Het is verboden op of in de gronden, met uitzondering binnen het bouwvlak zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders ter plaatse van de aangeduide waarden behalve de in artikel 4.4.1 genoemde werkzaamheden tevens de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. Beschermingsgebied natte natuur:
      • verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van meer dan 100 m2 of op een diepte van meer dan 0,60 meter onder maaiveld, verharden oppervlakte van meer dan 100 m²;
      • aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, aanbrengen oeverbeschoeiing, aanleg van drainage;
      • rooien houtgewas, planten houtgewas;
      • aanleg teeltondersteunende voorzieningen.
4.4.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 4.4.1 en 4.4.2 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
4.4.4 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 4.4.1 en 4.4.2 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de agrarische en/of landschappelijke functies en waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • b. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis dan wel die behoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer.

Artikel 5 Groen - Landschappelijke inpassing

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van groen;
  • b. onverharde paden;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. aanleg, beheer en instandhouding van landschappelijke inpassing conform het in Bijlage 1 bij de regels opgenomen erfbeplantingsplan ter plaatse van de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing';
  • e. De landschappelijke inpassing, conform Bijlage 1 bij de regels, is binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan gerealiseerd en wordt in stand gehouden.
5.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, behoudens:

  • a. erf- en terreinafscheidingen, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • b. eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensief dagrecreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk en/of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontginnen, afgraven, verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
  • c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • d. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • e. het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
  • f. het verwijderen van natuur- en landschapselementen;
  • g. het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen.
5.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden en het doel van de landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en het gestelde in de regels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, afdaken zonder eigen wanden en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, uitgezonderd erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

7.2 Bestaande maten
7.2.1 Afwijkende maten

In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, het volgende:

  • a. indien en voor zover de bestaande maatvoering, afstanden, bebouwingspercentages, en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de voorgeschreven maxima, dan wel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum;
  • b. indien de bestaande situering afwijkt van deze regels, is ook de bestaande situering toegestaan.
7.2.2 Herbouw

In geval van herbouw is 7.2.1 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de in dit bestemmingsplan bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.

8.2 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in dit bestemmingsplan in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van gronden en opstallen als of ten behoeve van een seksinrichting dan wel ten behoeve van (raam)prostitutie;
  • b. het gebruik of laten gebruiken van opstallen ten behoeve van coffeeshops;
  • c. het gebruik van onbebouwde gronden:
      • als stand- of ligplaats van onderkomens;
      • als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.

8.3 Parkeren - Gebruik
8.3.1 Algemeen
  • a. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor gebruik dient, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, te worden voorzien in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen;
  • b. De onder a bedoelde ruimten voor het parkeren van personenauto's moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare personenauto's;
  • c. Er wordt in voldoende mate voorzien in parkeerruimte als wordt voldaan aan de CROW parkeerkencijfers (publicatie 381). Indien gedurende de planperiode nieuwe parkeernormen worden vastgesteld door de gemeente , dient rekening gehouden te worden met deze wijziging bij wijzigingen in gebruik nadat dit nieuwe beleid is vastgesteld.
8.3.2 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 8.3.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
  • b. het bepaalde in artikel 8.3.1 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Vrijwaringszone - radarverstoringsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' geldt in aanvulling op hetgeen elders in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van windturbines niet meer mag bedragen dan 113 meter boven NAP.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan (tenzij op grond van de regels in dit bestemmingsplan reeds is afgeweken) met een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor:

  • a. het afwijken van maten met ten hoogste 10%;
  • b. het bouwen van antenne-installaties tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter;
  • c. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • d. het afwijken van de gestelde maximale goot- en bouwhoogte van een gebouw en de gestelde minimale/maximale dakhelling van een gebouw;
  • e. het toestaan van kleinschalige windenergievoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 6 meter op gebouwen met een goothoogte van minimaal 12 meter;
  • f. het toestaan van dichte erfafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 meter ten behoeve van geluidsreducering;

met inachtneming van de volgende regels:

  • 1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • 2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  • 3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  • 4. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Parkeren (voorwaardelijke verplichting)
11.1.1 Algemeen
  • a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd onder de voorwaarde(n):
    • 1. dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden;
  • b. Bij omgevingsvergunning voor bouwen wordt aan de hand van de Parkeernormennota Veldhoven 2021 of het op dat moment geldend parkeerbeleid bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
11.1.2 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde artikel 11.1 indien:

  • a. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • b. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
11.2 Waterberging (voorwaardelijke verplichting)

Het gebruik van gronden en gebouwen binnen de bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden is uitsluitend toegestaan indien binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang en deze voorziening in stand wordt gehouden, of indien de waterbeheerder instemt met aantoonbare en blijvende infiltratie in de bodem van afstromend hemelwater van een toename van verhard oppervlak. De capaciteit van de waterbergingsvoorziening wordt als volgt berekend: minimaal 60 mm per m² toename verhard oppervlak. De waterbergingsvoorziening of infiltratie moet worden uitgevoerd zoals aangegeven in het landschappelijk inpassingsplan, zoals aangegeven in Bijlage 1.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Volmolenweg 16-25' van de gemeente Veldhoven.