direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Dorpstraat 189, Veldhoven
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.PB00018-0401

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing is opgesteld om op de locatie aan de Dorpstraat 189 te Veldhoven nieuwbouw in de vorm van 12 appartementen op te richten. De nieuwbouw is beoogd op de locatie waar nu de bestaande bebouwing zijnde een kapsalon (begane grond) en bedrijfswoning (eerste verdieping) staat. Ten behoeve van de ontwikkeling van de 12 appartementen zal de bestaande bebouwing gesloopt worden.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is het niet mogelijk om de beoogde ontwikkeling rechtstreeks toe te staan, aangezien binnen de bestemming 'Detailhandel' het realiseren van 12 woningen niet is toegestaan en het beoogde bouwplan niet passend is binnen het huidige bouwvlak. Hierdoor is er sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling toch mogelijk te maken dient hiervoor een ruimtelijke onderbouwing in het kader van de (aanvraag) omgevingsvergunning opgesteld te worden, waarin de afwijking ten opzichte van het geldende bestemmingsplan beargumenteerd wordt.


Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet in de benodigde beargumentering en is opgesteld conform de RSRO2012 en de eisen die de gemeente Veldhoven stelt aan een zogenoemde goede ruimtelijke onderbouwing. De benodigde omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Wabo bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In onderhavig geval is sprake van de uitgebreide procedure.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De locatie is gelegen in het oorspronkelijke kerkdorp Veldhoven-Dorp, ten zuiden van Veldhoven. Het plangebied omvat het gehele kadastrale perceel Veldhoven, sectie A, nummer 5275. Dit perceel heeft een totale oppervlakte van 1.035 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0001.png" Luchtfoto met globale ligging van het plangebied.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Veldhoven-dorp 2017" dat op 28 maart 2017 door de gemeenteraad van Veldhoven is vastgesteld. Het plangebied is daarin bestemd als enkelbestemming 'Detailhandel' met aangegeven bouwvlak en heeft de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Ter plaatse van de bestemming 'Detailhandel' zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van detailhandel uitsluitend op de begane grond.

De gronden zijn ook voorzien van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - IHCS'. Ter plaatse van deze aanduiding geldt dat die gronden -naast de andere aangewezen bestemming(en)- primair bestemd zijn als obstakelvrij vlak ter waarborging van de vliegverkeersveiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0002.png" Uitsnede plangebied geldend bestemmingsplan "Veldhoven-dorp 2017".

Op basis van het geldende bestemmingsplan is het niet mogelijk om de beoogde ontwikkeling rechtstreeks toe te staan, aangezien binnen de bestemming ‘Detailhandel' geen woningen zijn toegestaan. Vanwege de strijdigheid van het plan is er voor gekozen het planvoornemen planologisch mogelijk te maken via een afwijking van het bestemmingsplan (artikel 2.12 lid 1, sub a, onder 3 Wabo) middels een omgevingsvergunning. Met voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient aangetoond te worden dat het perceel geschikt is voor woningbouw in een bestaande woon-werkomgeving in de kern Veldhoven.

1.4 Leeswijzer

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing bestaat uit deze toelichting. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin staat de bestaande en de nieuwe situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de beleidskaders en een motivatie hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de diverse beleidsdoelstellingen. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante planologische aspecten, al dan niet milieutechnisch van aard. In hoofdstuk 5 staat uitleg over de uitvoerbaarheid, waarbij ingegaan wordt op de economische uitvoerbaarheid en de procedure (maatschappelijke uitvoerbaarheid) van de aanvraag om omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 2 Beschrijving ontwikkeling

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het voor de beeldvorming goed dat de uitgangspositie in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt daarom eerst een beschrijving van bestaande situatie. Daarna wordt het plan toegelicht, waardoor duidelijk wordt hoe het plangebied er in de toekomst uit gaan zien.

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Omgeving

Het plangebied is gelegen in Veldhoven-Dorp, de oude dorpskern van Veldhoven, waarnaar de gemeente is vernoemd. In de tweede helft van de twintigste eeuw zijn door de aanleg van nieuwbouwwijken de vier oorspronkelijke dorpen Veldhoven Dorp, Meerveldhoven, Zeelst en Oerle aan elkaar vastgegroeid tot één grote bebouwde kom. Thans maakt Veldhoven-Dorp als wijk deel uit van de verstedelijkte bebouwde kom van de gemeente Veldhoven. De omgeving is stedenbouwkundig in hoofdzaak organisch gevormd. De bebouwing aan de Dorpstraat en de Kerkakkerstraat bestaat overwegend uit grondgebonden gebouwen in de vorm van vrijstaande, half vrijstaande en aaneengebouwde woningen in één tot twee bouwlagen met kap, doorgaans in de vorm van schilddaken. De kaprichting van de bebouwing ligt voor het merendeel parallel aan de weg met een enkele dwarskap ter afwisseling. Het kleurgebruik van de gevels en daken is divers, al overheersen rode stenen en antraciete dakpannen.


De betreffende locatie wordt ingesloten door de Dorpstraat aan de oostzijde en het perceel behorende bij de woning aan de Kerkakkerstraat 144 aan de westzijde van het plangebied. Langs deze traditionele ontsluitingswegen worden de woningen afgewisseld met horeca en andere bedrijven. Aan de overzijde van de Dorpstraat, ten oosten van het plangebied, zijn kantoren gelegen die afgewisseld worden met woningen. Aan de Kerkakkerstraat bevinden zich enkele sportvelden. Direct grenzend aan het plangebied, in noordelijke, zuidelijke en westelijke richting, zijn woningen gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0003.png" Straatbeeld vanaf de Dorpstraat.

2.1.2 Plangebied

Binnen het plangebied is bebouwing en verharding aanwezig. De bebouwing bestaat uit een gebouw ten behoeve van detailhandelactiviteiten, in de vorm van een kapsalon op de begane grond. Op de eerste verdieping bevindt zich de bedrijfswoning. Het perceel van het plangebied is circa 20 meter breed en 50 meter diep. De bebouwing, gelegen aan de oostzijde van het plangebied, omvat een oppervlakte van circa 400 m2. De rest van het perceel is ingericht als siertuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0004.png" Luchtfoto met globale aanduiding van het plangebied.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Sloopplan

Het planvoornemen bestaat uit de sloop van het bedrijfsgebouw inclusief bedrijfswoning. De bestaande 400 m2 bebouwing, de erfverharding en andere overtollige bebouwingen worden volledig gesloopt.

2.2.2 Bouwplan

Het beoogde plan betreft de realisatie van 12 (huur)woningen in de vorm van appartementen, samenvoegend in een kleinschalig appartementengebouw. De architectuur is passend in en zich voegend in het straatbeeld. Het appartementengebouw voorziet een verdeling van 4 appartementen per verdieping. De appartementen op de begane grond en eerste verdieping hebben een oppervlakte van circa 60 m2. De appartementen op de tweede verdieping beschikken over een oppervlakte van circa 45 m2.

Aan de achterzijde van de woningen zijn 14 (halfverhardende) parkeerplaatsen op eigen terrein gesitueerd. De halfverharding zorgt ervoor dat het water op eigen terrein kan worden opgevangen. De parkeerplaatsen zijn bereikbaar via de inrit aan de noordzijde van het gebouw. Aan de achterzijde van het appartementengebouw is ook een gemeenschappelijke berging gelegen voor fietsen en afvalcontainers. Ten slotte worden er leibomen geplaatst die de inkijk naar de naastgelegen percelen beperken om zo privacy te garanderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0005.png"

Situatietekening planvoornemen (Bron: schetsontwerp d.d. 30 maart 2022, Baars)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0006.png"

Gevelaanzicht nieuwe situatie Dorpstraat 189 (Bron: schetsontwerp d.d. 30 maart 2022, Baars)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0007.png"

Zijgevelaanzicht nieuwe situatie Dorpstraat 189 (Bron: schetsontwerp d.d. 30 maart 2022, Baars)

2.2.3 Totaalontwikkeling

Concreet bestaat de totale ontwikkeling uit:

  • Het slopen van de bestaande bebouwing van ca. 400 m2 ;
  • Realiseren van kleinschalig appartementencomplex met 12 huurappartementen;
  • Aanleg van berging, verhardingen en parkeervoorzieningen.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

Bij het opstellen van beleid dienen gemeenten rekening te houden met het beleid van andere overheden. Zo geven het rijk, de provincie Noord-Brabant en de regio met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk worden de voor de ontwikkeling relevante zaken uit het nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven. Ook wordt aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt met het beleid van de gemeente Veldhoven zelf.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid zoals opgenomen in de SVIR richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Sturing op verstedelijking, waaronder afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, heeft het Rijk grotendeels losgelaten. Er is enkel nog sprake van een 'ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van deze instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor deze omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Veldhoven.

Het beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft geen gevolgen voor de ontwikkeling die deze omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan mogelijk maakt. Voor deze ontwikkeling vindt de afweging of wordt voldaan aan de principes van een goede ruimtelijke ordening décentraal plaats.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

De voorgenomen ontwikkeling ligt in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen, het gaat om het obstakelbeheergebied rondom Vliegbasis Eindhoven die is aangegeven op de kaart van de militaire luchtvaartterreinen. Op deze gronden gelden op grond van artikel 2.6.4 van het Barro maximaal toelaatbare bouwhoogtes voor objecten ter bescherming van de veiligheid van het luchtvaartverkeer en ter bescherming van de werking van (radar)apparatuur. De ligging in dit gebied vormt geen belemmering, aangezien de maximaal toegestane bouwhoogtes (zijnde 65 meter boven N.A.P. als meest beperkende) niet gehaald worden. De ontwikkeling heeft een bouwhoogte van ca. 10 meter.

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in de radarverstoringsgebieden van de radarinstallaties op vliegbasis Woensdrecht, vliegbasis Volkel en het radarstation Herwijnen. Het plangebied ligt niet binnen de kern van het radarverstoringsgebied, maar binnen de daaromheen liggende ring. In die ring gelden uitsluitend bouwhoogtebeperkingen voor windmolens. Omdat met de voorgenomen ontwikkeling geen windmolens met een dergelijke hoogte mogelijk worden gemaakt, is het planvoornemen verder in overeenstemming met het bepaalde hierover in het Rarro. Het planvoornemen vormt geen belemmering aangezien de maximale toegestane bouwhoogte niet gehaald wordt. Hierdoor heeft de Barro geen consequenties voor voorliggend plan.

3.1.3 Ladder voor duurzame ontwikkeling

Relevante wet- en regelgeving

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een motiveringsplicht opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder gewijzigd van drie naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is het volgende opgenomen:

De toelichting bij een bestemmingsplan of omgevingsvergunning, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Ladder is alleen van toepassing op plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Op basis van de overzichtsuitspraak die is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geldt dat bij woningbouwlocaties vanaf 12 woningen in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Is dit het geval, dan is een Laddertoets vereist en is daarmee een beschrijving van de behoefte nodig. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Denk hierbij aan specifieke woningtypen, wooncategorieën en woonmilieus.

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een uitgebreidere motivering vereist waarbij tevens dient te worden ingegaan op de vraag, waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Of het plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied moet worden bepaald aan de hand van de bepalingen in het Bro, artikel 1.1.1,: 'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'

Regionale afspraken

De gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) hebben eind 2017 afspraken gemaakt over woningbouw op de regionale woningmarkt. Dit 'Afsprakenkader Wonen 2017' (hierna: het Afsprakenkader) is door alle gemeenteraden bekrachtigd en heeft de instemming van de provincie Noord-Brabant.

Zoals blijkt uit het Afsprakenkader is er sprake van een zeer sterke groei van het aantal huishoudens in de Brainportregio. Gezien de bijzondere positie van de Brainportregio en de sterke economische groei, ligt deze groei mogelijk hoger dan in de prognoses van de provincie Noord-Brabant voor bevolking en woningbehoefte is opgenomen. Er is momenteel sprake van een enorme krapte op de woningmarkt en er is grote zorg over het realiseren van voldoende woningen om deze groei op te vangen. In de afspraken is daarom opgenomen dat voldoende productie op korte termijn prioriteit heeft.

Er is goed inzicht in de harde plancapaciteit binnen het SGE:

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0008.png"


Op basis van de matrixen van 2018 is er in beide tijdvakken ruimte voor nieuwe plannen. Als waarborg tegen een overmaat van nieuwe woningen wordt de productie en programmering (lopende en nieuwe projecten, inclusief fasering) in het stedelijk gebied gemonitord en afgezet tegen de dan actuele provinciale prognoses.

Initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding worden alleen gemonitord. Aan dergelijke initiatieven, waar voorliggend plan een voorbeeld van is, wordt in de negen gemeenten ruim baan gegeven. Wel zijn afspraken gemaakt die er voor zorgen dat álle nieuwe projecten voldoende kwaliteit hebben (programmatisch, ruimtelijk, etc). Zo wordt van alle (nieuwe) plannen in het Stedelijk Gebied de meerwaarde getoetst aan de hand van de Brainport Principes.

Het voornemen betreft de realisatie van 12 woningen in één appartementengebouw. In de bestaande situatie is sprake van een bestaande (bedrijfs)woning, waardoor netto sprake is van de toevoeging van 11 woningen. Met de toevoeging van 11 woningen aan de omgeving is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het voorliggende initiatief past binnen de regionale woningbouwafspraken en -programmering, waarmee de behoefte aan deze ontwikkeling voldoende is aangetoond. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is in het kader van dit plan daarom niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Vooruitlopend op de in werking treding van de Omgevingswet, hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Met deze Omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's. Inmiddels is er ook een Interim omgevingsverordening vastgesteld, waarop hierna wordt ingegaan.

Onderhavige ontwikkeling draagt bij aan de opgave Brabant als slimme netwerkstad, door het creëren van voldoende woonvoorraad en daarmee in te spelen op de groeiende bevolking en economie van de stedelijke regio. Daarmee leidt voorliggend plan tot een verbeterde omgevingskwaliteit en past het plan binnen de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2023. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Enkele inhoudelijke wijzigingen zijn echter wel aangebracht. Op hoofdlijnen gaat het om:

  • a. een meer gebruikersvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder losse bijlagen;
  • b. aanpassingen waardoor de regels straks beter passen in het systeem van de omgevingswet;
  • c. aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.

Zo wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven en instructieregels voor gemeenten. De instructieregels voor gemeenten hebben tot doel dat de gemeenteraad de, in de omgevingsverordening opgenomen, voorwaarden betrekt bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit).

De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die wordt bepaald door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0009.png" Uitsnede kaart Interim omgevingsverordening Noord-Brabant met ligging van het plangebied.

Planspecifiek

In deze paragraaf wordt ingegaan op de diverse onderdelen uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant die relevant zijn voor het plangebied. In de bovenstaande afbeelding is te zien dat er twee werkingsgebieden gelden voor het plangebied, te weten 'Stedelijk gebied' en 'Concentratiegebied'.

In de omgevingsverordening is daarnaast een aantal basisprincipes voor evenwichtige toedeling van functies aan locaties bepaald. Allereerst is daarnaar gekeken. Vervolgens is ingezoomd op de twee aanduidingen en aangegeven hoe de ontwikkeling hierbinnen past.

Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Er wordt voldaan aan de voorwaarden van Lid 1, omdat:

  • a. onderhavige ontwikkeling aansluit bij het regionaal beleid, zoals is toegelicht in hoofdstuk 3.3.
  • b. wordt voldaan aan de voorwaarden zoals bedoeld in Lid 2.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Er wordt voldaan aan de voorwaarden van Lid 2, omdat:

  • a. het voorliggend plan betreft de herontwikkeling van een bestaand verouderd gebouw naar de realisatie van 12 duurzame appartementen, wat zorgt voor een verbetering van de gezonde leefomgeving.
  • b. het planvoornemen de herontwikkeling van een bestaande locatie betreft, waardoor er aandacht is voor kwalitatieve woonlocaties. Op deze manier wordt er zorgvuldig omgegaan met de beschikbare ruimte.
  • c. het dakvlak biedt ruimte voor 64 zonnepanelen, waarmee de woningen gebruik kunnen maken van zelf opgewekte duurzame energie.
  • d. de parkeerplaatsen op eigen terrein worden voorzien grasbetontegels en het plangebied beschikt over een gemeenschappelijke tuin van 100 m2, zodat water op eigen terrein kan worden opgevangen.
  • e. onderhavige ontwikkeling op een inbreidingslocatie is gelegen. Dit zorgt voor een betere bereikbaarheid met betrekking tot omliggende voorzieningen, wat weer resulteert in het terugdringen van onnodig energieverbruik bij het vervoer.
  • f. de groeiende economie en bevolking in het stedelijk gebied gaat gepaard met de groeiende vraag naar woningen. Voorliggend plan voorziet in het aanvullen van het woonaanbod.

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan passend is binnen de gestelde kaders van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Integrale Strategie Ruimte Metropoolregio Eindhoven (ISR)

In 2016 is Brainportregio Eindhoven door het Rijk erkend als één van de drie mainports. De 21 gemeenten van de Metropoolregio Eindhoven (MRE) hebben een gezamenlijke ambitie: de Brainport Eindhoven verder ontwikkelen tot een economische topregio die internationale allure verbindt aan regionale eigenheid.

De ISR is een ambitie, inspiratie- en kansendocument voor de regio. Het is een basis van waaruit partijen op verschillende niveaus (lokaal, subregionaal en bovenregionaal) werken aan opgaven ter versterking van de kwaliteiten van onze regio. Het vormt een gemeenschappelijk vertrekpunt voor de subregionale en lokale beleidsontwikkeling. De ISR ondersteunt daarmee de onderlinge en met andere partijen te maken afspraken. De ISR heeft een functie voor communicatie- en lobbytrajecten. Zo zal het een bouwsteen namens de regio vormen voor de provinciale omgevingsvisie.

De ISR is opgesteld door de werkplaats Ruimte met partners uit het bedrijfsleven, wetenschap, onderwijs en overheden. De ISR zet in op 3 centrale thema's:

  • a. De energieke regio: de centra van steden en dorpen zijn van bewoners en bezoekers. Inrichting is gericht op beleving en verblijfskwaliteit.
  • b. De verbonden regio: Een onderscheidende regionale en (inter-)nationale bereikbaarheid. Verplaatsen in de regio is sneller, eenvoudiger en/of leuker.
  • c. De innovatieve regio: Economische activiteit en innovatie op werklocaties. Verbeteren verwevenheid campussen, kennisinstellingen en de innovatieve maakindustrie. Ruimte om te experimenteren.

De strategiekaart toont de keuzen, ambities en strategische projecten die van belang zijn op (inter)nationaal niveau, waaraan we als Brainportregio werken. De Brainportregio maakt onderdeel uit van de nationale Ruimtelijke Economische Ontwikkelingsstrategie (REOS). Deze richt zich op het versterken van het economisch kerngebied van Nederland. Tegelijkertijd dragen de op de strategiekaart vermelde elementen ook bij aan een versterking van de regio zelf, wat goed is voor het woon-, leef en ondernemingsklimaat van iedereen in de regio.

De strategie is opgebouwd uit de thema's: economisch vestigingsklimaat; woon- en leefklimaat; omgevingskwaliteit; mobiliteit; duurzaamheid en klimaat. Per thema bevat de ISR een kaart en een beschrijving van het streven en de wijze waarop dit kan worden bereikt.

Het planvoornemen sluit aan op de ambities en doelstellingen die met de Integrale Strategie Ruimte voor de Metropoolregio Eindhoven op het gebied van woon- en leefklimaat, omgevingskwaliteit, duurzaamheid en klimaat zijn gesteld. De beoogde ontwikkeling past daarmee in dit regionale beleidskader.

3.3.2 Brabantse Agenda Wonen

De Brabantse Agenda Wonen is een agenda op hoofdlijnen en stippelt een koers uit voor (verdere) regionale samenwerking en vernieuwing van de woningbouwafspraken. Daarin nodigt de provincie alle subregio's uit om, samen met relevante partijen op de woningmarkt en de provincie, een regionaal perspectief op wonen te ontwikkelen.

Versnelling van de woningbouwproductie, vernieuwing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en het ombouwen van leegstaand vastgoed naar woningen zijn belangrijke doelen van de Brabantse Agenda Wonen. Met deze agenda geeft de provincie aan welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen en wonen en hoe zij zich hiervoor gaat inzetten.

Op basis van de Brabantse Agenda Wonen moet ruimte worden gegeven aan goede plannen. “Een beleid gericht op een duurzame verstedelijking en zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik biedt ruim baan voor 'goede plannen' binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en dorpen. Ruimte dus voor woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, dat aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw kan worden genomen.”

Per gemeente is een indicatie (met bandbreedte) gegeven van de planningsruimte voor woningbouw in de komende jaren. Overeenkomstig de provinciale verordening is deze 'programma-indicatie' richtinggevend voor de (sub)regionale woningbouwplanning en –programmering en de hierover te maken regionale afspraken. Gemeentelijke bestemmingsplannen, die voorzien in de nieuwbouw van woningen of anderszins leiden tot een (netto) toename van de woningvoorraad, dienen te passen binnen dit regionale afsprakenkader.

Onderhavige ontwikkeling betreft de herontwikkeling van een inbreidingslocatie met verouderde bebouwing naar de realisatie van 12 nieuwe woningen die aansluiten bij de actuele woonwensen van Brabant. De beoogde ontwikkeling past daarmee in dit regionale beleidskader.

3.3.3 Afsprakenkader Wonen 2017, Aantrekkelijke woonmilieus in Stedelijk Gebied Eindhoven

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  • a. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het Stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale verordening.
  • b. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij het uitgangspunt is dat er geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij het regionaal portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt. Uitleglocaties liggen buiten het Stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale verordening.
  • c. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt.
  • d. Het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van negen majeure projecten geformuleerd, die nu is afgerond.

Onderhavige ontwikkeling sluit aan bij de afspraken die de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven hebben opgesteld voor woningbouwontwikkeling. De beoogde ontwikkeling past daarmee in dit regionale beleidskader.

3.3.4 Brainport Principes

In het Afsprakenkader Wonen 2017 is opgenomen dat alle gemeenten binnen de regio werken volgens de Brainport Principes. De negen gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) werken samen om de regio te versterken. In dit samenwerkingsverband wordt nagedacht hoe de regio economisch en sociaal kan worden versterkt. Economisch is deze regio binnen Nederland maar ook internationaal erg belangrijk, meer dan vaak wordt beseft. Om deze rol in de toekomst ook waar te kunnen blijven maken, is versterking op een aantal gebieden nodig. Ten opzichte van de Randstad lijken voorzieningen achter te blijven. Terwijl voor een hoog technologische regio de instroom van hooggekwalificeerde werknemers essentieel is. Hoe bereiken we dat deze mensen hier graag willen wonen? Het samenwerkingsgebied SGE heeft een aantal principes opgesteld om het woonklimaat in de regio te versterken: de "Brainport Principes" bevatten aandachtspunten voor alle nieuwe woningbouwontwikkelingen en luiden als volgt:

  • a. Koesteren van identiteit;
  • b. Ruimte voor innovatie;
  • c. Vraaggericht ontwikkelen, de wauw-factor;
  • d. Invloed voor bewoners;
  • e. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus;
  • f. Benutting regionaal schaalniveau;

Medio 2019 is daar een 7e principe aan toegevoegd:

  • g. Gezonde verstedelijking.

Doelen die moeten worden behaald zijn:

  • Van concurreren op kwantiteit naar samenwerken op kwaliteit;
  • Kwaliteitsverbetering (nieuwbouw-)woningaanbod in het gehele SGE; De principes gelden overal, maar het resultaat kan verschillend zijn (zgn. Level Playing Field)
  • Stap naar een completer en diverse woningaanbod in het SGE;
  • Woningbouwprojecten meer nadrukkelijk een bijdrage laten leveren aan de "gezonde, slimme en duurzame stad".

Hoe gaan we dat doen?

  • Gezamenlijk de lat hoog leggen - gezamenlijke ambitie met zo hoog mogelijk kwaliteitsniveau voor nieuwbouwwoningen;
  • Elkaar èn bouwers/ontwikkelaars prikkelen: we doen niet meer wat we deden, vanaf vandaag gaan we het anders doen”.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in een kleinschalig woningbouwproject die zorgvuldig wordt ingepast. Het plan wordt grotendeels binnen bestaand ruimtebeslag gerealiseerd op een inbreidingslocatie met behoud van de bestaande structuren. Daarbij blijft de uitstraling en van de Dorpstraat behouden, maar wordt er eveneens ingespeeld op de woningbehoefte.

Daarbij is aandacht voor het realiseren van een divers woningaanbod om de omgevingskwaliteit te verbeteren. Tevens wordt met het plan rekening gehouden met milieu en klimaat om zo een gezonde verstedelijking te verwezenlijken.

Met bovenstaande wordt met name nadere invulling gegeven aan de principes 'Koesteren van identiteit' en 'Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus', maar wordt voor zover mogelijk ook met de overige Brainport Principes rekening gehouden.

3.3.5 Woondeal

Op 7 maart 2019 hebben de minister van Binnenlandse Zaken (BZK), de provincie Noord-Brabant en het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de Woondeal ondertekend. Met de ondertekening van de Woondeal zetten partijen zich in om de woonopgave in deze regio aan te pakken. Een grote variëteit aan woonmilieus draagt bij aan de ontwikkeling van de Brainportregio.

De Woondeal helpt de gewenste versnelling van de woonopgave in Eindhoven en de andere acht gemeenten binnen het SGE te realiseren: meer woningen, op de juiste locatie en voor de goede doelgroep. De versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. De Woondeal gaat daarnaast ook over de werking van de woningmarkt (met name op het gebied van regelgeving), de plancapaciteit (de periode tot 2040) en integrale gebiedsontwikkeling in de regio Eindhoven. De Woondeal is een eerste stap van een langjarig partnerschap met de betrokken partijen. Het SGE heeft behoefte aan 27.000 woningen in de periode 2019 tot en met 2023. Deze behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie. Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt - zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen 2017 - in de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. De minister, de provincie en het SGE volgen de ontwikkeling van deze locaties als geheel op het gebied van aantallen en exploitatie. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring.

Veldhoven heeft zich tot doel gesteld als haar bijdrage aan de Woondeal zo'n 2.000 woningen in de periode 2020-2024 te realiseren. Het planvoornemen maakt 12 woningen mogelijk en draagt bij aan de doelstelling om versneld voldoende woningen te bouwen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Ruimtelijke StructuurVisie Veldhoven

De Ruimtelijke StructuurVisie Veldhoven is op 3 juni 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie vormt de basis voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente die zich met name richt op de kwaliteiten van Veldhoven en het versterken van de identiteit. In de structuurvisie zijn keuzes gemaakt met betrekking tot het behoud en de versterking van zowel de stedelijke als de dorpse kwaliteiten van Veldhoven: deze kwaliteiten komen pas goed tot hun recht als voor iedere kwaliteit een eigen plek wordt gevonden.

Het overgrote deel van de woningvoorraad in Veldhoven is gebouwd vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw. De verschillende wijken zijn een afspiegeling van de veranderende stedenbouwkundige opvattingen. Om de sociale samenhang te bevorderen, is het van belang dat in elke wijk sprake is en blijft van een hart. Behalve aandacht voor nieuwe woningbouw op inbreidingslocaties, is het van belang dat ook de huidige woningvoorraad en de woonomgeving aantrekkelijk blijven (veilig, groen, ruim en variatie).

In de structuurvisie zijn enkele ambities benoemd voor de dorpse structuur van Veldhoven:

  • Het behoud van het aantrekkelijke en relatief kleinschalige karakter en de cultuurhistorische waarden;
  • Verbeteren van de leefbaarheid en sociale cohesie in de kernen;
  • Het sterker profileren van de verschillende oorspronkelijke dorpen (positiebepaling).

Daarnaast wordt bijzondere aandacht gevraagd voor de landschappelijke inpassing bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0010.png" Uitsnede plankaart 'Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven' met ligging van het plangebied.

Onderhavige ontwikkeling maakt de realisatie mogelijk van 12 appartementen door herontwikkeling van een bestaande locatie. Dit zorgt voor een kwaliteitsverbetering van de stedenbouwkundige waarden. Het toevoegen van nieuwe woningen, met behoud van de cultuurhistorische waarden van de historische dorpslint, zorgt voor een aantrekkelijk woonklimaat wat bijdraagt aan verbetering van de leefbaarheid in de omgeving. Gelet op bovenstaande past het plan binnen de kaders van de Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven.

3.4.2 Stadsvisie Veldhoven 2015-2030

In 2005 werd, na intensief overleg met bewoners, bedrijven en instellingen uit de Veldhovense samenleving, de Stadsvisie 2005 - 2030 'Het beste van Veldhoven, the best of both worlds' uitgebracht. Een document waarin, op basis van de bestaande situatie in 2005 en verwachte ontwikkelingen, de contouren werden vastgelegd voor het beleid richting de toekomst. De stadsvisie was vooral een wensbeeld: wat willen we met z'n allen voor de toekomst van Veldhoven?

De Stadsvisie Veldhoven is in 2015 geactualiseerd. In samenspraak met diverse stakeholders zijn de sterke en zwakke kanten van Veldhoven in beeld gebracht en is de huidige situatie (anno 2015) beschreven. Een terugkerend kenmerk is dat de kracht van Veldhoven ligt in de combinatie van twee werelden: dorpse gevoelens in een verstedelijkte omgeving. Dit komt ook terug in de ligging van de gemeente, tussen de stad Eindhoven aan de ene zijde en de rust en landelijke ruimte van de Kempen aan de andere zijde.

De visie voor Veldhoven is erop gericht om deze kwaliteit (het 'beste van twee werelden', een combinatie van dorpse sfeer en stedelijke voorzieningen) vast te houden. De Stadsvisie 2015 - 2030 kan worden gezien als een startdocument waarin de richting van het gemeentelijk beleid is aangegeven. Hierbinnen worden onder andere de thema's 'wijken, wonen, leefbaarheid', 'sociaal domein', 'educatie, cultuur, sport en recreatie' en 'economie, middenstand en werkgelegenheid' onderscheiden.

De Stadsvisie Veldhoven 2015 - 2030 geeft een wensbeeld voor de toekomstige ontwikkeling van Veldhoven en bevat geen concreet beleid dat direct kan worden vertaald in de ruimtelijke onderbouwing.

3.4.3 Woonvisie 2016 'Keuze maken, woonvisie 2016 en verder'

In december 2016 is door de gemeenteraad de woonvisie 'Keuzes maken, Woonvisie 2016 en verder' vastgesteld. In de visie is aangegeven dat door de economische crisis er een stagnatie in de woningmarkt is opgetreden en een veranderende kijk op het wonen door burgers en professionals (instanties) is ontstaan. Er zal bovendien sprake zijn van demografische veranderingen in Veldhoven (toename van aantal 75-plussers en aandeel van 65- tot 74-jarigen en een afname van aandeel 30- tot 45-jarigen) met een daaraan gekoppelde wijziging in de huishoudingssamenstellingen tussen nu en 2030. Er zal meer vraag naar huurwoningen in de vrije sector komen. Ook zal de vraag naar kleine en goedkope woningen toenemen alsmede de vraag naar woningen voor mensen met een zorgvraag (de woningen moeten aanpasbaar zijn voor zorg aan huis). Een visie op wonen en zorg is in voorbereiding.

Voor wat betreft de woningbouwprogrammering wordt rekening gehouden met alle nieuwe ontwikkelingen. In 2022 zal de woonvisie worden geactualiseerd om de conclusies uit het stedelijk akkoord te verwerken. De programmering zal daarom flexibel zijn om in de toekomst zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de ontwikkelingen. Er ligt een opgave om per doelgroep het juiste type woning beschikbaar te hebben.

Op het vlak van wonen werkt Veldhoven op regionaal niveau samen met het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE). Naast afspraken over de woningbouwprogrammering wordt ook voor andere onderwerpen samengewerkt. Zo voeren de SGE-gemeenten met de corporaties samen een urgentieregeling (huisvestigingsverordening) uit. Wonen heeft raakvlakken met leefbaarheid, duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, zorg en welzijn en daarom hebben deze onderwerpen ook een plek in de woonvisie. De beleidskeuzes zijn gebaseerd op de bestaande situatie in combinatie met diverse trends en ontwikkelingen die de komende jaren van invloed zijn op de woningvraag en -markt.

Voorliggend plan voorziet in de vraag naar woningen onder starters. De huurappartementen hebben een gebruiksoppervlak van circa 45 m2 tot 60 m2 en vallen in het middelgoedkope segment (met een vastgelegde huur van 15 jaar) en zijn daarom uitermate geschikt voor de huisvesting van deze doelgroep. De veranderingen op het demografische vlak hebben ook gevolgen voor de huishoudenssamenstelling. Het aandeel eenpersoonshuishoudens zal de komende jaren stijgen. Het voornemen voorziet ook in huisvesting voor eenpersoonshuishoudens.

3.4.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

De gemeenteraad van Veldhoven heeft op 29 oktober 2019 het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het verkeersbeleid, dat in 2007 werd vastgesteld (VerkeersCirculatiePlan), gaf nadrukkelijk aandacht aan de verkeersstructuur, waarvan veel is uitgevoerd. Het GVVP is breder georiënteerd. Er is naast aandacht voor de auto ook aandacht voor alternatieven. De ambities op dat vlak zijn hoog. Het GVVP heeft in de basis een looptijd tot en met 2030.

Door de vele ontwikkelingen in Veldhoven neemt het aantal bewoners en werknemers de komende periode flink toe. De keerzijde van deze ontwikkelingen is dat ook de druk op de mobiliteit toeneemt. De ontwikkeling van Zilverackers, de verdere ontwikkeling van De Run en de aansluiting op de A67, inclusief de N69, en de Zilverbaan zorgen eveneens voor veranderende en extra verkeersbewegingen. Daarbij moet structureel aandacht worden besteed aan de verkeersveiligheid en leefbaarheid. In het GVVP worden hiervoor aan de hand van tien modules ambities beschreven. Bij het GVVP zijn kaarten opgenomen met het gewenste fietsnetwerk, (H)OV netwerk en de wegcategorisering. Door de voltooiing van de Zilverbaan en de realisatie van de aansluiting A67 en upgrading van de route Locht - Kempenbaan, wordt de ontsluiting en bereikbaarheid van Zilverackers gefaciliteerd.

Onderhavige ontwikkeling zorgt voor een minimale toename van de verkeerbewegingen in Veldhoven en naar het plangebied, zoals ook is aangetoond in paragraaf 4.10. Daarbij is het plangebied direct gelegen aan de Dorpstraat, die fungeert als gebiedsontsluitingsweg. Hierdoor vormen de verkeersbewegingen afkomstig van het plangebied geen belemmering voor de verkeersdrukte in Veldhoven.

3.4.5 Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit'

In het voorliggende bestemmingsplan wordt het gebruik van de gronden en de toegestane bebouwing binnen het plangebied geregeld. Hiernaast voert de gemeente welstandstoezicht op bouwplannen, op basis waarvan aspecten als architectonische verschijning en materiaalgebruik worden getoetst. Het gemeentelijk beleid is opgenomen in het 'Ambitiedocument Samen voor ruimtelijke kwaliteit' zoals op 14 mei 2019 is vastgesteld.

Het ambitiedocument bevat 4 kernwaarden en 5 architectuurprincipes. Voor de onderhavige locatie is de kernwaarde 'blijvend herkenbare dorpsstructuren' van toepassing.

Het is van belang dat de 4 kerkdorpen en de dorpslinten hun bestaande waarden behouden en eigen identiteit niet verliezen. Door de lange tijd waarin de gebieden vorm hebben gekregen en de pandsgewijze invulling, is er sprak van een diversiteit aan bebouwing, zowel in typologische zin als in de architectonische vormgeving. Tegelijk is er sprake van een sterke eenheid en duidelijke herkenbaarheid van de historische gebieden, ondermeer samenhangend met de individuele invulling en overwegend vergelijkbare historische vormentaal.

In gebieden die in het Besluit ruimtelijke ordening zijn gedefinieerd als achtererfgebied gelden geen regels. Voor alle overige bouwwerken worden gelden 5 architectuurprincipes als welstandscriteria. Het betreft de volgende 'basiselementen van het bouwen':

  • a. Relatie tussen bouwwerk en omgeving
  • b. Samenhand vormgeving, functie en constructie
  • c. Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
  • d. Schaal en maatverhoudingen
  • e. Materiaal, textuur, kleur en licht

Daarnaast stimuleert de gemeente initiatiefnemers in een vroegtijdig stadium duurzaamheidsmaatregelen integraal onderdeel te laten uitmaken van het ontwerp.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in het duidelijk herkenbaar blijven van de historische kenmerken van de Dorpstraat. De architectuur van het gebouw is passend in en zich voegend in het straatbeeld. Zie paragraaf 2.2 voor impressiebeelden en verdere toelichting op het ontwerp. De beoogde herontwikkeling is daarmee passend binnen de kaders van het Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit'.

3.4.6 Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen

De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan er vanuit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

De beleidsregels Bereikbaarheid en bluswatervoorziening worden als afzonderlijk toetsingskader gehanteerd om nieuwe ontwikkelingen te beoordelen. Daarnaast dient het bouwplan te voldoen aan het bouwbesluit 2012. Derhalve behoeven de beleidsregels geen doorwerking in de ruimtelijke motivering van onderhavige ontwikkeling. Tevens zijn de woningen onderdeel van bestaande structuren. Derhalve kan er vanuit worden gegaan dat onderhavig initiatief passend is in de reeds bestaande voorzieningen.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording

In de toelichting op het planvoornemen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Ook komen alle relevante overige ('niet-milieutechnische') planologische aspecten aan bod.

4.1 Bodem

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, hoeft er geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd te worden; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk, waarbij weliswaar geen bestemmingswijziging plaatsvindt, maar ter plaatse van de geldende bestemming 'Detailhandel' er wel realisatie van een gevoelige functie beoogd wordt. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet. Bij overige ruimtelijke besluiten is ook een inzicht in de bodemkwaliteit nodig op basis van artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.

Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.


In dat kader is door Aelmans Advies Groep op 6 oktober 2020 een Verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd met Rapportnummer: E203362.008/HWO, d.d. 14 oktober 2020. Dit onderzoek is als Bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Hierna worden de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek besproken.


Ter plaatse van voornoemd perceel zijn een 9-tal boringen in combinatie met asbestinspectiegaten geplaatst ten behoeve van het asbestonderzoek. Visueel zijn tijdens het plaatsen van de boringen geen noemenswaardige bijmengingen aangetroffen. Uitzondering betreft een brandplaats in de tuin. Alhier is één specifieke boring geplaatst (nr. 2 ), welke separaat is onderzocht.


Bovengrond

De bovengrond van onderhavig perceel is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 1, 2 en 3. Uit de analyseresultaten van voornoemde grondmengmonsters blijkt, dat diverse concentraties zware metalen de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden, doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden.


Vorenstaande impliceert dat de bovengrond van onderhavig perceel plaatselijk (gebied) rondom het woonhuis veelal licht verontreinigd is. Voornoemde bevindingen sluiten exact aan bij het onderzoek uitgevoerd in 2005 door de SRE ter plaatse van het belendende perceel. De aangetroffen lichte overschrijdingen zijn van dien aard dat deze geen belemmeringen opleveren voor de beoogde bouwplannen. Ter plaatse van de brandplaats is de bodem niet ernstiger verontreinigd dan het overig terrein.


Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de uitkomend grond deels als klasse industrie (MM 1) en deels als klasse AW2000 (MM 2 en 3) gekwalificeerd worden.


Ondergrond

De ondergrond van het gehele perceel is analytisch onderzocht in grondmengmonster 4. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden.

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de ondergrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.


PFAS

Uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt, dat diverse licht verhoogde concentraties PFAS worden aangetroffen. De aangetroffen concentraties van de som PFOS zijn van dien aard dat deze veelal de vastgestelde achtergrondwaarden overschrijden doch niet de maximale waarden voor de klasse wonen/industrie.

Vorenstaande betekent dat vanwege voornoemde overschrijdingen de bovengrond als klasse wonen grond dient te worden gekwalificeerd.


Grondwater

In het grondwater zijn marginale overschrijdingen aangetroffen met xylenen en/of barium. Voornoemde overschrijdingen zijn van dien aard dat deze in eerdere onderzoeken eveneens worden aangetroffen. De overschrijdingen zijn dermate marginaal dat deze als te verwaarlozen beschouwd kunnen worden.


Asbest

Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en het analytisch onderzoek kan de hypothese “onverdacht” met betrekking tot asbest worden bevestigd.


Toetsing hypothese

De hypothese “heterogeen diffuus verontreinigde locatie” wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd. De aangetroffen overschrijdingen zijn van dien aard dat deze veelvuldig in dit gebied worden waargenomen.


Nader bodemonderzoek

Voor wat betreft de onderzoekslocatie zijn er geen aanleidingen om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Geconcludeerd kan worden dat ondanks de verhoogde concentraties in zowel de bovengrond en het grondwater, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor de beoogde bouwplannen.

Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of het doelmatig is om na de sloop van het pand nog een aanvullend onderzoek of terreininspectie uit te voeren teneinde te kunnen beoordelen of door onzorgvuldig sloopwerk de bodem onnodig vermengd is met puinresten.

Vanwege de diversiteit in bodemlagen dient men er rekening mee te houden dat voornoemde bodemlagen niet onderling vermengd mogen worden en na ontgraving in dezelfde hoedanigheid worden herschikt. Vanwege het verschil in diverse bodemkwaliteiten dient men bij de uitvoering en afzet van de overtollige grond alhier rekening mee te houden.

Gelet op bovenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Wegverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidszone, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt.

De planlocatie ligt binnen de geluidszone van de Dorpstraat, waar een 50 km/h regime geldt. Derhalve dient een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en het aantonen van een goed woon- en leefklimaat zijn ook niet gezoneerde wegen in de omgeving meegenomen in het onderzoek.

In dat kader is door Aelmans Advies Groep in augustus 2021 (aangepast maart 2022) een Akoestisch onderzoek berekening gevelbelasting uitgevoerd met Rapportnummer: M203171.001.001.R2/GGO, d.d. 1 maart 2022. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Ten gevolge van het wegverkeer op de Dorpstraat wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het bouwplan met maximaal 11 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwbouw in stedelijk gebied (63 dB) wordt echter nergens overschreden. Daarom kan de gemeente Veldhoven ontheffing verlenen voor een hogere toegestane geluidsgrenswaarde conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Wet geluidhinder (Wgh)
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, civieltechnische, verkeerskundige en financiële aard.

Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Cumulatie
Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval is dit niet aan de orde.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de ‘methode Miedema’. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Dorpstraat, bedraagt 62 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie ‘tamelijk slecht’ en daarmee dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn. Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevel en/of dak. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.


Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er echter wel een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

In dat kader is door Aelmans Advies Groep in augustus 2021 een Akoestisch onderzoek geluidwering gevel uitgevoerd met Rapportnummer: M203171.002.001.R1/GGO, d.d. 18 aug 2021. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. In het onderzoek is aangetoond dat de appartementen voldoen aan de eisen zoals gesteld in het bouwbesluit met betrekking tot bescherming tegen geluid van buiten. De karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht, is tenminste gelijk aan het verschil tussen de geluidbelasting en 33 dB. Daarnaast zijn de hiervoor benodigde voorzieningen en de minimale geluidisolatie weergegeven. Alternatieve voorzieningen zijn mogelijk indien de geluidisolatiewaarden minimaal gelijk zijn aan de in dit rapport vermelde RA-waarden. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Om te kunnen voldoen aan de voorwaarden van het gemeentelijk geluidbeleid zijn in aanvulling op de eerdere bouwplannen een tweetal extra geluidsmaatregelen voorzien. Dit betreft het gebruik van gevelschermen op de begane grond en 1e verdieping, alsmede gebruik van lichtkoepels op de tweede verdieping, zie hiervoor ook onderstaande paragraaf gemeentelijk geluidbeleid. Deze extra maatregelen zijn weliswaar niet meer doorgerekend in het geluidweringsonderzoek van de gevel, maar leiden uiteraard tot een nog betere geluidsgevelwering.

Gemeentelijk geluidbeleid

Bij de indeling van het appartementengebouw is in lijn met het gemeentelijk geluidsbeleid zo goed mogelijk rekening gehouden met de geluidsbelasting. De appartementen aan de westzijde beschikken over tenminste één geluidluwe gevel. De appartementen aan de oostzijde zijn zo ingedeeld, dat de slaapkamers zich bevinden daar waar de laagste geluidsbelasting ontstaat. Tevens is er ook een gezamenlijke geluidluwe buitenruimte gesitueerd voor alle appartementen aan de achterkant.

Om conform het gemeentelijk geluidbeleid ook voor de appartementen aan de oostzijde minimaal één geluidluwe gevel te realiseren waar een raam (deels) kan worden open gezet, zal op de begane grond en de eerste verdieping gebruik worden gemaakt van SilentAir gevelschermen.

Ter hoogte van de tweede verdieping zijn de ramen echter gevestigd in het schuine dakdeel. Vanwege beperkingen in de constructiemogelijkheden is het daar niet mogelijk om er een lokaal gevelscherm achter te realiseren. Daarom wordt voor de appartementen aan de oostzijde op de tweede verdieping een lichtkoepel gerealiseerd in de slaapkamer. In een aanvullende berekening is aangetoond, dat ter plaatse van deze lichtkoepels de voorkeursgrenswaarde als gevolg van de geluidbelasting van de Dorpstraat niet wordt overschreden en aldaar sprake is van een geluidsluwe omgeving. Deze berekening is in een aanvullende memo geluidbelasting gevel/dak opgenomen (nummer: M203171.002.003/GGO, d.d. 8 april 2022) die als Bijlage 3 bij deze toelichting is gevoegd.

Met de voorgestelde maatregelen (gevelscherm en lichtkoepel) kan voor ieder appartement een geluidluwe omgeving worden geborgd en is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Uit het bovenstaande volgt dat de gemeente onderbouwd verzocht wordt gezien de ligging van het perceel en de ruimte hierbinnen om een hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder. Met het verlenen van deze hogere waarde, vormt het aspect geluid geen belemmering voor onderhavig voornemen.

Industrielawaai

De locatie ligt niet in de nabijheid van een bedrijf of (geluidgezoneerd) bedrijventerein. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de geluidzone voor industrielawaai. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

Spoorweglawaai

Het plangebied ligt op ruim 5,5 kilometer van de spoorlijn tussen Eindhoven en Boxtel. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 4,5 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De aspecten industrie-, spoorweg- en luchtvaartlawaai vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Voor het aspect wegverkeerslawaai geldt dat er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (met maximaal 9 dB) en dient er een hogere waarde procedure te worden gevolgd. In het aanvullend uitgevoerd geluidweringsonderzoek van de gevels is aangetoond dat de appartementen voldoen aan de eisen zoals gesteld in het bouwbesluit met betrekking tot bescherming tegen geluid van buiten.

4.3 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Daarin zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van desbetreffende stoffen in de buitenlucht
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)

De uitwerking van het begrip 'niet in betekende mate' staat in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeerverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gericht op mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). In het besluit is geregeld dat wanneer een gevoelige bestemming binnen een onderzoekszone van een rijks- of provinciale weg wordt gevestigd of uitgebreid, een luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. Gevoelige bestemmingen zijn functies waarbinnen kinderen, ouderen en zieken verblijven, zoals scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Een woning of ziekenhuis is geen gevoelige bestemming conform het besluit. De onderzoekszone van een rijksweg betreft 300 meter aan beide zijden van de weg, gemeten vanaf de rand van de weg. Voor een provinciale weg geldt hetzelfde, maar dan een zone van 50 meter.

Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg.

Er wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige bestemming conform het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit) mogelijk gemaakt. Daarnaast valt het project, zowel gezien de oppervlakte als het toe te voegen aantal woningen, zeer ruim onder de ondergrens van de categorie “niet in betekenende mate” bijdragend.

Dit bestemmingsplan maakt nieuwe woningen mogelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is afgewogen of het verdedigbaar is om de woningen op deze plaats te realiseren. Daarbij is gebruik gemaakt van de NSL-monitoringstool van Rijksoverheid. Met de tool is voor verschillende rekenpunten langs drukke (binnenstedelijke) wegen inzichtelijk gemaakt hoe hoog de waarden stikstofdioxide of fijn stof op deze plekken zijn.

Volgens de NSL-monitoringstool is op te maken dat de grenswaarden en overschrijdingsdagen voor stikstofdioxide en fijn stof in 2020 niet overschreden worden. Ook de komende decennia is een overschrijding niet te verwachten.

Met de NIBM-tool is vervolgens middels een worst-case berekening de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit bepaald. In de CROW publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’ wordt een maximale verkeersgeneratie per woning op 4,9 gesteld. Uitgaande van de toevoeging van maximaal 11 woningen resulteert dit in een verkeersgeneratie van 54 voertuigbewegingen per etmaal. Aangezien het enkel woningen betreffen kan uitgegaan worden van een aandeel vrachtverkeer van 0%. De berekening met de NIBM-tool is in navolgende figuur opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0011.png"

Worstcase berekening NIBM-tool

Ook na optelling van de berekende concentraties bij de resultaten uit de monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Samenvattend kan worden gesteld dat artikel 5.2 van de Wet milieubeheer geen beperkingen oplegt aan het planvoornemen. Uit de resultaten kan worden afgeleid dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het planvoornemen, dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is gewaarborgd.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tussen kwetsbare of gevoelige objecten, zoals een woning, en bepaalde functies en bedrijven voldoende afstand te worden gehouden. Deze afstand is enerzijds nodig om het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object niet aan te tasten, anderzijds is deze afstand nodig om het bedrijf of de functie niet te beperken in de betreffende (bedrijfs)activiteiten. Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. In de VNG-publicatie is voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar een richtafstand gegeven, waarbij de grootste richtafstand leidend is.

De VNG maakt onderscheid tussen de omgevingstypen 'Rustige woonwijk / rustig buitengebied' en 'Gemengd gebied'. Bij het eerste type is duidelijk sprake van functiescheiding. Bij het tweede is sprake van functiemenging en komen direct naast woningen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. Volgens de VNG-publicatie behoren gebieden, die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de hogere milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In de VNG-publicatie is aangegeven dat wanneer er sprake is van een 'gemengd gebied', de richtafstand met één afstandsstap mag worden verminderd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijke richtafstand van 30 meter wordt verminderd naar 10 meter en een oorspronkelijke richtafstand van 10 meter wordt verminderd naar 0 meter.

In de directe omgeving van het plangebied zijn naast woningen ook detailhandel, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven gelegen. Gelet op de aanwezige en toegelaten functies kan het gebied worden beschouwd als een gebied met functiemenging en er derhalve sprake is van een gemengd gebied.

In navolgende tabel zijn de diverse functies in de directe nabijheid van het plangebied weergegeven met de bijbehorende richtafstanden en de afstand tot het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0012.png"

Tabel voorkomende functies in nabijheid plangebied

De afstand tussen deze functies en het plangebied waarbinnen woningen zijn toegestaan bedraagt meer dan 30. Gelet op de bijbehorende richtafstanden en de afstand tot het plangebied kan gesteld worden dat, de aspecten geur, stof, geluid en gevaar geen belemmering vormen.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Vanuit het oogpunt van het aspect bedrijven en milieuzonering kan een goed woon- een leefklimaat worden gegarandeerd ter plaatse van het plangebied. Omgekeerd vormt het plan geen belemmering voor de bedrijfsvoering- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen niet-woonfuncties en bedrijven. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen beperking voor dit plan.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basisnetten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0013.png" Uitsnede risiscokaart met ligging van het plangebied

Externe veiligheid inrichtingen (Bevi) 

Met behulp van de risicokaart is een inventarisatie gemaakt van de in de omgeving van het besluitvakgebied aanwezige bronnen. In onderstaand figuur is een uitsnede weergegeven van de ricicokaart. Hierbij zijn de volgende relevante risicobronnen aangetroffen:

  • 1. Donders Gasspecialiteiten B.V. gelegen op een afstand van ca. 430 meter tot het plangebied.
  • 2. ASML Netherlands B.V. gelegen op een afstand van ca. 450 meter tot het plangebied.

De dichtstbijzijnde inrichting met een mogelijk externe veiligheidsrisico is gelegen op circa 430 meter van het plangebied. De risicocontour van deze inrichting (1) heeft een straal van 22 meter en ligt derhalve op ruime afstand. De op circa 450 meter van het plangebied gelegen inrichting van ASML valt niet onder het Bevi omdat alleen inrichtingen met een opslag van meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen in emballage per opslagplaats onder het Bevi vallen. De aard van de opslag bij ASML is dusdanig dat het invloedsgebied de perceelsgrens niet zal overschrijden. Tevens vindt bij ASML opslag van diverse gassen plaats. Blijkens de milieuvergunning is de hoeveelheid en de aard van de opslag van deze gassen dusdanig dat het invloedsgebied de perceelsgrens van ASML niet zal overschrijden. Gelet op de afstand heeft het planvoornemen geen effect op het groepsrisico.

Uit bovenstaande blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van Bevi-bedrijven ligt.

Externe veiligheid transportroutes (Bevt) en buisleidingen (Bevb): 

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van wegen, spoor en/of buisleidingen ligt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen vindt in de gemeente Veldhoven plaats over de A2 en de A67. De woningen zijn niet gelegen binnen de 200 meter zone als opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In de voorliggende situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht waarbij de verantwoording dient in te gaan op de volgende onderdelen:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de betreffende weg;
  • voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg een ramp voordoet.

Conform artikel 7 en 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) dient in te worden gegaan op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. Gelet op de ruime afstand tot de snelweg (circa 800 meter) en de toevoeging van een klein appartementengebouw kunnen een aantal standaard adviezen worden aangenomen:

  • Breng afsluitbare mechanische ventilatie aan in de woningen: Nieuwe bouwwerken (waaronder de nieuwe groepsaccommodatie) moeten voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Als de verblijfsgebouwen worden voorzien van mechanische ventilatie, dient deze conform artikel 3.31 van het Bouwbesluit uitgezet kunnen worden.
  • Pas de beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening toe: Het betreft een bestaand perceel, waarvan alleen de functie wijzigt. Aan de bereikbaarheid of bluswatervoorziening vinden geen aanpassingen plaats.
  • Pas risicocommunicatie toe: de gemeente Veldhoven sluit zich aan bij de landelijke risicocommunicatie.

In de omgeving van het plangebied liggen geen wegen die deel uitmaken van het Basisnet weg. Over de wegen in en rond het plangebied kunnen incidenteel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gezien de (zeer) lage vervoersintensiteit levert dit geen relevante risico's op. In de wijde omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen of waterwegen gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze aspecten hebben derhalve geen invloed op onderhavig plan.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan. Een nadere toets aan het aspect externe veiligheid kan dan ook achterwege blijven.

Wel dient in het kader van externe veiligheid ruimtelijke plannen te worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost. Indien een ruimtelijk plan minder dan 50 personen toevoegt, zoals in onderhavig geval, kan worden volstaan met het standaardadvies van de Veiligheidsregio, tenzij sprake is van een transportas voor gevaarlijke stoffen op minder dan 30 meter afstand. Dit laatste is niet het geval, zodat in onderhavige situatie het standaardadvies volstaat. Dit luidt als volgt:

  • Communiceer actief met de omwonenden in het plangebied over de risico's van de gevaarlijke stoffen. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van de risicobron af. Dit bevordert de zelfredzaamheid van omwonenden. Dit advies geldt ook voor bedrijfshulpverleningsorganisaties.
  • Pas de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van VRBZO toe. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kunt u ervan uitgaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt. De beleidsregels staan op https://www.vrbzo.nl/wp-content/uploads/2018/04/170307-beleidsregels-bere ikbaarheid-en-bluswatervoorziening-brabant-definitief-1-0-vastgesteld.pdf Heeft u ten behoeve van de bereikbaarheid en bluswatervoorziening behoefte aan een advies op maat? Neem dan contact op met planvormingbrandweer@vrbzo.nl.

4.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder te opzichte van de tot de veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld zijn. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van de geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij beslissingen in het kader van de Wet milieubeheer. Nieuwe knelpunten moeten worden voorkomen.

In de Wet geurhinder een veehouderij zijn grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderijbedrijf op en geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning) mag veroorzaken. Tevens gelden volgens de wet minimale afstanden tot woningen van derden. De grenswaarden worden weergegeven in odour units per vierkante meter lucht (ouE/m3). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de ligging van een veehouderijbedrijf binnen of buiten de concentratiegebieden en de ligging van de veehouderijbedrijven binnen of buiten de bebouwde kom.

De gemeente Veldhoven heeft de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Veldhoven' vastgesteld. Deze verordening is op 20 mei 2008 in werking getreden. De gemeente Veldhoven heeft in de bijbehorende 'Gebiedsvisie t.b.v. de verordening geurhinder en veehouderij' voor de bebouwde kom een streefwaarde voor de achtergrondbelasting opgenomen van 10 ouE/m3 . Dit leefklimaat kan als redelijk goed worden bestempeld. De gemeentelijke geurverordening stelt geen afwijkende geurnorm voor de voorgrondbelasting. Derhalve geldt ter plaatse een geurnorm van 3 ouE/m3 voor de voorgrondbelasting.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De meest dichtbijgelegen veehouderij is gelegen op een afstand van ruim 1 kilometer van het plangebied. Derhalve kan worden gesteld dat het aspect geurhinder geen belemmering vormt ten aanzien van de beoogde herontwikkeling van het plangebied.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig kader

De omgang met het archeologisch erfgoed is geregeld in de Erfgoedwet (2016). Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische resten, indien een bestemmingsplan dat voorschrijft. De gemeente heeft vanuit haar archeologiebeleid voorwaarden opgesteld ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed. Deze zijn in het bestemmingsplan weergegeven als een dubbelbestemming Waarde-Archeologie met daaraan gekoppelde ondergrenzen onderzoeksplicht.

De gemeente Veldhoven beschikt over een Archeologische beleidsadvieskaart van datum 10 maart 2014. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan bevindt zich op de beleidsadvieskaart categorie 4: met archeologische (verwachtings)waarden, te weten: gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0014.png" Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Veldhoven met ligging van het plangebied.

De categorieën zijn op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' (beleidsadvieskaart categorie 2), 'Waarde - Archeologie 2' (beleidsadvieskaart categorie 3 en 4) of 'Waarde - Archeologie 3' (beleidsadvieskaart categorie 5). De dubbelbestemmingen kennen een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningenstelsel voor werkzaamheden die de bodem verstoren. Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische resten aanwezig zijn, of dat die resten kunnen worden beschermd door voorwaarden aan de omgevingsvergunning te stellen (bijv. door het treffen van technische maatregelen, het doen van een archeologische opgraving of archeologische begeleiding van de werkzaamheden).

Voor gronden met een hoge archeologische verwachting (categorie 4) is sprake van een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 centimeter en een verstoringsoppervlak van meer dan 250 m².

Het bouwplan voorziet in herbouw van bestaande bebouwing, waarbij het bebouwingsoppervlakte afneemt van 400 m2 naar 320 m2. Het appartementencomplex is grotendeels voorzien ter plaatse van het bestaande bouwvlak alsmede de bestaande bebouwing en fundering, met uitzondering van het noordwestelijk gedeelte van het voorziene appartementencomplex met een omvang van ca. 80 tot 100 m2. Het nieuw op te richten appartementencomplex wordt niet onderkelderd. De tevens op te richten fietsenberging alsmede de ontsluiting leiden niet tot bodemingrepen dieper dan 40 cm.

Hiermee zal de omvang van de bodemverstorende activiteiten ten behoeve van de herontwikkeling de ondergrenzen van de onderzoeksplicht niet overschrijden, waardoor geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is voor het voornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0015.png"

Uitsnede bestaande bebouwing (rood omlijnd) en nieuwe bebouwing (zwart gemarkeerd)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0016.png"

Uitsnede dwarsprofiel bestaande bebouwing (rood omlijnd) en nieuwe bebouwing (zwart omlijnd)

Het bouwplan maakt grotendeels gebruik van bestaande fundering met uitzondering van een strook aan de noordzijde van ca 80 – 100 m2. Voor de fietsenstalling achter op het terrein zijn geen (diepe) bodemingrepen noodzakelijk. Op basis van de profieltekening, het dwarsprofiel en vlaktekening van het voornemen wordt de kans op het (nog) aantreffen van behoudenswaardige archeologie op de plek van de te realiseren nieuwbouw zeer klein geacht.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De geldende dubbelbestemming voor het overige deel van het plangebied blijft gehandhaafd ter bescherming van mogelijk toekomstige bodemingrepen, maar voor onderhavig voornemen behoeft geen nader archeologisch onderzoek te worden verricht.

4.7.2 Cultuurhistorie

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden.


Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische landschappen en archeologische waarden van een gebied.

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW 2010, herziening 2016) is bepaald welke cultuurhistorische waarden of elementen binnen of in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Een uitsnede hiervan is hierna opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.PB00018-0401_0017.png"

Uitsnede CHW-kaart met het plangebied rood omcirkeld

Uit de CHW-kaart kan worden afgeleid dat de Dorpstraat een redelijk hoge waarde heeft en er (richting het centrum van Veldhoven-dorp) historisch waardevolle panden zijn gelegen. Rondom en op het plangebied zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling en dat het plan ten aanzien van cultuurhistorie niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Water

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid.

4.8.1 Waterrelevant beleid en regelgeving provincie en waterschap

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021

Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Het PMWP staat voor:

  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

Waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren; Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met alle partners in het gebied wil uitbreiden en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

Wat zijn de belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode?

  • Voldoende water voor landbouw en natuur
  • Wateroverlast en hittestress;
  • Kringloop denken;
  • Steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • Vergroten waterbewustzijn.

Het waterbeheerplan is te vinden op de website van het waterschap: www.dommel.nl.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

De keur van het waterschap is van toepassing wanneer direct en indirect wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De Keur is ook van toepassing als het oppervlaktewater niet in eigendom en beheer is van het waterschap.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 Maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 500 m², 500 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

4.8.2 Beleid en ambitie gemeente

Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan (VRGP) en Integraal beheer kader openbare ruimte gemeente Veldhoven

De visie en strategie van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het huidige VGRP en daarnaast is een integraal beheerkader openbare ruimte opgesteld. Het Integraal beheerkader openbare ruimte beschrijft de ambities voor het beheer van de openbare ruimte voor de gemeente Veldhoven. Deze ambities zijn vertaald naar de assets en vastgelegd op de assetsheets (beheerplannen). Het doel hiervan is om eenduidig de kaders voor het beheer van de openbare ruimte vast te leggen op basis van het huidige beleid.

Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.

Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Op het gebied van hemelwater zijn de onderstaande beleidsdoelen en ambitie beschreven

  • Vasthouden aan de hemelwatertrits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Met de lokale voorkeursvolgorde: infiltreren waar mogelijk, bovengronds bufferen op locaties met voldoende ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren;
  • Perceeleigenaren dragen een steentje bij door op eigen terrein doelmatig voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater;
  • Actief doorzetten op bovengrondse maatregelen ten behoeve van de verwerking van hemelwater in de openbare ruimte. Bovengrondse maatregelen komen als doelmatiger alternatief dan ondergrondse maatregelen naar voren. Daarnaast zijn bovengrondse maatregelen zichtbaar voor onder andere de bewoners, wat resulteert tot meer bewustwording van de inwoners in Veldhoven:
  • Bij herontwikkelingen waar mogelijk inzetten op gescheiden riolering. Onderscheidt in afvoer van stedelijk afvalwater en voor de afvoer van hemelwater.

Ambitie gemeente afvoer van hemelwater

Als het regent in de gemeente Veldhoven verdwijnt het meeste hemelwater in de riolering. Door verandering van het klimaat wordt het bestaande rioolstelsel ook steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond)wateroverlast toe. Om droge voeten te houden wordt ruimte gecreëerd in het groen en/of oppervlaktewater. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren. In openbaar gebied komt dit tot uiting door hemelwatervoorzieningen in groenstroken die geschikt zijn gemaakt voor de opvang van overtollig hemelwater en aanpassing van waterpartijen. De eigenaar draagt een steentje bij door op eigen terrein voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater en/of opvang van overtollig grondwater. De gemeente ziet hierbij toe op een doelmatige invulling van de hemelwateropgave.

Hydrologisch neutraal bouwen

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.

Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw

Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwater verwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen wordt de eigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • Vuilwater en schoon hemelwater worden gescheiden aangeboden op de perceelgrens;
  • De gemeente hanteert voor de toename van het verhardoppervlak van 250 m2 tot 2000 m2  een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Boven de 2000 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel;
  • Voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • Leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer e.d.) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • Wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen.
  • Bij het indienen van de omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.

4.8.3 Huidige en toekomstige situatie van de planlocatie

Huidige situatie

Het plangebied is circa 20 meter breed en 50 meter diep en heeft een oppervlakte van circa 1.035 m2. In de huidige situatie zijn op het plangebied de bebouwing en terrein verhardingen aanwezig. De bebouwing, gelegen aan de oostzijde van het plangebied, omvat een oppervlakte van circa 400 m2. Daaromheen zijn de terreinverhardingen gelegen met een oppervlakte van circa 150 m2. In en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen watergangen of andere wateroppervlaktes. Ook voorzieningen met betrekking tot waterkering of waterberging zijn niet aanwezig.

De locatie bevindt zich volgens het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) op een hoogte van circa 19 m +NAP en bestaat uit matig fijn tot uiterst fijn zand. De doorlatendheid is matig. Het freatisch grondwater stijgt ter plaatse tot maximaal 16 m +NAP.

Voor de locatie is de checklist van het waterschap ingevuld, zie de onderstaande tabel. De checklist leidt niet tot aanvullende eisen en of nadere uitwerking van het plan.

Checklist Watersysteem  
Hoofdwatergang cq open water   Nee  
Zijwatergang   Nee  
Keurgebied binnen plangebied?   Nee  
Binnen 25-100 jaarszone?   Nee  
Binnen boringsvrije zone?   Nee  
Ecologische verbindingszone?   Nee  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   Nee  
Attentiegebied EHS   Nee  
Rioolwatertransportleiding   Nee  
Waterschap gemaal   Nee  
Verdachte/verontreinigde locaties?   Nee  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Nee / ja  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid   Nee  

Toekomstige situatie

Gelet op de huidige, aanwezige verharding, kan worden gesteld dat met het voornemen sprake is van een minimale verhardingstoename. De bestaande bebouwing en terreinverhardingen en overige oppervlakteverhardingen worden verwijderd. Deze maken plaats voor een klein appartementengebouw met bijbehorende (gemeenschappelijke) berging en parkeerplaatsen.

Oppervlakten   Huidig m2    Toekomstig m2  
Daken   400   320  
Terrein verharding
Halfverharding  
150
0  
275
180  
Onverhard terrein   485   260  
Totaal   1.035   1.035  

Indien de bebouwings-/ verhardingstoename op een locatie minder dan 500 m2 bedraagt wordt er door het waterschap (op basis van de Keur) geen extra compensatie verreist. Indien de verhardingstoename minder dan 250 m2 bedraagt wordt er ook door de gemeente geen compensatie vereist. Er is daarom voor de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een compensatieplicht.

Ondanks dat er geen compensatie noodzakelijk is worden er toch waterbergingsvoorzieningen geplaatst in de vorm van een wadi in de gemeenschappelijke tuin om hemelwater op eigen terrein op te kunnen vangen. Hiermee wordt met het oog op de klimaatadaptatie een prettige leefomgeving gecreëerd. Zowel ruimte voor water maar ook voor groen zorgt er voor dat er op warme dagen genoeg verkoeling is.

Daarnaast wordt het vuilwater gescheiden van het hemelwater aangeboden op de bestaande riolering gelegen in de Dorpstraat. Hiertoe worden aansluitingen gerealiseerd vanaf de nieuwe woningen.

4.9 Flora en fauna

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingegaan. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 de Boswet en de Flora- en faunawet. De Wnb staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

In dat kader is door Archimil op 6 oktober 2020 een QuickScan flora en fauna uitgevoerd met Rapportnummer: 3276R007-3, d.d. 15 oktober 2020. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Hierna worden de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek besproken.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen natuurgebieden gelegen die als Natura 2000 gebied zijn aangewezen. Het meest nabijgelegen Natura 2000 gebied is de natuurlijke zone rondom de Run en Dommel, welke is opgenomen in natuurgebied 'Leenderbos, Groote Heide & de Plateaux'. Deze natuurlijke zone is, aan de overzijde van de snelweg A67, op circa 1 km afstand gelegen van het plangebied.


Gelet op de kleinschaligheid van de beoogde activiteit (zie §4.2), de omgeving van het plangebied en de afstand tot het Natura 2000 gebied, zal de gewenste herontwikkeling naar alle waarschijnlijkheid niet tot een toename van de stikstofdepositie in het Natura2000 gebied leiden. Om dit te bevestigen is een Aeriusberekening uitgevoerd (zie verderop in deze paragraaf onder Stikstof).

Soortenbeschrijving

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.

Op basis van de QuickScan zijn in en om het plangebied geen beschermde flora en fauna waargenomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen activiteiten. Ook worden, op basis van het gebruik van de locatie en de directe omgeving, geen beschermde flora en fauna verwacht. Ten behoeve van de ontwikkeling zullen enkele coniferen worden gerooid welke als nestgelegenheid kunnen dienen voor diverse vogels. Op basis van artikel 3.1 van de Wet Natuurbescherming is het verboden om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Werkzaamheden zullen alsdan buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden (tussen 15 juli en 15 maart).

Stikstof

Als een ruimtelijk plan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de nog beschikbare ruimte voor stikstoftoename.

In dat kader is door Pouderoyen Tonnaer een stikstofnotitie opgesteld en is een berekening uitgevoerd, met Rapportnummer: J203171, d.d. 16 oktober 2020. Dit onderzoek is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd

Op grond van dit onderzoek mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling (tijdelijke realisatie en de gebruiksfase) niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen op basis van het voorgaande worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt kort gezegd in dat een ieder die weet dat zijn handelen of nalaten negatieve gevolgen zal hebben voor flora en fauna, verplicht is dit handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen die de negatieve gevolgen kunnen voorkomen, beperken of ongedaan maken. Zo dient het plangebied tijdig onaantrekkelijk gemaakt te worden als leefgebied voor de kwetsbare soorten die mogelijk in het plangebied kunnen voorkomen en dienen de werkzaamheden bij voorkeur plaats te vinden buiten kwetsbare perioden van deze soortengroepen. Als tijdens de sloop-, bouw- en aanlegwerkzaamheden beschermde soorten worden aangetroffen, moeten dusdanige maatregelen worden genomen dat de schade aan deze soorten zo veel mogelijk wordt beperkt.

Conclusie met betrekking tot het plangebied
Op basis van de QuickScan flora en fauna en de stikstofnotitie (incl. AERIUS-berekening) wordt een aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna en stikstofdepositie, voor de geplande activiteiten, niet noodzakelijk geacht. Voor de geplande activiteiten is op basis van de bekende gegevens geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Met de realisatie van 12 woningen aan het stedelijk gebied in Veldhoven is er sprake van een toename in het aantal verkeersbewegingen. Conform de CROW-publicatie 381 is voor het aantal verkeersbewegingen per huurwoning een kengetal opgenomen van 3,6 verkeersbewegingen per dag. Voorliggend plan betreft het toevoegen van netto 11 woningen, wat leidt tot een toename van (11 x 3,6 =) 40 verkeersbewegingen per dag. De woningen van het appartementengebouw zullen worden ontsloten met een individuele uitrit direct op de Dorpstraat, die weer aansluit op de hoofdontsluitingsstructuur van het dorp.

De ontsluiting en bereikbaarheid van de woningen is daarmee gegarandeerd. Onderhavige ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de verkeersveiligheid en de verkeerssituatie ter plaatse.

4.10.2 Parkeren

Elke individuele ontwikkeling in de gemeente Veldhoven moet voorzien in haar eigen parkeerbehoefte. Aan de hand van de landelijk gehanteerde parkeerkencijfers uit de CROW-publicatie 381 is de parkeerbehoefte berekend. Voor deze ontwikkeling is gebruik gemaakt van de parkeernorm voor goedkope / middeldure huurappartementen in 'rest bebouwde kom' in een sterk-stedelijk gebied. Er geldt een minimale parkeernorm van gemiddeld 1,3 per woning, wat leidt tot een parkeerbehoefte van (12 x 1,3 =) 16 parkeerplaatsen.

Met het voornemen wordt aan de achterzijde van het appartementengebouw op eigen terrein voldoende voorzien in de realisering van een parkeervoorziening voor 14 parkeerplaatsen.

Daarnaast bevindt zich parallel aan de Dorpstraat een openbare parkeervoorziening met meerdere parkeerplaatsen. In het plan mogen 2 van deze openbare parkeerplaatsen fictief aan de parkeerbalans van het voornemen worden toebedeeld. Hiermee kan worden voldaan aan de parkeernorm.

Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.11 Kabels en leidingen

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

De dichtstbijzijnde bovengrondse hoogspanningslijn is de 'Eindhoven zuid - Hapert' (150 kV) gelegen op een afstand van circa 1,7 kilometer van het plangebied. De indicatieve zone betreft 2 x 60 meter.

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor onderhavig plan. Een nadere toetsing kan dan ook achterwege blijven.

4.12 Milieueffectrapportage

Zoals uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voortvloeit, dient in de toelichting bij het bestemmingsplan gemotiveerd te worden in welke mate rekening is gehouden met diverse ruimtelijke belangen. In artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro wordt verwezen naar enkele milieuaspecten die in de toelichting terug dienen te komen. Daarbij wordt eveneens verwezen naar de milieueffectrapportage (m.e.r.). Dit is een wettelijk instrument dat als doel heeft milieuaspecten volwaardig te betrekking in de ruimtelijke afweging die gemaakt wordt ten behoeve ruimtelijke plannen en besluiten. Er zijn in beginsel drie afzonderlijke situaties die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht bij een bestemmingsplan:

  • a. Er is een passende beoordeling nodig in het kader van de Wet natuurbescherming;
  • b. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 3 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportrage;
  • c. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 4 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van he Besluit milieueffectrapportage.

Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D valt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet dan ook een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Beoordeling plan

In dit geval is geen passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

1. Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 12 appartementen in de vorm van een kleinschalig appartementengebouw. De ontwikkeling is beoogd op een locatie waar verouderde bebouwing staat die gesloopt zal worden. Voor een dergelijke activiteit is activiteit D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r. het meest relevant. Het gaat daarbij om de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Gelet op onderhavige ontwikkeling die de realisatie van 12 woningen betreft, is deze activiteit niet aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Bovendien zou een milieueffectrapportage verplicht zijn in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Het planvoornemen valt ver onder de drempelwaarde van 2.000 woningen en de oppervlakte van het plangebied blijft ver beneden de 100 ha.

2. Ligging binnen een gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een 'gevoelig gebied'. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een 'gevoelig gebied' zoals gedefinieerd in het Besluit m.e.r. In de hoofdstukken 3, 4 en 5 van de toelichting is reeds aangegeven dat het plan gelet op de aard, omvang en ligging geen negatieve effecten heeft ten opzichte van dergelijke gevoelige gebieden.

3. Belangrijke milieugevolgen

In Hoofdstuk 5 van deze toelichting zijn verschillende milieuaspecten afgewogen. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan geen negatieve effecten heeft ten aanzien van deze aspecten.

Gelet op de hierboven beschreven beoordeling is het niet nodig een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.13 Duurzaamheid

Belangrijk aandachtspunt voor de gemeente Veldhoven is het thema duurzaamheid in brede zin, dus van duurzame (groene) inpassing tot de ambitie duurzaam bouwen.

Onderhavige ontwikkeling draagt bij aan de duurzame ambities van de gemeente door de herontwikkeling van een bestaande verouderde locatie naar een plangebied waar rekening is gehouden met milieu en klimaat. Het plan voorziet in het beperken van het energieverbruik, doordat het dak ruimte biedt voor , waarmee de woningen zelf gebruik kunnen maken van ter plaatse opgewekte duurzame energie. Daarbij vormt het plan geen belemmering voor de klimaatadaptatie, aangezien hemelwater op eigen terrein kan worden opgevangen (zie hoofdstuk 4.8 voor uitgebreide toelichting).

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid en procedure

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In deze Grexwet, die feitelijk een onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening is, is bepaald dat een gemeente onder meer bij het vaststellen van een planologische maatregel, die mogelijkheden biedt voor de bouw van één of meer woningen, verplicht is maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Voor de ontwikkeling van dit plan is er sprake van een particulier initiatief. De gemeente Veldhoven zal in het kader van deze ontwikkeling een anterieure overeenkomst sluiten, waarin de door de gemeente te maken kosten worden verhaald op de initiatiefnemer en waarin tevens het verhaal van planschade zal worden opgenomen. De economische uitvoerbaarheid is daarmee voldoende verzekerd.

5.2 Procedure

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de aanvraag van de ten behoeve van het project noodzakelijke omgevingsvergunning. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het geldende bestemmingsplan, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd.

5.2.1 Vooroverleg

Voorafgaand aan de formele start van de procedure voor omgevingsvergunning heeft initiatiefnemer het planvoornemen besproken met omwonenden middels het voeren van een zogenaamde omgevingsdialoog. Een beknopt verslag van deze omgevingsdialoog is als Bijlage 7 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Het plan is daarbij vooraf toegelicht, waarbij de buurt de gelegenheid wordt geboden in een vroegtijdig stadium mee te praten en daar waar nodig gewenste aanpassingen te uiten. Bij voorliggende ontwikkeling is de omgeving ook voor dit zogeheten ‘burenakkoord’ benaderd, waaruit geen zwaarwegende bezwaren tegen het voornemen zijn gebleken.

Daarnaast is het voornemen in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan verschillende vooroverleg partners.

Zowel de provincie, als de Gasunie en Rijksvastgoed/Defensie hebben allen aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben of hebben aangegeven dat er geen van hun belangen met dit plan zijn gemoeid.

5.2.2 Ontwerp

Naast voornoemde informele consultatie van omwonenden, volgt het besluit voor omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan de procedure overeenkomstig afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht. Dit houdt onder meer in dat het ontwerp van het besluit voor de duur van zes weken ter visie wordt gelegd. Gedurende de termijn van tervisielegging bestaat voor een ieder de mogelijkheid een zienswijze op het ontwerp besluit in te dienen.

Het ontwerp van het te nemen besluit met de daarop betrekking hebbende stukken heeft voor een ieder ter inzage gelegen van woensdag 18 mei 2022 tot en met dinsdag 28 juni 2022. Tegelijk met het ontwerp besluit is een ontwerp besluit ontheffing hogere grenswaarde ter inzage gelegd op grond van de Wet geluidhinder.

Er zijn geen zienswijzen ingediend

5.2.3 Vaststelling

Het besluit tot het verlenen van de definitieve omgevingsvergunning is op 8 juli 2022 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

Het planvoornemen valt immers onder de door de gemeenteraad op 7 augustus 2012 aangewezen categorieën van gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) door de gemeenteraad behoeft te worden afgegeven.