direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Boswegje 4 -6
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00153-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie bevindt zich momenteel een voormalige agrarische bedrijfslocatie, waar in het verleden boomteelt plaats heeft gevonden. De agrarische bedrijfsmatige activiteiten zijn inmiddels beëindigd. Het voornemen bestaat om op deze locatie de voormalige bedrijfswoning (het oostelijk gedeelte van een geschakelde woning (tweeonder- een kapwoning) op Boswegje 4 als reguliere burgerwoning te gaan gebruiken alsmede het loskoppelen/afsplitsen van de bestaande bedrijfsloods op Boswegje 6. Deze bestaande loods wordt uitgebreid en benut om een afzonderlijke vrijstaande burgerwoning in te realiseren, inclusief een nog op te richten bijgebouw. De hier nog bestaande bijgebouwen (ca. 158 m2) zullen worden gesloopt.

Tenslotte wordt het naastgelegen onbebouwd agrarisch perceel ingezaaid met een bloemenmengsel ten behoeve van de gewenste landschappelijke verbetering.

Het plangebied heeft momenteel een agrarische bestemming binnen het geldende bestemmingsplan, welke het gebruik als woonlocatie niet mogelijk maakt. Binnen het vigerende bestemmingsplan is wel een wijzigingsbevoegheid opgenomen in artikel 3.6.2. Hierin wordt het wijzigen van de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden', 'intensieve veehouderij' en 'bomenteelt' te wijzigen in de bestemming wonen teneinde een nieuwe woning toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik niet meer rendabel is;
  • het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  • de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  • de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
  • daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • vrijstaande (bij)gebouwen moeten worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 80 m²;
  • hergebruik van gebouwen ten behoeve van statische opslag in de vorm van een bedrijf aan huis is toegestaan tot maximaal tot 1000 m²;
  • ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    • a. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 80 m² worden verhoogd mits de bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt. Bij de sloop van de eerste 75% van de bestaande legale bebouwing mag 200 m² aan bijgebouwen behouden blijven. Bij de sloop van iedere volgende 10% mag de oppervlakte worden verhoogd tot 300 m²;
    • b. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
    • c. cultuurhistorische waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt.
    • d. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende (gebiedsgerichte) bestemmingen.

De gemeente Veldhoven heeft in principe ingestemd met de beoogde functiewijziging. Voorliggende toelichting voorziet in de onderbouwing van de wijzingsregels.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De kavel is gelegen ten oosten van de kern Zandoerle en omvat Boswegje 4 en 6 en het bij Boswegje 6 aangrenzende agrarische perceel. Het perceel grenst daarmee enerzijds aan de bebouwde kom van de kern Zandoerle en anderzijds aan het buitengebied. Het gebruik van de locatie voor boomteelt is inmiddels gestaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0001.png"

Figuur 1 Luchtfoto van het plangebied.

Het voornemen heeft betrekking op de kadastrale percelen: gemeente Veldhoven, sectie G, nummer 138 (10.010 m2), 806 (505 m2) , 1824 (3.156 m2) , 1825 (124 m2).

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan “Zandoerle en Heers-Westervelden'' dat op 17-12-2014 door de gemeenteraad van Veldhoven is vastgesteld. Het plangebied is daarin bestemd als 'Agrarisch', met de dubbelbestemmingen 'Waarde - archeologie 1' en 'Waarde - archeologie 2', de functieaanduiding 'Bomenteelt' en de gebiedsaanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 3'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0002.png"

Figuur 2 Uitsnede bestemmingsplankaart met plangebied bij marker

Binnen de agrarische bestemming is het gebruik van het perceel als burgerwoning niet mogelijk. De gronden mogen enkel agrarisch (bomenteelt) worden gebruikt en bewoning is enkel toegestaan in functionele samenhang met het agrarisch gebruik. Om het planvoornemen planologisch-juridisch mogelijk te maken is derhalve een wijziging van de agrarische bestemming naar 'wonen' noodzakelijk. Dit kan worden gerealiseerd door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 3.6.2 van de regels van het vigerende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Het wijzigingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding met de daarbij behorende regels. De digitale verbeelding is rechtsgeldig en raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit is een landelijke website waarop alle bestemmingsplannen van Nederland staan. Alleen de digitale versie is juridisch bindend.

Bij het wijzigingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het plan is opgesteld, wat de effecten van het bestemmingsplan zijn en welke afwegingen hebben plaatsgevonden. Ook wordt hier getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden uit het moederplan.

Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin staat de bestaande en de nieuwe situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de beleidskaders en een motivatie hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de diverse beleidsdoelstellingen. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante planologische aspecten, al dan niet milieutechnisch van aard. In hoofdstuk 5 staat uitleg over de uitvoerbaarheid, waarbij ingegaan wordt op de economische uitvoerbaarheid en de procedure (maatschappelijke uitvoerbaarheid) van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 geeft een uitleg over de juridische aspecten van het plan waarbij ook een korte uitleg van de bestemmingsregels wordt gegeven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Bij het opstellen van beleid dienen gemeenten rekening te houden met het beleid van andere overheden. Zo geven het rijk, de provincie Noord-Brabant en de regio met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk worden de voor de ontwikkeling relevante zaken uit het nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven. Ook wordt aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt met het beleid van de gemeente Veldhoven zelf.

2.1 Nationaal beleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid zoals opgenomen in de SVIR richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Sturing op verstedelijking, waaronder afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, heeft het Rijk grotendeels losgelaten. Er is enkel nog sprake van een 'ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van deze instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Conclusie relatie met voorliggend plan

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor dit wijzigingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Veldhoven.

Het beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft geen gevolgen voor de ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt. Voor deze ontwikkeling vindt de afweging of wordt voldaan aan de principes van een goede ruimtelijke ordening décentraal plaats.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het obstakelbeheergebied rond Vliegbasis Eindhoven. Op deze gronden gelden op grond van artikel 2.6.4 van het Barro maximaal toelaatbare bouwhoogtes voor objecten ter bescherming van de veiligheid van het luchtvaartverkeer en ter bescherming van de werking van (radar)apparatuur. De bouwhoogtebeperkingen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het Barro. Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het radarverstoringsgebied van de radarinstallatie op vliegbasis Woensdrecht. Het plangebied ligt niet binnen de kern van het radarverstoringsgebied, maar binnen de daaromheen liggende ring. In die ring gelden uitsluitend bouwhoogtebeperkingen voor windmolens. Omdat in voorliggend wijzigingsplan geen windmolens met een dergelijke hoogte mogelijk worden gemaakt, is het wijzigingsplan verder in overeenstemming met het bepaalde hierover in het Rarro.

2.1.3 Ladder voor duurzame ontwikkeling

Relevante wet- en regelgeving

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een motiveringsplicht opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder gewijzigd van drie naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is het volgende opgenomen:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Ladder is alleen van toepassing op plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Op basis van de overzichtsuitspraak die is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geldt dat bij woningbouwlocaties vanaf 12 woningen in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Is dit het geval, dan is een Laddertoets vereist en is daarmee een beschrijving van de behoefte nodig. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Denk hierbij aan specifieke woningtypen, wooncategorieën en woonmilieus.

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een uitgebreidere motivering vereist waarbij tevens dient te worden ingegaan op de vraag, waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Of het plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied moet worden bepaald aan de hand van de bepalingen in het Bro, artikel 1.1.1,: 'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'

Regionale afspraken

De gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) hebben eind 2017 afspraken gemaakt over woningbouw op de regionale woningmarkt. Dit 'Afsprakenkader Wonen 2017' (hierna: het Afsprakenkader) is door alle gemeenteraden bekrachtigd en heeft de instemming van de provincie Noord-Brabant.

Zoals blijkt uit het Afsprakenkader is er sprake van een zeer sterke groei van het aantal huishoudens in de Brainportregio. Gezien de bijzondere positie van de Brainportregio en de sterke economische groei, ligt deze groei mogelijk hoger dan in de prognoses van de provincie Noord-Brabant voor bevolking en woningbehoefte is opgenomen. Er is momenteel sprake van een enorme krapte op de woningmarkt en er is grote zorg over het realiseren van voldoende woningen om deze groei op te vangen. In de afspraken is daarom opgenomen dat voldoende productie op korte termijn prioriteit heeft.

Er is goed inzicht in de harde plancapaciteit binnen het SGE:

Programma´s 2018   2018-2027   2018-2035  
Best   524   697  
Eindhoven   8808   11006  
Geldrop-Mierlo   978   1054  
Helmond   3980   4343  
Nuenen   1256   1708  
Oirschot   371   433  
Son en Breugel   424   454  
Veldhoven   1500   1688  
Waalre   186   205  
Totaal   18027   21588  
Prognose   21325   34482  
Ruimte   3298   12894  

Op basis van de matrixen van 2018 is er in beide tijdvakken ruimte voor nieuwe plannen. Als waarborg tegen een overmaat van nieuwe woningen wordt de productie en programmering (lopende en nieuwe projecten, inclusief fasering) in het stedelijk gebied gemonitord en afgezet tegen de dan actuele provinciale prognoses.

Initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding worden alleen gemonitord. Aan dergelijke initiatieven, waar voorliggend plan een voorbeeld van is, wordt in de negen gemeenten ruim baan gegeven. Wel zijn afspraken gemaakt die er voor zorgen dat álle nieuwe projecten voldoende kwaliteit hebben (programmatisch, ruimtelijk, etc). Zo wordt van alle (nieuwe) plannen in het Stedelijk Gebied de meerwaarde getoetst aan de hand van de Brainport Principes.

Toetsing plan

Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van 2 woningen (planologische functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning en realisatie van een vrijstaande woning in bestaande bedrijfsbebouwing) waardoor er geen sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling'.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het voorliggende initiatief kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking derhalve niet aan de orde.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Vooruitlopend op de in werking treding van de Omgevingswet, hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Met deze Omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's. Inmiddels is er ook een Interim omgevingsverordening vastgesteld, waarop hierna wordt ingegaan.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De Omgevingsvisie bevat geen specifieke ambities voor het plangebied.

2.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2021. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Enkele inhoudelijke wijzigingen zijn echter wel aangebracht. Op hoofdlijnen gaat het om:

  • a. een meer gebruikersvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder losse bijlagen;
  • b. aanpassingen waardoor de regels straks beter passen in het systeem van de omgevingswet;
  • c. aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.

Zo wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven en instructieregels voor gemeenten. De instructieregels voor gemeenten hebben tot doel dat de gemeenteraad de, in de omgevingsverordening opgenomen, voorwaarden betrekt bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit).

De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die wordt bepaald door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde.

Planspecifiek

In deze paragraaf wordt ingegaan op de diverse onderdelen uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant die relevant zijn voor het plangebied. In de volgende afbeelding is te zien dat er twee werkingsgebieden gelden voor het plangebied, te weten het 'Stedelijk gebied- Landelijke kern' en 'Landelijk gebied - Verstedelijking afweegbaar'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0003.png"

Figuur 3 Uitsnede van omgevingsverordening

In de omgevingsverordening is daarnaast een aantal basisprincipes voor evenwichtige toedeling van functies aan locaties bepaald. Allereerst is daarnaar gekeken. Vervolgens is ingezoomd op de twee aanduidingen en aangegeven hoe de ontwikkeling hierbinnen past.

2.2.2.1 Basisprincipes voor evenwichtige toedeling van functies

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (Paragraaf 3.1.2) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan of wijzigingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.

Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met :

  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • meerwaarde-creatie.

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag (bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel) voor bebouwing, bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6 lid 2 Bro (ladder voor duurzame verstedelijking en gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op:

  • de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen, waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  • de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Meerwaarde-creatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat alsmede de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Beoordeling plan

Zorgvuldig ruimtegebruik :

De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Met onderhavig initiatief is hiervan sprake. Er wordt met het planvoornemen een woning gerealiseerd binnen een bestaande bedrijfsloods en wordt de agrarische bedrijfswoning herbestemd naar een burgerwoning. Daarmee is er geen sprake van een ladderplichtige ontwikkeling.

Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel. Het plan wordt uitgevoerd binnen de bestaande bebouwing. Er is daarmee geen sprake van voorzieningen buiten het bouwperceel.

Toepassing van de lagenbenadering:

Met betrekking tot de effecten op de netwerklaag kan worden vastgesteld dat voor onderhavig initiatief geen nieuwe infrastructuur behoeft te worden aangelegd. Voor het overige heeft het planvoornemen geen effect op een natuurnetwerk, het energienetwerk en waterwegen. De afwikkeling van het verkeer vindt plaats op de bestaande infrastructuur. Wat betreft de effecten op de bovenste laag zijn de effecten op het milieu beschreven in hoofdstuk 4. Er wordt geen effect verwacht op de bovenste laag.

Meerwaardecreatie:

Met onderhavig initiatief wordt invulling gegeven aan meerwaardecreatie door de functionele en ruimtelijke inpassing van de nieuwe woning in het landschap. Het plan draagt bij aan het verbeteren van de leefbaarheid aan dit deel van het Zandoerle vanwege de ruimtelijke kwaliteitsverbetering op een voormalig agrarische locatie.

2.2.2.2 Aanduidingen omgevingsverordeningen

In figuur 3 is te zien dat het plangebied is gelegen in het 'stedelijk gebied - landelijke kern' en 'landelijk gebied - verstedelijking afweegbaar'. Binnen deze aanduidingen zijn stedelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw, mogelijk. Met het planvoornemen worden twee burgerwoningen gerealiseerd binnen bestaande bebouwing. Er is daarmee geen sprake van nieuwbouw. Ook worden er geen stedelijke functies binnen de zone 'landelijk gebied - verstedelijking afweegbaar' gerealiseerd. Het planvoornemen is daarmee niet in strijd met de Provinciale verordening.

Conclusie

Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit. Dit bestemmingsplan past binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Integrale Strategie Ruimte Metropoolregio Eindhoven (ISR)

In 2016 is Brainportregio Eindhoven door het Rijk erkend als één van de drie mainports. De 21 gemeenten van de Metropoolregio Eindhoven (MRE) hebben een gezamenlijke ambitie: de Brainport Eindhoven verder ontwikkelen tot een economische topregio die internationale allure verbindt aan regionale eigenheid.

De ISR is een ambitie, inspiratie- en kansendocument voor de regio. Het is een basis van waaruit partijen op verschillende niveaus (lokaal, subregionaal en bovenregionaal) werken aan opgaven ter versterking van de kwaliteiten van onze regio. Het vormt een gemeenschappelijk vertrekpunt voor de subregionale en lokale beleidsontwikkeling. De ISR ondersteunt daarmee de onderlinge en met andere partijen te maken afspraken. De ISR heeft een functie voor communicatie- en lobbytrajecten. Zo zal het een bouwsteen namens de regio vormen voor de provinciale omgevingsvisie.

De ISR is opgesteld door de werkplaats Ruimte met partners uit het bedrijfsleven, wetenschap, onderwijs en overheden. De ISR zet in op 3 centrale thema's:

  • a. De energieke regio: de centra van steden en dorpen zijn van bewoners en bezoekers. Inrichting is gericht op beleving en verblijfskwaliteit.
  • b. De verbonden regio: Een onderscheidende regionale en (inter-)nationale bereikbaarheid. Verplaatsen in de regio is sneller, eenvoudiger en/of leuker.
  • c. De innovatieve regio: Economische activiteit en innovatie op werklocaties. Verbeteren verwevenheid campussen, kennisinstellingen en de innovatieve maakindustrie. Ruimte om te experimenteren.

De strategiekaart toont de keuzen, ambities en strategische projecten die van belang zijn op (inter)nationaal niveau, waaraan we als Brainportregio werken. De Brainportregio maakt onderdeel uit van de nationale Ruimtelijke Economische Ontwikkelingsstrategie (REOS). Deze richt zich op het versterken van het economisch kerngebied van Nederland. Tegelijkertijd dragen de op de strategiekaart vermelde elementen ook bij aan een versterking van de regio zelf, wat goed is voor het woon-, leef en ondernemingsklimaat van iedereen in de regio.

De strategie is opgebouwd uit de thema's: economisch vestigingsklimaat; woon- en leefklimaat; omgevingskwaliteit; mobiliteit; duurzaamheid en klimaat. Per thema bevat de ISR een kaart en een beschrijving van het streven en de wijze waarop dit kan worden bereikt.

Planspecifiek

Voor het plangebied is voornamelijk relevant het thema omgevingskwaliteit. Op onderstaande kaart is de ligging van het plangebied globaal aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0004.png"

Figuur 4 Omgevingskwaliteit kaart met globale ligging plangebied

Als kerntaak voor het plangebied wordt aangegeven dat de prioriteit ligt bij het versterken van de kwaliteit van natuur en landschappen. Daarbij kan, waar mogelijk, worden ingespeeld op de transformatie van agrarische gebieden en VAB's (vrijkomende agrarische bebouwing).

Met het planvoornemen wordt een voormalige agrarische locatie beëindigd en getransformeerd naar een woonlocatie. Hiervoor wordt de bestaande bebouwing gebruikt. De locatie wordt daarnaast landschappelijk ingepast waarmee er sprake is van ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Het planvoornemen draagt derhalve bij aan het versterken van de omgevingskwaliteit.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan op de ambities en doelstellingen die met de Integrale Stategie Ruimte voor de Metropoolregio Eindhoven op het gebied van economisch vestigingsklimaat, woon- en leefklimaat, omgevingskwaliteit, mobiliteit, duurzaamheid en klimaat zijn gesteld. De beoogde ontwikkeling past daarmee in dit regionale beleidskader.

2.3.2 Afsprakenkader Wonen 2017, Aantrekkelijke woonmilieus in Stedelijk Gebied Eindhoven

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  • a. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het Stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale verordening.
  • b. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij het uitgangspunt is dat er geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij het regionaal portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt. Uitleglocaties liggen buiten het Stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale verordening.
  • c. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt.
  • d. Het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van negen majeure projecten geformuleerd, die nu is afgerond.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Met het planvoornemen is er sprake van transformatie van een agrarische locatie naar een woonlocatie, waarbij de bestaande bebouwing wordt ingezet. Dat betekent dat er invulling wordt gegeven aan hetgeen in het afsprakenkader afgestemd onder het bovenstaande punt a. Daarmee is het planvoornemen in lijn met het Afsprakenkader Wonen.

2.3.3 Brainport Principes

In het Afsprakenkader Wonen 2017 is opgenomen dat alle gemeenten binnen de regio werken volgens de Brainport Principes. De negen gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) werken samen om de regio te versterken. In dit samenwerkingsverband wordt nagedacht hoe de regio economisch en sociaal kan worden versterkt. Economisch is deze regio binnen Nederland maar ook internationaal erg belangrijk, meer dan vaak wordt beseft. Om deze rol in de toekomst ook waar te kunnen blijven maken, is versterking op een aantal gebieden nodig. Ten opzichte van de Randstad lijken voorzieningen achter te blijven. Terwijl voor een hoog technologische regio de instroom van hooggekwalificeerde werknemers essentieel is. Hoe bereiken we dat deze mensen hier graag willen wonen? Het samenwerkingsgebied SGE heeft een aantal principes opgesteld om het woonklimaat in de regio te versterken: de "Brainport Principes" bevatten aandachtspunten voor alle nieuwe woningbouwontwikkelingen en luiden als volgt:

  • a. Koesteren van identiteit;
  • b. Ruimte voor innovatie;
  • c. Vraaggericht ontwikkelen, de wauw-factor;
  • d. Invloed voor bewoners;
  • e. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus;
  • f. Benutting regionaal schaalniveau;

Medio 2019 is daar een 7e principe aan toegevoegd:

  • g. Gezonde verstedelijking.

Doelen die moeten worden behaald zijn:

  • Van concurreren op kwantiteit naar samenwerken op kwaliteit;
  • Kwaliteitsverbetering (nieuwbouw-)woningaanbod in het gehele SGE; De principes gelden overal, maar het resultaat kan verschillend zijn (zgn. Level Playing Field)
  • Stap naar een completer en diverse woningaanbod in het SGE;
  • Woningbouwprojecten meer nadrukkelijk een bijdrage laten leveren aan de "gezonde, slimme en duurzame stad"..

Hoe gaan we dat doen?

  • Gezamenlijk de lat hoog leggen - gezamenlijke ambitie met zo hoog mogelijk kwaliteitsniveau voor nieuwbouwwoningen;
  • Elkaar èn bouwers/ontwikkelaars prikkelen: we doen niet meer wat we deden, vanaf vandaag gaan we het anders doen”.

Met het planvoornemen wordt invulling gegeven aan de volgende principes:

Koesteren van identiteit

Met het planvoornemen wordt een agrarische locatie getransformeerd naar een woonlocatie door een woonfunctie toe te kennen aan bestaande bebouwing. Daarbij blijft de uitstraling en landelijke identiteit van het gebied behouden, maar wordt er eveneens ingespeeld op de woningbehoefte en door een goede landschappelijke inpassing de landschappelijke en ruimtelijke waarden versterkt.

Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus:

Door de transformatie van een voormalig agrarisch bedrijf naar een woonlocatie is er sprake van ruimtelijke kwaliteitswinst. Er wordt daarbij ook ingezet op een goede landschappelijke inpassing van de locatie. Bovendien wordt de ontwikkeling binnen bestaand ruimtebeslag gerealiseerd.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Deze ontwikkeling houdt – voor zover mogelijk- rekening met de Brainport Principes.

2.3.4 Woondeal

Op 7 maart 2019 hebben de minister van Binnenlandse Zaken (BZK), de provincie Noord-Brabant en het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de Woondeal ondertekend. Met de ondertekening van de Woondeal zetten partijen zich in om de woonopgave in deze regio aan te pakken. Een grote variëteit aan woonmilieus draagt bij aan de ontwikkeling van de Brainportregio.

De Woondeal helpt de gewenste versnelling van de woonopgave in Eindhoven en de andere acht gemeenten binnen het SGE te realiseren: meer woningen, op de juiste locatie en voor de goede doelgroep. De versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. De Woondeal gaat daarnaast ook over de werking van de woningmarkt (met name op het gebied van regelgeving), de plancapaciteit (de periode tot 2040) en integrale gebiedsontwikkeling in de regio Eindhoven. De Woondeal is een eerste stap van een langjarig partnerschap met de betrokken partijen. Het SGE heeft behoefte aan 27.000 woningen in de periode 2019 tot en met 2023. Deze behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie. Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt - zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen 2017 - in de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. De minister, de provincie en het SGE volgen de ontwikkeling van deze locaties als geheel op het gebied van aantallen en exploitatie. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Dit wijzigingsplan maakt door de transformatie van een voormalig agrarisch bedrijf twee burgerwoningen binnen bestaande bebouwing mogelijk en draagt daarmee bij aan de doelstelling om versneld voldoende woningen te bouwen.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven

De Ruimtelijke StructuurVisie Veldhoven is op 3 juni 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie vormt de basis voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente die zich met name richt op de kwaliteiten van Veldhoven en het versterken van de identiteit. In de structuurvisie zijn keuzes gemaakt met betrekking tot het behoud en de versterking van zowel de stedelijke als de dorpse kwaliteiten van Veldhoven: deze kwaliteiten komen pas goed tot hun recht als voor iedere kwaliteit een eigen plek wordt gevonden.

Het overgrote deel van de woningvoorraad in Veldhoven is gebouwd vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw. De verschillende wijken zijn een afspiegeling van de veranderende stedenbouwkundige opvattingen. Om de sociale samenhang te bevorderen, is het van belang dat in elke wijk sprake is en blijft van een hart. Behalve aandacht voor nieuwe woningbouw op inbreidingslocaties, is het van belang dat ook de huidige woningvoorraad en de woonomgeving aantrekkelijk blijven (veilig, groen, ruim en variatie).

In de structuurvisie zijn enkele ambities benoemd voor de dorpse structuur van Veldhoven:

  • Het behoud van het aantrekkelijke en relatief kleinschalige karakter en de cultuurhistorische waarden;
  • Verbeteren van de leefbaarheid en sociale cohesie in de kernen;
  • Het sterker profileren van de verschillende oorspronkelijke dorpen (positiebepaling).

Daarnaast wordt bijzondere aandacht gevraagd voor de landschappelijke inpassing bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

Planspecifiek

Conform de Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven is het plangebied deels gelegen binnen de dorpsstructuur en deels binnen het buitengebied. Het buitengebied van Veldhoven kent diverse kwaliteiten en kent twee delen; het beekdallandschap en het Kempenlandschap. Onderhavige locatie is gelegen in het Kempenlandschap, zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0005.png"

Figuur 5 Uitsnede kaart structuurvisie Veldhoven, plangebied in rood kader

Dorpsstructuur

Schaal, herkenbaarheid en historie zijn in de voormalige dorpen van groot belang. In de kernen is een gevarieerd woningaanbod aanwezig, gecombineerd met de van oorsprong aanwezige functiemenging van wonen met kleinschalige voorzieningen en bedrijvigheid.

De dorpse identiteit en structuur staan onder druk doordat de voormalige dorpen zijn opgenomen in de stedelijke structuur van Veldhoven. Het is van belang dat de kernen hun bestaande (cultuurhistorische) kwaliteiten behouden en een eigen identiteit vasthouden en versterken.

Vernieuwingen zullen moeten plaatsvinden binnen de bestaande structuren en binnen de bestaande dorpsgebieden. Dat is niet eenvoudig, zeker daar waar het lintstructuren naar het buitengebied betreft, zoals bij Oerle en Zandoerle.


Kempenlandschap

Het kempenlandschap dat wordt gekenmerkt door een gevarieerd, kleinschalig landschap met een aantrekkelijke afwisseling tussen bossen en meer open gebieden met enig reliëf behorende bij beekdalen van de Bruggenrijt en de Poelenloop of Rijt. Het deel ten westen van Veldhoven dient als stedelijk uitloopgebied, met hierbij behorende recreatieve functies zoals een dierentuin (ZOO Veldhoven) dat een bovenregionale betekenis heeft, de Dwaaltuin en enkele campings. Tevens bevinden zich hier de buurtschappen (Toterfout en Half Mijl) en enkele gehuchten (Hoogeind, Vliet, Zittard).

Voor het deelgebied Buitengebied is een aantal opgaven/ambities geformuleerd om recht te doen aan de diverse kwaliteiten van het buitengebied, namelijk:

  • het behouden en versterken van het aantrekkelijke en gevarieerde karakter van het buitengebied;
  • het (verplicht) realiseren van de doelstellingen uit de Natura 2000, de Ecologische Hoofdstructuur, de ecologische verbindingszones en het Reconstructieplan;
  • het geven van een impuls aan de recreatieve betekenis van het buitengebied van Veldhoven;
  • stimuleren van het langzame verkeer en het weren van onnodig autoverkeer door het buitengebied.

De uitwerking in het westen en zuidwesten komt neer op het volgende: gevarieerd kleinschalig Kempenlandschap met een afwisseling tussen open gebieden en besloten bossen en met een sterke verwevenheid met de bebouwde kom van Veldhoven.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Met het planvoornemen worden twee burgerwoningen toegevoegd binnen reeds bestaande bebouwing van een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Door een goede landschappelijke inpassing van de locatie vindt er daarmee een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaats en wordt de vitaliteit van de dorpskern versterkt, zonder dat daarbij het ruimtebeslag toeneemt.

Gelet op het voorgaande past het plan binnen de kaders van de Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven.

2.4.2 Stadsvisie Veldhoven 2015-2030

In 2005 werd, na intensief overleg met bewoners, bedrijven en instellingen uit de Veldhovense samenleving, de Stadsvisie 2005 - 2030 'Het beste van Veldhoven, the best of both worlds' uitgebracht. Een document waarin, op basis van de bestaande situatie in 2005 en verwachte ontwikkelingen, de contouren werden vastgelegd voor het beleid richting de toekomst. De stadsvisie was vooral een wensbeeld: wat willen we met z'n allen voor de toekomst van Veldhoven?

De Stadsvisie Veldhoven is in 2015 geactualiseerd. In samenspraak met diverse stakeholders zijn de sterke en zwakke kanten van Veldhoven in beeld gebracht en is de huidige situatie (anno 2015) beschreven. Een terugkerend kenmerk is dat de kracht van Veldhoven ligt in de combinatie van twee werelden: dorpse gevoelens in een verstedelijkte omgeving. Dit komt ook terug in de ligging van de gemeente, tussen de stad Eindhoven aan de ene zijde en de rust en landelijke ruimte van de Kempen aan de andere zijde.

De visie voor Veldhoven is erop gericht om deze kwaliteit (het 'beste van twee werelden', een combinatie van dorpse sfeer en stedelijke voorzieningen) vast te houden. De Stadsvisie 2015 - 2030 kan worden gezien als een startdocument waarin de richting van het gemeentelijk beleid is aangegeven. Hierbinnen worden onder andere de thema's 'wijken, wonen, leefbaarheid', 'sociaal domein', 'educatie, cultuur, sport en recreatie' en 'economie, middenstand en werkgelegenheid' onderscheiden.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De Stadsvisie Veldhoven 2015 - 2030 geeft een wensbeeld voor de toekomstige ontwikkeling van Veldhoven en bevat geen concreet beleid dat direct kan worden vertaald in het wijzigingsplan.

2.4.3 Woonvisie 'Keuzen maken, Woonvisie 2016 en verder'

In december 2016 is door de gemeenteraad de woonvisie 'Keuzes maken, Woonvisie 2016 en verder' vastgesteld. In de visie is aangegeven dat door de economische crisis er een stagnatie in de woningmarkt is opgetreden en een veranderende kijk op het wonen door burgers en professionals (instanties) is ontstaan. Er zal bovendien sprake zijn van demografische veranderingen in Veldhoven (toename van aantal 75-plussers en aandeel van 65- tot 74-jarigen en een afname van aandeel 30- tot 45-jarigen) met een daaraan gekoppelde wijziging in de huishoudingssamenstellingen tussen nu en 2030. Er zal meer vraag naar huurwoningen in de vrije sector komen. Ook zal de vraag naar kleine en goedkope woningen toenemen alsmede de vraag naar woningen voor mensen met een zorgvraag (de woningen moeten aanpasbaar zijn voor zorg aan huis).

Voor wat betreft de woningbouwprogrammering wordt rekening gehouden met alle nieuwe ontwikkelingen. De programmering zal daarom flexibel zijn om in de toekomst zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de ontwikkelingen. Er ligt een opgave om per doelgroep het juiste type woning beschikbaar te hebben.

Op het vlak van wonen werkt Veldhoven op regionaal niveau samen met het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE). Naast afspraken over de woningbouwprogrammering wordt ook voor andere onderwerpen samengewerkt. Zo voeren de SGE-gemeenten met de corporaties samen een urgentieregeling (huisvestigingsverordening) uit. Wonen heeft raakvlakken met leefbaarheid, duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, zorg en welzijn en daarom hebben deze onderwerpen ook een plek in de woonvisie. De beleidskeuzes zijn gebaseerd op de bestaande situatie in combinatie met diverse trends en ontwikkelingen die de komende jaren van invloed zijn op de woningvraag en -markt.

Planspecifiek

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee burgerwoningen binnen bestaande bebouwing op een voormalige agrarische locatie. Daarmee is er sprake van transformatie. Het planvoornemen voorziet daarmee in de regionale woningebehoefte en verbetert de leefbaarheid van de nabijheid van het plangebied door het staken van een agrarische locatie.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het planvoornemen is daarmee in lijn met de woonvisie.

2.4.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

De gemeenteraad van Veldhoven heeft op 29 oktober 2019 het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het verkeersbeleid, dat in 2007 werd vastgesteld (VerkeersCirculatiePlan), gaf nadrukkelijk aandacht aan de verkeersstructuur, waarvan veel is uitgevoerd. Het GVVP is breder georiënteerd. Er is naast aandacht voor de auto ook aandacht voor alternatieven. De ambities op dat vlak zijn hoog. Het GVVP heeft in de basis een looptijd tot en met 2030.

Door de vele ontwikkelingen in Veldhoven neemt het aantal bewoners en werknemers de komende periode flink toe. De keerzijde van deze ontwikkelingen is dat ook de druk op de mobiliteit toeneemt. De ontwikkeling van Zilverackers, de verdere ontwikkeling van De Run en de aansluiting op de A67, inclusief de N69, en de Zilverbaan zorgen eveneens voor veranderende en extra verkeersbewegingen. Daarbij moet structureel aandacht worden besteed aan de verkeersveiligheid en leefbaarheid. In het GVVP worden hiervoor aan de hand van tien modules ambities beschreven. Bij het GVVP zijn kaarten opgenomen met het gewenste fietsnetwerk, (H)OV netwerk en de wegcategorisering. Door de voltooiing van de Zilverbaan en de realisatie van de aansluiting A67 en upgrading van de route Locht - Kempenbaan, wordt de ontsluiting en bereikbaarheid van Zilverackers gefaciliteerd.

Planspecifiek

Met het planvoornemen verandert de ontsluiting en de capaciteit van de wegen niet. Daarnaast is de capaciteit van de wegen ruim voldoende om de verkeersgeneratie af te wikkelen.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het planvoornemen heeft geen specifieke gevolgen voor de uitvoering van de doelstellingen in het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan.

2.4.5 Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit'

In het voorliggende bestemmingsplan wordt het gebruik van de gronden en de toegestane bebouwing binnen het plangebied geregeld. Hiernaast voert de gemeente welstandstoezicht op bouwplannen, op basis waarvan aspecten als architectonische verschijning en materiaalgebruik worden getoetst. Het gemeentelijk beleid is opgenomen in het 'Ambitiedocument Samen voor ruimtelijke kwaliteit' zoals op 14 mei 2019 is vastgesteld.

Het ambitiedocument bevat 4 kernwaarden en 5 architectuurprincipes.

Voor de onderhavige locatie is de kernwaarde 'blijvend herkenbare dorpsstructuren' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0006.png"

Figuur 6 Uitsnede kernwaardenkaart

Blijvend herkenbare dorpsstructuren

Veldhoven kent naast een sterk stedelijke structuur ook typische dorpse kwaliteiten, die behouden dienen te worden. Het is van belang dat de 4 kerkdorpen, gehuchten en de dorpslinten (hun bestaande (cultuurhistorische) waarden behouden en eigen identiteit niet verliezen. De ambitie is om met name in te zetten op bebouwing met historische kenmerken, zodat de dorpskernen en linten duidelijk herkenbaar blijven. Teveel afwijkende stijlen kan de samenhang in het dorpse beeld namelijk verstoren en de Veldhovense identiteit 'vertroebelen'. Slechts in bijzondere gevallen, is het mogelijk om moderne bebouwing te realiseren.

In gebieden die in het Besluit ruimtelijke ordening zijn gedefinieerd als achtererfgebied gelden geen regels. Voor alle overige bouwwerken worden gelden 5 architectuurprincipes als welstandscriteria. Het betreft de volgende 'basiselementen van het bouwen':

  • a. Relatie tussen bouwwerk en omgeving
  • b. Samenhand vormgeving, functie en constructie
  • c. Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
  • d. Schaal en maatverhoudingen
  • e. Materiaal, textuur, kleur en licht

Daarnaast stimuleert de gemeente initiatiefnemers in een vroegtijdig stadium duurzaamheidsmaatregelen integraal onderdeel te laten uitmaken van het ontwerp.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Met het planvoornemen worden twee woningen binnen bestaande bebouwing gerealiseerd. Daarmee blijft de kenmerkendheid van het plangebied behouden.

2.4.6 Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen

De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan er vanuit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De beleidsregels Bereikbaarheid en bluswatervoorziening worden als afzonderlijk toetsingskader gehanteerd om nieuwe ontwikkelingen te beoordelen en behoeven geen doorwerking in de planregels van het plan.

2.4.7 Wijzigingsbevoegdheid naar wonen

Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Zandoerle en Heers - Westervelden' is een wijzigingsbevoegheid opgenomen in artikel 3.6.2. Hierin wordt het wijzigen van de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden', 'intensieve veehouderij' en 'bomenteelt' te wijzigen in de bestemming wonen teneinde een nieuwe woning toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik niet meer rendabel is;
  • het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  • de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  • de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
  • daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • vrijstaande (bij)gebouwen moeten worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 80 m²;
  • hergebruik van gebouwen ten behoeve van statische opslag in de vorm van een bedrijf aan huis is toegestaan tot maximaal tot 1000 m²;
  • ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    • a. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 80 m² worden verhoogd mits de bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt. Bij de sloop van de eerste 75% van de bestaande legale bebouwing mag 200 m² aan bijgebouwen behouden blijven. Bij de sloop van iedere volgende 10% mag de oppervlakte worden verhoogd tot 300 m²;
    • b. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
    • c. cultuurhistorische waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt.
    • d. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende (gebiedsgerichte) bestemmingen.

Onderstaand wordt ingegaan op deze wijzigingsvoorwaarden.

2.4.7.1 Agrarisch gebruik is niet meer rendabel

Op de locatie is geen agrarisch gebruik in de vorm van bomenteelt meer aan de orde. Deze activiteiten zijn vanwege bedrijfseconomische redenen reeds gestaakt. De ligging van de locatie heeft daarbij uiteraard een rol gespeeld gezien de beperkte omvang, de beperkte uitbreidingsmogelijkheden en de algehele functionele ontwikkeling van de kern van Zandoerle. Een ander gebruik heeft daarbij reeds in eerder stadium de voorkeur gekregen. Middels dit wijzigingsplan kan deze verandering in gebruik ook planologisch - juridisch worden verankerd.

2.4.7.2 Het agrarisch bedrijf is beëindigd

Het agrarische bedrijf ten behoeve van de bomenteelt is reeds beëindigd. Het perceel wordt inmiddels gebruikt als hobbymatige paardenweide.

2.4.7.3 Ontwikkeling leidt niet tot onevenredige beperking bedrijfsvoering en mogelijkheden omliggende bedrijven

Met de herontwikkeling van de locatie naar wonen is er sprake van het toevoegen van een gevoelige functies. Deze toevoeging heeft echter niet tot gevolg dan omliggende bedrijven worden beperkt in de mogelijkheden. Dit is aangetoond in paragraaf 4.4 van deze toelichting. Omgekeerd geldt ook dat door het verwijderen van de aanduiding op het perceel een belemmerende functie voor omliggende gevoelige objecten wordt gesaneerd.

2.4.7.4 Wonen milieuhygiënisch aanvaardbaar en sprake van goed woon en leefklimaat

Met de wijziging van de bestemming op de locatie naar wonen dient er sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. In hoofdstuk 4 is aangetoond dat er voor deze ontwikkeling sprake is van een dergelijk goed woon- en leefklimaat zonder milieutechnische bezwaren.

2.4.7.5 Geen aantasting van cultuurhistorisch, (a)biotische en landschappelijke waarden

Met het planvoornemen worden er geen landschappelijk, (a)biotische of cultuurhistorische waarden geschaadt. Voor het aspect cultuurhistorie is dit gemotiveerd in paragraaf 4.7.2. Ten aanzien van landschap geldt dat de ontwikkeling landschappelijk is ingepast. Hiervoor is ook en plan opgesteld, Bijlage 1. Dit plan is toegelicht in paragraaf 3.2.

2.4.7.6 Bijgebouwen

Met het planvoornemen wordt er 160 m2 aan bestaande bijgebouwen gesloopt. De bestaande loods wordt inpandig verbouwd naar een woning met aaneengebouwd terras, carport en berging. De bestaande bedrijfswoning wordt herbestemd naar een burgerwoning. Daarnaast komt er een overdekte paardenstalling van 80 m2 op het perceel. Daarmee voldoet het voornemen aan de regels met betrekking tot bijgebouwen. De gronden aanliggend bij het woonperceel worden ingericht als bloem- en kruidenrijk grasland en zullen worden gebruikt als paardenweide.

Hoofdstuk 3 Beschrijving ontwikkeling

Voor het opstellen van een wijzigingsplan is het voor de beeldvorming goed dat de uitgangspositie in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt daarom eerst een beschrijving van bestaande situatie. Daarna wordt het plan toegelicht, waardoor duidelijk wordt hoe het plangebied er in de toekomst uit gaan zien.

3.1 Bestaande situatie

Momenteel is de locatie in gebruik als agrarische locatie. De woning op Boswegje nummer 4 is geschakeld en in gebruik als bedrijfswoning behorende bij het naastgelegen agrarische perceel. Nummer 6 is in gebruik als bedrijfsloods. Op het perceel is de aanduiding 'bomenteelt' gevestigd. Het naastgelegen perceel is niet specifiek meer in gebruik als teeltgrond, maar wordt als weide gebruikt voor een aantal schapen en een paard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0007.png"

Figuur 7 Bedrijfsschuur Boswegje 6 waar in toekomstige situatie de burgerwoning zal worden gerealiseerd

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0008.png" Figuur 8 Naastgelegen perceel in gebruik als weide voor schapen en paard

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0009.png"

Figuur 9 Boswegje met zicht op huidige bedrijfswoning (Boswegje 4)

De belending in ruimere zin wordt gekenmerkt door de bebouwing van de kern van Zandoerle, ten westen. Deze kleine kern bestaat voornamelijk uit vrijstaande bebouwing (woonboerderijen) rondom de historische brink. Het onderhavige perceel vormt de overgang naar het buitengebied. De locatie is gelegen aan het Boswegje, een doodlopende straat waar enkel bestemmingsverkeer voor het plangebied komt.

3.2 Toekomstige situatie

Met het planvoornemen wordt een vrijstaande woning met garage in de huidige bedrijfsloods gerealiseerd, welke wordt uitgebouwd met een overdekt terras, voorzien van een carport en een aangebouwde berging. Daarnaast wordt de huidige bedrijfswoning op Boswegje 4 tot burgerwoning herbestemd, welke niet in omvang toeneemt of wijzigt. De huidige bijgebouwen op het perceel van Boswegje 6 zullen worden gesloopt. Onderstaande figuur geeft schematisch deze veranderingen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0010.png"

Figuur 10 Schematische weergave voornemen plangebied

Daarnaast wordt er nog een stalling voor de dieren gerealiseerd. Deze is niet op bovenstaande tekening opgenomen, maar wel op onderstaande landschappelijke inrichtingstekening. Het betreft hier een stalling voor 3 paarden. Momenteel worden al hobbymatig paarden en schapen op het perceel gehouden.

De woning in de bestaande bedrijfsloods zal een landelijke uitstraling krijgen zodat zo veel mogelijk wordt aangesloten bij het landelijke en agrarische karakter van het gebied. Door de inpandige verbouwing verandert de stedenbouwkundige aard van het plangebied niet substantieel. Enkel de carport, overdekt terras, aangebouwde berging en stalling voor dieren zal worden toegevoegd. Deze garage en het overdekte terras zullen nu in stedenbouwkundige samenhang worden gerealiseerd, waar voorheen verschillende bijgebouwen op het perceel gesitueerd waren. Een en ander zal worden gebouwd conform onderstaande impressies:

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0011.png"

Figuur 11 Impressie voorgevel (vanaf boswegje gezien) en rechter zijgevel van te verbouwen bedrijfsloods

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0012.png"

Figuur 12 Gevelimpressie achter en links van te verbouwen bedrijfsloods

Het plangebied zal een natuurlijke overgang vormen naar het buitengebied, daarbij is een goede lanschappelijke inpassing van belang. Hiervoor is specifieke aanplant beoogt. Hierbij wordt niet alleen een overgang gecreëerd maar worden de bestaande landschappelijke waarden ook versterkt. Daartoe is de volgende inrichtingsschets gemaakt, welke ook is bijgevoegd in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0013.png"

Figuur 13 Landschappelijke inpassing

 

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording

In de toelichting op het wijzigingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Ook koomen alle relevante overige ('niet-milieutechnische') planologische aspecten aan bod.

4.1 Bodem

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, hoeft er geen bodemonderzoek in het kader van het plan uitgevoerd te worden; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Voorliggend wijzigingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Er is sprake van een bestemmingswijziging. Bodemonderzoek is derhalve noodzakelijk.

Resultaten bodemonderzoek(en)

Door Archimil is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd, Bijlage 2 . Hierna worden de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek besproken.

Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • 1. De zintuiglijk schone grond uit de bovenlaag (0-0,5 m-mv) is zeer licht verontreinigd met lood.
  • 2. De sporen baksteen houdende grond uit de boven- en onderlaag (0-0,95 m-mv) is zeer licht verontreinigd met PCB's.
  • 3. Tot een diepte van 5,0 m-mv is geen grondwater aangetroffen, derhalve is geen onderzoek hiernaar uitgevoerd.
  • 4. De hypothese niet-verdachte locatie dient voor de bovengrond formeel te worden verworpen op basis van de onderzoeksresultaten.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies merken wij het volgende op:

  • 1. Ons inziens behoeven er, op basis van de onderzoeksresultaten, geen restricties gesteld te worden aan de gewenste bestemmingswijziging van de onderzochte locatie;
  • 2. De marginale verontreinigingen met lood en PCB's in de boven- en ondergrond vormen geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek conform de Circulaire Bodemsanering [8]. De aanwezigheid van bovengenoemde componenten vormt, gezien de concentraties, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaar;
  • 3. Indien, bijvoorbeeld bij bouwactiviteiten, grond vrijkomt die op een andere locatie zal worden hergebruikt dan dient bepaald te worden wat de kwaliteit is in het kader van het besluit bodemkwaliteit.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gezien resultaten van het bodemonderzoek vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijzing.

4.2 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Wegverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidszone, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt.

Het Boswegje kent een snelheidsregime van 30 km/uur. Daarnaast is deze weg enkel voor bestemmingsverkeer en doodlopend. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk. Ter plekke is een goed woon- en leefklimaat geborgd.

Industrielawaai

De planlocatie is niet gelegen in de buurt van een gezoneerd industrieterrein. Er is derhalve geen sprake van een belemmering in het kader van industrielawaai.

Spoorweglawaai

Het plangebied ligt op ruim 7,5 kilometer van de spoorlijn tussen Eindhoven en Boxtel. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 2,5 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De aspecten wegverkeer-, industrie-, spoorweg- en luchtvaartlawaai vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Gesteld kan worden dat een goed akoestisch woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

4.3 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Daarin zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van desbetreffende stoffen in de buitenlucht
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)

De uitwerking van het begrip 'niet in betekende mate' staat in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeerverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gericht op mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). In het besluit is geregeld dat wanneer een gevoelige bestemming binnen een onderzoekszone van een rijks- of provinciale weg wordt gevestigd of uitgebreid, een luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. Gevoelige bestemmingen zijn functies waarbinnen kinderen, ouderen en zieken verblijven, zoals scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Een woning of ziekenhuis is geen gevoelige bestemming conform het besluit. De onderzoekszone van een rijksweg betreft 300 meter aan beide zijden van de weg, gemeten vanaf de rand van de weg. Voor een provinciale weg geldt hetzelfde, maar dan een zone van 50 meter.

Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg.

Beoordeling plan

Er wordt met dit wijzigingsplan geen nieuwe gevoelige bestemming conform het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit) mogelijk gemaakt. Daarnaast valt het project, zowel gezien de oppervlakte als het toe te voegen aantal woningen, zeer ruim onder de ondergrens van de categorie “niet in betekenende mate” bijdragend.

Dit wijzigingsplan maakt twee nieuwe burgerwoningen binnen bestaande hoofdbebouwing mogelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is afgewogen of het verdedigbaar is om de woningen op deze plaats te realiseren. Daarbij is gebruik gemaakt van de NSL-monitoringstool van Rijksoverheid. Met de tool is voor verschillende rekenpunten langs drukke (binnenstedelijke) wegen inzichtelijk gemaakt hoe hoog de waarden stikstofdioxide of fijn stof op deze plekken zijn.

Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2019). Met deze Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens en verkeersgegevens van het Rijk, provincies en gemeenten. De (maximale) concentraties op een afstand van ongeveer 1000 meter van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht. Als uitgangspunt zijn de hoogste waarden van de dichtstbijzijnde meetpunten genomen (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0014.png"

Figuur 14 Uitsnede NSL monitoringskaart

  2020   2030   Maatgevende richtwaarde  
NO2   15,8   10,8   40  
PM10   18,0   15,1   32,5  
PM2.5   11,3   8,7   25  

Uit de tabel blijkt dat ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de maatgevende richtwaarden wordt voldaan. Hiermee kan worden geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tussen kwetsbare of gevoelige objecten, zoals een woning, en bepaalde functies en bedrijven voldoende afstand te worden gehouden. Deze afstand is enerzijds nodig om het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object niet aan te tasten, anderzijds is deze afstand nodig om het bedrijf of de functie niet te beperken in de betreffende (bedrijfs)activiteiten. Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. In de VNG-publicatie is voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar een richtafstand gegeven, waarbij de grootste richtafstand leidend is.

De VNG maakt onderscheid tussen de omgevingstypen 'Rustige woonwijk / rustig buitengebied' en 'Gemengd gebied'. Bij het eerste type is duidelijk sprake van functiescheiding. Bij het tweede is sprake van functiemenging en komen direct naast woningen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. Volgens de VNG-publicatie behoren gebieden, die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de hogere milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In de VNG-publicatie is aangegeven dat wanneer er sprake is van een 'gemengd gebied', de richtafstand met één afstandsstap mag worden verminderd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijke richtafstand van 30 meter wordt verminderd naar 10 meter en een oorspronkelijke richtafstand van 10 meter wordt verminderd naar 0 meter.

Beoordeling plan

Het planvoornemen voorziet in de functiewijziging ten behoeve van de transformatie van voormalige agrarische bebouwing tot één extra woning en de transformatie van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het voornemen zelf leidt dus niet tot milieuhinder voor omwonenden. Er dient wel getoetst te worden of bestaande bedrijven met het voornemen niet extra worden belemmerd en of de extra woningen niet worden blootgesteld aan onaanvaardbare hinder van omliggende bedrijven.

In de omgeving van het plangebied zijn navolgende bedrijven/voorzieningen aanwezig.

Bedrijf   Adres   Toegestane cat.   Max. afstand   Feitelijke afstand  
Bedrijfsverzamel- locatie   Hoogeloonsedijk 10A   3.1   50 meter   350 meter  
Paardenhouderij   Paddevenweg 7   3.1   50 meter   175 meter  
Horeca   Zandoerle 5   2   30 meter   95 meter  

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Vanuit het oogpunt van het aspect bedrijven en milieuzonering kan een goed woon- een leefklimaat worden gegarandeerd ter plaatse van het plangebied. Omgekeerd vormt het plan geen belemmering voor de bedrijfsvoering- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen niet-woonfuncties en bedrijven. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen beperking voor dit plan.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basisnetten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Beoordeling plan

Navolgende figuur betreft een uitsnede van de risicokaart van de provincie Noord- Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0015.png"

Figuur 15 Uitsnede risicokaart met plangebied in rood kader

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen vindt in de gemeente Veldhoven plaats over de A2 en de A67. Deze wegen zijn gelegen op ruime afstand van het plangebied. Dit betreft een zodanige afstand dat beïnvloeding normaliter niet plaats zal vinden.

In de omgeving van het plangebied liggen geen wegen die deel uitmaken van het Basisnet weg. Over de wegen in en rond het plangebied kunnen incidenteel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gezien de (zeer) lage vervoersintensiteit levert dit geen relevante risico's op.

In de wijde omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen, spoorwegen of waterwegen gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze aspecten hebben geen invloed op onderhavig plan.

Buisleidingen

Op ruime afstand ten zuidwesten van het plangebied (circa 500 meter) liggen twee hogedruk aardgasleidingen die in beheer zijn bij de Gasunie. Het betreft de volgende leidingen:

  • Z-506-1: 6 inch, 40 bar
  • Z-506-4: 8 inch, 40 bar

Het invloedsgebied van deze buisleidingen bedraagt 70 respectievelijk 95 meter. Het plangebied ligt ruim buiten het invloedsgebied, waardoor de leidingen geen belemmeringen opleveren. De overige buisleidingen in het gebied kennen geen risicocontour die van invloed is op het plangebied.

Risicovolle inrichtingen

In en nabij het plangebied zijn geen inrichtingen gevestigd, die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO). Er is derhalve geen sprake van belemmeringen vanwege de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen.

Luchtvaartterrein Eindhoven

Bij een ontwikkeling nabij een vliegveld speelt externe veiligheid een belangrijke rol. Er bestaat immers een kans op een calamiteit met een vliegtuig waarbij slachtoffers kunnen vallen in de omgeving van het vliegveld. In de geldende regelgeving voor luchtvaartterreinen is niets vastgelegd met betrekking tot externe veiligheid. In het Luchthavenbesluit Eindhoven (26 september 2014) zijn ook geen regels of normen voor externe veiligheid opgenomen. Op dit moment is daarom interimbeleid van toepassing.

Dit planologische interimbeleid heeft als doel dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet verenigbaar zijn met het streven naar een vanuit oogpunt van veiligheid duurzame ruimtelijke inpassing van de luchthaven in zijn (gebouwde) omgeving, worden voorkomen. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico zal de normstelling voor militaire luchthavens naar verwachting in grote lijnen overeenkomen met de normstelling voor de regionale burgerluchthavens. Dit betekent dat binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour een bouwverbod gaat gelden voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een 'nee, tenzij' beleid.

De PR 10-6 contour ligt niet binnen het plangebied van dit wijzigingsplan en levert dus geen beperkingen op. Het plangebied is ook gelegen buiten het invloedsgebied waar het Groepsrisico vanwege het vliegveld relatief hoog is.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect exteren veiligheid vormt dan geen belemmering voor onderhavig plan.

4.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder te opzichte van de tot de veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld zijn. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van de geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij beslissingen in het kader van de Wet milieubeheer. Nieuwe knelpunten moeten worden voorkomen.

In de Wet geurhinder een veehouderij zijn grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderijbedrijf op en geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning) mag veroorzaken. Tevens gelden volgens de wet minimale afstanden tot woningen van derden. De grenswaarden worden weergegeven in odour units per vierkante meter lucht (ouE/m3). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de ligging van een veehouderijbedrijf binnen of buiten de concentratiegebieden en de ligging van de veehouderijbedrijven binnen of buiten de bebouwde kom.

De gemeente Veldhoven heeft de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Veldhoven' vastgesteld. Deze verordening is op 20 mei 2008 in werking getreden. De gemeente Veldhoven heeft in de bijbehorende 'Gebiedsvisie t.b.v. de verordening geurhinder en veehouderij' voor de bebouwde kom een streefwaarde voor de achtergrondbelasting opgenomen van 10 ouE/m3 . Dit leefklimaat kan als redelijk goed worden bestempeld. De gemeentelijke geurverordening stelt geen afwijkende geurnorm voor de voorgrondbelasting. Derhalve geldt ter plaatse een geurnorm van 3 ouE/m3 voor de voorgrondbelasting.

Toetsing wijzigingsplan

De meest dichtbijgelegen veehouderij is gelegen op een afstand van 175 van het plangebied. Derhalve kan worden gesteld dat het aspect geurhinder geen belemmering vormt ten aanzien van de beoogde herontwikkeling van het plangebied.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig kader

De omgang met het archeologisch erfgoed is geregeld in de Erfgoedwet (2016). Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische resten, indien een bestemmingsplan dat voorschrijft. De gemeente heeft vanuit haar archeologiebeleid voorwaarden opgesteld ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed. Deze zijn in het bestemmingsplan weergegeven als een dubbelbestemming Waarde-Archeologie met daaraan gekoppelde ondergrenzen onderzoeksplicht.


De gemeente Veldhoven beschikt over een Archeologische beleidsadvieskaart van datum 10 maart 2014. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan bevinden zich/bevindt zich op de beleidsadvieskaart verschillende categorieën met archeologische (verwachtings)waarden, te weten: categorie 3: gebied met hoge archeologische waarden en categorie 4: gebieden met hoge archeologische verwachtingswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0016.png"

Figuur 16 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart met plangebied in blauw kader


Toetsing wijzigingsplan

Voor de catogorie 3 en 4 geldt dat er archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij verstoringen met een omvang van meer dan 250 m2 en dieper dan 0,4 meter. Het planvoornemen voorziet echter in de realisatie van een woning in bestaande bedrijfsloods. De uitbreiding is daarbij geringer dan 250 m2. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

De categorieën zijn op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - archeologie 1' (beleidsadvieskaart categorie 3 en 4). De dubbelbestemmingen kent een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningenstelsel voor werkzaamheden die de bodem verstoren. Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische resten aanwezig zijn, of dat die resten kunnen worden beschermd door voorwaarden aan de omgevingsvergunning te stellen (bijv. door het treffen van technische maatregelen, het doen van een archeologische opgraving of archeologische begeleiding van de werkzaamheden).

De beleidsmedewerker Monumenten en Archeologie van de gemeente Veldhoven kan aangeven welke vorm van archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk is voor een aanvraag. De kosten voor de uitvoering van een eventueel onderzoek zijn voor de initiatiefnemer van het plan.

4.7.2 Cultuurhistorie

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden.

Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische landschappen en archeologische waarden van een gebied.

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW 2010, herziening 2016) is bepaald welke cultuurhistorische waarden of elementen binnen of in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0017.png"

Figuur 17 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart met plangebied in blauw kader

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De planlocatie is gelegen in de door de provincie aangeduid cultuurhistorisch waardevol gebied. In deze gebieden ligt het accent op het behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio en de ontwikkeling, bescherming en recreatieve ontsluiting van de cultuurhistorische waarden van de Kempen in hun samenhang. Met het planvoornemen wordt hieraan geen afbreuk gedaan. Door in sterke mate in te zetten op een goede landschappelijke inpassing wordt het karkater van het plangebied versterkt.

In het plangebied zijn geen monumentale panden aanwezig. Ook in de omgeving bevinden zich geen (rijks)monumenten of andere cultuurhistorische elementen die ‘aangetast’ worden met het voorgenomen initiatief.

4.8 Water

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het plan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid.

4.8.1 Waterrelevant beleid en regelgeving provincie en waterschap

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021

Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Het PMWP staat voor:

  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

Waterbeheerprogramma 2022 -2027

Het Waterbeheerprogramma schetst de visie en ambities van het waterschap voor de lange termijn (2050). Dit Waterbeheerprogramma is een echte koersverandering van het waterschap. De Dommel is op een andere manier gaan denken over omgaan met water. Dat is nodig om goed in te kunnen spelen op de veranderingen in ons klimaat en in onze omgeving.

In 2050 wil De Dommel een leefomgeving die klaar is voor de toekomst en een watersysteem dat daarbij past. Dat laatste wil zeggen; een waterhuishouding die robuust, flexibel en in balans is met de natuur en de omgeving én zorgt voor een goede waterkwaliteit. De droge zomers van 2018, 2019 en 2020, én de wateroverlast in 2021 tonen de urgentie aan en laten zien dat de omgang met water fundamenteel moét veranderen. Deze grote veranderopgave heet de watertransitie.

De ambitie en de verandering zijn gericht op:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht: de aandacht gaat vanaf nu ook naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied, niet alleen naar het beekdal;
  • van een sectorale aanpak naar een integrale aanpak; samen met overheden en gebiedspartners werken we aan meerdere doelen in het gebied;
  • van ‘water afvoeren’ naar ‘elke druppel telt’; we richten het waterbeheer in op maximaal water vasthouden, we gaan minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren; Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met alle partners in het gebied wil uitbreiden en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

Wat zijn de belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode?

  • Voldoende water voor landbouw en natuur
  • Wateroverlast en hittestress;
  • Kringloop denken;
  • Steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • Vergroten waterbewustzijn.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

De keur van het waterschap is van toepassing wanneer direct en indirect wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De Keur is ook van toepassing als het oppervlaktewater niet in eigendom en beheer is van het waterschap.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 Maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 500 m², 500 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

4.8.2 Beleid en ambitie gemeente

VGRP en Integraal beheer kader openbare ruimte gemeente Veldhoven
De visie en strategie van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het huidige VGRP en daarnaast is een integraal beheerkader openbare ruimte opgesteld. Het Integraal beheerkader openbare ruimte beschrijft de ambities voor het beheer van de openbare ruimte voor de gemeente Veldhoven. Deze ambities zijn vertaald naar de assets en vastgelegd op de assetsheets (beheerplannen). Het doel hiervan is om eenduidig de kaders voor het beheer van de openbare ruimte vast te leggen op basis van het huidige beleid.

Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.

Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Op het gebied van hemelwater zijn de onderstaande beleidsdoelen en ambitie beschreven

  • Vasthouden aan de hemelwatertrits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Met de lokale voorkeursvolgorde: infiltreren waar mogelijk, bovengronds bufferen op locaties met voldoende ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren;
  • Perceeleigenaren dragen een steentje bij door op eigen terrein doelmatig voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater;
  • Actief doorzetten op bovengrondse maatregelen ten behoeve van de verwerking van hemelwater in de openbare ruimte. Bovengrondse maatregelen komen als doelmatiger alternatief dan ondergrondse maatregelen naar voren. Daarnaast zijn bovengrondse maatregelen zichtbaar voor onder andere de bewoners, wat resulteert tot meer bewustwording van de inwoners in Veldhoven:
  • Bij herontwikkelingen waar mogelijk inzetten op gescheiden riolering. Onderscheidt in afvoer van stedelijk afvalwater en voor de afvoer van hemelwater.

Hydrologisch neutraal bouwen

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.

Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw

Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwater verwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen wordt de eigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • Vuilwater en schoon hemelwater worden gescheiden aangeboden op de perceelgrens;
  • De gemeente hanteert voor de toename van het verhardoppervlak van 250 m2 tot 500 m2  een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Boven de 500 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel;
  • Voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • Leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer e.d.) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • Wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen.
  • Bij het indienen van de omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.

4.8.3 Huidige en toekomstige situatie van de planlocatie

 

Huidige situatie

Inleiding

Momenteel is het plangebied agrarisch in gebruik met een agrarische bedrijfswoning, bedrijfsloods, erfverharding en naastgelegen weide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00153-0401_0018.png"

Figuur 18 Detailweergave plangebied

Oppervlaktewater

Er is binnen het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig.

Bodemgesteldheid, maaiveld en grondwaterstanden

Ter plaatse bestaat de bodem overwegend uit hoge zwarte enkeerdgronden, opgebouwd uit lemig fijn zand. Het hoogte op het plangebied variërt ter plaatse tussen 23 en 28 meter +NAP. (Bron: Actueel Hoogte Bestand Nederland). Enkeerdgronden hebben een grondwaterstand van VII en VIII (bron: Bodematlas, Provincie Noord-Brabant). Hiervoor geldt dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand GHG is gelegen op een diepte van meer dan 80 cm beneden maaiveld.

Riolering

Binnen het projectgebied wordt het hemelwater afgekoppeld van het vuilwaterrioolstelsel. Op een drukrioolsysteem mag alleen vuilwater worden geloosd en het regenwater dient in het plangebied te worden opgevangen. Dit betekent dat het schone hemelwater niet wordt afgevoerd naar de RWZI (rioolwaterzuiveringsinstallatie) Eindhoven, maar wordt geïnfiltreerd in de grond. Enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd in de bodem.

Checklist

Checklist Watersysteem  
Hoofdwatergang cq open water   Nee  
Zijwatergang   Nee  
Keurgebied binnen plangebied?   Nee  
Binnen 25-100 jaarszone?   Nee  
Binnen boringsvrije zone?   Nee  
Ecologische verbindingszone?   Nee  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   Nee  
Attentiegebied EHS   Nee  
Rioolwatertransportleiding   Nee  
Waterschap gemaal   Nee  
Verdachte/verontreinigde locaties?   Nee  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Ja  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid   Nee  

Toekomstige situatie

Door het planvoornemen zijn er geen veranderingen in de geomorforlogische samenstelling van de bodem van het plangebied.

Het planvoornemen vindt hoofdzakelijk plaats binnen bestaande bebouwing. Er wordt enkel een overdekt terras en een caport gebouwd die momenteel niet aanwezig. Daar staat tegenover dat diverse bijgebouwen worden gesloopt. Per saldo zal het dakoppervlak daarmee niet toenemen. Ook het verhard oppervlak op het erf zal niet toenemen. Er zijn derhalve geen substantiële veranderingen ten opzichte van de huidige situatie.

In de beoogde situatie wordt het huishoudelijk afvalwater van de nieuwe woning middels de bestaande aansluiting aangesloten op het bestaande vrijverval riool, waarmee het vuilwater wordt afgevoerd naar het hoofdgemaal.

Het schoon hemelwater in het plangebied zal worden afgekoppeld van het riool en zal conform de bestaande situatie gedurende het grootste deel van het jaar vertraagd infiltreren in de bodem van de particuliere tuinen. Het plangebied biedt hiervoor ruimschoots de ruimte en de lokale bodemkundig /hydrologische gesteldheid wordt geschikt genoeg geacht voor de benodigde infiltratie. Niet aannemelijk is dat er, ook in extreme situaties, overlast ontstaat op eigen terrein of bij derden.

Indien de bebouwings-/verhardingstoename op een locatie minder dan 500 m2 bedraagt wordt er door het waterschap (op basis van de Keur 2015) geen extra compensatie verreist. Indien de verhardingstoename minder dan 250 m2 bedraagt wordt er ook door de gemeente geen compensatie vereist. Met het planvoornemen is er geen sprake van een toename in de verharding en daarmee geen compensatieeis.

4.9 Flora en fauna

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingegaan. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 de Boswet en de Flora- en faunawet. De Wnb staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Gebiedsbescherming

Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebied specifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.

In de nabijheid van het plangebied liggen de Natura 2000 gebieden 'Kempenland West' en 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux'. Door de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 is de systematiek van de 'Programmatische Aanpak Stikstof' (PAS) echter vernietigd en is ook de drempelwaarde van 0.05 mol/ha/jr niet langer geldend. Derhalve is een aeriusberekening uitgevoerd, deze is bijgevoegd in Bijlage 3.

Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten ten aanzien van het aspect stikstof en de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden.

Soortenbeschrijving

De soortbescherming is opgenomen in de Wet Natuurbescherming. Deze bescherming geldt overal in Nederland, ook in de beschermde gebieden. De soortbescherming kent geen externe werking. Projecten worden getoetst aan de directe invloed op beschermde waarden binnen de grenzen van het plangebied. De wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantsoorten. Ook omvat de wet de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen Natura 2000 gebieden.

Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden is door Ecolybrium een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 4. In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Er zijn bij de bebouwing geen mogelijkheden voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten om er te huisvesten. Nader onderzoek is daarmee niet aan de orde;
  • In de bebouwing zijn geen geschikte invliegopeningen aanwezig voor vleermuizen om als vaste rust- en verblijfplaats te dienen. Er is eveneens geen geschikt foerageergebied of migreergebied (laanelementen) aanwezig op de locatie en in de directe nabijheid. Effecten op vleermuizen zijn op voorhand dan ook geheel uit te sluiten. Nader onderzoek is daarmee eveneens niet aan de orde;
  • Ter plekke van de ingreeplocatie is het voorkomen van andere beschermde soorten zoals, planten, libellen, dagvlinders, vissen, reptielen, amfibieen, grondgebonden zoogdieren en overige ongewervelden geheel uit te sluiten. Effecten treden daarmee niet op;
  • De beoogde herinrichting/verbouwing kan dan ook zonder negatieve effecten op beschermde plant- en diersoorten uitgevoerd worden.

Er is derhalve geen belemmering van het planvoornemen ten aanzien van beschermde soorten.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt kort gezegd in dat een ieder die weet dat zijn handelen of nalaten negatieve gevolgen zal hebben voor flora en fauna, verplicht is dit handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen die de negatieve gevolgen kunnen voorkomen, beperken of ongedaan maken. Zo dient het plangebied tijdig onaantrekkelijk gemaakt te worden als leefgebied voor de kwetsbare soorten die mogelijk in het plangebied kunnen voorkomen en dienen de werkzaamheden bij voorkeur plaats te vinden buiten kwetsbare perioden van deze soortengroepen. Als tijdens de sloop-, bouw- en aanlegwerkzaamheden beschermde soorten worden aangetroffen, moeten dusdanige maatregelen worden genomen dat de schade aan deze soorten zo veel mogelijk wordt beperkt.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect Flora en Fauna vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Verkeer en parkeren

Op 13 juli 2021 heeft de gemeenteraad van de gemeente Veldhoven de nieuwe Nota Parkeren, Parkeernormennota 2021, vastgesteld. In het wijzigingsplan moet concreet worden aangegeven aan welke norm er voldaan moet worden en hoe daar aan voldaan wordt. Met het planvoornemen wordt een bestaande bedrijfswoning herbestemd naar een burgerwoning en wordt in de bestaande bedrijfsloods een woning gerealiseerd. Per saldo voorziet het planvoornemen daarmee in de toevoeging van één vrijstaande woning aan het plangebied.

Het plangebied is gelegen in een gebied dat conform de Parkeernormennota 2021 kan worden aangeduid als rest bebouwde kom. Voor een vrijstaande koopwoning geldt voor een dergelijke categorie een parkeernorm van 2,1 plekken. De parkeersituatie ter plaatse van Boswegje 4 blijft ongewijzigd.

Met het planvoornemen wordt een carport gerealiseerd die plek biedt voor 2 auto's. Ook buiten de carport is er voldoende ruimte om auto's te kunnen parkeren. Er kan derhalve op eigen terrein worden voorzien in de parkeerbehoefte.

Om te borgen dat ook daadwerkelijk in de benodigde parkeerbehoefte wordt voorzien, is in de regels van dit wijzigingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze verplichting bepaalt dat bij het bouwen en wijzigen van het bestaande gebruik, zoals toegestaan op grond van de geldende bestemmingen, voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid en dat deze parkeergelegenheid in stand moet worden gehouden.

Daarnaast genereert het planvoornemen, op basis van de normering in de CROW-publicatie 381, een verkeersgeneratie van maximaal 9 verkeersbewegingen per etmaal. Deze bewegingen zullen via het Boswegje worden afgewikkeld naar de Zandoerle. Er is voldoende capaciteit op het omliggend wegennet om deze verkeersbewegingen te kunnen afwikkelen. Daar komt bij dat het huidige agrarische gebruik door het planvoornemen wordt gestaakt en er per saldo derhalve een afname van de verkeersbewegingen zal plaatsvinden, zeker ten aanzien van zwaar agrarisch verkeer.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De parkeerbehoefte kan worden geborgd op eigen terrein. Het planvoornemen leidt niet tot een verkeersgeneratie die problemen kan veroorzaken voor omliggende wegen en/of doorstroming op deze wegen.

4.11 Kabels en leidingen

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.12 Milieueffectrapportage

Zoals uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voortvloeit, dient in de toelichting bij het wijzigingsplan gemotiveerd te worden in welke mate rekening is gehouden met diverse ruimtelijke belangen. In artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro wordt verwezen naar enkele milieuaspecten die in de toelichting terug dienen te komen. Daarbij wordt eveneens verwezen naar de milieueffectrapportage (m.e.r.). Dit is een wettelijk instrument dat als doel heeft milieuaspecten volwaardig te betrekking in de ruimtelijke afweging die gemaakt wordt ten behoeve ruimtelijke plannen en besluiten. Er zijn in beginsel drie afzonderlijke situaties die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht bij een bestemmingsplan:

  • a. Er is een passende beoordeling nodig in het kader van de Wet natuurbescherming;
  • b. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 3 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportrage;
  • c. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 4 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van he Besluit milieueffectrapportage.

Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D valt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet dan ook een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Beoordeling plan

In dit geval is geen passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

In dit geval dient het bevoegd gezag in een zo vroeg mogelijk stadium (voor de start van de procedure van het bestemmingsplan) een beslissing te nemen of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld dan wel een verdere mer-beoordeling noodzakelijk is. In het kader van onderhavig plan is een aanmeldnotitie opgesteld, Bijlage 5 en het bevoegd gezag gevraagd om een besluit te nemen of een verdere mer-beoordleing noodzakelijk is.

4.13 Duurzaamheid

Duurzame ontwikkeling is te zien als een ontwikkelingsproces, waarbij gestreefd wordt naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit gebeurt door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en deze in de tijd weten te handhaven, zodat ook toekomstige generaties daarin delen.

Met het planvoornemen wordt aangesloten bij voorgaande uitgangspunt. Bij de bouw van de nieuwe woning en de inrichting van de openbare ruimte van het woongebied zal zoveel mogelijk gebruikt worden gemaakt van duurzame materialen en technieken. Uit voorgaande paragrafen blijkt dat de fysieke aspecten de uitvoer van het planvoornemen niet in de weg staan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) wordt voorgeschreven dat tegelijk met het vaststellen van een wijzigingsplan een exploitatieplan vastgesteld moet worden voor het plangebied of delen ervan, tenzij:

  • het kostenverhaal anderszins verzekerd is;
  • er geen noodzaak tot het stellen van locatie-eisen of eisen aan type woningbouw is;
  • er geen noodzaak is voor het bepalen van een tijdvak of fasering.


In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Onder een bouwplan wordt onder andere verstaan de bouw van één of meerdere woningen. Wijziging van het gebruik van een bestaand gebouw kan dan ook niet worden aangemerkt als een bouwplan.

De ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt betreft een 'bouwplan'. Omdat er een anterieure overeenkomst is afgesloten met de initiatiefnemer, is het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' en hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden.


Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.

5.2 Procedure

5.2.1 Vooroverleg

Het wijzigingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan verschillende vooroverlegpartners. Het concept-wijzigingsplan is op 27 september 2021 toegezonden aan Provincie Noord-Brabant, Waterschap de Dommel, de Gasunie, Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Rijkswaterstaat Zuid-Nederland en Ministerie van Defensie.

De Provincie heeft aangegeven dat het plan in overeenstemming is met haar provinciale belangen en heeft geen inhoudelijke opmerkingen op het plan.

Het Waterschap heeft met het concept-wijzigingsplan ingestemd. Wel heeft het Waterschap verzocht om de waterparagraaf van het wijzigingsplan op twee punten aan de passen. Concreet wordt verzocht het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) en de sinds 1 april 2021 aangepaste Keurregels in het plan te verwerken. De opmerkingen zijn conform de reactie van het Waterschap in het ontwerp-wijzigingsplan verwerkt.

Rijkwaterstaat, het Ministerie van Defenise en Gasunie hebben aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben of hebben aangegeven dat er geen van hun belangen met dit plan zijn gemoeid.

De Veiligheidsregio Brabant Zuidoost heeft niet op het concept-wijzigingsplan gereageerd. In het voortraject van dit plan heeft reeds afstemming met de veiligheidsregio plaatsgevonden en heeft de veiligheidsregio ten aanzien van de bereikbaarheid en bluswater positief over het plan geadviseerd.

5.2.2 Tervisielegging

Na het wettelijk vooroverleg wordt dit wijzigingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd. De resultaten hiervan worden te zijner tijd in deze toelichting verwerkt.

5.2.3 Vaststelling

Het wijzigingsplan wordt op te zijner tijd vastgesteld door het college van B&W van de gemeente Veldhoven.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Dit wijzigingsplan heeft een uniek en eigen identificatienummer, namelijk NL.IMRO.0861.BP00153-0101. Het plan bestaat uit een verbeelding en regels, en gaat vergezeld van een toelichting. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening' en hoe er wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden uit het moederplan. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, heeft de toelichting wel een belangrijke rol bij de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

Bij het opstellen van het plan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opzet van de verbeelding en de planregels is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke modelregels. De gemeente streeft namelijk naar (zoveel mogelijk) standaardisering van bestemmingen en planregels, zodat iedereen in Veldhoven gelijke rechten heeft. Maatwerk is soms nodig, om specifieke situaties goed te kunnen vastleggen.

Het wijzigingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), dit zijn op nationaal niveau voorgeschreven richtlijnen waaraan een ruimtelijk plan moet voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de naamgeving van artikelen en het kleurgebruik van bestemmingen.

Het wijzigingsplan is gericht op 'toelatingsplanologie'. De gedachte hierachter is dat iedereen zelf mag bepalen (voor zover dat is toegestaan binnen de planologische mogelijkheden) wat hij realiseert op zijn grondeigendom. Het plan maakt bepaalde functies mogelijk en kan randvoorwaarden stellen aan de mate en de wijze van bebouwing en het gebruik. De eigenaar bepaalt binnen deze randvoorwaarden zelf wat hij realiseert en of wat hij niet realiseert. Hij is dus niet verplicht om de bestemming te verwezenlijken.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Het wijzigingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding, die op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl staat, is juridisch bindend. In de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. De bestemming(en) en de aanduiding(en) zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in de legenda.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een ondergrond getekend.

6.3 Toelichting op de regels

De bestemmingsregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsregels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, die bestaan uit de begrippen en de wijze van meten.

Artikel 1. Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het wijzigingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2. Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemming(en) opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. Het wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Artikel 3. Wonen geschakeld:

Binnen deze bestemming is burgerbewoning mogelijk. Omdat de voormalige agrarische bedrijfswoning geschakeld is aan de naburige woning betreft het hier een geschakelde woonvorm.

Artikel 4. Wonen vrijstaand:

Binnen deze bestemming is burgerbewoning mogelijk. Door de realisatie van een woning in de voormalig agrarische bedrijfsloods is er sprake van vrijstaande bebowing.

Artikel 5. Agrarisch:

Deze bestemming is opgenomen voor het perceeldeel dat zal als weide wordt gebruikt. Ook de landschappelijke inrichting is binnen deze bestemming mogelijk.

Artikel 6. Waarde -archeologie 1:

Binnen dit artikel zijn de op het terrein aanwezige archeologische waarden planologisch - juridisch beschermd.

Artikel 7. Waarde -archeologie 2:

Binnen dit artikel zijn de op het terrein aanwezige archeologische waarden planologisch - juridisch beschermd.

Artikel 8. Waarde -archeologie 3:

Binnen dit artikel zijn de op het terrein aanwezige archeologische waarden planologisch - juridisch beschermd.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Artikel 9. Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 10. Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is vastgelegd dat het bouwvlak uitsluitend mag worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen. Verder zijn kelders toegestaan waar gebouwen mogen worden gebouwd.

Ook is er een regeling opgenomen voor bestaande maten. Indien de bestaande maatvoering, afstanden, bebouwingspercentages en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (volgens een verleende omgevingsvergunning) afwijken van de in de regels en op de verbeelding genoemde maten zijn de bestaande maten leidend.

Tenslotte zijn regels opgenomen over parkeren. Bij (nieuw)bouw dient altijd voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het bouwen strijdig met het bestemmingsplan.

Artikel 11. Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik en de regels ten aanzien van het parkeren. Bij wijziging van gebruik dient altijd voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het gebruik strijdig met het wijzigingsplan.

Ook zijn regels opgenomen in verband met het zogenaamde vogelbeperkingengebied vanwege het nabijgelegen vliegveld Eindhoven. Er is een verbod voor de volgende vormen van grondgebruik en enkele functies binnen het plangebied:

  • a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • c. vishouderijen met extramurale bassins;
  • d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • a. afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Er is een mogelijkheid af te wijken van dit indien kan worden aangetoond dat de belangen van de luchthaven Eindhoven niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 11. Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van bouwgrenzen, maatvoeringen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen.

Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel van het wijzigingsplan. In de overgangsregels is het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik geregeld. In de slotregel is bepaald onder welke titel het plan kan worden aangehaald.