direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heers 28, Westervelden 26
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00138-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het voornemen van initiatiefnemer om de locatie Heers 28 en Westervelden 26 te Veldhoven aan de centrale brink van het buurtschap Heers te herontwikkelen. De planlocatie ligt op de hoek van de wegen Heers en Westervelden en ligt aan de korte zijde van de karakteristieke brink, die het middelpunt vormt van het buurtschap Heers. Het voornemen bestaat uit de oprichting van twee woningen door gebruik te maken van de Ruimte-voor-Ruimteregeling. Verspreid over het perceel staan drie bijgebouwen. Deze gebouwen zullen allen gesloopt worden.

De percelen hebben in de huidige situatie reeds een woonbestemming. Het oprichten van twee woningen is echter niet direct mogelijk. Omdat de ontwikkeling niet past binnen het huidige bestemmingsplan, moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

Op 2 april 2019 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Veldhoven besloten principemedewerking te verlenen aan de beoogde bestemmingsplanherziening, om het oprichten van twee Ruimte-voor-Ruimtewoningen op de planlocatie mogelijk te maken. Voor de locatie wordt in dit bestemmingsplan voorzien in een nieuwe passende bestemmingsregeling.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in het buurtschap Heers ten zuiden van Veldhoven en de A67 in het buitengebied van de gemeente Veldhoven. Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als gemeente Veldhoven, sectie B, nummers 2884 en 2885.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0001.png"

Globale ligging van het plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Zandoerle en Heers-Westervelden' dat op 24 september 2013 door de gemeenteraad van Veldhoven is vastgesteld (onherroepelijk, 17 december 2014). Het plangebied is daarin bestemd als 'Wonen – 4'. Drie bestaande bijgebouwen zijn aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – bestaand bijgebouw'. Er zijn binnen het plangebied geen hoofdgebouwen/woningen toegestaan.

Daarnaast zijn ter bescherming van de archeologische waarden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Zandoerle en Heers-Westervelden' met ligging planlocatie

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding met de daarbij behorende regels. De digitale verbeelding is rechtsgeldig en raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit is een landelijke website waarop alle bestemmingsplannen van Nederland staan. Alleen de digitale versie is juridisch bindend.

Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld, wat de effecten van het bestemmingsplan zijn en welke afwegingen hebben plaatsgevonden.

Na deze inleiding volgt Hoofdstuk 2. Hierin staat de bestaande en de nieuwe situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de beleidskaders en een motivatie hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de diverse beleidsdoelstellingen. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante planologische aspecten, al dan niet milieutechnisch van aard. In Hoofdstuk 5 staat uitleg over de uitvoerbaarheid, waarbij ingegaan wordt op de economische uitvoerbaarheid en de procedure (maatschappelijke uitvoerbaarheid) van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 geeft een uitleg over de juridische aspecten van het plan waarbij ook een korte uitleg van de bestemmingsregels wordt gegeven.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planvoornemen

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het voor de beeldvorming goed dat de uitgangspositie in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt daarom eerst een beschrijving van bestaande situatie. Daarna wordt het plan toegelicht, waardoor duidelijk wordt hoe het plangebied er in de toekomst uit gaan zien.

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Vanaf de Middeleeuwen tot aan het begin van de 20e eeuw bestond Heers uit enkele aan het beekje de Run gelegen boerderijen. Daar omheen bevonden zich uitgestrekte heidegebieden. Tegen het einde van de 19e eeuw telde Heers 19 huizen. In het begin van de 20e eeuw konden, met de komst van kunstmest, alle omliggende heidegebieden volledig worden ontgonnen. Na de aanleg van de A67 heeft een ruilverkaveling plaatsgevonden. Tijdens deze ruilverkaveling is de Run ten zuiden van Heers gekanaliseerd.

Heers heeft inmiddels grotendeels zijn agrarische betekenis verloren en kent nu overwegend een woonfunctie. In het buurtschap Heers is nog één agrarisch bedrijf gevestigd.

In het bosgebied ten westen van het buurtschap Heers heeft zich in de jaren '70 een woonbuurt ontwikkeld met vrijstaande bungalows. De woningen worden ontsloten vanaf de Westervelden en de Westerveldseweg en zijn geclusterd in aantallen van twee tot drie woningen, omgeven door bos.

2.1.2 Ruimtelijke structuur

Het gebied Heers Westervelden ligt globaal gezien aan en ten westen van de Heerseweg en strekt zich, met de villabebouwing, uit tot aan de rijksweg A67 en de ontsluitingsweg Locht, die de A67 kruist. Het gebied tussen Heers en Locht bestaat voornamelijk uit bos. Hier ligt ook het conferentieoord Koningshoeve. De overige omliggende gronden zijn agrarisch met nagenoeg aansluitend ten zuiden van Heers het beekdal van De Run.

De oude kern Heers wordt ontsloten door de Heerseweg, die vóór de aanleg van de Kempenbaan direct was verbonden met de Dorpsstraat en de kom van Veldhoven. De Heerseweg kruist de A67 door middel van een onderdoorgang. Direct ten zuiden van de A67 ligt het landelijk gebied, waarvan de kern Heers en de villabebouwing aan de Westervelden/Westerveldseweg deel uitmaken. De Heerseweg gaat net voorbij de brink over in de Volmolenweg.

In Heers is de oorspronkelijke structuur nog grotendeels intact. Op enkele plekken is de bebouwing beperkt uitgebreid. De bebouwing groepeert zich aan de oost- en westzijde rond de met bomen beplante brink. De woningen hebben grotendeels nog het oorspronkelijke agrarische karakter en gebouwen bestaan uit één bouwlaag met kap. Waar vernieuwingen zijn aangebracht is dit gedaan passend in sfeer en het oorspronkelijke karakter.

De woningen aan de Heers hebben een ruimtelijke binding met de brink. De brink is in een grid beplant met bomen. De rooilijn van de woningen aan de Heers in niet sterk gevarieerd. Het bebouwingsbeeld wordt na de brink meer open van karakter. Aan de Heers bevindt zich nog één actief agrarisch bedrijf.

2.1.3 Het plangebied in de huidige situatie

De locatie heeft momenteel een woonbestemming, maar er is geen woning bestemd. Op het terrein zijn drie bestaande bijgebouwen aanwezig van circa 145 m², 90 m² en 50 m². Een groot gedeelte van het perceel is verhard. Op het terrein is een verouderde tennisbaan aanwezig. De erfafscheidingen, afschermende beplanting en de naar binnen gekeerde bebouwing zorgen samen voor een gesloten aanzicht vanaf de centrale brink.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0003.png"

Luchtfoto huidige situatie plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat uit de realisatie van twee vrijstaande woningen op individuele percelen. De woningen zijn straatgericht en richten zich naar de centrale brink van het buurtschap Heers en de weg Westervelden. Hierdoor krijgt het perceel een meer open uitstraling, hetgeen aansluit op de overige percelen aan de brink (zie ook paragraaf 2.2.2 Landschappelijke inrichting).

De planlocatie ligt conform het provinciaal beleid in het buitengebied van de gemeente Veldhoven. Het oprichten van de woningen in het buitengebied wordt mogelijk gemaakt door gebruik te maken van de Ruimte-voor-Ruimte regeling. Voor het realiseren van de woningen zijn twee Ruimte-voor-Ruimtetitels aangekocht.

Concreet bestaat het voornemen uit:

  • Het slopen van alle bestaande bebouwing en verwijderen van de verharding op het perceel;
  • Het oprichten van twee nieuwe woningen conform de Ruimte-voor-Ruimte regeling met bijbehorende bijgebouwen, passend bij de stedenbouwkundige uitstraling van het buurtschap Heers;
  • Het realiseren van een goede landschappelijke inrichting van de locatie aan de centrale brink van Heers.
2.2.1 Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteit

De gemeente Veldhoven heeft op 14 mei 2019 het Ambitiedocument 'Samen voor Ruimtelijke Kwaliteit" vastgesteld. Het ambitiedocument vervangt de huidige welstandsnota uit 2008. Het ambitiedocument geeft richting aan het ontwikkelen en behouden van een aantrekkelijke bebouwde leefomgeving in Veldhoven.

In het ambitiedocument staan vier kernwaarden voor ruimtelijke kwaliteit beschreven. De kernwaarden betreffen een sterk stedelijke structuur, blijvend herkenbare dorpsstructuren, zorgvuldig opgezette ontwikkelgebieden en aantrekkelijke woonwijken. In Heers is de kernwaarde 'blijvend herkenbare dorpsstructuren' van toepassing. De ambitie behorend bij deze kernwaarde is om in te zetten op bebouwing met historische/dorpse kenmerken, zodat de dorpskernen en linten duidelijk herkenbaar blijven. Te veel afwijkende stijlen kunnen de samenhang in het dorpse beeld verstoren en de identiteit 'vertroebelen'. Slechts in bijzondere gevallen, is het mogelijk en wenselijk om moderne bebouwing te realiseren.

De vormgeving van de twee woonpercelen en de woonbebouwing past binnen de gestelde kaders van het ambitiedocument. Met het plan wordt rekening gehouden met gewenste stedenbouwkundige en architectonische vorm en structuur. Een nadere toelichting op het stedenbouwkundig plan en het aspect beeldkwaliteit is toegevoegd als Bijlage 1.

2.2.2 Landschappelijke inrichting

Momenteel staat op het plangebied een groot aantal volwassen bomen en struiken. Voor zover de (bouw)plannen het toelaten worden de volgroeide (en kansrijke) inheemse bomen en struiken behouden. Deze bomen dragen bij aan het groene karakter van het buurtschap Heers.

Op de perceelsgrens met het woonperceel van Heers nr. 30 staat een bestaande dichte groensingel. De groensingel draagt bij aan een passende erfscheiding tussen de achtertuinen van de nieuwe woonpercelen en de perceelgrens met Heers 30. Wanneer de ondergroei wordt gerooid, wordt hier een inheemse groensingel of haag teruggebracht. De overstaanders (bomen in de groensingel) blijven behouden.

De overige erfscheidingen bestaan uit inheemse geschoren hagen of kniphagen. De erfscheiding van de voortuin bestaat uit een geschoren haag van 1.00-1.20 meter hoog, naar achteren toe kunnen de hagen hoger worden ten behoeve van de privacy in de achtertuinen. Gebouwde erfafscheidingen (zoals een schutting) zijn onwenselijk.

De landschappelijke maatregelen zijn weergegeven in onderstaande afbeelding en toegevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting. De landschappelijke inpassing is juridisch geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting en is daarom tevens opgenomen als Bijlage 1 bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0004.png"

Landschappelijk ontwerp

2.2.3 Ruimte voor Ruimte

Om twee woningen te kunnen realiseren zijn door de initiatiefnemer twee Ruimte-voor-Ruimtetitels aangekocht. Met deze Ruimte-voor-Ruimtetitels is de sloop van 2.000 m² stallen en het intrekken van 7.000 kg fosfaatrechten op veehouderijlocaties elders verzekerd. Hiermee is het voornemen een financiële drager voor het voorkomen van leegstand op voormalige veehouderijlocaties. Het dossier is toegevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting.

2.3 Afwijking geldend bestemmingsplan

In het geldend bestemmingsplan zijn geen bouwvlakken opgenomen. Het bouwen van nieuwe woningen is daarom niet toegestaan op basis van het geldend plan. Om het bouwen van twee nieuwe woningen mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

Bij het opstellen van beleid dienen gemeenten rekening te houden met het beleid van andere overheden. Zo geven het rijk, de provincie Noord-Brabant en de regio met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk worden de voor de ontwikkeling relevante zaken uit het nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven. Ook wordt aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt met het beleid van de gemeente Veldhoven zelf.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid zoals opgenomen in de SVIR richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Sturing op verstedelijking, waaronder afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, heeft het Rijk grotendeels losgelaten. Er is enkel nog sprake van een 'ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van deze instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Conclusie relatie met voorliggend plan: De planlocatie is in de SVIR aangeduid als gebied waarvoor militaire beperkingen gelden. Deze regels hebben te maken met de nabijheid van Eindhoven Airport en zijn geborgd in het Barro en Rarro (zie paragraaf 3.1.2 en 3.1.3). De ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. De SVIR heeft geen consequenties voor voorliggend plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Conclusie relatie met voorliggend plan: Op en rondom het luchtvaartterrein Eindhoven Airport geldt een zogenaamd 'beperkingengebied'. Op grond van de Wet luchtvaart en de Wet geluidhinder gelden hier beperkingen ten aanzien van bouwhoogten (obstakelbeheergebied) en geluidszones. In het Barro staat dat hiermee rekening moet worden gehouden in bestemmingsplannen. De betreffende gebieden zijn aangewezen in de Rarro. De planlocatie ligt binnen de obstakelvrije zone. Zie hiervoor ook de paragrafen 3.1.3 en 4.13. Het plan heeft geen gevolgen voor de obstakelvrije zone. Het nationaal belang wordt derhalve niet geschaad met het planvoornemen.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De meest recente wijziging van het Rarro is vastgesteld op 20 november 2018. Deze wijziging is opgenomen in de geconsolideerde versie van 1 januari 2019.

Conclusie relatie met voorliggend plan: In het Rarro is de planlocatie opgenomen als obstakelvrije zone voor Eindhoven Airport. De obstakelvrije zone is weergegeven op onderstaande afbeelding. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.13 Obstakelvrije zones vliegveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0005.png"

Uitsnede kaart 4 'militaire luchtvaartterreinen' van de Rarro (geconsolideerde versie) met ligging planlocatie

Het voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe obstakels binnen de obstakelvrije zone voor Eindhoven Airport. De Rarro vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.

De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Per 1 juli 2017 is een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen. Op basis van vaste jurisprudentie kan worden gesteld dat bij woningbouw vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie relatie met voorliggend plan: Met de toevoeging van twee woningen aan de omgeving is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Bovendien is in het kader van Ruimte-voor-Ruimte reeds een oppervlakte van 2.000 m² aan stallen van veehouderijen gesloopt. In de gemeente Veldhoven is, vanwege de ligging tegen de stedelijke agglomeratie van Eindhoven, een grote behoefte aan nieuwe woningen. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is in het kader van dit plan daarom niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 'De Kwaliteit van Brabant'

Vooruitlopend en anticiperend op de inwerkingtreding van de nationale Omgevingswet in 2022 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Noord-Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's. Inmiddels is er ook een Interim omgevingsverordening vastgesteld, waarop hierna wordt ingegaan.

Conclusie relatie met voorliggend plan: In delen van Brabant is sprake van een toenemende leegstand (met name agrarisch vastgoed) en bevolkingskrimp. Dat leidt tot economische en sociaal-culturele schade. In die delen van het landelijk gebied is speciale aandacht nodig voor een steeds verder toenemende leegstand doordat boeren stoppen, de leegkomende gebouwen verpauperen of een bron voor criminaliteit zijn. De sociale cohesie komt in het gedrang.

De betreffende ontwikkeling bestaat uit het bouwen van twee Ruimte-voor-ruimte woningen, waarvoor eerder elders minimaal 2.000 m² aan leegstaande dierenverblijven zijn gesloopt en 7.000 kg fosfaatproductierechten zijn ingetrokken. Daarnaast zorgt de ontwikkeling zelf voor een verbetering van de stedenbouwkundige bebouwingsstructuur aan de brink van Heers. Daarmee leidt voorliggend plan tot een verbeterde omgevingskwaliteit en past het plan binnen de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014

Op 7 februari 2014 hebben Gedeputeerde Staten de Structuurvisie RO 2010 – partiële herziening 2014 vastgesteld, die op 19 maart 2014 in werking is getreden. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025.

In de structuurvisie is het landelijk gebied opgedeeld in vier ruimtelijke structuren. Dit zijn:

  • de groenblauwe structuur;
  • het landelijk gebied;
  • de stedelijke structuur;
  • de infrastructuur.

De zonering is bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies in het buitengebied zoals landbouw, natuur en recreatie, voor zover deze het provinciaal belang aangaan. De planlocatie maakt onderdeel uit van de groenblauwe structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0006.png"

Uitsnede Structurenkaart, Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant met ligging plangebied (inclusief legenda gebiedstypen)

De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder de ecologische hoofdstructuur, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. De structuur bestaat voornamelijk uit beken en andere waterlopen en uit bos- en natuurgebieden. Daarnaast liggen ook gebieden met een andere functie (zoals agrarisch of recreatie) binnen de groenblauwe structuur, als die gebieden van belang zijn voor de natuur- en waterfuncties. De natuurwaarden zijn gekoppeld aan een relatief fijnmazig en afwisselend dekzandlandschap dat dooraderd wordt door een patroon van beekdalen en beeklopen. Dit bekenpatroon vormt - in samenhang met natuur-, bos en landbouwgebieden - dé samenbindende structuur in het Brabantse dekzandlandschap.

Conclusie relatie met voorliggend plan: Binnen de groenblauwe mantel zijn Ruimte-voor-Ruimtewoningen onder voorwaarden mogelijk. De uitwerking van de ligging van de planlocatie binnen de groenblauwe mantel in paragraaf 3.2.3. Het voornemen kan daarmee voldoen aan de provinciale structuurvisie.

3.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2021. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Enkele inhoudelijke wijzigingen zijn echter wel aangebracht. Op hoofdlijnen gaat het om:

  • a. een meer gebruikersvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder losse bijlagen;
  • b. aanpassingen waardoor de regels straks beter passen in het systeem van de omgevingswet;
  • c. aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.

Zo wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven en instructieregels voor gemeenten. De instructieregels voor gemeenten hebben tot doel dat de gemeenteraad de, in de omgevingsverordening opgenomen, voorwaarden betrekt bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit).

De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die wordt bepaald door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0007.png"

Uitsnede kaart Interim omgevingsverordening Noord-Brabant met ligging planlocatie

Planspecifiek: In deze paragraaf wordt ingegaan op de diverse onderdelen uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant die relevant zijn voor het plangebied. In de afbeelding is te zien dat onder andere de werkingsgebieden 'Landelijk gebied' en 'Groenblauwe mantel' gelden. Voor Ruimte-voor-Ruimte ontwikkelingen is in artikel 3.80 van de Interim omgevingsverordening een regeling opgenomen.

Artikel 3.80 Ruimte-voor-Ruimte

Lid 1:

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:

  • a. er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;
  • b. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
  • c. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
  • d. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar.

Er wordt voldaan aan de voorwaarden uit Lid 1, omdat:

  • a. wordt voldaan aan de voorwaarden zoals bedoeld in lid 2. Voor het planvoornemen worden twee Ruimte-voor-Ruimtetitels aangekocht. Deze titels staan garant voor het uit de markt nemen van 7.000 kg fosfaatproductierechten en de sloop van een oppervlakte van 2.000 m² stallen van veehouderijen;
  • b. de Ruimte-voor-Ruimtekavels zijn gelegen binnen de bebouwingsconcentratie van het buurtschap Heers. De percelen hebben in het geldend bestemmingsplan reeds een woonfunctie zonder bouwvlak. In Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording is onderbouwd dat de onderhavige locatie een planologisch aanvaardbare locatie is;
  • c. Het plan is voorzien van een goede landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing is toegevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting.
  • d. De woningen worden opgericht op gronden die momenteel reeds een woonfunctie hebben. Het dorps karakter van het buurtschap Heers blijft behouden. Met het voornemen wordt aangesloten bij het stedenbouwkundig karakter van de bestaande bebouwing in de bebouwingsconcentratie.

Lid 2:

Er is sprake van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit als per ruimte-voor-ruimtekavel is aangetoond dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. een of meer veehouderijen gericht op het houden van varkens of pluimvee zijn in het geheel beëindigd waarbij alle bedrijfsgebouwen ten dienste van deze veehouderij, niet zijnde de bedrijfswoning, zijn gesloopt;
  • b. de onder a. bedoelde veehouderijen zijn direct voorafgaand aan de beëindiging gedurende een periode van drie jaar onafgebroken in bedrijf geweest;
  • c. de onder a. bedoelde veehouderijen zijn gevestigd binnen Beperkingen Veehouderij of op een locatie die vanwege omliggende waarden en functies niet geschikt is voor de uitoefening van een veehouderij;
  • d. er tenminste 1000 m² bedrijfsgebouwen ten dienste van de onder a. bedoelde veehouderij, niet zijnde de bedrijfswoning, zijn gesloopt met een minimum van 200 m² op iedere beëindigingslocatie veehouderij;
  • e. de ten behoeve van de onder a. bedoelde veehouderijen geregistreerde rechten betreffende de fosfaatproductie in een gezamenlijke omvang van tenminste 3.500 kg uit de markt zijn genomen door doorhaling van de bij de Dienst Regelingen geregistreerde rechten, waarbij per beëindigingslocatie een minimum van 700 kg aan rechten betreffende de productie van fosfaat aanwezig is;
  • f. de rechten, bedoeld onder e. moeten vanaf het moment van beëindiging van de bedrijfsvoering tot aan het moment van uit de markt nemen geregistreerd staan op naam van de veehouderij die beëindigd;
  • g. de omgevingsvergunning milieu voor de onder a. bedoelde veehouderij op iedere beëindigingslocatie veehouderij is ingetrokken;
  • h. een passende herbestemming is gelegd op de locatie als onder a. bedoeld die in ieder geval het houden van vee en het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen uitsluit;
  • i. in redelijkheid niet op andere wijze is voorzien in de beëindiging van de onder a. bedoelde veehouderij.

Er wordt gebruik gemaakt van de voorwaarden in Lid 3 om af te wijken van de voorwaarden die in Lid 2 zijn gesteld.

Lid 3

In afwijking van het tweede lid kan een bestemmingsplan voorzien in een ruimte-voor-ruimtekavel indien deze wordt ontwikkeld door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst door toepassing van de Regeling beëindiging veehouderijtakken.

Voor het voornemen zijn twee Ruimte-voor-Ruimtetitels aangekocht. Daarmee is verzekerd dat is voldaan aan de bovenstaande voorwaarden uit het tweede lid en dat de vereiste kwaliteitsverbetering heeft plaatsgevonden. Het dossier is toegevoegd als Bijlage 3 bij de toelichting.

Lid 4

Het bepaalde in het derde lid vervalt indien uit door Gedeputeerde Staten bijgehouden gegevens blijkt dat er in totaal 3500 ruimte voor ruimte kavels door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte zijn ontwikkeld;

Tot op heden zijn nog geen 3.500 Ruimte-voor-Ruimtekavels ontwikkeld. Het bepaalde in het derde lid is daarmee van toepassing.

Ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap: Ten behoeve van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit is in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant de 'zorgplicht' opgenomen. Dit betekent dat ieder plan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied dient bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Kwaliteitsverbetering van het landschap is van toepassing voor alle nieuwe ontwikkelingen, voor zover gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied.

Bij het inzetten van Ruimte-voor-Ruimtetitels is geen aanvullende kwaliteitsbijdrage noodzakelijk. Ruimte-voor-Ruimte gaat gepaard met de sloop van 1.000 m² stallen en het uit de markt halen van 3.500 kg fosfaatproductierechten per woning. Voor de twee op te richten woningen is minimaal 2.000 m² aan dierenverblijven gesloopt, waarbij 7.000 kg fosfaatproductierechten zijn ingetrokken. Vanwege deze ruimtelijke kwaliteitswinst en milieuwinst is geen aanvullende kwaliteitsverbetering van het landschap noodzakelijk. Wel zijn de basisprincipes uit artikel 3.5 en 3.9 van de Interim omgevingsverordening van toepassing en dient de locatie landschappelijk te worden ingepast. De landschappelijke maatregelen zijn weergegeven in Bijlage 2 van de toelichting.

Natuur Netwerk Brabant: Op circa 50 meter ten noordwesten van de planlocatie ligt het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Gezien aard en schaal van de plannen is het uitgesloten dat negatieve effecten ontstaan op de kernkwaliteiten van het NNB. Zie daarvoor ook paragraaf 4.9 Flora en fauna.

Conclusie relatie met voorliggend plan: Het voornemen sluit aan bij de uitgangspunten van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant met betrekking tot het bouwen van Ruimte-voor-ruimte woningen in het landelijk gebied.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Afsprakenkader Wonen 2017, Aantrekkelijke woonmilieus in Stedelijk Gebied Eindhoven

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  • a. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het Stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale verordening.
  • b. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij het uitgangspunt is dat er geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij het regionaal portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt. Uitleglocaties liggen buiten het Stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale verordening.
  • c. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt.
  • d. Het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van negen majeure projecten geformuleerd, die nu is afgerond.

Ten aanzien van woningbouwontwikkelingen is in het afsprakenkader gesteld dat ruim baan wordt gegeven aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding ter plaatse van locaties gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening ruimte. Alle overige initiatieven worden onderling tussen de gemeenten afgestemd.

Verder geldt dat de provincie zich in het kader van goed partnerschap zal inspannen om woningbouwafspraken mogelijk te maken. Op locaties waar herprogrammering en transformatie aan de orde zijn, gaat de provincie met de betrokken gemeente na of er vanuit provinciale opgaven een bijdrage kan worden geleverd. Opgaven als Natuurnetwerk Brabant, energietransitie en Ruimte-voor-Ruimte kunnen een rol spelen bij herprogrammering/transformatie en het kwalitatief goed afronden van een locatie-ontwikkeling. In alle gevallen zal het gaan om maatwerk binnen bestaande kaders.

Conclusie relatie met voorliggend plan: In dit plan gaat het om de bouw van twee Ruimte-voor-ruimte woningen buiten het bestaand stedelijk gebied, zoals dat is aangegeven in de provinciale Interim omgevingsverordening. De provincie heeft de bouwtitels die zijn aangekocht in het kader van Ruimte-voor-ruimte reeds eerder toegekend na de ruimtelijke kwaliteitswinst die is gerealiseerd. Met het plan wordt een kwaliteitsbijdrage in locatie-ontwikkeling geleverd door op de planlocatie twee kwalitatief hoogwaardige woningen toe te voegen en elders 2.000 m² aan dierenverblijven te slopen, waarbij 7.000 kg fosfaatproductierechten worden ingetrokken. Daarmee is sprake van herstructurering en transformatie en wordt een bijdrage geleverd aan de kwaliteit van het buitengebied. Het voornemen past daarmee binnen kaders van het 'Stedelijk gebied! Afsprakenkader wonen 2017'.

3.3.2 Woondeal

Op 7 maart 2019 hebben de minister van Binnenlandse Zaken (BZK), de provincie Noord-Brabant en het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de Woondeal ondertekend. Met de ondertekening van de Woondeal zetten partijen zich in om de woonopgave in deze regio aan te pakken. Een grote variëteit aan woonmilieus draagt bij aan de ontwikkeling van de Brainportregio.

De Woondeal helpt de gewenste versnelling van de woonopgave in Eindhoven en de andere acht gemeenten binnen het SGE te realiseren: meer woningen, op de juiste locatie en voor de goede doelgroep. De versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. De Woondeal gaat daarnaast ook over de werking van de woningmarkt (met name op het gebied van regelgeving), de plancapaciteit (de periode tot 2040) en integrale gebiedsontwikkeling in de regio Eindhoven. De Woondeal is een eerste stap van een langjarig partnerschap met de betrokken partijen. Het SGE heeft behoefte aan 27.000 woningen in de periode 2019 tot en met 2023. Deze behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie. Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt - zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen 2017 - in de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. De minister, de provincie en het SGE volgen de ontwikkeling van deze locaties als geheel op het gebied van aantallen en exploitatie. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring.

Conclusie relatie met voorliggend plan: Dit bestemmingsplan maakt twee woningen mogelijk en draagt bij aan de doelstelling om versneld voldoende woningen te bouwen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven

De Ruimtelijke StructuurVisie Veldhoven is op 3 juni 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie vormt de basis voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente die zich met name richt op de kwaliteiten van Veldhoven en het versterken van de identiteit. In de structuurvisie zijn keuzes gemaakt met betrekking tot het behoud en de versterking van zowel de stedelijke als de dorpse kwaliteiten van Veldhoven: deze kwaliteiten komen pas goed tot hun recht als voor iedere kwaliteit een eigen plek wordt gevonden.

Het overgrote deel van de woningvoorraad in Veldhoven is gebouwd vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw. De verschillende wijken zijn een afspiegeling van de veranderende stedenbouwkundige opvattingen. Om de sociale samenhang te bevorderen, is het van belang dat in elke wijk sprake is en blijft van een hart. Behalve aandacht voor nieuwe woningbouw op inbreidingslocaties, is het van belang dat ook de huidige woningvoorraad en de woonomgeving aantrekkelijk blijven (veilig, groen, ruim en variatie).

In de structuurvisie zijn enkele ambities benoemd voor de dorpse structuur van Veldhoven:

  • Het behoud van het aantrekkelijke en relatief kleinschalige karakter en de cultuurhistorische waarden;
  • Verbeteren van de leefbaarheid en sociale cohesie in de kernen;
  • Het sterker profileren van de verschillende oorspronkelijke dorpen (positiebepaling).

Daarnaast wordt bijzondere aandacht gevraagd voor de landschappelijke inpassing bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0008.png"

Uitsnede Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven met ligging planlocatie

Conclusie relatie met voorliggend plan: De planlocatie is aangeduid als buurtschap in het buitengebied. Met het voornemen wordt de stedenbouwkundige structuur van het buurtschap en de uitstraling van het perceel vanuit de centrale brink van het buurtschap versterkt. De beoogde ontwikkeling past daarmee binnen de Ruimtelijke StructuurVisie Veldhoven.

3.4.2 Stadsvisie Veldhoven 2015-2030

In 2005 werd, na intensief overleg met bewoners, bedrijven en instellingen uit de Veldhovense samenleving, de Stadsvisie 2005 - 2030 'Het beste van Veldhoven, the best of both worlds' uitgebracht. Een document waarin, op basis van de bestaande situatie in 2005 en verwachte ontwikkelingen, de contouren werden vastgelegd voor het beleid richting de toekomst. De stadsvisie was vooral een wensbeeld: wat willen we met z'n allen voor de toekomst van Veldhoven?

De Stadsvisie Veldhoven is in 2015 geactualiseerd. In samenspraak met diverse stakeholders zijn de sterke en zwakke kanten van Veldhoven in beeld gebracht en is de huidige situatie (anno 2015) beschreven. Een terugkerend kenmerk is dat de kracht van Veldhoven ligt in de combinatie van twee werelden: dorpse gevoelens in een verstedelijkte omgeving. Dit komt ook terug in de ligging van de gemeente, tussen de stad Eindhoven aan de ene zijde en de rust en landelijke ruimte van de Kempen aan de andere zijde.

De visie voor Veldhoven is erop gericht om deze kwaliteit (het 'beste van twee werelden', een combinatie van dorpse sfeer en stedelijke voorzieningen) vast te houden. De Stadsvisie 2015 - 2030 kan worden gezien als een startdocument waarin de richting van het gemeentelijk beleid is aangegeven. Hierbinnen worden onder andere de thema's 'wijken, wonen, leefbaarheid', 'sociaal domein', 'educatie, cultuur, sport en recreatie' en 'economie, middenstand en werkgelegenheid' onderscheiden.

Conclusie relatie met voorliggend plan: De Stadsvisie Veldhoven 2015 - 2030 geeft een wensbeeld voor de toekomstige ontwikkeling van Veldhoven en bevat geen concreet beleid dat direct kan worden vertaald in het bestemmingsplan.

3.4.3 Woonvisie 'Keuzen maken, Woonvisie 2016 en verder'

Op 11 oktober 2016 is door de gemeenteraad een nieuwe woonvisie ‘Keuzes maken, Woonvisie 2016 en verder' vastgesteld. De woonvisie is tot stand gekomen in de context van een groter geheel, geeft een doorkijk naar het wonen in Veldhoven (zowel vanuit de technische als sociaal-maatschappelijke kant bezien) en maakt een aantal keuzes op het vlak van de volkshuisvesting voor de komende jaren. Allerlei ontwikkelingen in de gemeente, regio en het land hebben invloed gehad op de keuzes die gemaakt zijn.

Voor wat betreft de woningbouwprogrammering wordt rekening gehouden met alle nieuwe ontwikkelingen. De programmering zal daarom flexibel zijn om in de toekomst zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de ontwikkelingen. De woonvisie vormt een belangrijke basis voor de prestatieafspraken met de woningcorporaties, maar gaat daarnaast ook in op de ontwikkelingen op de particuliere markt. Belangrijk aandachtspunt in de woonvisie is het duurzaam bouwen met aandacht voor milieu en klimaat.

De nieuwe ruimtelijke koers van Veldhoven biedt de mogelijkheid voor kwalitatieve toevoegingen in bestaand gebied door herstructurering of transformatie van bestaand (leegstaand) vastgoed. De gemeente wenst onder meer de dorpse woonmilieus in de oude dorpslinten te koesteren.

Conclusie relatie met voorliggend plan: Met het planvoornemen wordt het dorps woonmilieu aan de centrale brink van Heers versterkt. Met het voornemen worden twee kwalitatief hoogwaardige woningen toegevoegd aan de woningvoorraad van de gemeente Veldhoven. Conform de landelijke vereiste zullen de nieuwe woningen gasloos worden gebouwd, waarmee de woningen tevens een bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelstellingen. De ontwikkeling draagt een bijdrage aan de Brabantse problematiek in het kader van leegstand van (voormalig) agrarisch vastgoed, waarmee het plan kan worden gezien als onderdeel van een grotere transformatieopgave. Het voornemen wordt daarmee gezien als passend binnen de gemeentelijke woonvisie.

3.4.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

De gemeenteraad van Veldhoven heeft op 29 oktober 2019 het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het verkeersbeleid, dat in 2007 werd vastgesteld (VerkeersCirculatiePlan), gaf nadrukkelijk aandacht aan de verkeersstructuur, waarvan veel is uitgevoerd. Het GVVP is breder georiënteerd. Er is naast aandacht voor de auto ook aandacht voor alternatieven. De ambities op dat vlak zijn hoog. Het GVVP heeft in de basis een looptijd tot en met 2030.

Door de vele ontwikkelingen in Veldhoven neemt het aantal bewoners en werknemers de komende periode flink toe. De keerzijde van deze ontwikkelingen is dat ook de druk op de mobiliteit toeneemt. De ontwikkeling van Zilverackers, de verdere ontwikkeling van De Run en de aansluiting op de A67, inclusief de N69, en de Zilverbaan zorgen eveneens voor veranderende en extra verkeersbewegingen. Daarbij moet structureel aandacht worden besteed aan de verkeersveiligheid en leefbaarheid. In het GVVP worden hiervoor aan de hand van tien modules ambities beschreven. Bij het GVVP zijn kaarten opgenomen met het gewenste fietsnetwerk, (H)OV netwerk en de wegcategorisering. Door de voltooiing van de Zilverbaan en de realisatie van de aansluiting A67 en upgrading van de route Locht - Kempenbaan, wordt de ontsluiting en bereikbaarheid van Zilverackers gefaciliteerd.

Conclusie relatie met voorliggend plan: Het plangebied is ontsloten via de erftoegangsweg Heers naar de Heerseweg. De planlocatie heeft daarmee een goede bereikbaarheid. Het plan leidt niet tot negatieve effecten op de verkeersveiligheid en past binnen de kaders van het Veldhovense verkeersbeleid.

3.4.5 Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit'

In het voorliggende bestemmingsplan wordt het gebruik van de gronden en de toegestane bebouwing binnen het plangebied geregeld. Hiernaast voert de gemeente welstandstoezicht op bouwplannen, op basis waarvan aspecten als architectonische verschijning en materiaalgebruik worden getoetst. Het gemeentelijk beleid is opgenomen in het 'Ambitiedocument Samen voor ruimtelijke kwaliteit' zoals op 14 mei 2019 is vastgesteld.

Het ambitiedocument bevat 4 kernwaarden en 5 architectuurprincipes.

Voor de onderhavige locatie is de kernwaarde 2 "blijvend herkenbare dorpsstructuren" van toepassing.

Veldhoven is een sterk verstedelijkte gemeente, maar kent typische dorpse kwaliteiten. Behoud van deze kwaliteiten is niet vanzelfsprekend, daar moet bewust aan gewerkt worden. De dorpse identiteit en structuur staan onder druk doordat de voormalige kerkdorpen en de historische linten zijn opgegaan in de stedelijke structuur van Veldhoven. Het dorpse karakter wordt door velen gewaardeerd. De bewoners van de kerkdorpen zijn trots op hun dorp. Het bloeiende verenigingsleven en de sterke sociale binding is daar een bewijs van. De oude kernen en dorpslinten hebben een andere karakteristiek dan de later tot stand gekomen structuren en dragen in zeer belangrijke mate bij aan de Veldhovense identiteit.

Het is van belang dat de 4 kerkdorpen (Oerle, Zeelst, Meelveldhoven en Veldhoven-Dorp) en Zandoerle en Heers en de dorpslinten (Dorpstraat, Locht, Provincialeweg, Kruisstraat, Broekweg, Kromstraat) hun bestaande (cultuurhistorische) waarden behouden en eigen identiteit niet verliezen.

In gebieden die in het Besluit ruimtelijke ordening zijn gedefinieerd als achtererfgebied gelden geen regels. Voor alle overige bouwwerken worden gelden 5 architectuurprincipes als welstandscriteria. Het betreft de volgende 'basiselementen van het bouwen':

  • a. Relatie tussen bouwwerk en omgeving
  • b. Samenhand vormgeving, functie en constructie
  • c. Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
  • d. Schaal en maatverhoudingen
  • e. Materiaal, textuur, kleur en licht

Daarnaast stimuleert de gemeente initiatiefnemers in een vroegtijdig stadium duurzaamheidsmaatregelen integraal onderdeel te laten uitmaken van het ontwerp.

Conclusie relatie met voorliggend plan: In paragraaf 2.2.1 en Bijlage 1 bij de toelichting is beschreven op welke manier wordt omgegaan met beeldkwaliteit en de kenmerkende dorpse structuur van het buurtschap Heers. Daarmee wordt aangesloten bij het gemeentelijk ambitiedocument.

3.4.6 Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen

De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan er vanuit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

Conclusie relatie met voorliggend plan: De beleidsregels Bereikbaarheid en bluswatervoorziening worden als afzonderlijk toetsingskader gehanteerd om nieuwe ontwikkelingen te beoordelen en behoeven geen doorwerking in de planregels van het bestemmingsplan.

3.4.7 Bestemmingsplan 'Zandoerle en Heers-Westervelden'

In de toelichting bij het bestemmingsplan ‘Zandoerle en Heers-Westervelden’ wordt aangegeven dat het in Heers en Westervelden niet mogelijk is om extra reguliere woningbouw te realiseren. Echter, stedenbouwkundig is verdichting door middel van het toevoegen van een Ruimte-voor-Ruimtewoningen binnen bebouwingsconcentratie ‘Heers’ wel mogelijk. Daarom wordt de geldende bestemmingsregeling voor deze locatie aangepast.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording

In de toelichting op het bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Ook komen alle relevante overige ('niet-milieutechnische') planologische aspecten aan bod.

4.1 Bodem

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, hoeft er geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd te worden; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie.

Aangezien het plangebied momenteel al bestemd is voor wonen is geen sprake van een planologische functiewijziging. Derhalve is de bodemkwaliteit voldoende geborgd en vormt het aspect bodem geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Het plangebied ligt niet binnen een zone voor industrielawaai of railverkeerslawaai. Bovendien is het plangebied niet gelegen binnen de 35 Ke-geluidszone rond de luchthaven Eindhoven. Wel is het plangebied door de aanwezigheid van de A67 gelegen binnen een zone voor wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai: Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidszone, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt.

In het kader van een goed woon- en leefklimaat dient de gevelbelasting op de woningen in beeld te worden gebracht. Hiertoe is door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapportnr. M185026.001.001.R1/GGO, d.d. 3 november 2020). Het rapport is tevens toegevoegd als Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

Ten gevolge van het wegverkeer op de A67 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op beide bouwvlakken overschreden met maximaal 5 dB. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied wordt echter nergens overschreden. Daarom kan de gemeente Veldhoven een hogere waarde verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Tevens is de gecumuleerde waarde onderzocht. Ter bepaling van de gecumuleerde waarde is de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) berekend van alle zoneplichtige wegen met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. Gezien alleen de A67 de voorkeursgrenswaarde overschrijdt is dit in de onderhavige situatie niet aan de orde. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening is alsnog de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de A67, bedraagt 57 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'matig' en daarmee dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn. Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevel.

Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierbij geldt wel dat bij de uiteindelijke aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen een nader onderzoek uitgevoerd dient te worden ter bepaling van de geluidwering van de gevels.

Uit het bovenstaande volgt dat de gemeente onderbouwd verzocht wordt hogere waarden te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder. Op 4 juni 2021 hebben B&W besloten hogere grenswaarden vast te stellen, zie Bijlage 8. Met het verlenen van deze hogere waarde, vormt het aspect geluid geen belemmering voor onderhavig plan.

4.3 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Indien een project aangeduid kan worden als Niet in betekende mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wm.

In het besluit NIBM (niet in betekenende mate) wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

Onderhavige planontwikkeling, waarbij twee woningen worden opgericht, is aan te merken als NIBM. Uitgaande van de achtergrondconcentraties die gelden binnen de gemeente kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit voldoet aan de normen die gesteld zijn in de Wm. Uit de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN-kaart) van het RIVM volgt dat de huidige achtergrondconcentratie op de locatie Heers 28 en Westervelden 26 circa 18-20 microgram/m3 PM10 bedraagt, 10-12 microgram/m3 PM2,5 en 15-20 microgram/m3 NO2. De GCN-kaarten zijn weergegeven op de onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0009.png"

Grootschalige Concentratiekaart Nederland (PM10) met globale ligging planlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0010.png"

Grootschalige Concentratiekaart Nederland (PM2,5) met globale ligging planlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0011.png"

Grootschalige Concentratiekaart Nederland (NO2) met globale ligging planlocatie

Uit de huidige achtergrondconcentraties volgt dat geen sprake is van overschrijding van de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties PM10, PM2,5 en NO2. De situatie voldoet ruim aan de Wet milieubeheer en de EU-richtlijn luchtkwaliteit, maar ook de grenswaarde voor jaargemiddelde concentratie fijnstof die de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant stelt.

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.4 Bedrijven en Milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

Op basis van het vigerend bestemmingsplan is de planlocatie reeds als 'Wonen' bestemd. Met onderhavig planvoornemen blijft deze bestemming onveranderd. Een woonfunctie kent geen milieuzonering zoals bedoeld in de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Derhalve is ten gevolge van dit plan geen sprake van hinder en gevaar voor omliggende woningen.

Tevens dient te worden gekeken of de voorgenomen ontwikkeling de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven niet hindert. Voor de omliggende bedrijven is daarom de richtafstand en de afstand tot het plangebied beschouwd. In de wijdere omgeving is op circa 250 m ten westen van de planlocatie een conferentiecentrum gelegen. Dit bedrijf kan worden ingedeeld in de categorie 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra'. Daarvoor geldt een richtafstand van 10 m in het kader van geur en geluid. Op circa 25 m van het plangebied ligt een rundveehouderij. Voor een rundveehouderij geldt een richtafstand van 100 m in het kader van geur.

Adres   Functie   Richtafstand   Afstand tot plangebied  
Heers 13   Rundveehouderij   100 m   25 m  
Locht 117   Conferentiecentrum   10 m   250 m  

Aan de richtafstand van het conferentiecentrum wordt ruimschoots voldaan. Voor de rundveehouderij geldt dat niet kan worden voldaan aan de richtafstand. Op deze locatie is een rundveehouderij gevestigd met een vergunning uit 2004. Op 12 januari 2021 is voor deze veehouderij een nieuwe melding op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer ingediend. Het bedrijf ligt ingeklemd tussen verschillende bestaande burgerwoningen en heeft daarom slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Enkele van deze woningen liggen op een kortere afstand en zijn maatgevend voor de mogelijkheden voor de veehouderij. De voorgenomen plannen leiden daarmee niet tot een extra belemmering van het bestaande bedrijf, zie ook hoofdstuk 4.6 Geur.

Voor de ontwikkeling van de twee nieuwe woningen op de planlocatie dient wel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te worden geborgd. Gezien de ligging van de intensieve veehouderij of korte afstand van de planlocatie, wordt met name het aspect geurhinder als mogelijke belemmering voor een goed woon- en leefklimaat aangeduid. In hoofdstuk 4.6 Geur wordt nader toegelicht dat er ten aanzien van geurhinder geen belemmeringen zijn voor onderhavige ontwikkeling. Daarnaast is ook sprake van een richtafstand voor geluid en stof (beiden 30 m). De afstand tussen het bouwvlak van het bedrijf en de nieuwe woningen bedraagt meer dan 30 m, waardoor wordt voldaan aan de richtafstand. Daarnaast kan worden aangenomen dat de stofemissies en geluidbelasting beperkt zijn door de kleinschaligheid van het betreffende agrarische bedrijf.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op het risico dat een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0012.png"

Uitsnede risicokaart met ligging plangebied

Risicovolle inrichtingen (Bevi): Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied noch in de directe omgeving daarvan sprake is van een plaatsgebonden risicocontour 10-6 of een veiligheidsafstand tot een risicovolle inrichting. Verder geldt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van Bevi-bedrijven ligt.

Transport gevaarlijke stoffen (Bevt) en leidingen (Bevb): Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van wegen, spoor en/of buisleidingen ligt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen vindt in de gemeente Veldhoven plaats over de A2 en de A67. De woningen zijn niet gelegen binnen de 200 meter zone als opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het invloedsgebied is echter groter en bedraagt 4km.

In de voorliggende situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht waarbij de verantwoording dient in te gaan op de volgende onderdelen:

  • a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de betreffende weg, en
  • b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg een ramp voordoet.

Conform artikel 7 en 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) dient in te worden gegaan op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. Gelet op de ruime afstand tot de snelweg (circa 300 meter) en de toevoeging van slechts twee woningen kunnen een aantal standaard adviezen worden aangenomen:

  • Breng afsluitbare mechanise ventilatie aan in de woningen: Nieuwe bouwwerken (waaronder de nieuwe groepsaccommodatie) moeten voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Als de verblijfsgebouwen worden voorzien van mechanische ventilatie, dient deze conform artikel 3.31 van het Bouwbesluit uitgezet kunnen worden.
  • Pas de beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening toe: Het betreft een bestaand perceel, waarvan alleen de functie wijzigt. Aan de bereikbaarheid of bluswatervoorziening vinden geen aanpassingen plaats.
  • Pas risicocommunicatie toe: de gemeente Veldhoven sluit zich aan bij de landelijke risicocommunicatie.

In de omgeving van het plangebied liggen geen wegen die deel uitmaken van het Basisnet weg. Over de wegen in en rond het plangebied kunnen incidenteel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gezien de (zeer) lage vervoersintensiteit levert dit geen relevante risico's op.

In de wijde omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen, spoorwegen of waterwegen gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze aspecten hebben geen invloed op onderhavig plan.

Uit het bovenstaande volgt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de planontwikkeling. Een nadere toets aan het aspect externe veiligheid kan achterwege blijven.

4.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen in de hele gemeente. Voor niet vergunningplichtige veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting. Ter plaatse van geurgevoelige objecten dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat.

De bebouwingsconcentratie Heers kan conform de Wet geurhinder en veehouderij worden gezien als bebouwde kom, omdat kan worden voldaan aan de definitie 'het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijfsfunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven'. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom en geniet dus een hogere bescherming.

De gemeente Veldhoven heeft in de 'Gebiedsvisie t.b.v. de verordening geurhinder en veehouderij' voor de bebouwde kom een streefwaarde voor de achtergrondbelasting opgenomen van 10 ouE/m³. Dit leefklimaat kan als redelijk goed worden bestempeld. De gemeentelijke geurverordening stelt geen afwijkende geurnorm voor de voorgrondbelasting. Derhalve geldt ter plaatse een geurnorm van 3,0 ouE/m³ voor de voorgrondbelasting. Voor de dieren waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, geldt een vaste afstand van 100 meter binnen de bebouwde kom.

Aangezien de planlocatie momenteel al een woonbestemming heeft, zijn de bestaande bijgebouwen binnen de planlocatie momenteel al een geurgevoelig object. Op basis van de bestemming wonen is sprake van gebruik als woonfunctie. Daarom is menselijk verblijf gedurende een langere periode op een dag mogelijk. De woningen zijn echter nieuwe geurgevoelige objecten, waarvoor sprake dient te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast mag de ontwikkeling geen belemmering zijn voor de omliggende veehouderijen.

Woon- en leefklimaat

In de directe omgeving van het plangebied is slechts sprake van één agrarisch bedrijf, op Heers 13. De veehouderij is in het huidige bestemmingsplan voorzien van de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Op deze locatie is een rundveehouderij gevestigd met een vergunning uit 2004 (zie onderstaande tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0013.png"

Vergunning veehouderij Heers 13, Veldhoven (bron: bvb.brabant.nl)

Op 12 januari 2021 is voor de veehouderij aan Heers 13 evenwel een nieuwe melding op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer ingediend voor het houden van 5 zoogkoeien, 4 stuks vrouwelijk jongvee, 410 stuks legkippen, 3 eenden en 4 geiten. Voor een gedeelte van de vergunde dieren is bij ministeriële regeling een geuremissiefactor vastgesteld. Voor de dieren waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, geldt een vaste afstand van 100 meter binnen de bebouwde kom.

De geuremissie op de veehouderijlocatie Heers 13 bedraagt op basis van de destijds geldende omgevingsvergunning van 27 april 2004 2.136 ouE/s. In paragraaf 4.6.2 van de toelichting van het bestemmingsplan 'Heers tegenover nr. 15' is aangetoond dat voor het oprichten van een woning direct tegenover de planlocatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De achtergrondbelasting ter plekke van de naastgelegen locatie bedraagt 0 tot 4 ouE/m³. Daarnaast bedraagt de maximale voorgrondbelasting op deze woning 1,2 ouE/m³.

De achtergrondbelasting op onderhavige planlocatie bedraagt eveneens 0 tot 4 ouE/m³ . Met inachtneming van de berekening die is uitgevoerd op het naastgelegen perceel kan worden gesteld dat voor de onderhavige planlocatie eveneens sprake is van een voorgrondbelasting lager dan 3,0 ouE/m³.

Bovendien is op basis van de nieuwe melding van 12 januari 2021 slechts sprake van een geuremmissie van 216,1 ouE/s. De huidige gemelde geurbelasting naar de omgeving van deze veehouderij is derhalve nog lager dan waar vanuit is gegaan in de hierboven genoemde geurberekening. Omdat op basis van een geuremissie van 2.136 ouE/s al sprake was van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied, is dit zeker het geval nu de emissie slechts 216,1 ouE/s bedraagt.

Concluderend, omdat de op te richten woningen gelegen aan Heers 28 en Westervelden 26 op nóg grotere afstand van de veehouderij aan Heers 13 zijn gelegen én omdat in de directe omgeving geen andere veehouderijen aanwezig zijn, kan op basis van deze geurberekening worden geconcludeerd dat ook ter plaatse van Heers 28 en Westervelden 26 sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Ontwikkelingsmogelijheden

De voorgenomen ontwikkeling leidt daarnaast niet tot een extra belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende veehouderijen. De veehouderij aan de Heers 13 is de enige veehouderij in de omgeving van de planlocatie. De betreffende veehouderij ligt momenteel reeds ingeklemd tussen verschillende bestaande burgerwoningen en heeft daarom slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden.

Aangezien de bestaande woningen (Heers 11 en Heers 15) dichter bij de veehouderij aan de Heers 13 zijn gelegen (te weten 53 respectievelijk 55 meter) dan de te realiseren woningen aan Heers 28 en Westervelden 26 (80 meter) zijn deze bestaande woningen (Heers 11 en Heers 15) in het kader van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij op Heers 13. Deze bestaande burgerwoningen (Heers 11 en Heers 15) vormen derhalve de te toetsen objecten voor mogelijke agrarische ontwikkelingen van de locatie Heers 13, waarbij binnen deze burgerwoningen een goed woon- en leefklimaat dient te zijn geborgd.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderij zijn naast provinciale regelgeving met name afhankelijk van de landelijke geur wet- en regelgeving. Omdat de gemeente Veldhoven geen gemeentelijke geurverordening heeft opgesteld, gelden voor de veehouderij aan Heers 13 de wettelijke geurnormen en vaste afstanden voor het uitbreiden met dieren. Omdat de directe omgeving van de betreffende veehouderij moet worden aangemerkt als bebouwde kom, moet bij uitbreiding met dieren rekening worden gehouden met een minimale normafstand van 100 meter (bij dieren waarvoor vaste afstanden gelden, zoals koeien, jongvee) en de geurnorm van 3 ouE/m3 ter plaatse van de gevels van de dichtstbijzijnde woningen, te weten Heers 11 en Heers 15 (bij dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld, zoals vleesvee).

De afstand vanaf de bestaande stallen van Heers 13 tot de gevel van de maatgevende woningen (Heers 11 en Heers 15) bedraagt aanzienlijk minder dan de geldende minimale afstandsnorm van 100 meter. De bestaande veehouderij aan Heers 13 kan daarom in ieder geval met de geuremissie niet in noordelijke richting verder uitbreiden en daarmee dus ook niet richting het plangebied van de op te richten woningen aan Heers 28 en Westerveld 26.

Als bij eventuele toekomstige ontwikkelingen bij de veehouderij Heers 13 met bovenstaande rekening kan worden gehouden, bijvoorbeeld door een uitbreiding te realiseren aan de achterkant (zuidzijde) van het agrarische bouwblok waarbij de geldende geurnorm en vaste afstand ten opzichte van de omliggende woningen aantoonbaar kan worden gerespecteerd, kan de veehouderij mogelijk nog wel uitbreiden in dieren. De veehouderij zal dan echter wel tevens moeten voldoen aan de geldende provinciale regels. Omdat de veehouderij is gelegen binnen het gebied 'beperkingen veehouderij' en 'verbod uitbreiding veehouderij' zijn er relatief strenge regels van toepassing.

Een dergelijke uitbreiding (aan de achterzijde) zal geen verdere consequenties hebben voor het woon- en leefklimaat binnen het plangebied van de woningen aan Heers 28 en Westervelden 26. Daar zal de belasting altijd lager dan 3 ouE/m3 zijn. Deze woningen zijn immers op grotere afstand van de veehouderij gelegen dan de woningen aan Heers 11 en Heers 15, waar reeds een geurbelasting van maximaal 3 ouE/m3 is toegestaan. Daardoor is een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied geborgd.

Concluderend is uitbreiding van de veehouderij aan Heers 13 in noordelijke richting als gevolg van de situering ten op zichte van een tweetal bestaande woningen reeds niet mogelijk. In zuidelijke richting is een uitbreiding in dieren (onder regels en voorwaarden) nog wel denkbaar.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende veehouderijen en ter plekke van de op te richten woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig kader: De omgang met het archeologisch erfgoed is geregeld in de Erfgoedwet (2016). Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische resten, indien een bestemmingsplan dat voorschrijft. De gemeente heeft vanuit haar archeologiebeleid voorwaarden opgesteld ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed. Deze zijn in het bestemmingsplan weergegeven als een dubbelbestemming Waarde - Archeologie met daaraan gekoppelde ondergrenzen onderzoeksplicht.

De gemeente Veldhoven beschikt over een Archeologische beleidsadvieskaart van datum 10 maart 2014. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan bevinden zich/bevindt zich op de beleidsadvieskaart de categorieën 3 en 4 met archeologische (verwachtings)waarden, te weten:

  • categorie 3: gebied met een hoge archeologische waarde
  • categorie 4: gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde

Toetsing bestemmingsplan: De planlocatie is voor het grootste gedeelte aangeduid als 'categorie 4', waarbinnen een hoge archeologische verwachting geldt. De noordwestelijke punt van het plangebied heeft de aanduiding 'categorie 3', waarbinnen sprake is van een hoge archeologische waarde. Binnen beide categorieën is sprake van een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 centimeter en een verstoringsoppervlak van meer dan 250 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0014.png"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Veldhoven met ligging planlocatie

In het geldende bestemmingsplan 'Zandoerle en Heers-Westervelden' zijn voor het plangebied twee archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. Het geldende bestemmingsplan is vastgesteld in 2013 en onherroepelijk geworden in 2014. Het bestemmingsplan is gebaseerd op de archeologische beleidskaart uit 2008, die inmiddels niet meer wordt gehanteerd.

Het voornemen betreft de oprichting van twee woningen inclusief grondwerken en het oprichten van bijgebouwen. Het verstoringsoppervlak bedraagt meer dan 250 m² en de verstoringsdiepte zal meer bedragen dan 40 cm. Daarom is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Door ArcheoPro is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd (rapportnr. 19049, 3 juli 2019). Het rapport is tevens toegevoegd als Bijlage 7 bij dit bestemmingsplan. Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de bodem langs de west- en de zuidrand van het plangebied nog grotendeels intact is en dat hier vanaf ongeveer dertig centimeter beneden het maaiveld behoudenswaardige archeologische sporen aanwezig kunnen zijn. Op de overige delen van het plangebied is de bodem vanaf dit niveau echter een halve meter dieper verstoord. Dit betekent dat, in de zones waarin de voorgenomen nieuwbouw van twee woningen gepland is, de kans op de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische resten gering is. Voor deze delen van het plangebied wordt derhalve geen vervolgonderzoek geadviseerd. Voor de west- en zuidrand van het plangebied wordt geadviseerd om geen graafwerkzaamheden te verrichten die dieper reiken dan dertig centimeter beneden het huidige maaiveld.

Uit de resultaten van het archeologisch onderzoek is geconstateerd dat een groot gedeelte van het perceel reeds verstoord is. Wanneer wordt gebouwd ter plekke van de bestaande verstoringen, zal het bouwplan niet leiden tot nieuwe verstoringen. De bouwvlakken voor de nieuw te bouwen woningen liggen op een locatie, waar de bodem reeds verstoord is. Voor zover het de bouw van woningen binnen het bouwvlak betreft, vormt het aspect archeologie daarom geen belemmering voor het planvoornemen.

Om te voorkomen dat bij eventueel toekomstige bodemingrepen onverhoopt archeologische waarden zouden kunnen worden aangetast zonder dat het aspect archeologie wordt beschouwd, is de archeologische dubbelbestemming conform het geldend gemeentelijk archeologisch beleid op het perceel opgenomen. Voor bodemingrepen met een verstoringsoppervlak van meer dan 250 m2 en verstoringsdiepte van meer dan 40 cm blijft hiermee een onderzoeksplicht van toepassing.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggend bestemmingsplan.

4.7.2 Cultuurhistorie

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden. Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische landschappen en archeologische waarden van een gebied.

De ontwikkeling leidt niet tot een aantasting van de bestaande verkavelingsstructuur. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Met het voornemen worden de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied niet aangetast. Op de onderstaande kaart, die onderdeel uitmaakt van het uitgevoerde archeologisch onderzoek (Bijlage 7), is te zien dat in de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorische monumenten liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0015.png"

Uitsnede kaart cultuurhistorische elementen met ligging planlocatie

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.8 Water

4.8.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan 'hydrologisch neutraal' ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

4.8.2 Beleid

Provinciaal Milieu- en Waterplan: In het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) is te lezen hoe de provincie Noord-Brabant de komende jaren gaat werken aan een veilig en gezond milieu. Het doel is een goed, veilig en gezond woon- en vestigingsklimaat voor huidige en toekomstige bewoners en bedrijven creëren, met behoud van voldoende natuurlijke hulpbronnen voor toekomstige generaties. Binnen het plangebied zijn geen specifieke thema's uit het PMWP aan de orde.

Waterbeheerplan: Het waterschap de Dommel heeft een waterbeheerplan opgesteld waarin de beleidsdoelen voor de periode 2016-2021 zijn beschreven. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan.

In het waterbeheerplan De Dommel worden de volgende thema’s behandeld:

  • droge voeten: versterken waterkeringen en aanleggen waterbergingsgebieden;
  • voldoende water: adequate en duurzame watervoorziening met gewenste grond- en
  • oppervlakteregime;
  • schoon water: schoon afvalwater voor duurzaam gebruik;
  • natuurlijk water: een ecologisch gezond watersysteem, cf de Europese Kaderrichtlijn
  • Water en Natura2000;
  • mooi water: bijdragen aan de sociale, cultuurhistorische, esthetische en
  • belevingswaarde van water.

De ruimtelijk relevante aspecten uit de waterbeheerplannen zijn opgenomen in het provinciale milieu- en waterplan en in de Verordening ruimte. Vanuit de waterschappen wordt aandacht geschonken aan de rol van water bij nieuwe ontwikkelingen. De trits vasthouden-bergen-afvoeren is hierbij leidend. Daarnaast is de door het waterschap opgestelde handreiking ‘hydrologisch neutraal ontwikkelen’ nog steeds van toepassing, die ingaat op de rol van water bij een toename van verstening. De uitgangssituatie van het watersysteem mag door de ruimtelijke ingreep niet verslechteren. Daarnaast moeten de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren zoveel mogelijk benut worden.

Waterbeheerders dienen in een vroeg stadium bij het proces betrokken te worden, zodat kennis kan worden aangereikt over het watersysteem en mee kan worden gedacht over de ruimtelijke planvorming.

Keur Waterschap De Dommel 2015: Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en -kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. In de Keur staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Op 26 februari 2015 heeft het waterschap de nieuwe Keur vastgesteld, die op 1 maart 2015 inwerking is getreden. Deze keur is in samenwerking tussen de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel tot stand gekomen, waardoor nu sprake is van een uniforme Keur.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater: De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 Maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2015-2019 gemeente Veldhoven: Het waterbeleid van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2019). De term Verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.

Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Ambitie gemeente afvoer van hemelwater: Als het regent in de gemeente Veldhoven verdwijnt het meeste hemelwater in de riolering. Door verandering van het klimaat wordt het bestaande rioolstelsel ook steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond)wateroverlast toe. Om droge voeten te houden wordt ruimte gecreëerd in het groen en/of oppervlaktewater. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren. In openbaar gebied komt dit tot uiting door hemelwatervoorzieningen in groenstroken die geschikt zijn gemaakt voor de opvang van overtollig hemelwater en aanpassing van waterpartijen. De eigenaar draagt een steentje bij door op eigen terrein voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater en/of opvang van overtollig grondwater. De gemeente ziet hierbij toe op een doelmatige invulling van de hemelwateropgave.

Hydrologisch neutraal bouwen: Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.

Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw: Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwater verwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen wordt de eigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • Vuilwater en schoon hemelwater worden gescheiden aangeboden op de perceelgrens;
  • De gemeente hanteert voor de toename van het verhardoppervlak van 250 m2 tot 2000 m2  een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Boven de 2000 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel;
  • Voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • Leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer e.d.) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • Wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen.
  • Bij het indienen van de omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.
4.8.3 Gevolgen waterhuishouding toekomstige situatie

Compensatie: De binnen het plangebied gelegen gronden zijn reeds bestemd als 'Wonen'. Ondanks de vigerende woonbestemming, is er geen woning toegestaan. In de huidige situatie zijn op het terrein drie bijgebouwen aanwezig van circa 145 m², 90 m² en 50 m². Verder is een groot gedeelte van het perceel is verhard, onder andere vanwege de aanwezigheid van een volledig verharde tennisbaan van circa 600 m². Vanwege de huidige woonbestemming is planologisch een volledige verharding van het perceel mogelijk.

Indien de bebouwings-/ verhardingstoename op een locatie minder dan 2.000 m2 bedraagt wordt er door het waterschap (op basis van de Keur) geen extra compensatie verreist. Indien de verhardingstoename minder dan 250 m2 bedraagt wordt er ook door de gemeente geen compensatie vereist.

Gelet op de huidige, aanwezige verharding, kan worden gesteld dat met het voornemen geen sprake is van een verhardingstoename, maar zelfs van een verhardingsafname. De bestaande bijgebouwen, verharde tennisbaan en overige oppervlakteverhardingen worden verwijderd. Deze maken plaats voor twee nieuwe woningen met bijbehorende bijgebouwen. Daarbij is geen sprake van een toename aan verharding. Bovendien blijft met het planvoornemen de bestemming 'Wonen' van kracht. Hiermee is ten opzichte van de huidige situatie geen sprake van een toename van de mogelijkheid om verhard oppervlak aan te brengen. Er is daarom geen sprake van een compensatieplicht.

  Huidige situatie   Toekomstige situatie  
Terrein verharding   - 295 m2 bebouwing;
- 1.350 m2 verharding, waaronder een tennisbaan van 600 m2
- verharding planologisch mogelijk op het gehele perceel  
- 800 m2 bebouwing;
- 600 m2 verharding;
- verharding planologisch mogelijk op het gehele perceel met uitzondering van de landschappelijke inpassing;  
Onverhard terrein   - ca. 2.155 m2, waaronder een paardenbak van ca. 250 m2; planologisch kan het gehele terrein momenteel echter worden verhard.   - ca. 2.400 m2; ; locatie wordt grotendeels ingericht als tuin, vanwege de voorwaardelijke verplichting i.h.k.v. landschappelijke inpassing is in de nieuwe situatie in elk geval sprake van een onverhard terrein van min. 800 m2  
Totaal   3.800 m2   3.800 m2  

Voor de locatie is de checklist van het waterschap ingevuld, zie de onderstaande tabel. De checklist leidt niet tot aanvullende eisen en of nadere uitwerking van het plan.

Checklist Watersysteem  
Hoofdwatergang cq open water   Nee  
Zijwatergang   Nee  
Keurgebied binnen plangebied?   Nee  
Binnen 25-100 jaarszone?   Nee  
Binnen boringsvrije zone?   Nee  
Ecologische verbindingszone?   Nee  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   Nee  
Attentiegebied EHS   Nee  
Rioolwatertransportleiding   Nee  
Waterschap gemaal   Nee  
Verdachte/verontreinigde locaties?   Nee  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Ja  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid   Nee  

Afvoer hemelwater - infiltratie: Binnen het projectgebied wordt het hemelwater afgekoppeld van het vuilwaterrioolstelsel. Op een drukrioolsysteem mag alleen vuilwater worden geloosd en het regenwater dient in het plangebied te worden opgevangen. Dit betekent dat het schone hemelwater niet wordt afgevoerd naar de RWZI (rioolwaterzuiveringsinstallatie) Eindhoven, maar wordt geïnfiltreerd in de grond. Enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd in de bodem.

De locatie is op de provinciale kwel- en infiltratiekaart aangeduid als infiltratiegebied (bron: kaartbank.brabant.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0016.png"

Kwel-infiltratiekaart (bron: kaartbank.brabant.nl)

Het schoon hemelwater in het plangebied zal worden afgekoppeld van het riool en zal gedurende het grootste deel van het jaar vertraagd infiltreren in de bodem. Het plangebied biedt hiervoor ruimschoots de ruimte en de lokale bodemkundig/hydrologische gesteldheid is geschikt voor de benodigde infiltratie.

Afvoer vuilwater - riolering: In de beoogde situatie wordt het huishoudelijk afvalwater van de nieuwe woningen middels een nieuwe aansluiting aangesloten op het bestaande riool.

Duurzaam waterbeheer: Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit nietuitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van lood of asfalt etc.). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (DuBomaatregelen) voor in het te infiltreren water.

Vooroverleg waterschap: Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het regulier vooroverleg aan het waterschap toegezonden. Door de afname van verhard oppervlak is het plan van gering waterhuishoudkundig belang. Het waterschap heeft derhalve te kennen geven per brief dd. 7 december 2020 in te kunnen stemmen met het bestemmingsplan.

Wel merkt het waterschap op dat bij een eventuele toekomstige toename van verharding tussen 250 m2 en 2.000 m2 het gemeentelijk waterbeleid leidend is en in voorkomend geval een compensatie van 42 mm/m2 berging wordt vereist.

4.8.4 Conclusie

Met onderhavige ruimtelijke ontwikkeling, vindt geen verhardingstoename plaats. Realisatie van onderhavig plan leidt niet tot negatieve effecten op de aspecten met betrekking tot de waterhuishouding. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

4.9 Flora en fauna

Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de geldende natuurwetgeving. Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden, is door Staro B.V. een quickscan flora en fauna uitgevoerd (rapportnr. P19-0230, augustus 2019). Het onderzoek richt zich op beschermde gebieden en beschermde soorten. Hieronder zijn de conclusies van dit rapport weergegeven. Het rapport is tevens bijgevoegd als Bijlage 5 bij deze toelichting.

4.9.1 Beschermde gebieden

Het plangebied ligt op ca. 280 meter afstand van Natura 2000-gebied 'Run'. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige habitat uit een Natura 2000 gebied bevindt zich echter op ca. 2.5 km.

De hoogste bestuursrechter (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) heeft op 29 mei 2019 (zie: AbRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604) beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura2000-gebieden.

Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw, de aanleg van infrastructuur (o.a. vaar-, spoor-, en autowegen), de bouw van nieuwe bedrijven en agrarische activiteiten die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden.

Voor het plan dient daarom te worden aangegeven wat de directe gevolgen zijn van het plan op omliggende natuurgebieden. Het voornemen bestaat uit het bouwrijp maken van de gronden en de oprichting van twee woningen inclusief bijgebouwen. Aangezien gasloos gebouwd zal worden, is na de ingebruikname van de woningen is geen sprake meer stikstofemissie. In de huidige situatie is een paardenbak, inclusief twee hobbymatig gehouden paarden aanwezig. De paardenbak zal worden verwijderd. Daarmee is in de eindsituatie per saldo sprake van een positief effect op omliggende Natura2000-gebieden. Gezien de relatief kleinschalige aard van de werkzaamheden in de realisatiefase, is het uitgesloten dat negatieve effecten ontstaan op Natura2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen plannen.

De voorgenomen plannen hebben door de relatief kleinschalige aard van de werkzaamheden geen (significant) negatief effect op de kernkwaliteiten van het NNB.

4.9.2 Beschermde soorten

In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Het is uit te sluiten dat in het plangebied beschermde flora, vlinders, libellen, kevers, weekdieren, vissen en reptielen voorkomen. Wel geldt voor alle aanwezige soorten in het plangebied de algemene zorgplicht, zie §1.3 van het ecologisch rapport. In de tabel op pagina 23 van het rapport is een overzicht opgenomen van de mogelijk aanwezige en aangetroffen beschermde soorten in de omgeving van het plangebied.

Soorten van paragraaf 3.1 van de Wet natuurbescherming: Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vogels, de voorgenomen werkzaamheden hebben hierop hooguit tijdelijk een negatief effect. In de omgeving is tijdens de sloop en nieuwbouw voldoende geschikt foerageergebied voor vogels aanwezig. Het kappen en snoeien van bomen en struiken dient te worden uitgevoerd buiten het broedseizoen van vogels en wanneer geen broedgeval aanwezig is. De drie gebouwen in het plangebied zijn mogelijk geschikt voor huismus en gierzwaluw. Het nest van huismus en gierzwaluw is jaarrond beschermd. Voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden dient daarom nader onderzoek te worden gedaan. Het onderzoek naar huismus dient te worden uitgevoerd tussen 1 april en 20 juni. Onderzoek naar gierzwaluwen dient te worden uitgevoerd in de periode van 1 juni tot 15 juli.

Boerenzwaluw maakt gebruik van de paardenschuur, indien uit nader onderzoek blijkt dat deze schuur niet gebruikt wordt door huismus, gierzwaluw of vleermuis, kan het pas gesloopt worden na de broedperiode van boerenzwaluw en wanneer alle jongen zijn uitgevlogen. Bij het ontwerp van de nieuwe woningen en bijgebouwen kunnen nestgelegenheden voor boerenzwaluw worden toegevoegd.

Soorten van paragraaf 3.2 van de Wet natuurbescherming: Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen, de voorgenomen werkzaamheden hebben hierop hooguit tijdelijk een negatief effect. In de omgeving is tijdens de sloop en nieuwbouw voldoende geschikt foerageergebied voor vleermuizen aanwezig. Essentiële vliegroutes zijn niet aanwezig in het plangebied. In grote loofbomen kunnen holtes zitten die door vleermuizen kunnen worden gebruikt als verblijfplaats. Deze verblijfplaatsen zijn jaarrond beschermd. Voorafgaand aan de kap van grotere bomen dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd. De drie gebouwen in het plangebied zijn mogelijk geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, voorafgaand aan sloopwerkzaamheden dient nader onderzoek naar vleermuizen te worden gedaan. Onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen (in bomen en gebouwen) dient te worden uitgevoerd gedurende de periode 15 mei tot en met eind september.

Soorten van paragraaf 3.3 van de Wet natuurbescherming: Voor algemene en niet-kritische amfibieën is het plangebied geschikt als voortplantingshabitat (vijver) en als land- en overwinteringshabitat ((ingegraven)onder en tussen de struikachtige vegetatie). Voor bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander geldt in provincie Noord-Brabant een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Voor Alpenwatersalamander geldt deze vrijstelling niet. Bij graafwerkzaamheden dient te worden gewerkt buiten de overwinteringsperiode van deze soort. Dit houdt in dat graafwerkzaamheden op plekken onder struiken alleen kunnen plaatsvinden in de periode maart t/m september. Voorafgaand aan deze periode kan de opgaande vegetatie worden verwijderd. Het verwijderen van de vijver moet worden uitgevoerd buiten de voortplantingsperiode van Alpenwatersalamander. Dit betekent dat het dempen van de vijver alleen buiten de voortplantingsperiode mag worden uitgevoerd van 1 oktober tot 1 half februari.

Het plangebied is voor algemene (spits)muizensoorten, egel, eekhoorn, konijn, bunzing, steenmarter en wezel geschikt als foerageergebied en als verblijfplaats. De voorgenomen werkzaamheden hebben hierop hooguit tijdelijk een negatief effect. In de omgeving is tijdens de sloop en nieuwbouw voldoende geschikt foerageergebied voor grondgebonden zoogdieren aanwezig.

Verblijfplaatsen tussen en onder de vegetatie van algemene (spits)muizen-soorten, egel, konijn, bunzing, steenmarter en wezel worden bij de werkzaamheden mogelijk vernietigd. Verblijfplaatsen van algemene (spits)muizen, egel, bunzing, steenmarter en wezel in of onder het tuinhuisje worden bij de sloop mogelijk vernietigd. Voor algemene (spits)muizen-soorten, egel en konijn geldt in provincie Noord-Brabant een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.

Voor bunzing, steenmarter en wezel geldt deze vrijstelling niet en moet gewerkt worden buiten de kraamtijd, de kwetsbare periode. Dit betekent dat het verwijderen van de dichte vegetatie en het slopen van het tuinhuisje kunnen plaatsvinden tussen 1 september en 15 maart. Voorafgaand aan de sloop van het tuinhuisje dient een nestkast voor marters te worden geplaatst op een rustige plaats binnen het plangebied.

Voor eekhoorn geldt deze vrijstelling ook niet, en geldt dat verblijfplaatsen niet mogen worden vernietigd indien ze in gebruik zijn tijdens de winterperiode en de voortplantingsperiode. Aaneengesloten loopt deze periode van 1 december tot 30 augustus. Bomen moeten voor de kap worden gecontroleerd op de aanwezigheid van eekhoornnesten.

4.9.3 Advies en aanbevelingen

Geconcludeerd kan worden dat overtreding van de Wet natuurbescherming bij uitvoering van de voorgenomen plannen kan worden voorkomen door de volgende maatregelen te nemen:

  • 1. Bomen en struiken worden gesnoeid en gekapt buiten het broedseizoen van vogels, wanneer geen broedgeval aanwezig is.
  • 2. Voorafgaand aan de kap van grotere bomen wordt gecontroleerd op aanwezigheid van eekhoornnesten; in de periode 1 december tot 30 augustus mogen de nesten namelijk niet worden vernietigd.
  • 3. De paardenschuur gesloopt wordt (afhankelijk van nader onderzoek) buiten de broedperiode van boerenzwaluw, wanneer alle jongen zijn uitgevlogen.
  • 4. Nader onderzoek wordt uitgevoerd naar verblijfplaatsen van huismus, gierzwaluw en vleermuis (in bomen en gebouwen).
  • 5. Graafwerkzaamheden onder struiken wordt uitgevoerd in de actieve periode van Alpenwatersalamander maart t/m september.
  • 6. Het verwijderen van de vijver wordt uitgevoerd tussen 1 oktober tot 1 half februari in verband met de voortplantingsperiode van Alpenwatersalamander.
  • 7. Het verwijderen van dichte vegetatie wordt uitgevoerd tussen 1 september en 15 maart in verband met de kraamtijd van bunzing, steenmarter en wezel.
  • 8. Voorafgaand aan de sloop van het tuinhuisje dient een nestkast voor marters te worden geplaatst op een rustige plaats binnen het plangebied.
4.9.4 Vervolgonderzoek vleermuizen, huismuis en gierzwaluw

Naar aanleiding van de bovenstaande aanbevelingen is door Staro B.V. een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen, huismus en gierzwaluw (rapportnr. P19-0330, d.d. 2 juli 2020, zie Bijlage 6). Uit het vervolgonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Vleermuizen:

Foerageergebied: Gedurende het onderzoek zijn er ongeveer tien gewone dwergvleermuizen en twee laatvliegers foeragerend waargenomen binnen en rondom het plangebied. In het plangebied en de omgeving blijft voldoende foerageergebied aanwezig. De voorgenomen plannen hebben zodoende geen invloed op foerageergebied van bovengenoemde soorten.

Verblijfplaatsen: Tijdens het najaarsonderzoek is er een zomerverblijfplaats van de gewone grootoorvleermuis waargenomen in de schuur ten noorden van het plangebied. Hiervoor zijn in het najaar vier vleermuiskasten (VK WS 08 Vleermuizenkast) aan bomen binnen het plangebied opgehangen. De schuur is na het najaarsonderzoek van 2019 weggehaald. De zomerverblijfplaats van de gewone grootoorvleermuis is niet meer aanwezig (zie rapport, Bijlage 6).

Vliegroutes: Er zijn binnen het plangebied geen vliegroutes van vleermuizen aangetroffen. De geplande werkzaamheden hebben derhalve geen negatief effect op vliegroutes van vleermuizen.

Gierzwaluwen: In het plangebied zijn geen nestlocaties vastgesteld van gierzwaluwen. De voorgenomen werkzaamheden zullen geen vernietiging van gierzwaluwnesten tot gevolg hebben.

Huismussen: In het plangebied zijn geen nestlocaties vastgesteld van huismussen. De voorgenomen werkzaamheden zullen geen vernietiging van huismusnesten tot gevolg hebben. In de tuin van de woning zijn geen huismussen waargenomen. Het mogelijk verwijderen van de vegetatie in het plangebied zal geen significant effect hebben op het verloren gaan van habitat voor de huismus.

4.9.5 Uitvoerbaarheid bestemmingsplan

Het plan zal niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, mits de bovenstaande adviezen en aanbevelingen in acht worden genomen. Met inachtneming van de door de ecoloog opgestelde conclusies en aanbevelingen, kan worden gesteld dat sprake is van een uitvoerbaar planvoornemen. Met het vaststellen van het bestemmingsplan wordt geen nieuwe activiteit mogelijk gemaakt waarbij sprake is van negatieve effecten op flora, fauna en beschermde gebieden.

Bij realisering van de nieuwe bebouwing zal aandacht worden besteed aan natuurinclusief bouwen, zodat bijgedragen wordt versterking van de lokale biodiversiteit en natuurwaarden.

Uit het bovenstaande kan worden opgemaakt dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Beide woningen zullen met een individuele uitrit aan de noordzijde van de woning worden ontsloten op de weg Westervelden. De ontsluiting en bereikbaarheid van de woningen is daarmee gegarandeerd. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de verkeersveiligheid en de verkeerssituatie ter plaatse.

Nieuwe woningen zorgen voor een toename van het verkeer. Voor de ontwikkelingen in het plangebied is deze verkeersgeneratie bepaald aan de hand van kencijfers uit CROW publicatie 381. Hierbij geldt gebiedsomschrijving zoals ook bij de berekening van de parkeervraag is toegepast.

Voor de realisering van twee vrijstaande grondgebonden woningen in 'rest bebouwde kom' 'sterk stedelijk gebied' geldt een verkeersgeneratie van 8,2 mvt/etmaal. De voorgestane ontwikkeling leidt in totaal dus tot een verkeersgeneratie van 16,4 mvt/etmaal.

Deze verkeersgeneratie is dusdanig beperkt dat deze geen invloed heeft op de verkeersafwikkeling op de wegen rondom de ontwikkeling.

4.10.2 Parkeren

Elke individuele ontwikkeling in de gemeente Veldhoven moet voorzien in haar eigen parkeerbehoefte. Om de parkeerbehoefte te bepalen, worden de meest actuele parkeerrichtlijnen van de stichting CROW gehanteerd. Voor deze ontwikkeling is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381. Er wordt gebruik gemaakt van de parkeernorm voor vrijstaande koopwoningen in 'rest bebouwde kom' in sterk-stedelijk gebied. Er geldt dan een gemiddelde parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per woning. Bij elke woning is op eigen terrein voldoende ruimte aanwezig voor drie opstelplekken. Hiermee kan worden voldaan aan de minimale parkeernorm.

Om te borgen dat ook daadwerkelijk in de benodigde parkeerbehoefte wordt voorzien, is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze verplichting bepaalt dat bij het bouwen en wijzigen van het bestaande gebruik, zoals toegestaan op grond van de geldende bestemmingen, voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid en dat deze parkeergelegenheid in stand moet worden gehouden.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.11 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt. Het aspect leidingen vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.12 Milieueffectrapportage

Zoals uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voortvloeit, dient in de toelichting bij het bestemmingsplan gemotiveerd te worden in welke mate rekening is gehouden met diverse ruimtelijke belangen. In artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro wordt verwezen naar enkele milieuaspecten die in de toelichting terug dienen te komen. Daarbij wordt eveneens verwezen naar de milieueffectrapportage (m.e.r.). Dit is een wettelijk instrument dat als doel heeft milieuaspecten volwaardig te betrekking in de ruimtelijke afweging die gemaakt wordt ten behoeve ruimtelijke plannen en besluiten. Er zijn in beginsel drie afzonderlijke situaties die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht bij een bestemmingsplan:

  • a. Er is een passende beoordeling nodig in het kader van de Wet natuurbescherming;
  • b. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 3 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportrage;
  • c. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 4 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van he Besluit milieueffectrapportage.

Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D valt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet dan ook een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Beoordeling plan

In dit geval is geen passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

1. Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee woningen binnen een bestaand woonperceel. Voor een dergelijke activiteit is activiteit D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r. het meest relevant. Het gaat daarbij om de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Gelet op het aantal woningen, is deze activiteit niet aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Bovendien zou een milieueffectrapportage verplicht zijn in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Het planvoornemen valt ver onder de drempelwaarde van 2.000 woningen en de oppervlakte van het plangebied blijft ver beneden de 100 ha.

2. Ligging binnen een gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een 'gevoelig gebied'. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een 'gevoelig gebied' zoals gedefinieerd in het Besluit m.e.r. In de hoofdstukken 3, 4 en 5 van de toelichting is reeds aangegeven dat het plan gelet op de aard, omvang en ligging geen negatieve effecten heeft ten opzichte van dergelijke gevoelige gebieden.

3. Belangrijke milieugevolgen

In Hoofdstuk 4 van deze toelichting zijn verschillende milieuaspecten afgewogen. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan geen negatieve effecten heeft ten aanzien van deze aspecten.

Conclusie met betrekking tot het plangebied:  Gelet op de hierboven beschreven beoordeling is het niet nodig een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.13 Obstakelvrije zones vliegveld

Op grond van het Luchthavenbesluit Eindhoven ligt rond Vliegbasis Eindhoven (Eindhoven Airport) een beperkingengebied, waar beperkingen gelden voor het oprichten van bebouwing en/of het gebruik van de gronden. Het beperkingengebied bestaat uit zones met bouwhoogtebeperkingen (ten behoeve van de veiligheid van het vliegverkeer en de ongestoorde werking van radarapparatuur), zones waar beperkingen gelden vanwege luchtvaartverkeerslawaai en een zone waar beperkingen gelden voor bestemmingen met een vogelaantrekkende werking.

De maximaal toelaatbare bouwhoogtes en de ligging en omvang van de gebieden met een bouwhoogtebeperking worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbaan en berusten op internationaal vastgelegde afspraken. Het is voor de vliegveiligheid van belang dat binnen de obstakelvrije vlakken de maximaal toelaatbare hoogtes niet worden overschreden. De obstakelvrije vlakken worden gevormd door de funnel en de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS).

Funnel: De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte oploopt tot 45 m. De toegestane bouwhoogte geldt ten opzichte van de hoogte van de landingsdrempel - in het geval van Vliegbasis Eindhoven 22,4 m + NAP. In het gebied van de funnel mogen geen objecten worden opgericht die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte. Het plangebied is niet gelegen binnen een funnel.

IHCS: Het obstakelbeheergebied van de IHCS sluit aan op de funnel. De IHCS bestaat uit een horizontaal vlak, dat gelegen is op een hoogte van 65 m + NAP, met aansluitend daarop een conisch vlak, waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5% tot een hoogte van 166 m +NAP. Het plangebied ligt binnen het obstakelbeheergebied van de ICHS en valt volledig binnen het horizontale vlak (hoogte 65 m + NAP). Binnen dit vlak mogen geen objecten worden gerealiseerd die hoger zijn dan de maximaal toegestane hoogte van 65 m+ NAP.

Het plangebied ligt op een hoogte van circa 23 m +NAP, wat betekent dat bebouwing tot een hoogte van 40 meter overal in het plangebied toelaatbaar is. Hoewel voorliggend bestemmingsplan dergelijke hoge bebouwing niet mogelijk maakt, is voor de IHCS een gebiedsaanduiding opgenomen op de verbeelding. Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone- IHCS' geldt in aanvulling op hetgeen elders in de planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 m+NAP.

ILS: Het vliegveld beschikt over een Instrument Landing System (ILS). Het ILS is bedoeld voor het nauwkeurig naderen van het vliegveld door vliegverkeer, ook onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS is het noodzakelijk dat in een gebied, het verstoringsgebied, rondom de start- en landingsbaan geen verstoring optreedt. Dit gebied bestaat uit meerdere vlakken met daarbij behorende hoogtes, zowel horizontaal als oplopend. Het is derhalve van belang dat, in onderhavig bestemmingsplan, wordt voorkomen dat een object wordt opgericht in de genoemde zones. Nabij het plangebied bedraagt de verstoringshoogte ca 35 meter + NAP.

In onderstaande figuur is de ILS van Eindhoven Airport weergegeven. De planlocatie is gelegen buiten de vrijwaringszone voor het ILS. Daarom zijn geen nadere bouwregels opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00138-0401_0017.png"

Luchthavenbesluit Luchthaven Eindhoven: Ligging ILS-verstoringsgebied

Vogelbeperkingengebied: Het plangebied ligt binnen het vogelbeperkingengebied van Vliegbasis Eindhoven. Binnen het vogelbeperkingengebied geldt op grond van artikel 3.2.3 van het Luchthavenbesluit Eindhoven een verbod voor vogelaantrekkende functies, zoals oppervlaktewateren groter dan drie hectare, vishouderijen met extramurale bassins en extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal. Dergelijke functies komen niet voor in het plangebied.

Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe objecten met dergelijke bouwhoogte toegestaan. Het plan leidt niet tot bouwmogelijkheden hoger dan de door de IHCS- en ILS-verstoringsgebieden voorgeschreven bouwhoogtebeperkingen. Het Luchthavenbesluit Luchthaven Eindhoven vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.14 Radarverstoringsgebied

Als gevolg van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de gemeente Veldhoven gelegen onder het radarverstoringsgebied van een radar op de vliegbasis van Woensdrecht. Deze zone is vastgelegd om te voorkomen dat hoge gebouwen en/of bouwwerken het functioneren van de radar van het vliegveld verstoren. De zone betreft een cirkel met een straal van 75 kilometer, gemeten vanaf de positie van de radar. Deze cirkel bestaat uit een kern met een straal van 15 kilometer met een maximale bouwhoogte voor bouwwerken (in het algemeen) en daaromheen een ring die doorloopt tot 75 kilometer van de radar met een maximale bouwhoogte voor (alleen) windturbines.

De planlocatie is gelegen op een afstand van circa 70 kilometer van het radarstation van vliegbasis Woensdrecht en circa 35 kilometer van het radarstation van vliegbasis Volkel. Er gelden derhalve geen hoogtebeperkingen voor gebouwen binnen de planlocatie. Voor oprichting van windturbines geldt een hoogtebeperking van maximaal 113 meter boven NAP.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in de oprichting van grootschalige windturbines. Voor het radarverstoringsgebied is in dit bestemmingsplan dan ook geen specifieke regeling opgenomen.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) wordt voorgeschreven dat tegelijk met het vaststellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld moet worden voor het plangebied of delen ervan, tenzij:

  • het kostenverhaal anderszins verzekerd is;
  • er geen noodzaak tot het stellen van locatie-eisen of eisen aan type woningbouw is;
  • er geen noodzaak is voor het bepalen van een tijdvak of fasering.

In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Onder een bouwplan wordt onder andere verstaan de bouw van één of meerdere woningen. Wijziging van het gebruik van een bestaand gebouw kan dan ook niet worden aangemerkt als een bouwplan.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft een 'bouwplan'. Omdat er een anterieure overeenkomst is afgesloten met de initiatiefnemer, is het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' en hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden. Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.

5.2 Procedure

5.2.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Daarom is het concept ontwerp toegezonden aan de provincie Noord-Brabant, het waterschap De Dommel, de Gasunie, Rijkswaterstaat en de Veiligheidsregio.

Rijkswaterstaat en de Veiligheidsregio hebbebn niet gereageerd. De Gasunie heeft laten weten geen aan- of opmerkingen te hebben op het voorontwerp bestemmingsplan.

Het waterschap heeft laten weten in te kunnen stemmen met het bestemmingsplan. Het verhard oppervlak neemt af en hemelwater zal lokaal infiltreren. Wel wordt er op geattendeerd dat bij een eventuele toekomstige toename van verharding tussen 250 m2 en 2.000 m2 het gemeentelijk waterbeleid leidend is.

Dit is volledigheidshalve in aan de waterparagraaf in de toelichting van het ontwerp bestemmingsplan toegevoegd.

De provincie heeft in haar reactie van 17 december 2020 laten weten dat de beoogde locatie voor de realisatie van twee ruimte-voor-ruimte woningen een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie betreft.

Volgens de provincie ontbreken echter nog de noodzakelijke ruimte-voor-ruimte titels, waardoor vooralsnog niet wordt voldaan aan de provinciale voorwaarden uit de InterimOmgevingsverordening, artikel 3.80 lid 2 en lid 3. Er dient immers sprake te zijn van aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst.

De betreffende Ruimte-voor-ruimte titels waren wel degelijk reeds aangekocht. Het bijbehorende door de provincie goedgekeurde dossier is geactualiseerd en als Bijlage 3 bij de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen.

Daarnaast verzoekt de provincie om in de planregels een voorwaardelijk gebruiksbepaling op te nemen, die is gekoppeld aan het gebruik van de woningen. Hiermee wordt de realisatie en instandhouding van de voorgenomen landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in het bijgevoegde landschapsplan (Bijlage 1 bij de regels) nader geborgd en is het plan in overeenstemming met artikel 3.9 van de InterimOmgevingsverordening.

Volledigheidshalve is in het ontwerp bestemmingsplan, overeenkomstig het verzoek van de provincie, een voorwaardelijke verplichting toegevoegd aan de gebruiksbepalingen in de regels (artikel 3.4.3).

5.2.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Heers 28, Westervelden 26' is op woensdag 14 april 2021 bekendgemaakt via een publicatie in de Staatscourant en het Gemeentenieuws in het Veldhovens Weekblad.

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft vervolgens op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht vanaf vrijdag 16 april 2021 gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Tijdens de termijn van terinzagelegging zijn in totaal twee zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen hebben na beoordeling niet geleid tot inhoudelijke aanpassingen in het bestemmingsplan. Wel is in paragraaf 4.6 van de toelichting het aspect 'geur' nader verduidelijkt.

In de als Bijlage 9 bij de toelichting opgenomen Notitie van beantwoording zienswijzen zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord.

5.2.3 Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 5 oktober 2021 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij interpretatie van het plan.

6.2 Verbeelding

6.2.1 Algemeen

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen.

Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.

6.2.2 Verbeelding voorliggend plan

In voorliggend bestemmingsplan is één enkelbestemming opgenomen, namelijk de bestemming 'Wonen - Vrijstaand'.

Voor de archeologische dubbelbestemming is aangesloten bij het recente gemeentelijk beleid met betrekking tot de bescherming van archeologische waarden.

Daarnaast is ter plekke van de voorziene woningen de aanduiding 'Bouwvlak' opgenomen. Binnen de bouwvlakken is de aanduiding 'maatvoering' opgenomen, op basis waarvan een maximale bouwhoogte van 8,5 meter en maximale goothoogte van 3,5 meter zijn toegestaan.

Tevens is de aanduiding 'bijgebouwen' in het bestemmingsplan opgenomen, waarbinnen bijgebouwen bij de woningen mogen worden opgericht.

6.3 Regels

6.3.1 Algemeen

De regels zijn standaard als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en een bepaling over de wijze van meten; deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als toetsingskader voor de overige regels.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen.
  • Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de antidubbeltelbepaling en algemene regels ten aanzien van omgevingsvergunningen en gebiedsaanduidingen.
  • Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de slotregels met daarin de titel van het
  • bestemmingsplan.

De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Vervolgens wordt in de bouwregels aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen.

Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven wat als gebruik in strijd met de bestemming moet worden gezien. Om te voorkomen dat bestemmingen gefrustreerd worden zijn diverse bestemmingen voorzien van een stelsel van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden (de voormalige aanlegvergunning). Hierin is geregeld dat een aantal werken en werkzaamheden verboden is, tenzij het bevoegd gezag hiervoor een omgevingsvergunning heeft afgegeven.

6.3.2 Nadere toelichting regels voorliggend bestemmingsplan

De regels zijn gebaseerd op de regels uit het geldend bestemmingsplan 'Zandoerle en Heers-Westervelden'.

Wonen - Vrijstaand: De voor ‘Wonen – Vrijstaand’ aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in de vorm van een vrijstaande woning, een tuin, erf en verhardingen, met daarbij behorende voorzieningen zoals water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen. Aangesloten is hierbij bij de vigerende bestemmingsplanregels van de gemeente Veldhoven. Op de verbeelding is een bouwvlak met maatvoering toegevoegd. Tevens is de aanduiding 'Bijgebouwen' opgenomen waarbinnen bijgebouwen mogen worden opgericht. De nokhoogte van het bijgebouw mag maximaal 6.0 meter bedragen, mits de afstand tussen de gevels van het bijgebouw en het hoofdgebouw tenminste 4.0 meter bedraagt. Hierdoor ontstaat een heldere ordening tussen hoofd- en bijgebouw op deze locatie. Bij een afstand van minder dan 4.0 meter tussen de gevels van het hoofd- en bijgebouw dient de maximale nokhoogte van 4.5 meter in acht te worden genomen. Daarnaast is in de planregels een voorwaardelijk gebruiksbepaling opgenomen, die is gekoppeld aan het gebruik van de woningen. Hiermee wordt de realisatie en instandhouding van de voorgenomen landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in het bijgevoegde landschapsplan geborgd.

Waarde - Archeologie 2: De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Ter plaatse wordt het niet toegestaan zonder archeologisch onderzoek gebouwen op te richten met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 0,4 meter beneden maaiveld.