Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c, Polderstraat 72
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0861.TAMOPH22c-0301

Regels

 
Preambule
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van de herontwikkeling van de niet-agrarische
bedrijfslocatie aan de Polderstraat 72 te Veldhoven naar wonen en vormt juridisch een nieuw
hoofdstuk (hoofdstuk 22c) van het omgevingsplan van de gemeente Veldhoven. Dit hoofdstuk is
op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt
en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is
met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van
het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
 
De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit
deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22c van
het omgevingsplan van de gemeente Veldhoven. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven
artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22c' gelezen
worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord
‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22c’ gelezen worden.
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Toepassingsbereik
 
  1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  2. De regels in hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan (de bruidsschat) gelden ook voor dit TAMomgevingsplan. Behalve voor zover de regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk of voor zover in dit TAMomgevingsplan specifiek van deze regels is afgeweken.
  3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie aan de Polderstraat 72 in Veldhoven, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0861.TAMOPH22c-0301 zoals vastgelegd op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Artikel 2 Begripsbepalingen
 
2.1 Begripsbepalingen Omgevingswet
De begripsbepalingen in de volgende bijlagen zijn van toepassing voor dit TAM-omgevingsplan,
tenzij bij dit TAM-omgevingsplan daarvan is afgeweken:
  • Bijlage bij de Omgevingswet;
  • Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving;
  • Bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;
  • Bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
  • Bijlage I bij het Omgevingsbesluit;
  • Bijlage I bij de Omgevingsregeling.
 
2.2 Aanvullende en afwijkende begripsbepalingen
Onderstaande begripsbepalingen zijn van toepassing voor dit TAM-omgevingsplan.
 
2.2.1 TAM-omgevingsplan
TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c Polderstraat 72
 
2.2.2 omgevingsplan
Het omgevingsplan van de gemeente Veldhoven.
 
2.2.3 aan-huis-verbonden beroep:
het door de bewoner in een woning en/of in de bij die woning behorende bijgebouwen uitoefenen
van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch,
therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met behoud van
de woonfunctie, met daaraan ondergeschikte detailhandel. Hieronder vallen in ieder geval de
beroepen zoals opgenomen in Bijlage 1 Lijst aan-huis-verbonden beroepen.
 
2.2.4 aan-huis-verbonden bedrijf:
het door de bewoner bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke
bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van
handwerk, alsmede internethandel waarvan de omvang zodanig is dat de activiteit in een woning
en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden
uitgeoefend, met daaraan ondergeschikte detailhandel. Hieronder vallen in ieder geval de
bedrijven zoals opgenomen in Bijlage 2 Lijst aan-huis-verbonden bedrijven.
 
2.2.5 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of in visueel
opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is
aan het hoofdgebouw.
 
2.2.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
2.2.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
2.2.8 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of
meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
2.2.9 archeologisch onderzoek:
archeologisch onderzoek, verricht door een organisatie (bijv. een onderzoeksbureau of
overheidsinstelling) die daartoe is gecertificeerd conform de Erfgoedwet.
 
2.2.10 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende
archeologische relicten (resten uit het verleden).
 
2.2.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
2.2.12 bebouwingspercentage:
een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een
bepaald gebied aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen, overkappingen en
carports. Kelders en ondergrondse ruimten tellen niet mee voor de bepaling van de bebouwde
oppervlakte, voor zover zij geheel onder het maaiveld zijn gesitueerd.
 
2.2.13 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of
inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
 
2.2.14 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
  1. bij bebouwing: zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. bij gebruik van grond en opstallen: zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
 
2.2.15 bijgebouw:
een aanbouw, uitbouw of vrijstaand gebouw dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan
een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
2.2.16 bodemingreep:
werken of werkzaamheden, die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige
archeologische bodemarchief.
 
2.2.17 bouwen:
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats.
 
2.2.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
2.2.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten.
 
2.2.20 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
2.2.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
2.2.22 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is
verbonden.
 
2.2.23 carport:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder eigen wanden of deuren, bedoeld als overdekte
stallingruimte voor personenauto's.
 
2.2.24 coffeeshop:
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor
consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren,
al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
 
2.2.25 dak:
de gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.
 
2.2.26 dakkapel:
verticaal raamkozijn in een schuin dak, voorzien van een eigen dak en van zijwanden, en aan alle
zijden omgeven door het betreffende dakvlak.
 
2.2.27 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van
archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van
senior archeoloog.
 
2.2.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen
en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
2.2.29 dichte erfafscheiding:
een erfafscheiding met een constructie waardoor het zicht op de achterliggende gronden wordt
belemmerd en waarbij de constructie voor meer dan 30% dicht is.
 
2.2.30 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en/of maatschappelijke diensten met een
publieksaantrekkende functie zoals een kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, esthetisch
chirurgisch bedrijf, uitzend- of detacheringsbureau, reisbureau, bank, makelaarskantoor,
reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling
overeenkomstige bedrijven, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een
seksinrichting.
 
2.2.31 erker:
een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel.
 
2.2.32 evenement:
een (grootschalig) eenmalig of periodiek terugkerend voor publiek toegankelijke verrichting van
vermaak, zoals sportmanifestaties, kermissen, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows,
tentoonstellingen of thematische markten, al dan niet in tijdelijke onderkomens, zoals tenten of
paviljoens.
 
2.2.33 functiegrens:
de grens van een functievlak.
 
2.2.34 functievlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde functie.
 
2.2.35 garagebox:
een gebouw dat bedoeld is voor de stalling van motorvoertuigen, alsmede als opslagplaats c.q.
berging ten behoeve van huishoudelijk gebruik.
 
2.2.36 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
 
2.2.37 gestapelde woning:
een woning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, in een gebouw dat twee
of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.
 
2.2.38 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen
en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter
aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
 
2.2.39 hondenuitlaatvoorziening:
  1. hondenuitlaatterrein: al dan niet afgeschermd/ omheind of met paaltjes gemarkeerd terrein waarbinnen honden los mogen lopen en hun behoefte mogen doen, zonder opruimplicht;
  2. hondenuitrenterrein: met paaltjes gemarkeerd terrein waarbinnen honden los mogen lopen, maar niet hun behoefte mogen doen, met opruimplicht;
  3. hondenuitlaatroute: met paaltjes gemarkeerde route (1,5 m brede strook) waar honden aangelijnd mogen lopen en hun behoefte mogen doen, zonder opruimplicht.
 
2.2.40 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of
toekomstige functie van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet
op die functie het belangrijkst is.
 
2.2.41 huisvesting in verband met mantelzorg:
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten
minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
 
2.2.42 kamerbewoning:
het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen door meerdere
onzelfstandige huishoudens.
 
2.2.43 kamerverhuur:
de verhuur van een deel van al dan niet zelfstandige woonruimte ten behoeve van (langdurige)
bewoning door personen voor welke inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie
noodzakelijk is en die geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.
 
2.2.44 kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch,
juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in
ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
 
2.2.45 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, tot maximaal een 0,5
meter boven maaiveld.
 
2.2.46 kinderopvang:
het tegen vergoeding bieden van verzorging, onderdak en begeleiding aan minderjarigen door
anderen dan de eigen ouders, pleeg- of stiefouders en onderscheiden kan worden in:
  1. kinderdagopvang: opvang overdag, zonder de mogelijkheid tot overnachting;
  2. 24-uurs kinderopvang: opvang zowel overdag als 's avonds en/of 's nachts.
 
2.2.47 kleinschalige windenergievoorzieningen:
vormen van alternatieve energieopwekking en -besparing, met behulp van wind, welke naar aard
en schaal in de omgeving ruimtelijk kunnen worden ingepast.
 
2.2.48 kunstobject:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als
uitingen van één der beeldende kunsten.
 
2.2.49 kunstwerk:
een in bouwkundige zin, door mensenhanden gemaakt (civiel technisch) bouwwerk, zoals
aquaducten, bruggen, dijken, tunnels en viaducten.
 
2.2.50 lessenaarsdak:
een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild, dat onder een helling is
aangebracht, waarbij het laagste punt van het dakvlak de goothoogte betreft en het hoogste punt
de bouwhoogte.
 
2.2.51 luifel:
afdak of overkapping aan of bij een gebouw die aan de open zijde al of niet ondersteund is.
 
2.2.52 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt
geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks
voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van
huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts,
wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan
worden aangetoond.
 
2.2.53 nok:
bovenste rand van een dak of de horizontale snijlijn van twee dakvlakken.
 
2.2.54 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en
elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder
geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en
zendmasten.
 
2.2.55 ondergeschikte bouwdelen:
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen,
windvanen en liftschachten.
 
2.2.56 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en
vaartuigen, waaronder begrepen woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten,
schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover
deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
 
2.2.57 open erfafscheiding:
een erfafscheiding met een constructie die wel de toegang tot de achterliggende gronden fysiek
belemmert, maar waarbij het zicht op de achterliggende gronden intact blijft, bijvoorbeeld door
het gebruik van gaas of spijlen. Hierbij dient de constructie voor minimaal 70% open/begroeid te
zijn. Een (dichte) poort in de erfafscheiding is hierbij toegestaan.
 
2.2.58 openbaar gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen,
parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied.
 
2.2.59 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en niet meer dan één eigen
wand.
 
2.2.60 parkeerplaats:
opstelplaats ten behoeve van één auto, hieronder niet begrepen parkeergarages en/of
garageboxen behorende bij woningen. Opstelplaatsen gelegen in collectieve parkeervoorzieningen
en carports worden wel aangemerkt als parkeerplaats.
 
2.2.61 peil:
  1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.
 
2.2.62 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding;
 
2.2.63 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotischpornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een
seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf,
waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, erotisch getinte horeca en
raamprostitutie, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
2.2.64 twee-onder-een kapwoning:
een woning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, waarvan het
hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde
hoofdgebouwen; ook woningen die dezelfde uiterlijke kenmerken hebben van een reeks tweeonder-een kapwoningen en onderdeel zijn van deze reeks, maar aan het einde van de reeks niet
aan alle kenmerken voldoen, worden als twee-onder-een kap woning aangemerkt.
 
2.2.65 uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of visueel
opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is
aan het hoofdgebouw.
 
2.2.66 verblijfsgebied:
gronden waarbij de nadruk ligt op het verblijf van personen in het openbaar gebied en die tevens
een verkeersfunctie hebben voor fietsers en voetgangers.
 
2.2.67 verkoopinrichting:
een kraam, een wagen, een tafel of een ander fysiek middel ten behoeve van de verkoop op een
standplaats.
 
2.2.68 voorgevel:
de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw.
 
2.2.69 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn door de voorgevel.
 
2.2.70 voorste bouwgrens:
de naar de weg gekeerde grens van een bouwvlak. Indien een bouwvlak met meerdere zijden aan
de weg grenst zijn er meerdere voorste bouwgrenzen.
 
2.2.71 vrijstaande woning:
een woning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, waarvan het
hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd.
 
2.2.72 vrijstaand geschakelde woning:
een woning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, waarvan het
hoofdgebouw door middel van één aangebouwd bijgebouw, geen overkapping of carport of luifel
zijnde, bijgeschakeld is ("één-aan-één-koppeling") met het hoofdgebouw op het aangrenzende
bouwperceel en waarvan het hoofdgebouw met één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens of het
einde van het functievlak is gebouwd;
ook woningen die dezelfde uiterlijke basiskenmerken hebben van een reeks vrijstaand geschakelde
woningen en die onderdeel zijn van deze reeks, maar aan het einde van de reeks niet aan alle
kenmerken voldoen, worden als geschakelde woning aangemerkt.
 
2.2.73 water:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere
waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
 
2.2.74 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging,
hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan voorzieningen als duikers,
stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke.
 
2.2.75 zelfstandige woning:
een woning die een eigen toegang heeft en die door een huishouden kan worden bewoond zonder
dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woning.
 
2.2.76 zorgplaats
Een woonruimte met zorg, zonder eigen adres, die deel uitmaakt van een wooneenheid in een
gebouw met één adres. Een zorgplaats heeft geen eigen keuken; om te kunnen koken is er een
gemeenschappelijke kookvoorziening. Een zorgwoning is een onzelfstandig verblijfsobject.
Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen
 
De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige
toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in meters (m), m² of m³ zijn
uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit artikel. Bij toepassing van
deze regels wordt als volgt gemeten:
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten (NEN 2580):
 
3.1 afstand van een gebouw tot een perceelsgrens:
de afstand van een gebouw tot een perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van
de kortste afstand in meters van enig punt van het gebouw tot aan de perceelsgrens.
Ondergeschikte bouwonderdelen, zoals dakgoten, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te
stellen bouwonderdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten.
 
3.2 breedte van gebouwen:
de breedte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de
buitenwerkse eindgevelvlakken (indien geen sprake is van een rechthoekig gebouw: de
gemiddelde breedte van het gebouw).
 
3.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
3.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en
naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
3.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
3.6 de diepte van een bodemingreep:
de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse
(straat of terreinniveau).
 
3.7 de diepte van gebouwen:
de diepte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen
de voorste en achterste eindgevelvlakken.
 
3.8 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee
gelijk te stellen constructiedeel.
 
3.9 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
3.10 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van
de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
3.11 de oppervlakte van een bodemingreep:
het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen
hebben op het archeologisch bodemarchief.
 
3.12 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
 
3.13 vloeroppervlakte:
de oppervlakte van een ruimte gemeten vanaf de binnenzijde van de scheidingsconstructie.
2 Functies en activiteiten
 
Artikel 4 Verkeer
 
4.1 Functieomschrijving
Binnen het gebied 'Verkeer' zijn de volgende functies/gebruiksactiviteiten zonder voorafgaande
toestemming toegestaan:
  1. wegen, straten en verhardingen;
  2. fiets- en/of voetpaden ;
  3. pleinen en overige verblijfsgebieden;
  4. verkeers- en parkeervoorzieningen;
  5. evenementen;
  6. terrassen;
  7. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – bergingen’ tevens voor bergingen;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. geluidwerende voorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. kunstwerken;
  4. kunstobjecten;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
4.2 Beoordelingsregels bouwen
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. De goot- respectievelijk bouwhoogte van een gebouw (berging) binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – bergingen', mag niet meer mag bedragen dan 3,2 meter respectievelijk 4,5 meter.
 
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van kunstobjecten, speelvoorzieningen, masten, antenne-installaties en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
 
4.3 Aanvullende beoordelingsregel bouwen – met beoordelingsruimte
4.3.1 Afwijkende maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken zoals bedoeld in artikel 22.26 wordt
verleend voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 voor het bouwen van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, met een grotere bouwhoogte, als wordt voldaan aan de volgende
beoordelingsregels:
  1. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersvrijheid of –veiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving.
Artikel 5 Wonen – Geschakeld
  
5.1 Functieomschrijving
Binnen het gebied 'Wonen - Geschakeld' zijn de volgende functies/gebruiksactiviteiten zonder
voorafgaande toestemming toegestaan:
  1. het wonen in de vorm van vrijstaand geschakelde woningen of twee-onder-een kapwoningen;
  2. tuinen, erven en verhardingen;
  3. in- en uitritten;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. parkeervoorzieningen, met inachtneming van het bepaald in artikel 15.1 en ;
  3. nutsvoorzieningen.
 
5.2 Specifieke functieregels
5.2.1 Bewoning
Bewoning is uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. per bouwperceel is slechts één woning toegestaan;
  2. het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen te gebruiken als woonruimte;
  3. het is niet toegestaan bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woningen;
 
5.2.2 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Het gebruiken van een gedeelte van de woning en/of bijgebouwen ten behoeve van een aan-huisverbonden beroep en/of een aan-huis-verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan indien wordt
voldaan aan de volgende regels:
  1. niet meer dan 40% en niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de woning en/of bijgebouwen mag voor deze doeleinden worden gebruikt;
  2. in afwijking van het gestelde onder a, gelden er geen oppervlaktebeperkingen bij kinderopvang;
  3. door het gebruik ontstaat geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse;
  4. er is geen sprake van een onevenredige verslechtering van de parkeersituatie in de omgeving;
  5. het gebruik betreft geen detailhandel, groothandel, prostitutie of horeca, uitgezonderd beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten;
  6. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet gebruikt worden ten behoeve van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, met uitzondering van extra parkeergelegenheid en activiteiten waarbij het gebruik van buitenruimte vanuit sectorale wetgeving verplicht wordt gesteld, waaronder kinderopvang.
 
5.3 Omgevingsplanactiviteiten gebruik
5.3.1 Kamerbewoning
  1. Aanwijzing omgevingsplanactiviteit kamerbewoning
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een woning te gebruiken voor kamerbewoning.
 
  1. Beoordelingsregels kamerbewoning
De omgevingsvergunning wordt verleend als wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:
  1. per woning mogen niet meer dan 4 kamers worden gebruikt voor kamerverhuur c.q. kamerbewoning;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  4. de ontwikkeling dient te passen binnen de gemeentelijke woningbouwtaakstelling;
  5. de brand- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
 
5.3.2 Mantelzorg
a. Aanwijzing omgevingsplanactiviteit mantelzorg
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een woning te gebruiken voor mantelzorg.
 
b. Beoordelingsregels mantelzorg
De omgevingsvergunning wordt verleend als wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. voldaan dient te worden aan de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen die is toegestaan ingevolge artikel 5.4.1 sub d;
  4. De mantelzorgwoning c.q. het bijgebouw mag bewoond worden zolang er sprake is van mantelzorg.
 
5.3.3 Zorgplaats
  1. Aanwijzing omgevingsplanactiviteit zorgplaats
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een woning te gebruiken als zorgplaats.
 
  1. Beoordelingsregels zorgplaats
De omgevingsvergunning wordt verleend als wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:
  1. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  2. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  3. de brand- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
 
5.3.4 Grotere oppervlakte aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
  1. Aanwijzing omgevingsplanactiviteit grotere oppervlakte aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een grotere oppervlakte dan genoemd in artikel
5.2.2 te gebruiken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf.
  1. Beoordelingsregels grotere oppervlakte aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
De omgevingsvergunning wordt verleend als wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:
  1. het aantal parkeerplaatsen op eigen erf (al dan niet inpandig) mag niet afnemen, tenzij deze parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid worden gecompenseerd;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  3. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten.
 
5.4 Beoordelingsregels bouwen
De regels in dit artikellid gelden als beoordelingsregels voor een omgevingsplanactiviteit
bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder a, van het omgevingsplan,
voor zover geen uitzondering op de vergunningplicht geldt op grond van artikel 22.27 of artikel
22.36 van het omgevingsplan.
 
5.4.1 Algemene regels met betrekking tot het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen'
Voor het bouwen binnen het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:
  1. het hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', met dien verstande dat deze bouwwerken binnen het bouwvlak minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan dienen te worden gesitueerd; dit geldt niet voor erkers, carports en erfafscheidingen zoals bedoeld in 5.4.4, 5.4.5 en 5.4.6;
  3. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  4. de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen mag ten hoogste 70% bedragen van het gedeelte van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Daarnaast geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' maximaal mag worden gebouwd:
    1. 150 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.500 m²;
    2. 175 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 1.500 m² tot 2.000 m2;
    3. 200 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.000 m² tot 2.500 m2;11.2.4 Erkers
    4. 250 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.500 m² of groter;
  5. woningsplitsing is niet toegestaan;
  6. aanvullende nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van aanvullende nieuwbouw ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waarbij geldt dat het aantal toe te voegen woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding is aangegeven.
 
5.4.2 Hoofdgebouw
Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
  1. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens of maximaal 2 meter daarachter geplaatst te worden;
  2. de goothoogte en bouwhoogte van het hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  3. de dakhelling van het hoofdgebouw dient minimaal 20 graden en maximaal 60 graden te bedragen, met dien verstande dat indien de bestaande woning plat is afgedekt tevens een plat dak (dakhelling maximaal 5 graden) is toegestaan.
 
5.4.3 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 150 m2;
  2. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,2 meter;
  3. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c, mag de bouwhoogte van een aanbouw of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw meer bedragen, te weten maximaal de laagste bestaande, naar het openbaar gebied gerichte, goothoogte van het hoofdgebouw. Een en ander met inachtneming van de volgende regels:
    1. de dakhelling en de nokrichting van de aanbouw of uitbouw dienen gelijk te zijn aan de dakhelling en de nokrichting van het hoofdgebouw;
    2. voor zover een aanbouw of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw gericht is naar het openbaar gebied en op een afstand van minder dan 1 meter van de perceelsgrens is gesitueerd, dient het dakvlak ten opzichte van de perceelsgrens schuin op te lopen naar het hoofdgebouw;
  5. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 60 graden;
  6. lessenaarsdaken bij vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan;
  7. dakkapellen zijn niet toegestaan op bijgebouwen.
 
5.4.4 Erkers
Bouwwerken in de vorm van 'erkers' al dan niet met bijbehorende overkapping zijn overal
toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. de erker met bijbehorende overkapping is gelegen tegen de voorgevel van het hoofdgebouw, danwel is de erker met bijbehorende overkapping gelegen tegen de voor- én zijgevel van het hoofdgebouw;
  2. de breedte van de erker aan de voorgevel mag 100% van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
  3. de bouwhoogte van de erker en de bijbehorende overkapping mag niet meer dan 3,6 meter bedragen;
  4. de afstand van de voorzijde van de erker met bijbehorende overkapping tot aan de voorste en zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2 meter;
  5. de diepte van de erker met bijbehorende overkapping mag niet meer dan 1,5 meter bedragen.
 
5.4.5 Carports
Bouwwerken in de vorm van 'carports' zijn overal toegestaan, indien wordt voldaan aan de
volgende regels:
  1. carports mogen uitsluitend worden opgericht naast de zijgevel van de woning en het verlengde daarvan, vanaf 3 meter vóór de voorgevellijn en het verlengde daarvan en tot 1 meter achter het bouwvlak;
  2. voor zover bestaande carports in afwijking van de voorgeschreven situering als gesteld onder a gelegen zijn, mogen deze carports op de betreffende locatie gehandhaafd blijven en vervangen worden , een vergroting is evenwel niet toegestaan;
  3. voor zover gericht naar het openbaar gebied, dient de carport te worden gebouwd tegen de zijgevel van de woning en 2 meter achter de voorgevellijn;
  4. per woning mag maximaal één carport wordt opgericht;
  5. de bouwhoogte van de carport mag niet meer dan 3,2 meter bedragen, met dien verstande dat een maximale bouwhoogte van 4,5 meter is toegestaan voor carports die op een afstand van minimaal 2 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen;
  6. de oppervlakte van de carport mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  7. de lengte van de carport mag niet minder dan 4 meter en de breedte niet minder dan 2,5 meter bedragen.
 
5.4.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. voor erfafscheidingen geldt:
    1. bouwwerken in de vorm van erfafscheidingen zijn buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan;
    2. erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 1 meter zijn overal toegestaan;
    3. achter het verlengde van de voorgevellijn, voor zover niet gericht naar het openbaar gebied, zijn open en dichte erfafscheidingen tot een bouwhoogte van niet meer dan 2 meter toegestaan;
    4. vanaf 2 meter achter het verlengde van de voorgevellijn, voor zover gericht naar het openbaar gebied, zijn open erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 meter toegestaan;
    5. voor zover bestaande dichte erfafscheidingen in afwijking van de voorgeschreven regels op plaatsen staan waar conform de regels alleen open erfafscheidingen mogelijk zijn, mogen deze erfafscheidingen op de betreffende locatie gehandhaafd blijven en vervangen worden;
  2. voor schotelantennes geldt:
    1. schotelantennes mogen een doorsnede hebben van maximaal 2 meter en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
    2. schotelantennes mogen niet aan de voorgevel van een hoofdgebouw worden opgericht en de grens van het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' niet overschrijden;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van carports, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
 
5.4.7 Aanvullende beoordelingsregels bouwen met afwegingsruimte
  1. In aanvulling op de beoordelingsregels in 5.4.1 t/m 5.4.6 wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken zoals bedoeld in artikel 22.26 ook verleend in afwijking van de genoemde regels voor de hierna genoemde gevallen voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden in lid 2.
    1. artikel 5.4.1, sub b waarbij gebouwen verder dan 2 meter achter de voorste bouwgrens gebouwd worden;
    2. artikel 5.4.2, sub b en artikel 5.4.3, sub b en c voor een grotere goot- en/of bouwhoogte;
    3. artikel 5.4.2, sub c en artikel 5.4.3, sub e voor een kleinere of grotere dakhelling;
    4. artikel 5.4.6, sub a voor erfafscheidingen waarbij de constructie minimaal 50% open is;
    5. artikel 5.4.6 sub c, ten behoeve van het bouwen van vrijstaande licht- en andere masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte.
  2. Voor gevallen als genoemd in het eerste lid, wordt de omgevingsvergunning verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
    2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
    3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  3. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
Artikel 6 Wonen – Vrijstaand
 
6.1 Functieomschrijving
Binnen het gebied 'Wonen - Vrijstaand' zijn de volgende functies/gebruiksactiviteiten zonder
voorafgaande toestemming toegestaan:
  1. het wonen in de vorm van vrijstaande woningen;
  2. tuinen, erven en verhardingen;
  3. in- en uitritten;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. parkeervoorzieningen, met inachtneming van het bepaald in artikel 15.1 en ;
  3. nutsvoorzieningen.
 
6.2 Specifieke functieregels
6.2.1 Bewoning
Bewoning is uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. per bouwperceel is slechts één woning toegestaan;
  2. het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen te gebruiken als woonruimte;
  3. het is niet toegestaan bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woningen;
 
6.2.2 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Het gebruiken van een gedeelte van de woning en/of bijgebouwen ten behoeve van een aan-huisverbonden beroep en/of een aan-huis-verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan indien wordt
voldaan aan de volgende regels:
  1. niet meer dan 40% en niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de woning en/of bijgebouwen mag voor deze doeleinden worden gebruikt;
  2. in afwijking van het gestelde onder a, gelden er geen oppervlaktebeperkingen bij kinderopvang;
  3. door het gebruik ontstaat geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse;
  4. er is geen sprake van een onevenredige verslechtering van de parkeersituatie in de omgeving;
  5. het gebruik betreft geen detailhandel, groothandel, prostitutie of horeca, uitgezonderd beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten;
  6. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet gebruikt worden ten behoeve van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, met uitzondering van extra parkeergelegenheid en activiteiten waarbij het gebruik van buitenruimte vanuit sectorale wetgeving verplicht wordt gesteld, waaronder kinderopvang.
 
6.3 Omgevingsplanactiviteiten gebruik
6.3.1 Kamerbewoning
  1. Aanwijzing omgevingsplanactiviteit kamerbewoning
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een woning te gebruiken voor kamerbewoning.
  1. Beoordelingsregels kamerbewoning
De omgevingsvergunning wordt verleend als wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:
  1. per woning mogen niet meer dan 4 kamers worden gebruikt voor kamerverhuur c.q. kamerbewoning;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  4. de ontwikkeling dient te passen binnen de gemeentelijke woningbouwtaakstelling;
  5. de brand- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
 
6.3.2 Mantelzorg
  1. Aanwijzing omgevingsplanactiviteit mantelzorg
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een woning te gebruiken voor mantelzorg.
  1. Beoordelingsregels mantelzorg
De omgevingsvergunning wordt verleend als wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. voldaan dient te worden aan de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen die is toegestaan ingevolge artikel 6.4.1 sub d;
  4. De mantelzorgwoning c.q. het bijgebouw mag bewoond worden zolang er sprake is van mantelzorg.
 
6.3.3 Zorgplaats
  1. Aanwijzing omgevingsplanactiviteit zorgplaats
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een woning te gebruiken als zorgplaats.
  1. Beoordelingsregels zorgplaats
De omgevingsvergunning wordt verleend als wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:
  1. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  2. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  3. de brand- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
 
6.3.4 Grotere oppervlakte aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
  1. Aanwijzing omgevingsplanactiviteit grotere oppervlakte aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een grotere oppervlakte dan genoemd in artikel
6.2.2 te gebruiken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf.
  1. Beoordelingsregels grotere oppervlakte aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
De omgevingsvergunning wordt verleend als wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:
  1. het aantal parkeerplaatsen op eigen erf (al dan niet inpandig) mag niet afnemen, tenzij deze parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid worden gecompenseerd;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  3. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten.
 
6.4 Beoordelingsregels bouwen
De regels in dit artikellid gelden als beoordelingsregels voor een omgevingsplanactiviteit
bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder a, van het omgevingsplan,
voor zover geen uitzondering op de vergunningplicht geldt op grond van artikel 22.27 of artikel
22.36 van het omgevingsplan.
 
6.4.1 Algemene regels met betrekking tot het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen'
Voor het bouwen binnen het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:
  1. het hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', met dien verstande dat:
    1. voor zover gericht naar het openbaar gebied, deze bouwwerken binnen het bouwvlak minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan dienen te worden gesitueerd;
    2. voor zover niet gericht naar het openbaar gebied, deze bouwwerken binnen het bouwvlak minimaal 6 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan dienen te worden gesitueerd; dit geldt niet voor erkers, carports en erfafscheidingen zoals bedoeld in 6.4.4, 6.4.5 en 6.4.6;
  3. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  4. de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen mag ten hoogste 50% bedragen van het gedeelte van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Daarnaast geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' maximaal mag worden gebouwd:
    1. 150 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.500 m²;
    2. 175 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 1.500 m² tot 2.000 m2;
    3. 200 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.000 m² tot 2.500 m2;
    4. 250 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.500 m² of groter;
  5. woningsplitsing is niet toegestaan;
  6. aanvullende nieuwbouw van woningen is niet toegestaan.
 
6.4.2 Hoofdgebouw
Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
  1. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens of maximaal 2 meter daarachter geplaatst te worden;
  2. de goothoogte en bouwhoogte van het hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  3. de dakhelling van het hoofdgebouw dient minimaal 20 graden en maximaal 60 graden te bedragen, , met dien verstande dat indien de bestaande woning plat is afgedekt tevens een plat dak (dakhelling maximaal 5 graden) is toegestaan.
 
6.4.3 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 150 m2;
  2. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,2 meter;
  3. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c, mag de bouwhoogte van een aanbouw of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw meer bedragen, te weten maximaal de laagste bestaande, naar het openbaar gebied gerichte, goothoogte van het hoofdgebouw. Een en ander met inachtneming van de volgende regels:
    1. de dakhelling en de nokrichting van de aanbouw of uitbouw dienen gelijk te zijn aan de dakhelling en de nokrichting van het hoofdgebouw;
    2. voor zover een aanbouw of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw gericht is naar het openbaar gebied en op een afstand van minder dan 1 meter van de perceelsgrens is gesitueerd, dient het dakvlak ten opzichte van de perceelsgrens schuin op te lopen naar het hoofdgebouw;
  5. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 60 graden;
  6. lessenaarsdaken bij vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan;
  7. dakkapellen zijn niet toegestaan op bijgebouwen.
 
6.4.4 Erkers
Bouwwerken in de vorm van 'erkers' al dan niet met bijbehorende overkapping zijn overal
toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. de erker met bijbehorende overkapping is gelegen tegen de voorgevel van het hoofdgebouw, danwel is de erker met bijbehorende overkapping gelegen tegen de voor- én zijgevel van het hoofdgebouw;
  2. de breedte van de erker aan de voorgevel mag 75% van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
  3. de bouwhoogte van de erker en de bijbehorende overkapping mag niet meer dan 3,6 meter bedragen;
  4. de afstand van de voorzijde van de erker met bijbehorende overkapping tot aan de voorste en zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2 meter;
  5. de diepte van de erker met bijbehorende overkapping mag niet meer dan 1,5 meter bedragen.
 
6.4.5 Carports
Bouwwerken in de vorm van 'carports' zijn overal toegestaan, indien wordt voldaan aan de
volgende regels:
  1. carports mogen uitsluitend worden opgericht naast de zijgevel van de woning en het verlengde daarvan, vanaf 3 meter vóór de voorgevellijn en het verlengde daarvan en tot 1 meter achter het bouwvlak;
  2. voor zover bestaande carports in afwijking van de voorgeschreven situering als gesteld onder a gelegen zijn, mogen deze carports op de betreffende locatie gehandhaafd blijven en vervangen worden , een vergroting is evenwel niet toegestaan;
  3. voor zover gericht naar het openbaar gebied, dient de carport te worden gebouwd tegen de zijgevel van de woning en 2 meter achter de voorgevellijn;
  4. per woning mag maximaal één carport wordt opgericht;
  5. de bouwhoogte van de carport mag niet meer dan 3,2 meter bedragen, met dien verstande dat een maximale bouwhoogte van 4,5 meter is toegestaan voor carports die op een afstand van minimaal 2 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen;
  6. de oppervlakte van de carport mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  7. de lengte van de carport mag niet minder dan 4 meter en de breedte niet minder dan 2,5 meter bedragen.
 
6.4.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. voor erfafscheidingen geldt:
    1. bouwwerken in de vorm van erfafscheidingen zijn buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan;
    2. erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 1 meter zijn overal toegestaan;
    3. achter het verlengde van de voorgevellijn, voor zover niet gericht naar het openbaar gebied, zijn open en dichte erfafscheidingen tot een bouwhoogte van niet meer dan 2 meter toegestaan;
    4. vanaf 2 meter achter het verlengde van de voorgevellijn, voor zover gericht naar het openbaar gebied, zijn open erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 meter toegestaan;
    5. voor zover bestaande dichte erfafscheidingen in afwijking van de voorgeschreven regels op plaatsen staan waar conform de regels alleen open erfafscheidingen mogelijk zijn, mogen deze erfafscheidingen op de betreffende locatie gehandhaafd blijven en vervangen worden;
  2. voor schotelantennes geldt:
    1. schotelantennes mogen een doorsnede hebben van maximaal 2 meter en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
    2. schotelantennes mogen niet aan de voorgevel van een hoofdgebouw worden opgericht en de grens van het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' niet overschrijden;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van carports, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
 
6.4.7 Aanvullende beoordelingsregels bouwen met afwegingsruimte
  1. In aanvulling op de beoordelingsregels in 6.4.1 t/m 6.4.6 wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken zoals bedoeld in artikel 22.26 ook verleend in afwijking van de genoemde regels voor de hierna genoemde gevallen voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden in lid 2.
    1. artikel 6.4.1, sub b waarbij gebouwen verder dan 2 meter achter de voorste bouwgrens gebouwd worden;
    2. artikel 6.4.2, sub b en artikel 6.4.3, sub b en c voor een grotere goot- en/of bouwhoogte;
    3. artikel 6.4.2, sub c en artikel 6.4.3, sub e voor een kleinere of grotere dakhelling;
    4. artikel 6.4.6, sub a voor erfafscheidingen waarbij de constructie minimaal 50% open is;
    5. artikel 6.4.6 sub c, ten behoeve van het bouwen van vrijstaande licht- en andere masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte.
  2. Voor gevallen als genoemd in het eerste lid, wordt de omgevingsvergunning verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
    2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
    3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
    4. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
 
7.1 Functieomschrijving
Binnen het gebied 'Waarde – Archeologie 2' zijn de gronden mede bedoeld voor het behoud en de
bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
 
7.2 Beoordelingsregels bouwen
7.2.1 Bouwen voor andere functies
Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende functies geen
gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
  2. een bouwwerk waarvan de oppervlakte kleiner is dan 250 m² en minder diep reikt dan 0,40 meter beneden maaiveld;
  3. gebouwen die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAMomgevingsplan;
  4. gebouwen die mogen worden gerealiseerd krachtens een reeds verleende vergunning.
 
7.2.2 Bouwen voor archeologische functie
Op deze gronden is het bouwen van een gebouw voor archeologisch onderzoek toegestaan tot een
bouwhoogte van maximaal 3 meter.
 
7.3 Aanvullende beoordelingsregels bouwen – met beoordelingsruimte
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken zoals bedoeld in artikel 22.26 wordt
in afwijking van artikel 7.2 ook verleend voor het bouwen ten behoeve van andere functies,
indien:
  1. is gebleken dat het oprichten van dit gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden; en
  2. dit is verzekerd in een rapport als bedoeld in artikel 7.5, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvrager zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
 
7.4 Voorschriften
Voor zover het oprichten van een gebouw als bedoeld in artikel 7.2 kan leiden tot een verstoring
van archeologische resten, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende
voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
7.5 Aanvraagvereisten bouwen
Bij het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten als bedoeld in
artikel 7.2 wordt een rapport ingediend, waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het
terrein in voldoende mate is vastgesteld.
 
7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
7.6.1 Aanwijzing vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 meter bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen of verschralen van heide- of natuurgebieden;
  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
 
7.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het bepaalde in 7.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 7.6.1 sub a, h, l en m;
  2. een verstoringsoppervlakte hebben van niet meer dan 250 m2;
  3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
  6. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  7. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit TAM-omgevingsplan; of
  8. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
 
7.6.3 Beoordelingsregels werk en werkzaamheden
De in artikel 7.6.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien uit een
archeologisch rapport blijkt dat het uitvoeren van de werken en werkzaamheden en ook de directe
of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van
het archeologische resten.
 
7.6.4 Voorschriften
Voor zover het uitvoeren van de werken en werkzaamheden en ook de directe of indirecte
gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van
archeologische resten, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende
voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
  4. indien het bepaalde onder c van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
 
7.6.5 Aanvraagvereisten
  1. Archeologisch onderzoek
Bij het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning als genoemd in artikel 7.6.1 wordt
een rapport ingediend, waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in
voldoende mate is vastgesteld.
  1. Uitzondering aanvraagvereiste
Een onderzoek als bedoeld in a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de
archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is
vastgesteld.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
 
8.1 Functieomschrijving
Binnen het gebied 'Waarde – Archeologie 3' zijn de gronden mede bedoeld voor het behoud en de
bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
 
8.2 Beoordelingsregels bouwen
8.2.1 Bouwen voor andere functies
Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende functies geen
gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
  2. een bouwwerk waarvan de oppervlakte kleiner is dan 2.500 m² en minder diep reikt dan 0,40 meter beneden maaiveld;
  3. gebouwen die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAMomgevingsplan;
  4. gebouwen die mogen worden gerealiseerd krachtens een reeds verleend vergunning.
 
8.2.2 Bouwen voor archeologische functie
Op deze gronden is het bouwen van een gebouw voor archeologisch onderzoek toegestaan tot een
bouwhoogte van maximaal 3 meter.
 
8.3 Aanvullende beoordelingsregels bouwen – met beoordelingsruimte
Een omgevingsvergunning het bouwen van bouwwerken zoals bedoeld in artikel 22.26 wordt in
afwijking van artikel 8.2 ook verleend voor het bouwen ten behoeve van andere functies, indien:
  1. is gebleken dat het oprichten van dit gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden; en
  2. dit is verzekerd in een rapport als bedoeld in artikel 8.5, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvrager zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
 
8.4 Voorschriften
Voor zover het oprichten van een gebouw als bedoeld in artikel 8.2 kan leiden tot een verstoring
van archeologische resten, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende
voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen, of;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
8.5 Aanvraagvereisten bouwen
Bij het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten als bedoeld in
artikel 8.2 wordt een rapport ingediend, waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het
terrein in voldoende mate is vastgesteld.
 
8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
8.6.1 Aanwijzing vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 meter bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen of verschralen van heide- of natuurgebieden;
  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
 
8.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het bepaalde in 8.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 8.6.1 sub a, h, l en m;
  2. een verstoringsoppervlakte hebben van niet meer dan 2.500 m2;
  3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
  6. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  7. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit TAM-omgevingsplan; of
  8. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
 
8.6.3 Beoordelingsregels werk en werkzaamheden
De in artikel 8.6.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien uit een
archeologisch rapport blijkt dat het uitvoeren van de werken en werkzaamheden en ook de directe
of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van
het archeologische resten.
 
8.6.4 Voorschriften
Voor zover het uitvoeren van de werken en werkzaamheden en ook de directe of indirecte
gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van
archeologische resten, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende
voorschriften verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
  4. indien het bepaalde onder c van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
 
8.6.5 Aanvraagvereisten
  1. Archeologisch onderzoek
Bij het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning als genoemd in artikel 8.6.1 wordt
een rapport ingediend, waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in
voldoende mate is vastgesteld.
  1. Uitzondering aanvraagvereiste
Een onderzoek als bedoeld in a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de
archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is
vastgesteld.
3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels
 
10.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde functiegrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en het
gestelde in de regels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden,
galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, afdaken zonder eigen wanden en andere
ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, uitgezonderd erkers, mits de overschrijding niet meer
dan 1,5 meter bedraagt.
 
10.2 Ondergronds bouwen
Kelders en parkeergarages zijn, voor zover geheel gesitueerd onder het maaiveld, overal
toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan.
 
10.3 Bestaande maten
10.3.1 Afwijkende maten
In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten geldt voor bestaande
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, het volgende:
  1. indien en voor zover de bestaande maatvoering, afstanden, bebouwingspercentages, en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de voorgeschreven maxima, dan wel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum;
  2. indien de bestaande situering afwijkt van deze regels, is ook de bestaande situering toegestaan.
 
10.3.2 Herbouw
In geval van herbouw is 10.3.1 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats
plaatsvindt.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
 
11.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de in dit TAM-omgevingsplan bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken of
laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven functie.
 
11.2 Strijdig gebruik
Als gebruik in strijd met de functie wordt in dit TAM-omgevingsplan in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik of laten gebruiken van gronden en opstallen als of ten behoeve van een seksinrichting dan wel ten behoeve van (raam)prostitutie;
  2. het gebruik of laten gebruiken van opstallen ten behoeve van coffeeshops;
  3. het gebruik van onbebouwde gronden:
    • als stand- of ligplaats van onderkomens;
    • als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten; een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de functie gerichte gebruik van de gronden.
 
11.3 Vogelbeperkingengebied
11.3.1 Algemeen
Ter bescherming van het vogelbeperkingengebied van de luchthaven Eindhoven is een
grondgebruik of een functie binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
  1. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  2. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  3. vishouderijen met extramurale bassins;
  4. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  5. afvalwaterzuiveringsinstallaties.
 
11.3.2 Afwijken van de gebruiksregels
Indien de betreffende functie het toelaat kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in artikel 11.3.1 indien de belangen van de luchthaven Eindhoven niet
onevenredig worden geschaad. Hierover dient overleg plaats te vinden met de daarvoor bevoegde
instanties. Ter voorbereiding van dat overleg dient in ieder geval een faunaeffectenstudie plaats te
vinden, waarin is onderzocht of er al of niet sprake is van een toename in het risico op
vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van- en naar de luchthaven vanwege de ontwikkeling. Aan
de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.
Artikel 12 Algemene milieuregels
 
12.1 Bouwen van een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied
12.1.1 Plaats en bouwvorm geluidgevoelig gebouw
Geluidgevoelige gebouwen in een geluidaandachtsgebied worden gerealiseerd op de locatie en in
de bouwvorm die akoestisch gezien het meest gunstig zijn, rekening houdend met de cumulatieve
geluidbelasting, tenzij dit niet mogelijk is vanwege overweging op grond van stedenbouw,
landschap, verkeer of financiën.
 
12.1.2 Onderzoek naar geluidbeperkende maatregelen
  1. Geluidbeperkende maatregelen worden in onderstaande volgorde onderzocht:
    1. maatregelen aan de bron;
    2. maatregelen in de overdracht;
    3. maatregelen aan de gevel;
  2. Maatregelen aan de gevel mogen pas worden toegepast wanneer voldoende is onderbouwd dat maatregelen aan de bron of in de overdracht niet mogelijk of doelmatig zijn.
 
12.1.3 Doelmatigheid geluidbeperkende maatregelen
Om te beoordelen welke maatregelen doelmatig zijn worden in het onderzoek tenminste
onderstaande overwegingen meegenomen:
  1. stedenbouwkundige overwegingen;
  2. landschappelijke overwegingen;
  3. verkeerskundige overwegingen;
  4. financiële overwegingen.
 
12.1.4 Waar waarden gelden
De waarden voor het geluid door een activiteit gelden:
  1. als het gaat om een geluidgevoelig gebouw: op de gevel; en
  2. als het gaat om een nieuw te bouwen geluidgevoelig gebouw: op de locatie waar een gevel mag komen;
  3. als het gaat om een woonschip of woonwagen: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van een woonschip of woonwagen; en
  4. als het gaat om een geluidgevoelige ruimte: in de geluidgevoelige ruimte.
 
12.1.5 Beoordelingsregel bouwen geluidgevoelig gebouw in geluidaandachtsgebied
  1. Toepassingsbereik
Dit artikellid is alleen van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een
omgevingsplanactiviteit bouwwerken voor zover de aanvraag betrekking heeft op het bouwen, in
stand houden en gebruiken van een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied van een
weg, spoorweg of industrieterrein.
  1. Inhoudelijke beoordelingsregel standaardwaarde  
  1. Een omgevingsvergunning voor het toevoegen van een geluidgevoelig gebouw wordt verleend als naar het oordeel van het college sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
  2. Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat als:
    1. geluidgevoelige gebouwen voldoen aan de in tabel gestelde standaardwaarden voor geluid zoals opgenomen in tabel 5.78t van het Bkl per bron;
    2. iedere woning op de begane grond een gevel heeft waar de geluidbelasting voldoet aan de standaardwaarde(n) zoals opgenomen in tabel 5.78t van het Bkl ;
    3. gestapelde woningen hebben een gevel hebben waarin ter plaatse van te openen delen de geluidbelasting voldoet aan de standaardwaarde(n) zoals opgenomen in tabel 5.78t van het Bkl;
    4. iedere woning heeft een buitenruimte heeft waar voldaan wordt aan de standaardwaarde(n) zoals opgenomen in tabel 5.78t van het Bkl ;
    5. onder een buitenruimte kan mede worden verstaan een serre of afgesloten balkon, voor zover in die ruimte sprake is van buitenlucht condities; en
    6. de geluidwering van de gevel wordt berekend aan de hand van de cumulatieve geluidbelasting van alle wegen (rijkswegen, provinciale wegen en lokale wegen inclusief 30 km-wegen), spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen.
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
 
13.1 Luchtvaartverkeerzone - Inner Horizontal en Conical Surfice (IHCS)
13.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerszone - IHCS (Inner Horizontal en Conical
Surface)' geldt dat die gronden -naast de andere aangewezen functie(s)- primair bestemd zijn als
obstakelvrij (start- en landings)vlak ter waarborging van de vliegveiligheid.
 
13.1.2 Beoordelingsregels bouwen
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - IHCS' geldt in aanvulling op hetgeen elders
in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65
meter boven NAP.
Artikel 14 Algemene aanvullende beoordelingsregels bouwen – met
 
14.1 Aanvullende beoordelingsregel
Een omgevingsvergunning wordt in afwijking van de beoordelingsregels bouwen ook verleend voor
het bouwen voor de in a t/m f genoemde gevallen indien wordt voldaan aan de regels onder 1 t/m
4:
  1. het afwijken van maten met ten hoogste 10%;
  2. het bouwen van antenne-installaties tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter, met inachtneming van artikel 13.1;
  3. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde functiegrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. het afwijken van de gestelde maximale goot- en bouwhoogte van een gebouw en de gestelde minimale/maximale dakhelling van een gebouw;
  5. het toestaan van kleinschalige windenergievoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 6 meter op gebouwen met een goothoogte van minimaal 12 meter;
  6. het toestaan van dichte erfafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 meter ten behoeve van geluidsreducering; met inachtneming van de volgende regels:
    1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
    2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
    3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
    4. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
 
14.2 Uitzondering aanvullende beoordelingsregel
De aanvullende beoordelingsregel in artikel 14.1 geldt niet voor bouwactiviteiten waarvoor binnen
één van de aangewezen functies al een aanvullende beoordelingsregels voor bouwen - met
beoordelingsruimte is toegepast.
Artikel 15 Overige regels
 
15.1 Parkeren (voorwaardelijke verplichting)
15.1.1 Algemeen
  1. De gronden zoals aangewezen in de verschillende functies mogen slechts worden bebouwd onder de voorwaarde:
    1. dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden;
  2. Bij omgevingsvergunning voor bouwen wordt aan de hand van de Parkeernormennota Veldhoven 2021 of het op dat moment geldend parkeerbeleid bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
 
15.1.2 Aanvullende beoordelingsregels bouwen – met beoordelingsruimte
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde artikel 15.1.1 indien:
  1. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
 
15.2 Waterberging (voorwaardelijke verplichting)
  1. Het gebruik van gronden en gebouwen ter plaatse van de woonfunctie is uitsluitend toegestaan indien binnen het plangebied van dit TAM-omgevingsplan is voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang, waarbij dit met een waterbergingsplan wordt aangetoond. De capaciteit van de waterbergingsvoorziening wordt als volgt berekend: minimaal 60 mm per m² toename bebouwd en verhard oppervlak, en wordt afgestemd op de ter plaatse geldende infiltratiecapaciteit van de bodem (k-waarde). Het waterbergingsplan maakt onderdeel uit van de beoordeling van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
  2. De waterbergingsvoorzieningen als bedoeld onder a dienen in stand te worden gehouden.
 
15.3 Onderzoek geluidwerende voorzieningen (voorwaardelijke verplichting)
Het gebruik van gronden en gebouwen ter plaatse van de woonfunctie is uitsluitend toegestaan
indien bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is aangetoond dat
ter plaatse van geluidgevoelige ruimten wordt voldaan aan een binnenniveau van maximaal 33 dB
voor wegverkeerslawaai. Hierbij wordt uitgegaan van de gecumuleerde gevelbelasting,
overeenkomstig het akoestisch onderzoek van K+ Adviesgroep d.d. 08-07-2025 (Bijlage 3). Het
onderzoek maakt onderdeel uit van de beoordeling van de aanvraag.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
 
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
16.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.