Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Run 1000 ASML 2023
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0861.BP00181-0301
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan De Run 1000 ASML 2023 met identificatienummerNL.IMRO.0861.BP00181-0301 van de gemeente Veldhoven.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbijbehorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van dezegronden.
 
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.7 bebouwingspercentage:
een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van eenbepaald gebied aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen,overkappingen en carports. Kelders en ondergrondse ruimten tellen niet mee voor debepaling van de bebouwde oppervlakte, voor zover zij geheel onder het maaiveld zijngesitueerd.
 
1.8 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installerenof inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
 
1.9 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
bij bebouwing: zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van hetontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstipaangevraagde vergunning;
bij gebruik van grond en opstallen: zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskrachtheeft verkregen.
 
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.11 bodemingreep:
werken of werkzaamheden, die een bodem verstorende werking kunnen hebben op hetaanwezige archeologische bodemarchief.
 
1.12 bouwen:
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van eenbouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van eenstandplaats.
 
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaarbehorende bebouwing is toegelaten.
 
1.15 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regelsbepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.17 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde isverbonden.
 
1.18 bruto vloeroppervlak (bvo):
het totale gebouwde vloeroppervlak van de ruimte die wordt gebruikt voor de in het planaangegeven doeleinden, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke, exclusiefgebouwde ondergrondse parkeervoorziening.
 
1.19 dak:
de gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.
 
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, hetverkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik,verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.22 erotisch getinte horeca:
een horecabedrijf dat tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van voorstellingenen/of vertoningen van porno-erotische aard en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve vanverbruik van ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
 
1.23 erotische massagesalon:
een seksinrichting waar door middel van massage seksuele handelingen worden verrichttegen een vergoeding.
 
1.24 escortbedrijf:
een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig, of inomvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in debedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
 
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk metwanden omsloten ruimte vormt.
 
1.26 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende oftoekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceelaanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.27 horecabedrijf:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, hetbedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken vannachtverblijf.
 
1.28 kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel,architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij hetpubliek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan engeholpen.
 
1.29 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, tot maximaal een0,5 meter boven maaiveld.
 
1.30 luifel:
afdak of overkapping aan of bij een gebouw die aan de open zijde al of niet ondersteund is.
 
1.31 nok:
bovenste rand van een dak of de horizontale snijlijn van twee dakvlakken.
 
1.32 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- enelektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder inieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellenen zendmasten.
 
1.33 ondergeschikte bouwdelen:
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen,windvanen en liftschachten.
 
1.34 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel welke als activiteit in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht beperktis ten opzichte van de aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane relevantebedrijfsmatige activiteit. De bedrijfsvloeroppervlakte voor detailhandel mag niet meerbedragen dan 30% van de toegestane en gebruikte relevante bedrijfsvloeroppervlakte, toteen maximum oppervlakte van 15 m2. Daarbij bedraagt de detailhandelsactiviteitinkomenswervend gezien eveneens maximaal 30% van het inkomen gegenereerd uit derelevante bedrijfsmatige activiteit. De beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop vangoederen houdt functioneel verband met de toegestane relevante bedrijfsmatige activiteit.
 
1.35 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- envaartuigen, waaronder begrepen woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten,schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voorzover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
 
1.36 openbaar gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmedepleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied.
 
1.37 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en niet meer dan ééneigen wand.
 
1.38 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandigeeenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.39 parenclub:
een uitgaansgelegenheid waar personen de mogelijkheid wordt geboden om seksuelehandelingen te verrichten, zonder dat sprake is van een vergoeding van deze handelingen.
 
1.40 parkeerplaats:
opstelplaats ten behoeve van één auto, hieronder niet begrepen parkeergarages en/ofgarageboxen behorende bij woningen. Opstelplaatsen gelegen in collectieveparkeervoorzieningen en carports worden wel aangemerkt als parkeerplaats.
 
1.41 peil:
voor gebouwen : 20,5 m +NAP;
in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte vanhet aansluitend afgewerkte maaiveld.
 
1.42 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een andertegen vergoeding;
 
1.43 raamprostitutie:
een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of eenandere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegenbetaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).
 
1.44 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zijbedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotischpornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: eenseksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf,waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, erotisch getinte horeca enraamprostitutie, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.45 voorgevel:
de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw.
 
1.46 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn door de voorgevel.
 
1.47 voorste bouwgrens:
de naar de weg gekeerde grens van een bouwvlak. Indien een bouwvlak met meerderezijden aan de weg grenst zijn er meerdere voorste bouwgrenzen.
 
1.48 water:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en anderewaterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
 
1.49 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer,waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aanvoorzieningen als duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten (Nen 2580):
 
2.1 afstand van een gebouw tot een perceelsgrens:
de afstand van een gebouw tot een perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerksmeten van de kortste afstand in meters van enig punt van het gebouw tot aan deperceelsgrens. Ondergeschikte bouwonderdelen, zoals dakgoten, antennes, en naar de aarddaarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten.
 
2.2 breedte van gebouwen:
de breedte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen debuitenwerkse eindgevelvlakken (indien geen sprake is van een rechthoekig gebouw: degemiddelde breedte van het gebouw).
 
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van descheidsmuren.
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouwzijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.6 de diepte van een bodemingreep:
de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld terplaatse (straat of terreinniveau).
 
2.7 de diepte van gebouwen:
de diepte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meterstussen de voorste en achterste eindgevelvlakken.
 
2.8 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of eendaarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hartvan de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.10 de oppervlakte van een bodemingreep:
het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werkingkunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.
 
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaartsgeprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van hetbouwwerk.
 
2.12 vloeroppervlakte:
de oppervlakte van een ruimte gemeten vanaf de binnenzijde van de scheidingsconstructie.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Bedrijventerrein
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving
 
De voor "Bedrijventerrein” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven;
  2. gebouwde parkeervoorzieningen in de vorm van (een) parkeergarage(s);
  3. nutsvoorzieningen;
  4. kantoren, uitsluitend als onzelfstandig onderdeel van een ter plaatse aanwezig bedrijf;
  5. groenvoorzieningen;
  6. verkeers- en parkeervoorzieningen;
  7. water, alsmede waterhuishoudkundige voorzieningen;
 
een en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in artikel 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
 
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
 
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 3.1.1.
 
  1. Bedrijven
    1. Bedrijven zijn toegestaan voor zover deze betreffen Machine- en apparatenfabrieken incl. reparatie met een produktieoppervlakte kleiner dan 2000 m2 zoals bedoeld onder SBI-2008 27, 28, 33, 0 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1).
    2. Activiteiten die zijn opgenomen in bijlage C of D van het Besluit milieueffectrapportage zijn niet toegestaan.
    3. De oppervlakte van een bouwperceel mag niet geringer zijn dan 1000 m².
    4. Elk bedrijf dient op eigen erf te voorzien in zijn laad- en losruimte. Laden en lossen dient volledig op eigen terrein plaats te vinden.
    5. Het maximum bruto vloeroppervlakte bedraagt 100.000 m2.
  2. Reclamemasten Reclamemasten zijn niet toegestaan, reclame is uitsluitend mogelijk als onderdeel van de gevel.
  
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
 
  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, met uitzondering van kelders, voor zover deze volledig ondergronds worden gerealiseerd en gebouwen van openbaar nut, die overal zijn toegestaan. Voor volledig ondergrondse kelders zijn geen beperkingen van het maximale bebouwingspercentage van toepassing.
  1. voorts dienen bedrijfsgebouwen aan het volgende te voldoen:
    1. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 80%;
    2. de dakhelling bedraagt minimaal 0º en maximaal 45º;
    3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijventerrein 50' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 50 m;
    4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijventerrein 60' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 60 m;
  2. voor gebouwen van openbaar nut, zoals voorzieningen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie, abri's, geldt dat de oppervlakte niet meer dan 10 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen.
 
3.2.2 Voorwaardelijke verplichting windklimaat
 
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor gebouwen met een bouwhoogte van 30 meter of meer staat vast dat sprake is van een acceptabel windklimaat;
  2. Aan het bepaalde onder a wordt in ieder geval voldaan wanneer de maatregelen worden getroffen aan de in artikel 3.2.1 bedoelde gebouwen, zoals aangeduid in het als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen windklimaatonderzoek of wordt voorzien in maatregelen die leiden tot een vergelijkbaar resultaat;
  3. De in b. bedoelde genoemde maatregelen dienen in stand gehouden te worden.
 
3.2.3 Voorwaardelijke verplichting schaduwwerking gebouwen
  1. Gebouwen zijn alleen toegestaan, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een onderzoek schaduwwerking overlegt.
  2. Dit onderzoek moet naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate inzicht bieden dat vanwege het bouwplan wordt voldaan aan de zware TNO norm.
 
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels :
 
Bouwwerk, geen gebouw zijnde 
 
Maximale bouwhoogte
  
antenne-installaties, voor zover gelegen binnen het bouwvlak  
15 m  
Bewegwijzeringen  
8 m  
Licht- en andere masten  
8 m  
Pergola's  
2,7 m  
Terreinafscheidingen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, voorzover gelegen binnen het bouwvlak
3 m  
Terreinafscheidingen, voorzover gelegen buiten het bouwvlak  
2,5 m  
Geluidwerende voorzieningen  
3 m  
Overige bouwwerken geen gebouwen zijnde  
1 m  
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Grotere maatvoering nutsvoorzieningen
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 lid c teneinde gebouwen met een oppervlakte van maximaal 30 m² en een bouwhoogte van maximaal 4,5 meter toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:
  1. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersvrijheid of –veiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving.
 
3.3.2. Afwijkende maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.4 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere bouwhoogte, met inachtneming van de volgende regels:
  1. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersvrijheid of –veiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving.
  
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
 
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden of bouwwerken voor:
  1. risicovolle inrichtingen;
  2. detailhandel, behoudens ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten;
  3. kantoren, behoudens als onzelfstandig onderdeel van een ter plaatse aanwezig bedrijf;
  4. buitenopslag anders dan ten behoeve van de op grond van dit artikel toegestane bedrijvigheid, waarbij buitenopslag uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak en achter het verlengde van de voorgevel, waarbij geen buitenopslag is toegestaan binnen 3 m van de zijdelingse bouwperceelgrens en de stapelhoogte maximaal 3 m mag bedragen;
  5. bewoning;
  6. het gebruik of laten gebruiken van gronden en opstallen als of ten behoeve van een seksinrichting dan wel ten behoeve van (raam)prostitutie;
  7. het gebruik of laten gebruiken van opstallen ten behoeve van coffeeshops;
  8. het gebruik van onbebouwde gronden:
    1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
    2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
  1. verkooppunten voor motorbrandstoffen;
  2. honden uitlaatplaatsen.
 
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging
  1. Het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken met de bestemming 'Bedrijventerrein' is slechts toegestaan indien een waterhuishoudkundige voorziening met een bergingscapaciteit is gerealiseerd en aldus in stand wordt gehouden.
  2. de inhoud van de waterberging wordt vastgesteld overeenkomstig het beleid van waterschap de Dommel, waarbij per m2 aan toename verhard oppervlak minimaal 60 mm aan waterberging gerealiseerd dient te worden.
  3. als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
 
3.4.3. Voorwaardelijke verplichting lichthinder
  1. Het gebruik van verlichting/verlichtingsinstallaties binnen de bestemming ‘Bedrijventerrein’ is slechts toegestaan, indien voldaan wordt aan de grenswaarden ter voorkoming van lichthinder conform de Richtlijn lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). Voor nieuwe installaties moet worden voldaan aan de meest recente Richtlijn lichthinder.
  2. In geval van verlichting waarvan mag worden aangenomen dat deze een afleidende werking zou kunnen hebben op het autoverkeer op de naast het plangebied gelegen snelweg zal voorafgaand aan realisatie hiervan advies worden gevraagd aan Rijkswaterstaat.
 
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Omgevingsvergunning toestaan vergelijkbare bedrijven
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1.2 lid a, sub 1, voor het toestaan van bedrijven die naar aard en milieubelasting of ruimtelijke impact (verkeersaantrekkende werking, ruimtebeslag, aantal arbeidsplaatsen e.d.) vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat is niet toegestaan,
  2. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats.
       
Artikel 4 Verkeer
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen,
  2. fiets- en/of voetpaden;
  3. pleinen en overige verblijfsgebieden;
  4. verkeers- en parkeervoorzieningen;
 
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
 
  1. laad- en losvoorzieningen;
  2. geluidwerende voorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. (openbaar toegankelijke) sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende openbare verblijfsvoorzieningen;
  5. kunstwerken;
  6. kunstobjecten;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. hondenuitlaatvoorzieningen;
  10. bushokjes, fietsenstallingen, straatmeubilair en dergelijke.
  
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
 
  1. voor gebouwen ten behoeve van openbaar nut, water- en energiedistributie, wachthuisjes voor busdiensten en hiermee vergelijkbare gebouwen van algemeen nut geldt:
    1. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
    2. de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m2;
  2. voor gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of langzaam verkeer, zoals liftgebouwen en fietsenstallingen, geldt:
    1. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 meter, met dien verstande dat, als sprake is van een (lift)gebouw dat wordt gebouwd om een hoger gelegen weg of pad met een lager gelegen weg of pad te verbinden, deze bouwhoogte wordt gemeten ten opzichte van het peil ter plaatse van de hoogst gelegen weg of het hoogst gelegen pad.
  
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
 
  1. de bouwhoogte van kunstobjecten, speelvoorzieningen, masten, antenne-installaties en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Grotere maatvoering nutsvoorzieningen
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 lid a teneinde gebouwen met een oppervlakte van maximaal 25 m² en een bouwhoogte van maximaal 4,5 meter toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:
 
  1. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersvrijheid of –veiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving.
 
4.3.2 Afwijkende maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere bouwhoogte, met inachtneming van de volgende regels:
 
  1. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersvrijheid of –veiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving.
 
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraanuitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van laterebouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeeldingen het gestelde in de regels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen,stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, afdaken zonder eigen wanden enandere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, uitgezonderd erkers, mits deoverschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de in dit bestemmingsplan bedoelde gronden en bouwwerken te gebruikenof laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegevenbestemming.
 
7.2 Vogelbeperkingengebied
7.2.1 Algemeen
Ter bescherming van het vogelbeperkingengebied van de luchthaven Eindhoven is eengrondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
  1. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  2. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  3. vishouderijen met extramurale bassins;
  4. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  5. afvalwaterzuiveringsinstallaties.
 
7.2.2 Afwijken van de gebruiksregels
Indien de betreffende bestemming het toelaat kan het bevoegd gezag met eenomgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.1 indien de belangen van deluchthaven Eindhoven niet onevenredig worden geschaad. Hierover dient overleg plaats tevinden met de daarvoor bevoegde instanties. Ter voorbereiding van dat overleg dient in iedergeval een faunaeffectenstudie plaats te vinden, waarin is onderzocht of er al of niet sprake isvan een toename in het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van- en naar deluchthaven vanwege de ontwikkeling. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaardenworden verbonden.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
 
8.1 Luchtvaartverkeerszone - IHCS (Inner Horizontal en Conical Surface)
8.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerszone - IHCS (Inner Horizontal en ConicalSurface)' geldt dat die gronden -naast de andere aangewezen bestemming(en)- primairbestemd zijn als obstakelvrij (start- en landings)vlak ter waarborging van devliegverkeersveiligheid.
 
8.1.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - IHCS' geldt in aanvulling op hetgeenelders in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer magbedragen dan 65 meter boven NAP.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan (tenzij op grond van de regels in dit bestemmingsplan reeds isafgeweken) met een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor:
  1. het afwijken van maten met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
met inachtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  4. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
Artikel 10 Overige regels
 
10.1 Parkeren
  1. De gronden zoals aangewezen in de bestemming “Bedrijventerrein” mogen slechts worden bebouwd en gebruikt onder de voorwaarden:
    1. dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden;
    2. de te realiseren parkeerplaatsen afmetingen moeten hebben die afgestemd zijn op gangbare personenauto’s;
  2. Bij omgevingsvergunning voor bouwen wordt aan de hand van de parkeernormennota Veldhoven 2021 of het op dat moment geldende parkeerbeleid bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
 
10.2 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde artikel 10.1 indien:
  1. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
  3. is aangetoond dat door het nemen van (mobiliteits)maatregelen lagere parkeernormen kunnen worden gehanteerd.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan De Run 1000 ASML2023'