direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heikantsebaan / Oude Kerkstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00163-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De initiatiefnemers van dit bestemmingsplan, tevens de eigenaren van het plangebied, hebben het idee opgevat om vier woningen te ontwikkelen aan de Heikantsebaan en één aan de Oude Kerkstraat. Het gaat hier in totaal om de realisatie van vijf vrijstaande woningen in het buitengebied, met behulp van de provinciale Ruimte-voor-ruimte regeling.

Op 29 oktober 2019 heeft het college van Burgemeester en Wethouders besloten in principe medewerking te willen verlenen aan het verzoek van de initiatiefnemer om vier vrijstaande woningen toe te voegen aan de Heikantsebaan. In diezelfde collegevergadering is dat besluit ook genomen voor de vrijstaande woning aan de Oude Kerkstraat.

Omdat het planvoornemen niet past binnen de geldende bestemmingsplannen, moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in het noorden van de kern Oerle (gemeente Veldhoven). De afbeelding hieronder betreft de topografische kaart, waarop de globale ligging van het plangebied met een rode cirkel is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0001.png"

Het plangebied kent twee deelgebieden. Deelgebied 'Oude Kerkstraat' (1) en deelgebied 'Heikantsebaan' (2). De begrenzing van het plangebied en de aanduiding van beide deelgebieden is op de afbeelding hieronder zichtbaar gemaakt via een met geel aangegeven begrenzing en nummering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0002.png"

Deelgebied 1 (Oude Kerkstraat) is kadastraal bekend gemeente Veldhoven, sectie H, nummer 605 en kent een grootte van 2.643 m2.

Deelgebied 2 (Heikantsebaan) is kadastraal bekend gemeente Veldhoven, sectie H, nummers 463, 464, 465, 1646 gedeeltelijk en 461 gedeeltelijk en kent een gezamenlijke grootte van 5.675 m2.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Bestemmingsplan “kernrandgebied”

Het plangebied ligt grotendeels in het bestemmingsplan “kernrandgebied” dat op 23 juli 2014 door de gemeenteraad van Veldhoven is vastgesteld. Het plangebied is daarin bestemd als 'Agrarisch – Kernrand' (enkelbestemming) en met 'Waarde – Archeologie 2' (dubbelbestemming). Verder heeft het plangebied de aanduidingen 'luchtvaartverkeerzone -ihcs', 'luchtvaartverkeerzone – ils', 'milieuzone – geluidsgevoelige functie 35 ke', 'milieuzone – geluidsgevoelige functie 40 ke', 'milieuzone – geluidsgevoelige functie 20 ke' en 'cultuurhistorisch vlak'.

Uit de regels behorende bij deze bestemmingen en aanduidingen blijkt dat het plangebied met de bestemming 'Agrarisch – Kernrand' alleen voor agrarisch grondgebruik kan worden gebruikt. Relevant is daarbij verder nog aan te geven dat alleen een smalle strook aan de voorzijde van deelgebied 1 (Oude Kerkstraat) de gebiedsaanduiding 'cultuurhistorisch vlak' heeft. Deze gebiedsaanduiding houdt in dat de gronden op die plek mede tot behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het gebied zijn bestemd. Hieronder zijn twee uitsneden (ter hoogte van plandeel 1 en 2) van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0003.png"

Verbeelding bestemmingsplan “Kernrandgebied”, plandeel 1 (rode pijtje)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0004.png"

Verbeelding bestemmingsplan “Kernrandgebied”, plandeel 2 (rode pijltje)

Op basis van dit bestemmingsplan is het in het plangebied niet mogelijk om het planvoornemen dat bestaat uit de functie 'Wonen' te realiseren.

Bestemmingsplan “Oerle 2016”

Voor een klein gedeelte ligt het plangebied in het bestemmingsplan “Oerle 2016” dat op 21 februari 2017 door de gemeenteraad van Veldhoven is vastgesteld. Het plangebied is daarin bestemd als 'Wonen – Vrijstaand' (enkelbestemming), waarbij de bouwaanduiding 'bijgebouwen' geldt. Verder geldt hier ook de bestemming 'Waarde – Archeologie 2' (dubbelbestemming) en de gebiedsaanduidingen 'luchtvaarverkeerzone – ihcs' en 'luchtvaartverkeerzone – ils'.

Dit bestemmingsplan is van kracht op een kleine spie in plandeel 2 (Heikantsebaan). Omdat het gedeelte waar dit bestemmingsplan met de bijbehorende bestemming van kracht is, zo klein is en geen hoofdgebouw is toegestaan, is het niet mogelijk om de bestemming 'Wonen – Vrijstaand' op deze gronden doelmatig uit te voeren. Hieronder is een uitsnede (ter hoogte van plandeel 2, rode pijltje) van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0005.png"

Verbeelding bestemmingsplan “Oerle 2016”, plandeel 2

Ook op basis van dit bestemmingsplan is het in het plangebied niet mogelijk om het planvoornemen dat bestaat uit de functie 'Wonen' te realiseren.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding met de daarbij behorende regels. De digitale verbeelding is rechtsgeldig en raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit is een landelijke website waarop alle bestemmingsplannen van Nederland staan. Alleen de digitale versie is juridisch bindend.

Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld, wat de effecten van het bestemmingsplan zijn en welke afwegingen hebben plaatsgevonden.

Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin staat de bestaande en de nieuwe situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de beleidskaders en een motivatie hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de diverse beleidsdoelstellingen. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante planologische aspecten, al dan niet milieutechnisch van aard. In hoofdstuk 5 staat uitleg over de uitvoerbaarheid, waarbij ingegaan wordt op de economische uitvoerbaarheid en de procedure (maatschappelijke uitvoerbaarheid) van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 geeft een uitleg over de juridische aspecten van het plan waarbij ook een korte uitleg van de bestemmingsregels wordt gegeven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Bij het opstellen van beleid dienen gemeenten rekening te houden met het beleid van andere overheden. Zo geven het rijk, de provincie Noord-Brabant en de regio met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk worden de voor de ontwikkeling relevante zaken uit het nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven. Ook wordt aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt met het beleid van de gemeente Veldhoven zelf.

2.1 Nationaal beleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.

De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten :

  • 1. ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen;
  • 3. zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Omgevingsinclusieve benadering

Centraal in de te maken afwegingen tussen belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting uit de Omgevingswet van het begrip fysieke leefomgeving en wordt de noodzakelijke integraliteit van afwegingen benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is dat tussen beschermen en ontwikkelen.

Het doel van de toekomstige Omgevingswet (deze wet treedt naar verluid in werking per 1 juli 2023 is namelijk het bereiken van een balans tussen: '(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'.

Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in de omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving. Hiermee moet dus rekening worden gehouden bij het maken van beleidskeuzes. Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.

Afwegingsprincipes

Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen.

Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken & identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Een opgave in de NOVI is om aansluitend op de woonbehoefte (met name in en bij de stedelijke regio's) woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om in het plangebied woningen te realiseren.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. In paragraaf 2.1.2 wordt hier nader op ingegaan.

De NOVI krijgt verder doorwerking op lagere beleidsniveaus. De relevante beleidsstukken op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau zijn in de navolgende paragrafen getoetst.

Voor het plangebied geldt verder dat sprake is van een lokale ontwikkeling van geringe aard en omvang waarbij geen nationale belangen aangetast worden.

2.1.2 Ladder voor duurzame ontwikkeling

Relevante wet- en regelgeving

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een motiveringsplicht opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder gewijzigd van drie naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is het volgende opgenomen:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Ladder is alleen van toepassing op plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Op basis van de overzichtsuitspraak die is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geldt dat bij woningbouwlocaties vanaf 12 woningen in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Is dit het geval, dan is een Laddertoets vereist en is daarmee een beschrijving van de behoefte nodig. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Denk hierbij aan specifieke woningtypen, wooncategorieën en woonmilieus.

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een uitgebreidere motivering vereist waarbij tevens dient te worden ingegaan op de vraag, waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Of het plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied moet worden bepaald aan de hand van de bepalingen in het Bro, artikel 1.1.1,: 'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'

Regionale afspraken

De gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre; hierna SGE) hebben eind 2017 afspraken gemaakt over woningbouw op de regionale woningmarkt. Dit 'Afsprakenkader Wonen 2017' (hierna: het Afsprakenkader) is door alle gemeenteraden bekrachtigd en heeft de instemming van de provincie Noord-Brabant. Daarnaast is in maart 2019 de Woondeal gesloten tussen het SGE, het ministerie van BZK en de provincie Noord-Brabant.

In het Afsprakenkader is vastgelegd hoe de afstemming van de woningbouwontwikkelingen binnen het SGE is geregeld. Hierin zijn kwantitatieve en kwalitatieve afspraken gemaakt over geplande uitbreidingslocaties zijn ook afspraken gemaakt over afstemming en monitoring van alle woningbouwlocaties.

De meest actuele behoeftecijfers liggen vast in de Woondeal. Zie voor de regionale afstemming paragraaf 2.3. "Regionaal beleid".

Op basis van de Woondeal en de krapte op de regionale woningmarkt is er de noodzaak om extra harde plancapaciteit te realiseren. Als waarborg tegen een overmaat van nieuwe woningen wordt de productie en programmering (lopende en nieuwe projecten, inclusief fasering) in het SGE gemonitord en afgezet tegen de Woondeal en/of de dan actuele provinciale prognoses.


Toetsing plan

Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van vijf woningen waardoor er geen sprake van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling'. Een stedelijke ontwikkeling omvat namelijk bij een woningbouwproject een project met minimaal 12 woningen. Dit houdt in dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is op het planvoornemen. De ladder hoeft verder niet doorlopen te worden/ het planvoornemen hoeft er niet aan te worden getoetst.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Het voorliggende initiatief past binnen de regionale woningbouwafspraken en -programmering, waarmee de behoefte aan deze ontwikkeling voldoende is aangetoond. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Vooruitlopend op de in werking treding van de Omgevingswet in 2022, hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Met deze Omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's. Inmiddels is er ook een Interim omgevingsverordening vastgesteld, waarop hierna wordt ingegaan.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De Omgevingsvisie bevat geen specifieke ambities voor het plangebied.

2.2.2 Brabantse Omgevingsverordening en Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Brabantse omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben op 11 maart 2022 de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Nadat in december 2018 de Omgevingsvisie werd vastgesteld, heeft de provincie daarmee weer een belangrijke stap gezet op weg naar de invoering van de Omgevingswet waarvan de inwerkingtreding op dit moment voorzien is op 1 januari 2024. Naast de omgevingsverordening hebben Provinciale Staten ook besloten over:

  • voorbeschermingsregels die straks in het omgevingsplan komen van gemeenten;
  • delegatie aan Gedeputeerde Staten om de Omgevingsverordening te wijzigen;
  • een wijziging van de Interim omgevingsverordening.

De provincie is vanuit de wet verplicht om één verordening vast te stellen waarin alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving staan. Naast rechtstreeks werkende regels voor activiteiten, die zich richten tot initiatiefnemers staan er in de Omgevingsverordening ook instructieregels aan gemeenten voor het omgevingsplan, instructieregels aan waterschappen maar ook regels over fauna-, vaarweg- en zwemwaterbeheer. De verordening voldoet aan de eisen van de Omgevingswet. Daardoor zijn er diverse wijzigingen doorgevoerd. Maar er zijn ook wijzigingen verwerkt vanwege nieuwe inzichten of nieuw vastgesteld beleid.

Totdat de Omgevingsverordening in werking treedt, geldt de Interim omgevingsverordening. Daarom wordt nu nog niet getoetst aan de omgevingsverordening maar aan de Interim omgevingsverordening.

Interim omgevingsverordening

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via de omgevingsverordening. Op 25 oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld (geconsolideerde versie 21 maart 2023). Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 1 januari 2024 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.

De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.


Planspecifiek

In deze paragraaf wordt ingegaan op de diverse onderdelen uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant die relevant zijn voor het plangebied.

Op de volgende afbeeldingen is te zien dat het plangebied (rode cirkels) is gelegen binnen de werkingsgebieden 'Landelijk Gebied' en 'Verstedelijking afweegbaar'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0007.png"

Ter plaatse van het plangebied gelden in verband met het planvoornemen conform de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant dan ook de instructieregels voor gemeenten voor het 'Landelijk Gebied'.

Het planvoornemen waar het hier om gaat betreft het realiseren van vijf ruimte-voor-ruimte woningen. Op een dergelijke ontwikkeling is artikel 3.79 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant van toepassing. In dit artikel is geregeld dat een bestemmingsplan kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels in Stedelijk gebied of Landelijk gebied als deze ontwikkeling:

  • a. door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte plaatsvindt, gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit ;
  • b. op een aanvaardbare locatie plaatsvindt als bedoeld in Artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit , derde Lid, en;
  • c. past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in Artikel 3.77.

Aangaande sub a. geldt het volgende. Er is sprake van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit als de ruimte-voor-ruimtekavel wordt ontwikkeld vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit door toepassing van de Regeling beëindiging veehouderijtakken. Hiervan is in onderhavige situatie sprake. Er zijn voor de ontwikkeling vijf ruimte-voor-ruimte bouwtitels aangekocht. Het hiertoe opgesteld bewijsstukken dossier ten behoeve van de woning aan de Oude Kerkstraat is reeds als bijlage aan het ontwerp bestemmingsplan toegevoegd (zie Bijlage 8).

Ten aanzien van de bewijsstukken voor de vereiste bouwtitels ten behoeve van de realisering van de 4 woningen aan de Heikantsebaan is het dossier nog onvolledig. De reeds definitieve bewijsstukken zijn als bijlage aan het ontwerp bestemmingsplan toegevoegd (zie Bijlage 9). Voor het resterende gedeelte is weliswaar de koopovereenkomst reeds afgesloten, maar is de bijbehorende dossiervorming echter nog niet in zijn geheel afgerond. Deze definitieve bewijsstukken zullen voor vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad aan de provincie worden overlegd en vervolgens inclusief akkoordverklaring van de provincie bij de definitieve vaststelling van het bestemmingsplan alsnog aan het bestemmingsplan worden toegevoegd.

Aangaande sub b. wordt het volgende opgemerkt. Het plangebied ligt op de grens van het stedelijk gebied van Veldhoven en besloten landelijk gebied met gemengd grondgebruik, de noordelijke kernrandzone van Oerle.

Aangaande sub c. wordt het volgende opgemerkt. Voor dit gebied heeft de gemeente Veldhoven het Richtinggevend document Oerle-Noord opgesteld. Dit document bevat de ontwikkelingsrichting voor het gebied, waarbij de omgevingskwaliteit uitgangspunt is. Dat betekent dat niet alleen het nieuwe rood, maar ook het groen (o.a. zichtlijnen, landschap, verbindingen) is beschreven. Verder geldt dat het nieuwe rood alleen ontwikkeld kan worden als ook sprake is van compensatie, zoals sloop en/of de ontwikkeling van groen (ruimte-voor-ruimte valt hier ook onder). Dit richtinggevende document is met een deskundige van de provincie afgestemd.

Uit het kaartbeeld (hieronder afgebeeld) dat onderdeel uitmaakt van het Richtinggevend document Oerle-Noord volgt dat de gemeente ter plaatse van het plangebied (rode cirkels) vijf nieuwe woningen heeft voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0008.png"

Het planvoornemen sluit één op één aan bij het Richtinggevend document Oerle-Noord dat de ontwikkelrichting van het gebied waarin het plangebied is gelegen bevat.

Verder is paragraaf 3.1.2 Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies van toepassing. Het gaat in onderhavige situatie dan vooral om de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit, zorgvuldig ruimtegebruik, de toepassing van de lagenbenadering, meerwaardecreatie en voor zover het het landelijk gebied betreft ook kwaliteitsverbetering van het landschap. Met dit plan wordt hieraan invulling gegeven. Sprake is van het principe ruimte voor ruimte. De ene bebouwing (veehouderijen) wordt verruild voor de andere (woningen), op een plek waar het passend is (bebouwingsconcentraties). Hierdoor wordt de verstedelijkingsimpact lager. Onderdeel van het planvoornemen is landschappelijke inpassing. Verder wordt rekening gehouden met alle van toepassing zijnde milieuaspecten, waarop in Hoofdstuk 4 nader ingegaan wordt.


Conclusie relatie met voorliggend plan

Op basis van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is er in verband met het planvoornemen geen sprake van strijdigheden. Voldaan wordt aan de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, alsook aan de (ontwerp) Omgevingsverordening.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Brabantse Agenda Wonen

De Brabantse Agenda Wonen is een agenda op hoofdlijnen en stippelt een koers uit voor (verdere) regionale samenwerking en vernieuwing van de woningbouwafspraken. Daarin nodigt de provincie alle subregio's uit om, samen met relevante partijen op de woningmarkt en de provincie, een regionaal perspectief op wonen te ontwikkelen.

Versnelling van de woningbouwproductie, vernieuwing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en het ombouwen van leegstaand vastgoed naar woningen zijn belangrijke doelen van de Brabantse Agenda Wonen. Met deze agenda geeft de provincie aan welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen en wonen en hoe zij zich hiervoor gaat inzetten.

Op basis van de Brabantse Agenda Wonen moet ruimte worden gegeven aan goede plannen. “Een beleid gericht op een duurzame verstedelijking en zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik biedt ruim baan voor 'goede plannen' binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en dorpen. Ruimte dus voor woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, dat aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw kan worden genomen.”

Per gemeente is een indicatie (met bandbreedte) gegeven van de planningsruimte voor woningbouw in de komende jaren. Overeenkomstig de provinciale verordening is deze 'programma-indicatie' richtinggevend voor de (sub)regionale woningbouwplanning en –programmering en de hierover te maken regionale afspraken. Gemeentelijke bestemmingsplannen, die voorzien in de nieuwbouw van woningen of anderszins leiden tot een (netto) toename van de woningvoorraad, dienen te passen binnen dit regionale afsprakenkader.

Planspecifiek

Dit bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van vijf woningen aan de woningvoorraad. Omdat het gaat om ruimte-voor-ruimte-woningen zijn deze woningen geen onderdeel van de regionale woningbouwplanning en -programmering, waardoor het niet nodig is om de toevoeging in dat kader kwantitatief te onderbouwen.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Gelet op het voorgaande hoeft dit woningbouwinitiatief niet getoetst te worden aan zowel de kwalitatieve- als kwantitatieve woningbouwafspraken uit de Brabantse Agenda Wonen. Het planvoornemen is niet in strijd met de Brabantse Agenda Wonen.

2.3.2 Afsprakenkader Wonen Stedelijk Gebied Eindhoven

In 2017 is in de negen gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven (hierna SGE) het Afsprakenkader Wonen vastgesteld. Dit is daarna op 13 december 2017 bekrachtigt in het Regionaal Ruimtelijk overleg van regio Zuidoost van de provincie Noord-Brabant. Daarnaast is in 2018 de SGE visie op wonen in de 9 gemeenten vastgesteld. Ten slotte is in maart 2019 een Woondeal gesloten tussen het SGE, het ministerie van BZK en de provincie Noord-Brabant.

De belangrijkste uitgangspunten van het Afsprakenkader en de Visie op Wonen zijn de navolgende:

  • a. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het Stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale verordening.
  • b. Geen nieuwe uitleglocaties tenzij het portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt.
  • c. Voor grotere projecten geldt dat een instemming van het SGE portefeuillehoudersoverleg wonen nodig is voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht. Het portefeuillehoudersoverleg baseert zich op het advies van het onafhankelijke SGE coördinatieteam wonen. Voor Veldhoven is dit vanaf 75 woningen.
  • d. We monitoren de woningbouwontwikkelingen kwantitatief en kwalitatief.
  • e. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Dit onderdeel is deels achterhaald door het sluiten van de Woondeal.

Er zijn 7 Brainport Principes:

  • 1. Koesteren van identiteit;
  • 2. Ruimte voor innovatie;
  • 3. Vraaggericht ontwikkelen;
  • 4. Invloed voor bewoners;
  • 5. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus;
  • 6. Benutting regionaal schaalniveau;
  • 7. Gezonde verstedelijking.

Doelen die moeten worden behaald zijn:

  • Van concurreren op kwantiteit naar samenwerken op kwaliteit;
  • Kwaliteitsverbetering (nieuwbouw-)woningaanbod in het gehele SGE; De principes gelden overal, maar het resultaat kan verschillend zijn (zgn. Level Playing Field)
  • Stap naar een completer en diverse woningaanbod in het SGE;
  • Woningbouwprojecten meer nadrukkelijk een bijdrage laten leveren aan de "gezonde, slimme en duurzame stad".

Hoe gaan we dat doen?

  • f. Gezamenlijk de lat hoog leggen - gezamenlijke ambitie met zo hoog mogelijk kwaliteitsniveau voor nieuwbouwwoningen;
  • g. Elkaar èn bouwers/ontwikkelaars prikkelen: "we doen niet meer wat we deden, vanaf vandaag gaan we het anders doen".

De initiatiefnemer moet deze kwaliteitskenmerken kunnen toelichten en verantwoorden. Een team van specialisten uit de verschillende gemeenten beoordeelt en stelt de score vast op een schaal van 1 tot 10. Deze score wordt vervolgens grafisch weergegeven in onderstaand web. Op deze manier ontstaat voor ieder initiatief een uniek figuur en is direct zichtbaar op elke aspecten een project goed of minder goed scoort en is duidelijk of een project voldoende scoort om door te kunnen of dat aanpassingen noodzakelijk zijn.

Planspecifieke onderbouwing

In onderhavige situatie gaat het om de ontwikkeling van minder dan 75 woningen (vijf woningen totaal). Voor dergelijke kleinschaligere ontwikkelingen is het niet nodig om het plan te toetsen aan de Brainport Principes en de kwaliteitsroos in te vullen.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Voor deze ontwikkeling is het niet nodig om rekening te houden met de Brainport Principes, het plan is daarvoor te klein. Het planvoornemen is niet in strijd met het Afsprakenkader Wonen Stedelijk Gebied Eindhoven.

2.3.3 Woondeal

Op 7 maart 2019 hebben de minister van Binnenlandse Zaken (BZK), de provincie Noord-Brabant en het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de Woondeal ondertekend. Met de ondertekening van de Woondeal zetten partijen zich in om de woonopgave in deze regio aan te pakken. Een grote variëteit aan woonmilieus draagt bij aan de ontwikkeling van de Brainportregio.

De Woondeal helpt de gewenste versnelling van de woonopgave in Eindhoven en de andere acht gemeenten binnen het SGE te realiseren: meer woningen, op de juiste locatie en voor de goede doelgroep. De Woondeal gaat daarnaast ook over de werking van de woningmarkt (met name op het gebied van regelgeving), de plancapaciteit (de periode tot 2040) en integrale gebiedsontwikkeling in de regio Eindhoven. De Woondeal is een eerste stap van een langjarig partnerschap met de betrokken partijen.

Het SGE heeft behoefte aan zo'n 27.000 woningen in de periode 2020 tot en met 2024. Deze behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie. Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt - zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen 2017 - in de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. De minister, de provincie en het SGE volgen de ontwikkeling van deze locaties als geheel op het gebied van aantallen en exploitatie. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring.

Veldhoven heeft zich tot doel gesteld als haar bijdrage aan de Woondeal zo'n 2.000 woningen te realiseren in de periode 2020-2024.

ontwikkeling woningvoorraad Veldhoven   Scenario   2020-2024   2025-2029   2030-2039   Totaal  
SGE   Prognose 2017   11.310   8.810   11.325   31.445  
SGE   Woondeal 2019   26.990   10.710   24.290   61.990  
Veldhoven   Prognose 2017   580   460   465   1.505  
Veldhoven   Woondeal 2019   2.000   *   *    

Het MIRT-onderzoek gaat uit van verder gaande verstedelijking in Veldhoven rond het City Centrum en op De Run. Het MIRT-onderzoek wordt uitgewerkt in het Verstedelijkingsakkoord Het Verstedelijkingsakkoord moet in november 2021 worden ondertekend en vormt de nieuwe basis voor de regionale woningbouwafspraken. In de tussentijd wordt hierop voorgesorteerd. De opgave voor Veldhoven zal hiermee wezenlijk hoger liggen dan zoals aangeven in de prognoses van 2020.

Plancapactiteit (2021-2030)   Hard   Zacht   Totaal  
SGE   15.160   24.350   39.510  
Veldhoven   1.465   3.685   5.150  

Conclusie relatie met voorliggend plan

Dit bestemmingsplan maakt vijf woningen mogelijk. Het draagt daardoor feitelijk bij aan de doelstelling om versneld voldoende woningen te bouwen, echter gaat het hier om een ontwikkeling die theoretisch gezien geen onderdeel uitmaakt van de woondeal (ruimte-voor-ruimte-woningen). Het planvoornemen is niet in strijd met de Woondeal.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Omgevingsvisie Veldhoven

De Omgevingsvisie Veldhoven is op 8 februari 2022 vastgesteld door de gemeenteraad. De Omgevingsvisie Veldhoven vormt de basis voor ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente.

De basis voor de Omgevingsvisie zijn het DNA van de gemeente, de groei van inwoners/ banen/ verplaatsingen en maatschappelijke ontwikkelingen zoals het groeiende belang van duurzaamheid en gezondheid. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een kaartbeeld met de visie voor Veldhoven in 2040.

Planspecifiek

Hieronder is een uitsnede van het kaartbeeld met de visie voor Veldhoven in 2040 opgenomen ter hoogte van het plangebied (rode cirkels).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0009.png"

Ter plaatse van het plangebied is sprake van het werkingsgebied 'dorpslinten' en 'gezonde en duurzame woonwijken'.

De karakteristiek en opgave voor de dorpslinten is behoud en versterking van het karakter, maar ook het faciliteren van ontwikkelingen passend in een veranderende maatschappij. De linten lenen zich makkelijker voor het toevoegen van eigentijdse bebouwing dan de dorpskernen, waarbij het belangrijk is dat het dorpse karakter de boventoon blijft voeren. Het planvoornemen sluit aan bij de karakteristiek en opgave voor de dorpslinten.

De karakteristiek van de woonwijken in Veldhoven is dat ze zijn ingebed in een royale groenstructuur, een robuust raamwerk van grote groenzones waar wordt gesport, gespeeld en wordt gewandeld. Ook verweven deze 'groene vingers' het Kempenlandschap en de daar aanwezige flora en fauna met de bebouwde kom. De wijken zijn bedoeld om te wonen. Naast het reguliere woningaanbod is het de bedoeling een meer gedifferentieerd woningaanbod te gaan bieden. Een woningaanbod dat aansluit bij de behoeften van grotere en kleinere groepen van de bevolking, denk aan CPO-projecten, appartementen, collectieve woonvormen of woonzorgcomplexen voor ouderen in hun eigen wijk. Door flexibele of modulaire woonvormen voor bijvoorbeeld starters en in de vorm van bijzondere woonconcepten zoals natuurinclusief bouwen. Daarbij is speciale aandacht voor lage en middeninkomens. De wijken blijven in opzet hetzelfde en een rustige plek om te wonen. Het planvoornemen, dat bestaat uit de functie 'wonen' en particulier opdrachtgeverschap betreft, stuit aan bij de karakteristiek en opgave voor de woonwijken.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Gelet op de karakteristiek en opgave voor de gebieden waarin het planvoornemen is gelegen en zich op richt past het plan binnen de kaders van de Omgevingsvisie Veldhoven.

2.4.2 Woonvisie 'Keuzen maken, Woonvisie 2016 en verder'

Op 11 oktober 2016 is door de gemeenteraad een nieuwe woonvisie vastgesteld. De woonvisie is tot stand gekomen in de context van een groter geheel, geeft een doorkijk naar het wonen in Veldhoven (zowel vanuit de technische als sociaal-maatschappelijke kant bezien) en maakt een aantal keuzes op het vlak van de volkshuisvesting voor de komende jaren. Allerlei ontwikkelingen in de gemeente, regio en het land hebben invloed gehad op de keuzes die gemaakt zijn.

In de visie is aangegeven dat door de economische crisis er een stagnatie in de woningmarkt is opgetreden en een veranderende kijk op het wonen door burgers en professionels (instanties) is ontstaan. Er zal bovendien sprake zijn van demografische veranderingen in Veldhoven (toename van aantal 75- plussers en aandeel van 65 tot 74 jarigen en een afname van aandeel 30 tot 45 jarigen) met een daaraan gekoppelde wijziging in de huishoudingssamenstellingen tussen nu en 2030. Er zal meer vraag naar huurwoningen in de vrije sector komen. Ook zal de vraag naar kleine en goedkope woningen toenemen alsmede de vraag naar woningen voor mensen met een zorgvraag (de woningen moeten aanpasbaar zijn voor zorg aan huis).

Voor wat betreft de woningbouwprogrammering wordt rekening gehouden met alle nieuwe ontwikkelingen. De programmering zal daarom flexibel zijn om in de toekomst zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de ontwikkelingen. Er ligt een opgave om per doelgroep het juiste type woning beschikbaar te hebben. In aanvulling op (bestaande) wijkvisies zullen daarom woonprogramma's per wijk opgesteld worden die de gewenste ontwikkeling voor het woningaanbod in de wijk aangeven. Ter uitvoering worden programma's beschreven en afgestemd op prestatieafspraken die jaarlijks worden bijgesteld.

Op het vlak van wonen werkt Veldhoven samen op twee regionale niveaus. Metropoolregio Eindhoven (voorheen SRE) met 21 gemeenten en het Stedelijk gebied Eindhoven (SGE). In het SGE gaan de voornaamste afspraken over het kwantitatieve en kwalitatieve o. Hierbinnen is ruimte voor lokale inkleuring. Daarnaast is er op SGE niveau een samenwerking tussen gemeenten en corporaties met betrekking tot urgentie voor kwetsbare doelgroepen.

De positie van Veldhoven in de regio zal worden versterkt door per onderwerp op het juiste niveau afstemming te zoeken met deze verschillende schaalniveaus (Stedelijk Gebied Eindhoven en gemeente).

Actualisatie van de woonvisie is gepland voor 2022 om o.a. de conclusies uit het verstedelijkingsakkoord te verwerken.

Planspecifiek

Het planvoornemen zorgt voor de toevoeging van bouwkavels voor particulier opdrachtgeverschap, waarop koopwoningen in het dure segment zullen worden gebouwd. In een kernrandzone dat de overgang van dorp naar buitengebied markeert is dit een passende woningtypologie. Realisatie via uitgifte van bouwkavels voor zelfbouw/ particulier opdrachtgeverschap voorziet in een aanwezige behoefte.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het voornemen wordt als passend beschouwd in het kader van de gemeentelijke woonvisie.

2.4.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

De gemeenteraad van Veldhoven heeft op 29 oktober 2019 het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het verkeersbeleid, dat in 2007 werd vastgesteld (VerkeersCirculatiePlan), gaf nadrukkelijk aandacht aan de verkeersstructuur, waarvan veel is uitgevoerd. Het GVVP is breder georiënteerd. Er is naast aandacht voor de auto ook aandacht voor alternatieven. De ambities op dat vlak zijn hoog. Het GVVP heeft in de basis een looptijd tot en met 2030.

Door de vele ontwikkelingen in Veldhoven neemt het aantal bewoners en werknemers de komende periode flink toe. De keerzijde van deze ontwikkelingen is dat ook de druk op de mobiliteit toeneemt. De ontwikkeling van Zilverackers, de verdere ontwikkeling van bedrijventerrein De Run en de aansluiting op de A67, inclusief de N69, en de Zilverbaan zorgen eveneens voor veranderende en extra verkeersbewegingen. Daarbij moet structureel aandacht worden besteed aan de verkeersveiligheid en leefbaarheid. In het GVVP worden hiervoor aan de hand van modules ambities beschreven. Bij het GVVP zijn kaarten opgenomen met het gewenste fietsnetwerk, (H)OV netwerk en de wegcategorisering.

Planspecifiek

Het plangebied ligt aan een erftoegangsweg. De afbeelding hieronder (een uitsnede ter hoogte van het plangebied (rode cirkel) uit de wegcategoriseringskaart behorende bij het GVVP) illustreert dit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0010.png"

Om het plangebied te ontsluiten is het niet nodig om nieuwe wegen aan te leggen. Een erftoegangsweg is verder in principe geschikt om enkele extra woningen op te ontsluiten.

Plandeel 1 (Oude Kerkstraat) ligt aan een fietsroute en fietspad. Plandeel 2 (Heikantsebaan) ligt alleen aan een fietsroute. De afbeelding hieronder (een uitsnede uit de fietskaart behorende bij het GVVP, waarop het plangebied met een rode cirkel is aangeduid) illustreert dit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0011.png"

Het is gunstig dat het plangebied is gelegen aan het fietsnetwerk, dit stimuleert de toekomstige bewoners van het plangebied vaker de fiets te pakken.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het planvoornemen is niet in strijd met het GVVP. Het plangebied is goed ontsloten. Geen nieuwe wegen/ fietspaden hoeven te worden aangelegd om het plangebied te kunnen bereiken.

2.4.4 Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit'

In het voorliggende bestemmingsplan wordt het gebruik van de gronden en de toegestane bebouwing binnen het plangebied geregeld. Hiernaast voert de gemeente welstandstoezicht op bouwplannen, op basis waarvan aspecten als architectonische verschijning en materiaalgebruik worden getoetst. Het gemeentelijk beleid is opgenomen in het 'Ambitiedocument Samen voor ruimtelijke kwaliteit' zoals op 14 mei 2019 is vastgesteld.

Het ambitiedocument bevat 4 kernwaarden en 5 architectuurprincipes.

Voor de onderhavige locatie is de kernwaarde 'blijvend herkenbare dorpsstructuren' van toepassing. Zie de afbeelding hieronder (uitsnede kaart behorende bij het ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit') waarop het plangebied met een rode cirkel is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0012.png"

De toelichting op de kernwaarde 'blijvend herkenbare dorpsstructuren' is de navolgende. Veldhoven kent naast een sterk stedelijke structuur ook typische dorpse kwaliteiten, die behouden dienen te worden. Het is van belang dat de vier kerkdorpen, gehuchten en de dorpslinten (hun bestaande (cultuurhistorische) waarden behouden en eigen identiteit niet verliezen. De ambitie is om met name in te zetten op bebouwing met historische kenmerken, zodat de dorpskernen en linten duidelijk herkenbaar blijven. Teveel afwijkende stijlen kan de samenhang in het dorpse beeld namelijk verstoren en de Veldhovense identiteit 'vertroebelen'. Slechts in bijzondere gevallen, is het mogelijk om moderne bebouwing te realiseren.

In gebieden die in het Besluit ruimtelijke ordening zijn gedefinieerd als achtererfgebied gelden geen regels. Voor alle overige bouwwerken gelden de 5 architectuurprincipes als welstandscriteria. Het betreft de volgende 'basiselementen van het bouwen':

  • a. Relatie tussen bouwwerk en omgeving
  • b. Samenhang vormgeving, functie en constructie
  • c. Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
  • d. Schaal en maatverhoudingen
  • e. Materiaal, textuur, kleur en licht

Daarnaast stimuleert de gemeente initiatiefnemers in een vroegtijdig stadium duurzaamheidsmaatregelen integraal onderdeel te laten uitmaken van het ontwerp.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het planvoornemen dient in vorm en uitstraling aan te sluiten bij de 'blijvend herkenbare dorpsstructuren' alsook de 5 architectuurprincipes die vertaald zijn in welstandscriteria. Het planvoornemen is op dit niveau nog niet uitgewerkt. Toetsing hieraan zal dan ook plaatsvinden in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'Bouwen', waar de welstandstoets onderdeel van uitmaakt.

2.4.5 Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen

De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan er vanuit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De beleidsregels Bereikbaarheid en bluswatervoorziening worden als afzonderlijk toetsingskader gehanteerd om nieuwe ontwikkelingen te beoordelen en behoeven geen doorwerking in de planregels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beschrijving ontwikkeling

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het voor de beeldvorming goed dat de uitgangspositie in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt daarom eerst een beschrijving van bestaande situatie. Daarna wordt het plan toegelicht, waardoor duidelijk wordt hoe het plangebied er in de toekomst uit gaan zien.

3.1 Bestaande situatie

3.1.1 Plangebied in zijn wijdere omgeving

De afbeelding hieronder geeft de ligging van het plangebied (rode cirkels) op de luchtfoto in zijn wijdere omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0013.png"

Het plangebied ligt op de grens van het stedelijk gebied van Veldhoven en besloten landelijk gebied met gemengd gebruik: de noordelijke kernrandzone van Oerle. Het plangebied is gelegen aan een waardevolle groene structuur (weg begeleid door bomen).

3.1.2 Functionele beschrijving omgeving

Het functionele karakter van de omgeving kan worden omschreven als een typische kernrandzone waar een menging van functies aan de orde is. Er wordt gewoond, er is bedrijvigheid aanwezig, agrarisch grondgebruik wordt toegepast, er is sprake van horeca en ook zijn er delen voor natuur in gebruik. Verder is op meer kleinschalige wijze iets verderop nog een enkel agrarisch bedrijf aanwezig. Ten noordoosten ligt bedrijventerrein Habraken.

De afbeelding hieronder, een uitsnede van www.ruimtelijkeplannen.nl, waarop alle verbeeldingen van de bestemmingsplannen in de nabije omgeving zichtbaar zijn is het palet van functies goed zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0014.png"

Paars = bedrijf, geel = wonen, oranje = horeca, lichtgroen = agrarisch, donkergroen = natuur

3.1.3 Plangebied

De bestaande situatie in het plangebied bestaat uit onbebouwde agrarische grond, welke ook als zodanig is bestemd. De grond is afwisselend in gebruik als weide of voor teelt. Hieronder is de luchtfoto met kadastrale ondergrond opgenomen, daaronder is van ieder plandeel een foto op straatniveau weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0016.png"

Plandeel 1 (Oude Kerkstraat)

Plandeel 1 is gelegen aan de doorgaande Oude Kerkstraat, met voor het perceel langs een dubbel fietspad. Dit fietspad maakt onderdeel uit van het gemeentelijke fietsroutenetwerk. De woningen aan de Oude Kerkstraat zijn aangesloten op het gemeentelijke riool dat onder/ naast de Oude Kerkstraat is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0017.png"

Plandeel 2 (Heikantsebaan)

Plandeel 2 is gelegen aan de Heikantsebaan, een aftakking van de Oude Kerkstraat welke daaraan ook ondergeschikt is. Langs de Oude Kerkstraat is een hoogwaardige groenstructuur (bomenrij) gelegen. Dit is een waardevolle groene structuur die behouden moet blijven. Onder/ naast de Heikantsebaan is (nog) geen sprake van een rioolstelsel.

3.2 Toekomstige situatie

3.2.1 Planopzet en programma

Het planvoornemen bestaat uit het toevoegen van de functie wonen in een kernrandzone waar uitgebreid sprake is van diverse typen functies, waardoor een kernrandzone vaak wordt gekenmerkt. Het toevoegen van de functie wonen is in onderhavige kernrandzone, waar dit functietype al meer aanwezig is, logisch.

Het planvoornemen bestaat meer concreet uit de ontwikkeling van vijf ruimte voor ruimte woningen. Het gaat hier om bouwkavels, waarop via particulier opdrachtgeverschap vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Dit zijn koopwoningen in het dure prijssegment.

Het is de bedoeling om één woning op de hoek van de Oude Kerkstraat met de Heikantsebaan te realiseren (plandeel 1) en vier woningen aan de Heikantsebaan (plandeel 2). Het gaat om woningen bestaande uit één bouwlaag met kap. Hieronder zijn afbeeldingen van de stedenbouwkundige opzet voor beide locaties met een toelichting erop weergegeven.

Plandeel 1 (Oude Kerkstraat)
Op de hoek van de Oude Kerkstraat met de Heikantsebaan is het de bedoeling om één vrijstaande woning met bijgebouw te realiseren, waarbij de woning georiënteerd en ontsloten is op de Oude Kerkstraat. De voorgevelrooilijn van de woning ligt gelijk met die van enkele woningen verderop (ten noorden) in de straat. Door deze niet 'gelijk te trekken' met de naastgelegen woningen wordt de variatie in rooilijnen in de straat voortgezet. Verder is ervoor gekozen de woning, met in achtneming van de 35Ke-contour welke te maken heeft met het vliegverkeer in verband met Eindhoven Airport in de nabije omgeving, in de noordwesthoek van het perceel te projecteren. Door deze positionering blijft de weidse blik aan de zuidzijde vanaf de Heikantsebaan – een kwaliteit in de huidige situatie - behouden. In de regels is nader geborgd, dat in deze zone ook in de toekomstige situatie geen (bij)gebouwen mogen worden opgericht, ook niet vergunningsvrij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0018.png"

Plandeel 2 (Heikantsebaan)
Aan de Heikantsebaan is het de bedoeling om vier vrijstaande woningen met bijgebouwen te realiseren. De woningen zijn gelegen aan een groene brink. Een kenmerkende stedenbouwkundige opzet in buurtschappen in dit gedeelte van Noord-Brabant. Door deze stedenbouwkundige opzet worden de woningen niet direct op de Heikantsebaan ontsloten, maar via een gezamenlijke verkeersstructuur met een halfverharde weg, welke rondom de brink is gelegen. Niet alleen de structuur zorgt het doorzetten van het dorpse karakter van dit deel van Veldhoven, maar ook de afwisselende positionering van de woningen met de haakse- en langskappen zorgt voor een afwisselend en dorps beeld.

Om te garanderen dat de ontwikkeling bijdraagt aan de gewenste geleidelijke overgang van het stedelijke gebied naar het buitengebied wordt tussen de afzonderlijke woningen een onbebouwde zone in stand gehouden. Tussen de woningen zijn daartoe groenstroken opgenomen (bestemming 'groen - stedelijk'), die alleen mogen worden benut voor tuinen en groenvoorzieningen. Oprichting van gebouwen (zowel vergunningsvrij als vergunningsplichtig) is niet toegestaan. Voor oprichting van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder erfafscheidingen geldt een maximale bouwhoogte van 1 meter.

De gronden achter de woningen worden benut als dierenweide en zijn via een afsluitbaar voetpad bereikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0019.png"

3.2.2 Landschappelijke inpassing

De afbeeldingen die in de vorige paragraaf zijn opgenomen presenteren de bedachte landschappelijke inpassing welke onderdeel uitmaakt van het planvoornemen. In deze paragraaf wordt de landschappelijke inpassing toegelicht.

Plandeel 1 (Oude Kerkstraat)
De landschappelijke inpassing wordt met name vormgegeven door aanplant van streekeigen hagen op de plangrens van dit deelgebied. Aan de voorzijde is gekozen voor lage hagen, waardoor de weidse blik vanaf de Heikantsebaan blijft bestaan. Aan de noordwestzijde en noordoostzijde is sprake van hogere hagen ter afscherming van de percelen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een gemengde natuurlijke haag met inheemse soorten zoals Meidoorn, Gewone liguster, Veldesdoorn, Gelderse Roos, Krentenboompje, Kardinaalsmuts, Hazelaar en Gele kornoelje.

De landschappelijke inpassing bestaat verder aan de zuidzijde uit een extensief gedeelte van de tuin, waar geen bebouwing (ook niet vergunningsvrij) wordt toegestaan, met doorzetting van de bestaande bomenlijn en evt aanplant van enkele inheemse solitaire bomen (bv. Honingboom, Zomerlinde, Zoete kers, Gewone lijsterbes, en Berkboom) en aanleg van bv een bloemenwei. In de noordwesthoek van het perceel wordt een poel gerealiseerd, waar ook het hemelwater afkomstig van de dakvlakken en verhardingen in het plangebied naar wordt afgevoerd.

Plandeel 2 (Heikantsebaan)
In dit gedeelte van het plangebied is ervoor gekozen om te werken met een groene brink aan de voorzijde van de nieuwe woningen. In de groene brink worden bomen geplaatst die de aanwezige groene structuur van (beschermde) bomen langs de Heikantsebaan en verder, die hier min of meer wordt onderbroken, te versterken. Verder zijn enkele inheemse solitaire bomen op de kavels onderdeel van de landschappelijke inpassing en wordt het geheel begeleid met inheemse hagen. Deze hagen zijn gesitueerd op de erfgrenzen. Aan de voorzijde van de woningen zijn ze laag (1 m.) en halverwege de zijgevel van de woning tot en met de achterzijde van de kavels hoger (1,5 tot 2,0 m). In de brink wordt tevens een wadi aangelegd, ten behoeve van de vereiste waterberging.

De beide inrichtingsschetsen zijn toegevoegd als Bijlage 4 bij de regels. Door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels is de uitvoering van de landschappelijk inpassing juridisch verzekerd.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording

In de toelichting op het bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Ook komen alle relevante overige ('niet-milieutechnische') planologische aspecten aan bod.

4.1 Bodem

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, hoeft er geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd te worden; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Er is sprake van een bestemmingswijziging, derhalve is een nader bodemonderzoek noodzakelijk. Dit geldt overigens niet voor het meest zuidelijk gedeelte van het plangebied (in deelgebied 2), waar een dierenweide is voorzien. Ter plaatse van deze gronden wijzigt de agrarische gebiedsbestemming niet en is derhalve geen bodemonderzoek noodzakelijk.

Resultaten bodemonderzoeken

Plandeel 1 (Oude Kerkstraat)
Door Archimil is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor deelgebied 1. Dit onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Hierna worden de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek besproken.

Conclusies

  • 1. De grond uit de bovenlaag (0-0,5 m-mv) is plaatselijk zeer licht verontreinigd met cadmium (1,01x AW).
  • 2. De grond uit de onderlaag (1-2 m-mv) is niet verontreinigd met één van de componenten waarop is onderzocht.
  • 3. Het grondwater is matig verontreinigd met barium. Deze verhoging wordt beschouwd als een diffuus verhoogd gehalte.
  • 4. De hypothese niet-verdachte locatie kan worden aangenomen op basis van de onderzoeksresultaten.

Advies

  • 1. Op basis van de onderzoeksresultaten hoeven geen restricties gesteld te worden aan aan- of verkoop van of aan toekomstige bouwactiviteiten op de onderzochte locatie.
  • 2. De zeer lichte verontreiniging met cadmium in de bovengrond vormt geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek conform de Circulaire Bodemsanering. De aanwezigheid van het gehalte aan cadmium vormt, gezien de concentraties, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaar.
  • 3. Gelet op de aangetroffen concentratie aan barium in het grondwater dient volgens de Circulaire Interventiewaarden Bodemsanering formeel gezien een nader onderzoek naar herkomst en verspreiding te worden ingesteld. Aangezien sprake is van een diffuus verhoogd gehalte en direct contact met het grondwater niet te verwachten is blijft het risico uit oogpunt van volksgezondheid en milieuhygiëne beperkt en wordt een nader onderzoek weinig zinvol geacht.
  • 4. Indien, bijvoorbeeld bij bouwactiviteiten, grond vrijkomt die op een andere locatie zal worden hergebruikt dan dient bepaald te worden wat de kwaliteit is in het kader van het besluit bodemkwaliteit.

Plandeel 2 (Heikantsebaan)
Door Van Oort Bodemonderzoek is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor deelgebied 2. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Hierna worden de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek besproken.

Conclusies

  • 1. Zintuiglijk zijn tijdens de veldwerkzaamheden in de bodem geen verontreinigingen, bijmengingen of andere bijzonderheden waargenomen.
  • 2. Met laboratoriumonderzoek is aangetoond dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met cadmium (>Aw). In de ondergrond zijn geen verontreinigingen waargenomen (<Aw). Het grondwater is licht verontreinigd met barium en nikkel (>Sw).

Advies

  • 1. Op basis van het totaal aan onderzoeksgegevens behoeft de bodemkwaliteit geen belemmering te vormen voor een woonbestemming en nieuwbouw van woningen.
  • 2. Er is geen aanleiding tot een vervolgonderzoek.
  • 3. In het kader van het tijdelijk handelingskader voor PFAS is zowel de boven- en als ondergrond beoordeeld als toepasbare grond (bij toepassing als landbodem). De meetwaarden voldoen aan de landelijke achtergrondwaarde.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gezien de resultaten van het bodemonderzoek vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijzing.

4.2 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Wegverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidszone, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u geldt.

Er zijn geen akoestisch relevante zoneplichtige wegen aanwezig nabij de planlocatie. De geluidbelasting wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzocht om vast te stellen of het woon- en leefklimaat van de nieuwe woonfunctie is gewaarborgd. Gelet hierop is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV, waarin de geluidbelasting op de gevels (gevelbelasting) is berekend ten gevolge van het omliggende wegennet. Het onderzoek is bijgevoegd bij deze toelichting (Bijlage 6).

In het onderzoek is het volgende geconcludeerd:

“In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen.

De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Oude Kerkstraat, bedraagt 47 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'goed' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.”

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen geen belemmeringen kent ten aanzien van wegverkeerslawaai.

Industrielawaai

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van bedrijvigheid. De bestemmingsvlakken van de bedrijven en de nieuwe woningen in het plangebied liggen echter op voldoende afstand van elkaar waardoor geen sprake is van industrielawaai dat het woon- en leefklimaat in het plangebied belemmert of andersom dat de nieuwe woningen de bedrijfsvoering van de bedrijvigheid aantast. Dit is nader gemotiveerd in paragraaf 4.5 Bedrijven en milieuzoneringvan deze toelichting.

Spoorweglawaai

Het plangebied ligt op ruim 6,38 kilometer van de spoorlijn tussen Eindhoven en Boxtel. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 0,81 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Uitsluitend de noordwestelijke punt van deelgebied I ligt binnen de 35 Ke contour. Het bouwvlak voor de op te richten woning is echter buiten deze contour gepositioneerd. De overige delen van het plangebied liggen niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De aspecten industrie-, spoorweg- en luchtvaartlawaai vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Gesteld kan worden dat een goed akoestisch woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

4.3 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Daarin zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van desbetreffende stoffen in de buitenlucht
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)

De uitwerking van het begrip 'niet in betekende mate' staat in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeerverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gericht op mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). In het besluit is geregeld dat wanneer een gevoelige bestemming binnen een onderzoekszone van een rijks- of provinciale weg wordt gevestigd of uitgebreid, een luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. Gevoelige bestemmingen zijn functies waarbinnen kinderen, ouderen en zieken verblijven, zoals scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Een woning of ziekenhuis is geen gevoelige bestemming conform het besluit. De onderzoekszone van een rijksweg betreft 300 meter aan beide zijden van de weg, gemeten vanaf de rand van de weg. Voor een provinciale weg geldt hetzelfde, maar dan een zone van 50 meter.

Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg.

Beoordeling plan

Er wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige bestemming conform het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit) mogelijk gemaakt. Daarnaast valt het project, zowel gezien de oppervlakte als het toe te voegen aantal woningen, zeer ruim onder de ondergrens van de categorie “niet in betekenende mate” bijdragend.

Dit bestemmingsplan maakt nieuwe woningen mogelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is afgewogen of het verdedigbaar is om de woningen op deze plaats te realiseren. Daarbij is gebruik gemaakt van de NSL-monitoringstool van Rijksoverheid. Met de tool is voor verschillende rekenpunten langs drukke (binnenstedelijke) wegen inzichtelijk gemaakt hoe hoog de waarden stikstofdioxide of fijn stof op deze plekken zijn.

Volgens de NSL-monitoringstool is op te maken dat de grenswaarden en overschrijdingsdagen voor stikstofdioxide en fijnstof in 2020 niet overschreden worden. Zie de afbeeldingen hieronder, waarop te zien is dat de waarden onder 35 ug/m3 blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0020.png"

NO2-concentratie

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0021.png"

PM10-concentratie

Ook de komende decennia is een overschrijding niet te verwachten. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.4 Gezondheid

Geitenhouderijen

Op basis van verschillende VGO (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden) - onderzoeken is aangetoond dat er verhoogde gezondheidsrisico's zijn wanneer in de nabijheid (binnen een straal van ca. 1,5 tot 2,0 km) van een geitenhouderij gewoond wordt. Mede op basis hiervan geldt in de provincie momenteel een nieuwvestigings- en uitbreidingsverbod voor geitenhouderijen.

De rechtstreeks werkende (tijdelijke) verbodsregels op het uitbreiden van een geitenhouderij hebben geen directe invloed op het mogelijk maken van gevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven, in de nabijheid van geitenhouderijen. Er kan immers (nog) geen wetenschappelijk verband worden gelegd met een maximale blootstelling vanwege een aanvaardbaar of niet aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er is hiervoor dan ook nog geen nader wettelijk toetsingskader en er bestaan geen concrete normen of aan te houden afstanden die in acht genomen moeten worden bij de vergunningverlening en/of bij de ruimtelijke planning. Het is aan het gemeentebestuur om bij de besluitvorming over het bestemmingsplan een belangenafweging te maken.

Op circa 800 meter van de planlocatie is een kinder-/zorgboerderij met geiten gesitueerd op het adres Eegwortel 1 te Veldhoven. Op circa 1.500 meter van de planlocatie is een geitenhouderij gesitueerd op het adres Toterfout 13 in Oerle. 

In de directe nabijheid van deze bestaande bedrijven bevinden zich reeds diverse bestaande burgerwoningen alsmede de woonkernen Oerle respectievelijk Zandoerle met diverse burgerwoningen.

Met het initiatief vindt toevoeging plaats van vijf burgerwoningen direct ten noorden van de kern Oerle.

Gelet op de ligging en omvang van het plangebied en aard van het voornemen is slechts sprake van een zeer beperkte toename van bewoners, zeker in verhouding tot bestaande woonkernen van Zandoerle en Oerle, die op kortere afstand van deze bedrijven zijn gelegen dan het plangebied.

Er is gezien de ligging van het plangebied en de bestaande woonkernen t.o.v. de geitenhouderij geen sprake van een omgekeerde werking. Het bestemmingsplan biedt geen planologisch kader voor de realisatie van scholen, kinderopvang of zorginstellingen (geen kwetsbare groepen). Er is sprake van een woningbouwopgave. Het kunnen blijven wonen in de eigen omgeving wordt ook als een belangrijk onderdeel van positieve gezondheid gezien. Het provinciale geitenmoratorium bevat een verbod op uitbreiding en oprichting van geitenhouderijen, waardoor een toename van het blootstellingsrisico in het plangebied door bedrijfsontwikkeling van geitenhouderijen niet mogelijk is. Ten aanzien van planologische- en milieuaspecten is in onderhavig bestemmingsplan aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Gelet op bovenstaande zal het gezondheidsrisico slechts marginaal toenemen en wordt de beoogde ontwikkeling aanvaardbaar geacht.

Endotoxinen
Blootstelling aan stoffen uit de veehouderij (met name pluimvee- en varkenshouderijen in de omgeving) kan leiden tot negatieve gezondheidseffecten. Volgens de Gezondheidsraad is endotoxine een goede indicator voor blootstelling van omwonenden van veehouderijen aan ontwikkeling van een landelijk toetsingskader is de notitie "Handelsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid Endotoxine toetsingskader 1.0' opgesteld. In het toetsingskader zijn afstanden bepaald die een te hoge blootstelling aan endotoxinen zullen voorkomen. Uitgangspunt van het toetsingskader is de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3 voor endotoxinen. Hierdoor kan worden bepaald of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot endotoxinen. In de nabijheid van de planlocatie zijn geen varkens- en pluimveehouderijen gesitueerd. De planlocatie ligt ruimschoots buiten de richtafstanden die aangehouden moeten worden rondom dergelijke bedrijven in de omgeving. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tussen kwetsbare of gevoelige objecten, zoals een woning, en bepaalde functies en bedrijven voldoende afstand te worden gehouden. Deze afstand is enerzijds nodig om het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object niet aan te tasten, anderzijds is deze afstand nodig om het bedrijf of de functie niet te beperken in de betreffende (bedrijfs)activiteiten. Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. In de VNG-publicatie is voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar een richtafstand gegeven, waarbij de grootste richtafstand leidend is.

De VNG maakt onderscheid tussen de omgevingstypen 'Rustige woonwijk / rustig buitengebied' en 'Gemengd gebied'. Bij het eerste type is duidelijk sprake van functiescheiding. Bij het tweede is sprake van functiemenging en komen direct naast woningen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. Volgens de VNG-publicatie behoren gebieden, die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de hogere milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In de VNG-publicatie is aangegeven dat wanneer er sprake is van een 'gemengd gebied', de richtafstand met één afstandsstap mag worden verminderd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijke richtafstand van 30 meter wordt verminderd naar 10 meter en een oorspronkelijke richtafstand van 10 meter wordt verminderd naar 0 meter.


Beoordeling plan

Gezien de situering aan/ nabij een uitvalsweg waar sprake is van bestaande functiemenging (van burgerwoningen en enkele niet-agrarische bedrijven) kan de planlocatie worden beschouwd als een gemengd gebied. Hier is reeds sprake van een zekere verstoring en een andere (hogere) milieubelasting dan in een rustig woongebied. In dergelijke gebieden kunnen de richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie met één afstandstap worden verlaagd. Een overschrijding van de wettelijke norm is echter niet toelaatbaar.

Het planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van vijf woningen. Er is geen sprake van de oprichting van bedrijvigheid. Het voornemen zelf leidt dus niet tot milieuhinder voor omwonenden. Er dient wel getoetst te worden of bestaande bedrijven met het voornemen niet extra worden belemmerd en of de extra woningen niet worden blootgesteld aan onaanvaardbare hinder van omliggende bedrijven.

In de omgeving van het plangebied zijn de navolgende bedrijven/ voorzieningen aanwezig.

Bedrijf   Adres   Categorie   Maximale richtafstand   Feitelijke afstand1   
Metaalconstructiebedrijf   Oude Kerkstraat 61   3.1   30 meter   46 meter  
Caravanstalling   Heikantsebaan 5   2   10 meter   10 meter  
Loonwerkbedrijf   Hoogeind 5   3.1   30 meter   85 meter  
Bedrijventerrein Habraken   Habraken 2154 (dichtstbij)   3.2   50 meter   190 meter  
Horecabedrijf   Oude Kerkstraat 58   2   10 meter   53 meter  

Uit bovenstaande blijkt dat in alle gevallen wordt voldaan aan de richtafstanden die in onderhavig gebied gelden tussen de functies 'bedrijf' en 'wonen'.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Vanuit het oogpunt van het aspect bedrijven en milieuzonering kan een goed woon- een leefklimaat worden gegarandeerd ter plaatse van het plangebied. Omgekeerd vormt het plan geen belemmering voor de bedrijfsvoering- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen niet-woonfuncties en bedrijven. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen beperking voor dit plan.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basisnetten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Beoordeling plan

Hieronder is een uitsnede van www.risicokaart.nl opgenomen, waarop het plangebied met een blauwe cirkel is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0022.png"

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen vindt in de gemeente Veldhoven plaats over de A2 en de A67. Deze wegen zijn gelegen op meer dan 3,5 km afstand van het plangebied. Dit betreft een zodanige afstand dat beïnvloeding normaliter niet plaats zal vinden.

In de omgeving van het plangebied liggen geen wegen die deel uitmaken van het Basisnet weg. Over de wegen in en rond het plangebied kunnen incidenteel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gezien de (zeer) lage vervoersintensiteit levert dit geen relevante risico's op.

In de wijde omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen, spoorwegen of waterwegen gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze aspecten hebben geen invloed op onderhavig plan.

Buisleidingen

Op ruime afstand ten noorden van het plangebied (circa 420 meter) liggen twee hogedruk aardgasleidingen die in beheer zijn bij de Gasunie.

Het betreft de volgende leidingen:

  • Z-506-1: 6 inch, 40 bar;
  • Z-506-4: 8 inch, 40 bar.

Het invloedsgebied van deze buisleidingen bedraagt 70 respectievelijk 95 meter. Het plangebied ligt ruim buiten het invloedsgebied, waardoor de leidingen geen belemmeringen opleveren.

Risicovolle inrichtingen

In en nabij het plangebied zijn geen inrichtingen gevestigd, die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit risico's zware ongevallen (BRZO). In de omgeving van het plangebied zijn ook geen inrichtingen gelegen waarbinnen gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Er is geen sprake van belemmeringen vanwege de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen.

Luchtvaartterrein Eindhoven

Bij een ontwikkeling nabij een vliegveld speelt externe veiligheid een belangrijke rol. Er bestaat immers een kans op een calamiteit met een vliegtuig waarbij slachtoffers kunnen vallen in de omgeving van het vliegveld. In de geldende regelgeving voor luchtvaartterreinen is niets vastgelegd met betrekking tot externe veiligheid. In het Luchthavenbesluit Eindhoven (26 september 2014) zijn ook geen regels of normen voor externe veiligheid opgenomen. Op dit moment is daarom interimbeleid van toepassing.

Dit planologische interimbeleid heeft als doel dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet verenigbaar zijn met het streven naar een vanuit oogpunt van veiligheid duurzame ruimtelijke inpassing van de luchthaven in zijn (gebouwde) omgeving, worden voorkomen. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico zal de normstelling voor militaire luchthavens naar verwachting in grote lijnen overeenkomen met de normstelling voor de regionale burgerluchthavens. Dit betekent dat binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour een bouwverbod gaat gelden voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een 'nee, tenzij' beleid.

De PR 10-6 contour ligt niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan en levert dus geen beperkingen op. Het plangebied is ook gelegen buiten het invloedsgebied waar het Groepsrisico vanwege het vliegveld relatief hoog is.

Advies veiligheidsregio

De Veiligheidsregio adviseerde tot voor kort altijd op maat bij ruimtelijke plannen. Ook wanneer externe veiligheid niet direct aan de orde was, werd in het kader van vooroverleg advies gevraagd aan de Veiligheidsregio. Om het de gemeente en de veiligheidsregio gemakkelijker te maken, kan gebruik gemaakt worden van een standaardadvies bij bepaalde ontwikkelingen waar niet of nauwelijks sprake is van belemmeringen in het kader van externe veiligheid.

Onderhavige situatie valt binnen de categorie waarvoor het standaardadvies van toepassing is:

  • Communiceer actief met de omwonenden in het plangebied over de risico's van de gevaarlijke stoffen. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van risicobron af. Dit bevordert de zelfredzaamheid van omwonenden. Dit advies geldt ook voor bedrijfshulpverleningsorganisaties.
  • Pas de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van VRBZO toe. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kunt u ervan uitgaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt. De beleidsregels staan op https://www.brandweer.nl/brabant-zuidoost/regionaal-beleid.
  • Breng afsluitbare mechanische ventilatie aan in de woningen. Dit is conform artikel 3.31 van het Bouwbesluit 2012 al reeds verplicht bij nieuwe woningen. Dit hoeft dus niet als voorwaarde bij het bestemmingsplan te worden opgenomen.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder te opzichte van de tot de veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld zijn. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van de geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij beslissingen in het kader van de Wet milieubeheer. Nieuwe knelpunten moeten worden voorkomen.

In de Wet geurhinder een veehouderij zijn grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderijbedrijf op en geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning) mag veroorzaken. Tevens gelden volgens de wet minimale afstanden tot woningen van derden. De grenswaarden worden weergegeven in odour units per vierkante meter lucht (ouE/m3). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de ligging van een veehouderijbedrijf binnen of buiten de concentratiegebieden en de ligging van de veehouderijbedrijven binnen of buiten de bebouwde kom.

De gemeente Veldhoven heeft de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Veldhoven' vastgesteld. Deze verordening is op 20 mei 2008 in werking getreden. De gemeente Veldhoven heeft in de bijbehorende 'Gebiedsvisie t.b.v. de verordening geurhinder en veehouderij' voor de bebouwde kom een streefwaarde voor de achtergrondbelasting opgenomen van 10 ouE/m3 . Dit leefklimaat kan als redelijk goed worden bestempeld. De gemeentelijke geurverordening stelt geen afwijkende geurnorm voor de voorgrondbelasting. Derhalve geldt ter plaatse een geurnorm van 3 ouE/m3 voor de voorgrondbelasting.

Toetsing bestemmingsplan

Binnen een straal van 1 kilometer van het plangebied zijn een aantal veehouderijen gelegen.


Op de locatie Hoogeind 28 is een paardenhouderij gelegen. Voor een dergelijke functie (SBI 0122 en 0143) geldt een richtafstand van 50 meter voor geur. De werkelijke afstand van deze paardenhouderij tot deel 1 van het planvoornemen betreft ca. 200 meter en de werkelijke afstand tot deel 2 van het planvoornemen betreft ca. 300 meter.

Op de locatie Eegwortel 1 is een zorgboerderij gevestigd, waarbij verschillende dieren gehouden worden. Een dergelijke functie kan vergeleken worden met een kinderboerderij (SBI 9253.1 en 91041), waarbij een richtafstand van 30 meter voor geur gehanteerd wordt. De werkelijke afstand tot deel 1 van het plangebied betreft ca. 950 meter en de werkelijke afstand tot deel 2 van het plangebied betreft ca. 750 meter.

Op een afstand van 980 meter van deel 1 van het plangebied en 320 meter van deel 2 van het plangebied is de locatie Oude Kerstraat 35 gelegen. Hier wordt een aannemings-, loonbedrijf met een agrarische activiteit geëxploiteerd. De milieuvergunning die hierbij is verleend voorziet in het houden van 40 vleesvarkens, 24 stuks overig rundvee ouder dan twee jaar, 1 stuk vrouwelijk jongvee jonger dan twee jaar, 2 paarden ouder dan drie jaar en 1 pony ouder dan drie jaar. Het plangebied valt niet binnen de geurhindercontour van deze activiteit.

Gelet hierop kan gesteld worden dat een nadere berekening of beschouwing van de voorgrondbelasting niet nodig is.

Het aantal veehouderijen in de wijde omgeving is laag. Op basis hiervan, alsook op basis van de uitsnede van de kaart van de ODZOB waarop de achtergrondbelasting zichtbaar is aangeduid als zeer goed, kan gesteld worden dat in het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0023.png"

Uitsnede achtergrondbelasting geurhinder, planlocatie paars gemarkeerd (bron: ODZOB)

Gezien tussen de nieuwe woningen – geurgevoelige objecten – en de veehouderijen in de omgeving bestaande woningen zijn gelegen, zijn die woningen reeds maatgevend voor de veehouderij wanneer die wil uitbreiden. Dit houdt in dat veehouderijen door het planvoornemen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen en andersom worden veehouderijen door het planvoornemen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig kader

De omgang met het archeologisch erfgoed is geregeld in de Erfgoedwet (2016). Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische resten, indien een bestemmingsplan dat voorschrijft. De gemeente heeft vanuit haar archeologiebeleid voorwaarden opgesteld ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed. Deze zijn in het bestemmingsplan weergegeven als een dubbelbestemming Waarde-Archeologie met daaraan gekoppelde ondergrenzen onderzoeksplicht.


De gemeente Veldhoven beschikt over een Archeologische beleidsadvieskaart van datum 10 maart 2014. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan bevindt zich op de beleidsadvieskaart categorie 2: gebied van zeer hoge archeologische waarde.


Toetsing bestemmingsplan

In nagenoeg het gehele plangebied is sprake van dezelfde archeologische verwachtingswaarde, categorie 4: gebied van hoge archeologische verwachting. Daarnaast maakt de zuidwesthoek van deelgebied 2 onderdeel uit van een gebied van hoge archeologische waarde. Zie de uitsnede hieronder van de beleidsadvieskaart ter hoogte van het plangebied (aangegeven met blauwe markering: lichtblauw ter plaatse van de op te richten 5 woningen, donkerblauw ter plaatse van de (onbebouwde) dierenweide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0024.png"

Bij initiatieven met een bodemverstoring over een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm beneden maaiveld is archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk.

In deelgebied 2 (Heikantsebaan) van het plangebied wordt meer dan 250 m2 dieper dan 40 centimeter beneden het maaiveld verstoord. Met die reden is ter hoogte van dit deelgebied door KSP Archeologie een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is bijgevoegd bij deze toelichting (Bijlage 4) en kent de navolgende samenvatting.

“Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Op basis van de landschappelijke ligging binnen een lager deel van de dekzandwelvingen en de aangetroffen bodemopbouw van een (geroerd) humeus dek op dekzand/Brabantse leem met roestvlekken in nabijgelegen booronderzoeken in dezelfde landschappelijke zone wordt de hoge archeologische verwachting op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart niet onderschreven na het bureauonderzoek. Aan het plangebied is een lage archeologische verwachting toegekend zowel vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum als voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw).

Het zuidwesten van het plangebied heeft een hoge archeologische waarde op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart door de ligging binnen een perceel dat als tuin gekarteerd staat op de kadastrale minuut uit het begin van de 19e eeuw. Het is een vrij groot perceel dat als tuin gekarteerd staat. Het plangebied ligt vrij ver van de historische bebouwing, waardoor de kans dat in het plangebied water- of beerputten aangetroffen worden klein is. Bovendien is de bebouwing die bij dit erf hoort reeds door Roodenburg (2019) aangeduid als een beperkte informatiewaarde en is voor recente bouwwerkzaamheden geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Dit advies is overgenomen door de gemeente Veldhoven. Het zou dan niet passen om wel onderzoek te doen ter hoogte van de historische tuin (periferie van de vindplaats) als de kern niet onderzoekswaardig wordt beschouwd.

De hoge waarde voor resten uit de periode Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot in de Nieuwe tijd kan daardoor ook bijgesteld worden naar een lage verwachting.

Vervolgens is deze verwachting getoetst door middel van een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Het booronderzoek heeft de verwachtte bodemopbouw en daarmee lage archeologische verwachting in het westelijk en centrale deel van het plangebied bevestigd, bovendien is de bodemopbouw lokaal diep verstoord. In het oostelijke deel van het plangebied is een restant van de podzolbodem waargenomen die veelal intact is. Dit betekent dat de lage verwachting uit het bureauonderzoek voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum als voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) bijgesteld kan worden naar een hoge verwachting in het oosten van het plangebied. De resultaten van het booronderzoek geven geen aanleiding om de lage verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd bij te stellen.

Op basis van de aard- en intactheid van de bodem in het plangebied kan een archeologische vindplaats niet uitgesloten worden in het plangebied, met name in het oosten. Wanneer de geplande graafwerkzaamheden dieper reiken dan 40 cm beneden maaiveld kunnen eventueel aanwezig archeologische resten verloren gaan en is vervolgonderzoek noodzakelijk. Dit betekent dat de huidige archeologische dubbelbestemming gehandhaafd moet blijven in het bestemmingsplan. Indien een vindplaats aanwezig is, dan kunnen off-site resten van deze vindplaats aanwezige zijn in het centrale en westelijke deel van het plangebied.

KSP Archeologie adviseert een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek om vast te stellen of in het oosten van het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden. Voor dit proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE wordt de werkwijze en de randvoorwaarden van het proefsleuvenonderzoek vastgelegd. KSP Archeologie adviseert om het onderzoek in eerste instantie te richten op het oosten van het plangebied en indien daar een vindplaats aanwezig is dit uit te breiden naar het centrale en westelijke deel van het plangebied.

Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. KSP Archeologie wijst erop dat dit selectieadvies nog niet betekent dat reeds bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen namelijk eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Veldhoven), die vervolgens een selectiebesluit neemt.”

Het onderzoek is voorgelegd aan de gemeentelijk archeoloog. De gemeentelijk archeoloog heeft het onderzoek beoordeeld, vervolgonderzoek is niet noodzakelijk. Dit omdat, de indruk is dat de conservering van (een deel van) de B-horizont in het oostelijk deel verklaard kan worden door de oorspronkelijk lagere (en nattere) ligging. Het akkerdek is hier dikker dan uit de overige boringen blijkt. Dit kan een reden zijn waarom bij latere grondbewerking het oorspronkelijk bodemrestant niet geleidelijk is weggeploeg of vergraven, in tegenstelling tot de oorspronkelijke bodem in rest van het plangebied. Sporadische off site sporen uit de prehistorie, zoals de in 2008 aangetroffen Bronstijd-waterput ca. 160 m verder oostelijk, zijn niet geheel uit te sluiten. Door de oorspronkelijk lagere ligging van het oostelijk deel, is de kans op het aantreffen van nederzettingssporen of sporen van begraving uit de Late prehistorie tot in de Late Middeleeuwen echter niet erg groot. Daarmee kan het plangebied voor wat betreft het aspect archeologie worden vrijgegeven, met als kanttekening dat toevalsvondsten tijdens het bouwrijp maken van het gebied te allen tijde bij de gemeente Veldhoven moeten worden gemeld.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de beoordeling ervan heeft de gemeente Veldhoven een selectiebesluit genomen. De dubbelbestemming die in het vigerende bestemmingsplan op basis van de Archeologische beleidsadvieskaart was opgenomen hoeft daarom in dit bestemmingsplan voor deelgebied 2 (Heikantsebaan) niet meer opgenomen te worden.

Voor deelgebied 1 (Oude Kerkstraat) geldt dat de ondergrens voor archeologische verstoring van 250 m2 dieper dan 40 centimeter niet wordt overschreden. Voor dit deelgebied is daardoor geen archeologisch onderzoek noodzakelijk en ook niet uitgevoerd. Dat houdt in dat voor dat deelgebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' in dit bestemmingsplan net zoals in het vigerende bestemmingsplan opgenomen blijft.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Indien bij graafwerkzaamheden of andere bodemverstorende activiteiten toevalsvondsten worden gedaan dienen deze te allen tijde bij de gemeente Veldhoven te worden gemeld.

4.8.2 Cultuurhistorie

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden.

Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische landschappen en archeologische waarden van een gebied.

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW 2010, herziening 2016) is bepaald welke cultuurhistorische waarden of elementen binnen of in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

Toetsing bestemmingsplan

Provinciaal beleid
Het plangebied is gelegen nabij een door de provincie aangeduid cultuurhistorisch vlak. Het plangebied zelf maakt hier geen onderdeel van uit. In het plangebied is verder geen sprake van enige cultuurhistorisch waardevolle punten, lijnen of vlakken.

Wel relevant is dat de Oude Kerkstraat en de Heikantsebaan zijn aangeduid als historische weg. Bovendien is de bijbehorende laanbeplanting aangeduid als historisch groen. Dit wordt door het planvoornemen niet aangetast. Ter hoogte van deelgebied 2 (Heikantsebaan) wordt de laanbeplanting juist verder versterkt door enkele bomen in de historische lijn toe te voegen, waardoor het oude niveau hier weer wordt bereikt.

Gemeentelijk beleid
Uit de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat het plangebied deels (deelgebied 2 (Heikantsebaan)) onderdeel uitmaakt van het historisch lint. Daarnaast zijn de Oude Kerkstraat en de Heikantsebaan aangeduid als historische weg. In het plangebied komen geen cultuurhistorische elementen voor.

Het planvoornemen – de realisatie van vijf ruimte-voor-ruimte-woningen – tast de door de gemeente benoemde cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied niet aan. Met het voornemen blijven enkele zichtlijnen tussen de Heikantsebaan en het achterland behouden.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het planvoornemen leidt niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden.

4.9 Water

4.9.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

4.9.2 Waterrelevant beleid en regelgeving Provincie Noord-Brabant

Provinciaal Water en Bodem programma 2022-2027

Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.

Ambitie: Brabant heeft in 2050 een klimaatbestendig en veerkrachtig water- en bodemsysteem en is bestand tegen extremen.

Rode draad: water en bodemsysteem herstellen

Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

4.9.3 Waterrelevant beleid en regelgeving Waterschap de Dommel

Waterbeheerplan 2022-2027 - Water als basis voor toekomstbestendige leefomgeving

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem.

De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan
  • Wat schoon is moet schoon blijven

We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

De keur van het waterschap is van toepassing wanneer direct en indirect wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De Keur is ook van toepassing als het oppervlaktewater niet in eigendom en beheer is van het waterschap.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 Maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 500 m², 500 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

4.9.4 Beleid en ambitie gemeente

Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2015 - 2019 gemeente Veldhoven

Het waterbeleid van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2019). De term Verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.

Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Ambitie gemeente afvoer van hemelwater

Als het regent in de gemeente Veldhoven verdwijnt het meeste hemelwater in de riolering. Door verandering van het klimaat wordt het bestaande rioolstelsel ook steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond)wateroverlast toe. Om droge voeten te houden wordt ruimte gecreëerd in het groen en/of oppervlaktewater. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren. In openbaar gebied komt dit tot uiting door hemelwatervoorzieningen in groenstroken die geschikt zijn gemaakt voor de opvang van overtollig hemelwater en aanpassing van waterpartijen. De eigenaar draagt een steentje bij door op eigen terrein voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater en/of opvang van overtollig grondwater. De gemeente ziet hierbij toe op een doelmatige invulling van de hemelwateropgave.

Hydrologisch neutraal bouwen

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.

Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw

Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwater verwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen wordt de eigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • vuilwater en schoon hemelwater worden gescheiden aangeboden op de perceelgrens;
  • de gemeente hanteert voor de toename van het verhardoppervlak van 250 m2 tot 500 m2 een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Boven de 500 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel;
  • voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer e.d.) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen.
  • bij het indienen van de omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.

4.9.5 Huidige en toekomstige situatie van de planlocatie

Huidige situatie

Inleiding

Het plangebied is 8.318 m2 groot. In de huidige situatie is geen sprake van verharding.

Maaiveld
Ten opzichte van het omliggende maaiveld ligt deelgebied 1 (Oude Kerkstraat) qua maaiveld qua hoogte gelijk aan de omgeving. Voor deelgebied 2 (Heikantsebaan) geldt dat het maaiveld voor het overgrote deel juist lager ligt. De afbeelding van de hoogtekaart hieronder illustreert dit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00163-0401_0025.png"

De maaiveldhoogte van het plangebied ligt op een hoogte van circa 22 m +NAP (gemiddeld).

Oppervlaktewater
Op of in de directe nabijheid van het plangebied is geen sprake van oppervlaktewater, met dien verstande dat ten zuiden van de Heikantsebaan een c-watergang met waterbergende functie is gelegen, in de vorm van een zaksloot.

Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand GHG is gelegen op een diepte van meer dan 80 cm beneden maaiveld.

De vermoedelijke stromingsrichting van het freatische grondwater en het eerst watervoerende pakket zijn beide noordoostelijk. De gemiddelde stijghoogte van het freatisch grondwater bevindt zich op circa 19 m + NAP.

Het plangebied is niet gelegen binnen een keur of een attentiegebied.

Bodemgesteldheid

De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit een dikke matig doorlatende deklaag van circa 20 meter dikte, die is samengesteld uit matig fijn tot uiterst fijn zand. Onder de deklaag bevindt zich het eerste watervoerende pakket met een dikte van circa 25 meter. Het eerste watervoerende pakket is samengesteld uit uiterst grof tot matig fijn zand.

Riolering
Het plangebied is niet aangesloten op de riolering. Dit is wel eenvoudig realiseerbaar voor deelgebied 1 (Oude Kerkstraat), maar niet voor deelgebied 2 (Heikantsebaan). Onder/ langs de Oude Kerkstraat is riolering aanwezig. Dit geldt niet voor de Heikantsebaan, om daar aan te kunnen sluiten op de riolering is het nodig om een nieuwe aantakking te maken op het stelsel aan de Oude Kerkstraat.

De riolering is alleen bedoeld voor vuilwater. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Er mag alleen in noodgevallen op de riolering worden overgestort. Hiervoor geldt gescheiden aanlevering bij de erfgrens.

Checklist

Checklist Watersysteem  
Hoofdwatergang cq open water   Nee  
Zijwatergang   Nee  
Keurgebied binnen plangebied?   Nee  
Binnen 25-100 jaarszone?   Nee  
Binnen boringsvrije zone?   Nee  
Ecologische verbindingszone?   Nee  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   Nee  
Attentiegebied EHS   Nee  
Rioolwatertransportleiding   Nee  
Waterschap gemaal   Nee  
Verdachte/verontreinigde locaties?   Nee  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Ja  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid   Nee  

Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie wordt uitgegaan van ca 300 m2 verharding per woning (150 m2 woning, 100 m2 bijgebouw, 40 m2 verharding). Daarnaast wordt in deelgebied 2 (Heikantsebaan) een gezamenlijke ontsluiting toegevoegd van circa 240 m2.

De maaiveldhoogte in deelgebied 2 (Heikantsebaan) zal worden verhoogd, zodat dit beter aansluit bij de omgeving van het plangebied. Voor deelgebied 1 (Oude Kerkstraat) is dit in mindere mate aan de orde. De bodemgesteldheid zal hierdoor niet veranderen.

In het plangebied zal geen oppervlaktewater worden gerealiseerd.

De gemiddeld hoogste grondwaterstand biedt weinig ruimte voor ondergrondse infiltratievoorzieningen. Er kan het beste uitgegaan worden van bovengrondse infiltratievoorzieningen zoals wadi's en dergelijke.

Verhard oppervlak

Oppervlakten   Huidig m2    Toekomstig m2  
Daken   0   750 m2 woningen + 500 m2 bijgebouwen  
Terrein verharding   0   200 m2 op kavels + 240 m2 ontsluiting deelgebied 2  
Onverhard terrein   0   6.628 m2  
Totaal   0   8318 m2  

Gevolgen voor/ door de waterhuishouding
In totaal wordt 1.690 m2 verhard oppervlak toegevoegd. Omdat het om meer dan 500 m2 verharding gaat geldt de norm van 60 mm per m2 verhard oppervlak. Dit resulteert in een totale compensatieopgave van 101 m3, 20,2 m3 per woning.

Ter hoogte van deelgebied 1 (Oude Kerkstraat) wordt via een wadi in de tuin het hemelwater tijdelijk bovengronds geborgen en langzaam in de bodem geïnfiltreerd. Indien meer regenwater valt dan de wadi tijdelijk kan bergen loopt de wadi op eigen terrein over (vloeiveld). Gezien de woning hoger zal komen te liggen dan de tuin zal geen sprake zijn van instromend hemelwater in de woning.

Ter hoogte van deelgebied 2 (Heikantsebaan) zal eveneens worden voorzien in een bovengrondse hemelwatervoorziening. Er zal een wadi worden aangelegd in het gezamenlijke openbare gebied (groene brink), met een capaciteit van 82 m3. Deze wadi zorgt voor tijdelijke bovengrondse berging van hemelwater dat langzaam in de bodem infiltreert. Voor het geval dit bij hevige regenval onvoldoende bergend blijkt te zijn wordt een (nood)overstort op de greppel die langs de Heikantsebaan ligt gerealiseerd. Daarnaast zal bij de realisering van verharding waar mogelijk waterdoorlatende bestrating en/of halfverharding worden toegepast. Bovendien ligt het zuidelijk gedeelte van het plangebied (ter plaatse van de dierenweide) wat lager dan de omliggende gronden. Ter plaatse is geen bebouwing en verharding voorzien en kunnen de gronden naast dierenweide tevens als ruimte bieden aan enige waterberging.

Ter borging van de vereiste waterberging is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

Vuilwaterverwerking
In de nieuwe situatie zullen vijf extra huishoudens aangesloten moeten worden op de vuilwaterriolering. De vuilwaterriolering onder/ naast de Oude Kerkstraat wordt binnenkort vervangen (onderhoud). Rekening wordt gehouden met onderhavig planvoornemen.

4.10 Flora en fauna

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingegaan. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 de Boswet en de Flora- en faunawet. De Wnb staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Gebiedsbescherming

In of in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van Natuur Netwerk Brabant. Geen sprake is dan ook van directe aantasting of externe werking van het planvoornemen op het Natuur Netwerk Brabant.

Het plangebied ligt buiten beschermde Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Strabrechtse Heide & Beuven ligt op een afstand van circa 7,5 km. Omdat het plangebied buiten beschermde gebieden ligt zijn directe effecten, zoals areaalverlies en versnippering, uitgesloten. Tevens kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Echter, is het door de relatief kleine afstand tot het gevoelige Natura 2000-gebied wel noodzakelijk dat er een stikstofberekening wordt gedaan. Deze is uitgevoerd en bijgevoegd bij deze toelichting (Bijlage 3). Het onderzoek kent de navolgende conclusie: “Uit de berekeningen volgt dat zowel door de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden. De AERIUS-berekeningen hebben aangetoond dat de stikstofdepositie gelijk is aan 0,00 mol N/ha/jaar. Dat betekent dat het project niet leidt tot stikstofdepositie op een Natura 2000 gebied. Op basis van de hierboven gepresenteerde gegevens hoeft er geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd of verder onderzoek naar de stikstofdepositie uitgevoerd te worden.”

Soortenbeschrijving

Door Buro Maerlant is voor het planvoornemen (totale plangebied) een quikscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is bijgevoegd bij deze toelichting (Bijlage 5) en kent de navolgende conclusie en advies.


“Conclusie
In het plangebied of binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden, zijn de volgende potentiële natuurwaarden aangetroffen waar rekening mee gehouden dient te worden: algemene broedvogels (niet jaarrond beschermd) nabij de randen.

Doordat de werkzaamheden op het land plaatsvinden, beperkt van aard zijn, en preventief afdoende maatregelen kunnen worden getroffen, zijn over het algemeen géén negatieve effecten op strikter beschermde soorten te verwachten.

Advies
Doordat de kans bestaat dat broedende vogels aanwezig zijn nabij randen (bomen en struiken) van het plangebied, wordt aanbevolen randen met beplantingen te mijden met zwaar materieel in het broedseizoen (tussen circa half maart en half juli). Door tijdig voor aanvang van de broedperiode te starten, zullen vogels de randen automatisch mijden en kan zonder meer ook binnen deze periode doorgewerkt worden. Het verstoren van broedende vogels (dat leidt tot het permanent verlaten van een nest) is conform de Wet natuurbescherming niet toegestaan.”

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt kort gezegd in dat een ieder die weet dat zijn handelen of nalaten negatieve gevolgen zal hebben voor flora en fauna, verplicht is dit handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen die de negatieve gevolgen kunnen voorkomen, beperken of ongedaan maken. Zo dient het plangebied tijdig onaantrekkelijk gemaakt te worden als leefgebied voor de kwetsbare soorten die mogelijk in het plangebied kunnen voorkomen en dienen de werkzaamheden bij voorkeur plaats te vinden buiten kwetsbare perioden van deze soortengroepen. Als tijdens de sloop-, bouw- en aanlegwerkzaamheden beschermde soorten worden aangetroffen, moeten dusdanige maatregelen worden genomen dat de schade aan deze soorten zo veel mogelijk wordt beperkt.

Boomeffect analyse

Ten behoeve van de nadere uitwerkng van het voornemen en nader inzicht of eventuele verplaatsing van de voorgenomen ontsluiting mogelijk is is een boomeffectanalyse opgesteld. Deze analyse is Bijlage 7 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Het doel van het onderzoek is inzicht te verkrijgen in de vitaliteit, kwaliteit en handhaafbaarheid van de bestaande beschermde bomenrij (10 zomereiken) langs de Heikantsebaan, alsmede welk uitwerkingsvariant boomtechnisch het meest verantwoord is.

Uit het onderzoek blijkt dat bij verplaatsing van de uitrit naar de oostzijde van het plangebied 2 bestaande beschermde bomen niet behouden zouden kunnen blijven. Deze variant is daarmee niet uitvoerbaar.

Bij realisering van de oorspronkelijke variant (met uitrit aan de westzijde) kunnen alle bomen behouden blijven, mits bij de nadere uitwerking en daadwerkelijke realisering enkele aanbevelingen in acht worden genomen, met name voor de aanleg van het nutstrace (bij voorkeur onder de aan te leggen verharding en/of wat verder van de bomen af) en voor het zorgvuldig ontgraven van de berm.

Deze aanbevelingen zullen bij de nadere technishe uitwerking alsmede de latere uitvoering in acht worden genomen.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11 Verkeer en parkeren

Parkeren

Aan de hand van de Parkeernnormennota Veldhoven 2021 is de parkeerbehoefte berekend. In het plangebied komen vijf vrijstaande woningen, type koop/huis/vrijstaand in het buitengebied.

Beide deelgebieden liggen binnen de bebouwde kom, dus de parkeernorm voor een vrijstaande woning bedraagt 2,1, waarvan 0,3 voor bezoekers (dus 1,8 op eigen terrein). 2 parkeerplaatsen naast elkaar telt gecorrigeerd voor 1,8 dus voldoet, mits er genoeg plek is in openbaar gebied.

Voor beide deelgebieden is per woning op de oprit voldoende ruimte voor 2 parkeerplaatsen en een garage. Daarnaast biedt de openbare ruimte nog ruimte voor parkeerplaatsen voor bezoekers. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernormen.

Om te borgen dat ook daadwerkelijk in de benodigde parkeerbehoefte wordt voorzien, is hiertoe in 13.1 Parkeren een specifieke regeling opgenomen in het bestemmingsplan. Deze regeling bepaalt dat bij het bouwen en wijzigen van het bestaande gebruik, zoals toegestaan op grond van de geldende bestemmingen, voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid en dat deze parkeergelegenheid in stand moet worden gehouden.

Verkeer

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is berekend conform de verkeerskencijfers van het CROW, publicatie 381. Voor vrijstaande woningen in het buitengebied geldt een gemiddelde norm van 7,8 verkeersbewegingen van motorvoertuigen per woning per etmaal. Het planvoornemen genereert op basis daarvan een totale verkeersaantrekkende werking van 39 verkeersbewegingen van motorvoertuigen per etmaal.

De omliggende wegen kunnen deze verkeersgeneratie prima verwerken. Ook is het aannemelijk dat dit de verkeersveiligheid niet aantast en e.e.a. verkeersveilig kan worden gerealiseerd.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.12 Kabels en leidingen

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.13 Milieueffectrapportage

Zoals uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voortvloeit, dient in de toelichting bij het bestemmingsplan gemotiveerd te worden in welke mate rekening is gehouden met diverse ruimtelijke belangen. In artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro wordt verwezen naar enkele milieuaspecten die in de toelichting terug dienen te komen. Daarbij wordt eveneens verwezen naar de milieueffectrapportage (m.e.r.). Dit is een wettelijk instrument dat als doel heeft milieuaspecten volwaardig te betrekking in de ruimtelijke afweging die gemaakt wordt ten behoeve ruimtelijke plannen en besluiten. Er zijn in beginsel drie afzonderlijke situaties die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht bij een bestemmingsplan:

  • a. Er is een passende beoordeling nodig in het kader van de Wet natuurbescherming;
  • b. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 3 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportrage;
  • c. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 4 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van he Besluit milieueffectrapportage.

Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D valt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet dan ook een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Beoordeling plan

In dit geval is geen passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  • 1. Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van vijf ruimte-voor-ruimte woningen (vrijstaande woningen in het buitengebied). Voor een dergelijke activiteit is activiteit D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r. het meest relevant. Het gaat daarbij om de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Gelet op het feit dat het hier gaat om relatief weinig woningen op ruime afstand van elkaar is deze activiteit niet aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Bovendien zou een milieueffectrapportage verplicht zijn in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Het planvoornemen valt ver onder de drempelwaarde van 2.000 woningen en de oppervlakte van het plangebied blijft ver beneden de 100 ha.

  • 2. Ligging binnen een gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een 'gevoelig gebied'. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een 'gevoelig gebied' zoals gedefinieerd in het Besluit m.e.r. In de hoofdstukken 3 en 4 van de toelichting is reeds aangegeven dat het plan gelet op de aard, omvang en ligging geen negatieve effecten heeft ten opzichte van dergelijke gevoelige gebieden.

  • 3. Belangrijke milieugevolgen

In Hoofdstuk 4 van deze toelichting zijn verschillende milieuaspecten afgewogen. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan geen negatieve effecten heeft ten aanzien van deze aspecten.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gelet op de hierboven beschreven beoordeling is het niet nodig een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.14 Vliegveld

4.14.1 Obstakelvrije zones

Op grond van het Luchthavenbesluit Eindhoven ligt rond Vliegbasis Eindhoven (Eindhoven Airport) een beperkingengebied, waar beperkingen gelden voor het oprichten van bebouwing en/of het gebruik van de gronden. Het beperkingengebied bestaat uit zones met bouwhoogtebeperkingen (ten behoeve van de veiligheid van het vliegverkeer en de ongestoorde werking van radarapparatuur), zones waar beperkingen gelden vanwege luchtvaartverkeerslawaai en een zone waar beperkingen gelden voor bestemmingen met een vogelaantrekkende werking.

De maximaal toelaatbare bouwhoogtes en de ligging en omvang van de gebieden met een bouwhoogtebeperking worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbaan en berusten op internationaal vastgelegde afspraken. Het is voor de vliegveiligheid van belang dat binnen de obstakelvrije vlakken de maximaal toelaatbare hoogtes niet worden overschreden. De obstakelvrije vlakken worden gevormd door de funnel en de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS).

Funnel

De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte oploopt tot 45 m. De toegestane bouwhoogte geldt ten opzichte van de hoogte van de landingsdrempel - in het geval van Vliegbasis Eindhoven 22,4 m + NAP. In het gebied van de funnel mogen geen objecten worden opgericht die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte. Het plangebied is niet gelegen binnen een funnel.

IHCS

Het obstakelbeheergebied van de IHCS sluit aan op de funnel. De IHCS bestaat uit een horizontaal vlak, dat gelegen is op een hoogte van 65 m + NAP, met aansluitend daarop een conisch vlak, waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5% tot een hoogte van 166 m +NAP. Het plangebied ligt binnen het obstakelbeheergebied van de ICHS en valt volledig binnen het horizontale vlak (hoogte 65 m + NAP). Binnen dit vlak mogen geen objecten worden gerealiseerd die hoger zijn dan de maximaal toegestane hoogte van 65 m+ NAP. Het plangebied ligt op een hoogte van circa 22 m +NAP (gemiddeld), wat betekent dat bebouwing tot een hoogte van 41 meter overal in het plangebied toelaatbaar is. Hoewel voorliggend bestemmingsplan dergelijke hoge bebouwing niet mogelijk maakt, is voor de IHCS een gebiedsaanduiding opgenomen op de verbeelding. Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone- IHCS' geldt in aanvulling op hetgeen elders in de planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 m+ NAP.

ILS

Het vliegveld beschikt over een Instrument Landing System (ILS). Het ILS is bedoeld voor het nauwkeurig naderen van het vliegveld door vliegverkeer, ook onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS is het noodzakelijk dat in een gebied, het verstoringsgebied, rondom de start- en landingsbaan geen verstoring optreedt. Dit gebied bestaat uit meerdere vlakken met daarbij behorende hoogtes, zowel horizontaal als oplopend. Het is derhalve van belang dat, in onderhavig bestemmingsplan, wordt voorkomen dat een object wordt opgericht in de genoemde zones. Nabij het plangebied bedraagt de verstoringshoogte ca 35 meter + NAP.

Alhoewel in onderhavig bestemmingsplan conform de geldende bouwregels een maximale bouwhoogte geldt van 10 meter is volledigheidshalve ten behoeve van de signaleringsfunctie, conform de modelregels een gebiedsaanduiding voor de IHCS en ILS in het plan opgenomen. In Bijlage 3 van de regels zijn voor de ILS de obstakelvrije vlakken met bijbehorende hoogtes op een afbeelding opgenomen.

Vogelbeperkingengebied

Het plangebied ligt binnen het vogelbeperkingengebied van Vliegbasis Eindhoven. Binnen het vogelbeperkingengebied geldt op grond van artikel 3.2.3 van het Luchthavenbesluit Eindhoven een verbod voor vogelaantrekkende functies, zoals oppervlaktewateren groter dan drie hectare, vishouderijen met extramurale bassins en extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal. Dergelijke functies komen niet voor in het plangebied.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Via dit bestemmingsplan worden geen nieuwe objecten met dergelijke bouwhoogte toegestaan. In verband met de IHCS en ILS zijn vanwege de signaleringsfunctie de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkzone – ihcs' en 'luchtvaartverkeerzone – ils' wel in het bestemmingsplan opgenomen. In de planregels is een algemene gebruiksregel opgenomen, die het gebruik van gronden voor de genoemde vogelaantrekkende functies uitsluit.

4.14.2 Radarverstoringsgebied

Als gevolg van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de gemeente Veldhoven gelegen onder het radarverstoringsgebied van een radar op de vliegbasis van Woensdrecht. Deze zone is vastgelegd om te voorkomen dat hoge gebouwen en/of bouwwerken het functioneren van de radar van het vliegveld verstoren. De zone betreft een cirkel met een straal van 75 kilometer, gemeten vanaf de positie van de radar. Deze cirkel bestaat uit een kern met een straal van 15 kilometer met een maximale bouwhoogte voor bouwwerken (in het algemeen) en daaromheen een ring die doorloopt tot 75 kilometer van de radar met een maximale bouwhoogte voor (alleen) windturbines.

De planlocatie is gelegen op een afstand van circa 70 kilometer van het radarstation van vliegbasis Woensdrecht en circa 35 kilometer van het radarstation van vliegbasis Volkel. Er gelden derhalve geen hoogtebeperkingen voor gebouwen binnen de planlocatie. Voor oprichting van windturbines geldt een hoogtebeperking van maximaal 113 meter boven NAP.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet niet in oprichting van grootschalige windturbines. Voor het radarverstoringsgebied is in dit bestemmingsplan dan ook geen specifieke regeling opgenomen.

4.15 Duurzaamheid

Duurzame ontwikkeling is te zien als een ontwikkelingsproces, waarbij gestreefd wordt naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit gebeurt door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en deze in de tijd weten te handhaven, zodat ook toekomstige generaties daarin delen.

Duurzaamheid is een thema waarop de gemeente Veldhoven op gemeentelijk en regionaal niveau ambities heeft vastgelegd. Met onderhavig planvoornemen wordt invulling gegeven aan de geformuleerde ambities. Bij de bouw van de nieuwe woningen en de inrichting van de openbare ruimte zal zoveel mogelijk gebruikt worden gemaakt van duurzame materialen en technieken. Daarnaast is er sprake van een duurzame groene inpassing van de woningen (landschappelijk inpassingsplan dat voor de lange termijn via een aanleg- en instandhoudingsverplichting in dit bestemmingsplan is geborgd). De woningen zullen bovendien worden gerealiseerd volgens het principe '0 op de meter' en waar mogelijk voorzien van natuurinclusieve maatregelen, zoals: inbouwkasten voor in het gebied voorkomende diersoorten (mussen, gierzwaluwen, vleermuizen) en gebruik van sedum ter bedekking van aan- en bijgebouwen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) wordt voorgeschreven dat tegelijk met het vaststellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld moet worden voor het plangebied of delen ervan, tenzij:

  • het kostenverhaal anderszins verzekerd is;
  • er geen noodzaak tot het stellen van locatie-eisen of eisen aan type woningbouw is;
  • er geen noodzaak is voor het bepalen van een tijdvak of fasering.


In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Onder een bouwplan wordt onder andere verstaan de bouw van één of meerdere woningen. Wijziging van het gebruik van een bestaand gebouw kan dan ook niet worden aangemerkt als een bouwplan.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft een 'bouwplan'. Omdat er een anterieure overeenkomst is afgesloten met de initiatiefnemer, is het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' en hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden.


Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.

5.2 Procedure

5.2.1 Omgevingsdialoog

In het kader van de vereiste omgevingsdialoog zijn de directe buren (15 adressen) door de initiatiefnemers in een vroeg stadium geïnformeerd over het voornemen, waarbij ieder de mogelijkheid werd geboden om een reactie te geven.

Hierop zijn een drietal inhoudelijke reacties binnengekomen, op basis waarvan nader overleg met betrokkenen heeft plaats gevonden.

Enkele omwonenden vrezen een aantasting van hun uitzicht , maken zich zorgen over het gebruik van de gronden aangeduid als dierenweide en hebben bezwaar tegen de ontsluiting van de woningen.

Door middel van enkele groene zichtlijnen in de inrichtingsschets wordt een aaneenschakeling van bebouwing voorkomen en het landelijk karakter van het gebied behouden. Hiervoor is tussen de woningen aan de Heikantsebaan een groenstrook opgenomen waar gebouwen (zowel vergunningsvrij als vergunningsplichtig) volgens de regels van het bestemmingsplan niet zijn toegestaan.

De dierenweide blijft conform bestaande situatie hobbymatig in gebruik als agrarisch grond en is via een toegangspad met afsluitbaar hek via de openbare weg toegankelijk. Daarnaast is volledigheidshalve aan de inrichtingschets toegevoegd dat de aan te planten hoge hagen minimaal 1,5 tot 2 meter hoog dienen te zijn. Bovendien zijn afspraken gemaakt over afscherming van het perceel gedurende de aanlegfase.

Naar aanleiding van de gevoerde gesprekken is in het kader van een nader onderzoek naar mogelijke effecten op de beschermde bestaande bomenrij tevens onderzocht of het ook mogelijk is om de aansluiting van de ontsluitingsweg op de Heikantsebaan aan de oostzijde van het plangebied te realiseren. Uit de uitgevoerde boomeffectanalyse (zie ook Bijlage 7) blijkt echter dat verplaatsing van de ontsluiting leidt tot aantasting van minimaal 2 beschermde bomen, derhalve wordt de verplaatsing niet uitvoerbaar geacht. Wel is de aansluiting van de ontsluitingsweg op de Heikantsebaan enkele meters naar het oosten opgeschoven, zodat deze niet meer direct tegenover de oprit van de buurman is gelegen.

Het uitgebreide verslag van de gevoerde omgevingsdialoog is als Bijlage 10 bij de toelichting van dit ontwerp bestemmingsplan opgenomen.

5.2.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft laten weten dat wanneer geen nationaal belang gemoeid is, er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. In dit geval is er inderdaad, zoals bij het beleidskader beschreven, geen nationaal belang gemoeid.

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg aan diverse instanties toegezonden.

Het waterschap heeft verzocht om nadere juridische borging van de hemelwaterberging, die afzonderlijk van de c-watergang parallel aan de Heikantsebaan, gerealiseerd dient te worden. Daarnaast wordt verzocht om bij aanleg van verharding zoveel mogelijk gebruik te maken van waterdoorlatende halfverharding en wordt aandacht gevraagd voor de eventuele effecten op de beschermde bomen langs de Heikantsebaan.

In de regels is ten behoeve van de noodzakelijke waterberging een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Voor de waterberging zal een wadi worden gerealiseerd (82 m3) op enige afstand van de bomenrij ten zuiden van de Heikantsebaan. Daarnaast is toegevoegd dat bij realisering van verharding zoveel mogelijk gebruik zal worden gemaakt van waterdoorlatende halfverharding. Ten behoeve van eventuele effecten op de beschermde bodem is een bodemeffectanalyse uitgevoerd (zie ook Bijlage 7), die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd. De hierin opgenomen aanbevelingen zullen worden meegenomen bij de nadere technische uitwerking alsmede uitvoering van het plan. 

De provincie geeft naast enkele ondergeschikte tekstuele opmerkingen aan dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen. Wel wordt verzocht om de benodigde bewijsstukken van de aanschaf van de bouwtitels bij het bestemmingsplan te voegen.

De bewijsstukken ten behoeve van de realisering van de woning aan de Oude Kerkstraat zijn als Bijlage 8 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.

Ten aanzien van de bewijsstukken voor de vereiste bouwtitels ten behoeve van de realisering van de 4 woningen aan de Heikantsebaan is de bijbehorende dossiervorming echter nog niet in zijn geheel afgerond. De reeds voorhanden zijnde bewijsstukken zij als Bijlage 9 bij de toelichting van dit ontwerp bestemmingsplan toegevoegd. Voor het resterende gedeelte is weliswaar de koopovereenkomst reeds geruime tijd afgesloten, maar zijn de stukken nog niet definitief.

De definitieve bewijsstukken zullen voor vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad aan de provincie worden overlegd en vervolgens inclusief akkoordverklaring van de provincie bij de definitieve vaststelling van het bestemmingsplan alsnog aan het bestemmingsplan worden toegevoegd.

Er zijn geen verdere vooroverlegreacties binnengekomen.

5.2.3 Tervisielegging

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van woensdag 23 juni 2023 tot en met 3 augustus 2023 ter inzage gelegen. Dit is gepubliceerd in het Veldhovens weekblad van 21 juni 2023. Naast de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan in het gemeentehuis was het ontwerpbestemmingsplan ook digitaal raadpleegbaar via de website www.ruimtelijkeplannen.nl en www.veldhoven.nl.

Tijdens de termijn van terinzagelegging is in totaal 1 zienswijze ingediend. In de als Bijlage 11 opgenomen 'Notitie van beantwoording zienswijze' is deze zienswijze samengevat en beantwoord. De zienswijze heeft na beoordeling niet geleid tot aanpassingen van het ontwerp-bestemmingsplan.

5.2.4 Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 24 oktober 2023 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan heeft een uniek en eigen identificatienummer, namelijk NL.IMRO.0861.BP00163-0401. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, en gaat vergezeld van een toelichting. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, heeft de toelichting wel een belangrijke rol bij de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opzet van de verbeelding en de planregels is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke modelregels. De gemeente streeft namelijk naar (zoveel mogelijk) standaardisering van bestemmingen en planregels, zodat iedereen in Veldhoven gelijke rechten heeft. Maatwerk is soms nodig, om specifieke situaties goed te kunnen vastleggen.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), dit zijn op nationaal niveau voorgeschreven richtlijnen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de naamgeving van artikelen en het kleurgebruik van bestemmingen.

Het bestemmingsplan is gericht op 'toelatingsplanologie'. De gedachte hierachter is dat iedereen zelf mag bepalen (voor zover dat is toegestaan binnen de planologische mogelijkheden) wat hij realiseert op zijn grondeigendom. Het bestemmingsplan maakt bepaalde functies mogelijk en kan randvoorwaarden stellen aan de mate en de wijze van bebouwing en het gebruik. De eigenaar bepaalt binnen deze randvoorwaarden zelf wat hij realiseert en of wat hij niet realiseert. Hij is dus niet verplicht om de bestemming te verwezenlijken.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding, die op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl staat, is juridisch bindend. In de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. De bestemming(en) en de aanduiding(en) zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in de legenda.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een ondergrond getekend.

6.3 Toelichting op de regels

De bestemmingsplanregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, die bestaan uit de begrippen en de wijze van meten.

Artikel 1. Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2. Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemming(en) opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. Het bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Artikel 3 Agrarisch – dierenweide

Deze bestemming is opgenomen voor de gronden ten zuiden van de 4 op te richten woningen aan de Heikantsebaan. Gronden mogen worden benut voor dierenweide alsmede (onder voorwaarden) oprichting van 1 kleinschalige schuilgelegenheid van max. 24 m2.

Artikel 4 Groen - Stedelijk

Deze bestemming is opgenomen voor de groene brink alsmede de groenstroken tussen de woningen van deelgebied 2. Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen (zowel vergunningsplichtig als vergunningsvrij) niet toegestaan. Ook het opslaan, storten of bergen van materialen wordt niet toegestaan.

Artikel 5 Verkeer

Deze bestemming is opgenomen voor de ontsluitingsweg ter plaatse van deelgebied 2 voor de ontsluiting van de vier nieuwe woningen.

Artikel 6 Wonen - Vrijstaand

Voor de nieuwe woningen is de bestemming 'Wonen - vrijstaand' opgenomen, conform de recente gemeentelijke modelregels. Voor de woningen zijn afzonderlijke bouwvlakken opgenomen, waarbinnen de woningen opgericht dient te worden. In het bouwvlak is een aanduiding opgenomen met daarin opgenomen het maximaal toegestane aantal wooneenheden per bouwvlak (max. 1 woning per bouwvlak). De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte bedraagt 3,5 respectievelijk 11 meter en is als zodanig ook op de verbeelding opgenomen.

Bijgebouwen zijn tevens toegestaan binnen de aanduiding 'bijgebouwen'. De totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen mag ten hoogste 50% bedragen van het bouwperceel tot een maximum van 250 m2 ter plaatse van deelgebied 1 en maximaal 150 m2 ter plaatse van deelgebied 2. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt 3,2 respectievelijk 4,5 meter.

Ten oosten van de op te richten woning aan de Oude Kerkstraat is het ten behoeve van het behoud van de zichtlijn op het achterliggende gebied wenselijk dat ter plaatse ook vergunningsvrij geen bebouwing opgericht zou kunnen worden. Hiertoe is de aanvullende gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - zichtlijn' met nadere beschermingsregeling in het bestemmingsplan opgenomen.

Daarnaast wordt conform de gemeentelijke standaardregels een aan huis verbonden beroep of bedrijf rechtstreeks toegestaan, mits de vloeroppervlakte hiervoor niet meer dan 40% en niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de woning en/of bijgebouwen bedraagt. De landschappelijke inpassing vormt een voorwaarde voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het voornemen. In de regels is hier daarom een voorwaardelijke verplichting aan gekoppeld.

Het gebruik en in stand houden van de nieuw te realiseren bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing overeenkomstig de landschappelijk/stedenbouwkundige inrichtingsschets, zoals opgenomen in Bijlage 4 bij deze regels, binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van een afgegeven omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen wordt gerealiseerd en vervolgens duurzaam in stand wordt gehouden.

Daarnaast is ook de realisering van de vereiste waterberging gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2:

Binnen dit artikel zijn de op het terrein aanwezige archeologische verwachtingswaarden planologisch -juridisch beschermd. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Bescherming van de archeologische waarden is geregeld doordat voor een aantal grondverstorende werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is. De dubbelbestemming kent een ondergrens van 250 m2. Indien de oppervlakte van de grondverstoring onder deze oppervlakte blijft, is geen archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt tevens voor bodemingrepen, die niet dieper gaan dan 40 cm beneden maaiveld. Dit heeft uitsluitend betrekking op deelgebied 1, voor deelgebied 2 is op basis van het uitgevoerde archeologisch onderzoek geen nadere bescherming meer noodzakelijk in het bestemmingsplan.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is vastgelegd dat het bouwvlak uitsluitend mag worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen. Verder zijn kelders toegestaan waar gebouwen mogen worden gebouwd.

Ook is er een regeling opgenomen voor bestaande maten. Indien de bestaande maatvoering, afstanden, bebouwingspercentages en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (volgens een verleende omgevingsvergunning) afwijken van de in de regels en op de verbeelding genoemde maten zijn de bestaande maten leidend.

Tenslotte zijn regels opgenomen over parkeren. Bij (nieuw)bouw dient altijd voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het bouwen strijdig met het bestemmingsplan.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik en de regels ten aanzien van het parkeren. Bij wijziging van gebruik dient altijd voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het gebruik strijdig met het bestemmingsplan.

Ook zijn regels opgenomen in verband met het zogenaamde vogelbeperkingengebied vanwege het nabijgelegen vliegveld Eindhoven. Er is een verbod voor de volgende vormen van grondgebruik en enkele functies binnen het plangebied:

  • a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • c. vishouderijen met extramurale bassins;
  • d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • e. afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Er is een mogelijkheid af te wijken van dit indien kan worden aangetoond dat de belangen van de luchthaven Eindhoven niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn aanvullende regels gesteld in verband met de nabije ligging van het vliegveld Eindhoven. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone – geluidsgevoelige functie 35 ke' is oprichting van geluidsgevoelige functies in beginsel niet toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - Inner Horizontal en Conical Surface (IHCS)' geldt in aanvulling op wat verder in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP.

Ter plaaste van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom' gelden aanvullende beschermingsregels ter bescherming van de groeiplaats alsmede de ruimtelijke en landschappelijke waarde van de aanwezige beschermde bomen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van bouwgrenzen, maatvoeringen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen.

Artikel 12 Overige regels

In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het parkeren, waarbij voldaan dient te worden aan het gemeentelijk parkeerbeleid en de hierin opgenomen parkeernormen.

Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- (artikel 13) en slotregel (artikel 14) van het bestemmingsplan. In de overgangsregels is het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik geregeld. In de slotregel is bepaald onder welke titel het plan kan worden aangehaald.