Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hoogeind ong.
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0861.BP00159-0201
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Hoogeind ong.’ van de gemeente Veldhoven;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0861.BP00159-0201
met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aan huis gebonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, alsmede handelsactiviteiten via het internet, waarvan de omvang zodanig is dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
 
1.6 aan huis gebonden beroep:
het in een woning en/of in de bij die woning behorende andere gebouwen uitoefenen van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met behoud van de woonfunctie;
 
1.7 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;
 
1.8 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden);
 
1.9 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
  
1.10 architectonische waarde:
de aan een gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de buitengevel, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik eventueel in samenhang met de omgeving;
 
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.12 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
 
1.13 bedrijfsgebouw/dienstgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
 
1.14 bedrijfs- of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;
 
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.17 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
1.18 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.19 bodemingreep:
werken of werkzaamheden, genoemd onder Artikel 4, die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief;
 
1.20 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
 
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
  
1.22 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is;
 
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.24 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.27 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur waaronder monumenten;
 
1.28 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog;
 
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.31 gevellijn:
de als zodanig aangegeven lijn of indien niet aangegeven de denkbeeldige lijn door de voorgevel, waar de voorgevel als gevellijn kan worden aangemerkt;
 
1.32 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
  
1.33 horecabedrijf:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
 
1.34 horecabedrijf categorie 1:
een horecabedrijf waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag en 's avonds verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige maaltijden en etenswaren zoals een broodjeszaak, koffie-/theehuis, ijssalon en/of een naar de aard, openingstijden en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
 
1.35 horecabedrijf categorie 2:
een horecabedrijf waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken, dat voornamelijk is gericht op het hoofdzakelijk 's avonds verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een café, cafetaria/snackbar/afhaalservice, conferentiecentrum, ontmoetingscentrum, restaurant, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
 
1.36 horecabedrijf categorie 3:
een horecabedrijf waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, dat voornamelijk is gericht op het 's avonds en/of 's nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een discotheek, zalencentrum en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
 
1.37 hotel:
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;
 
1.38 kelder:
een bouwlaag geheel of grotendeels onder peil;
 
1.39 kleinschalige horeca:
kleinschalige horeca kan twee vormen hebben:  
  1. Boerenterras: een klein terras bedoeld voor passerende wandelaars en/of fietsers. De binnenruimte is bij een dergelijk terras beperkt. 
  2. Ondergeschikte horeca: een terras en/of ontvangstruimte bij een nevenactiviteit, bedoeld om gasten voor de nevenactiviteit op te vangen. De binnenruimte kan in dit geval groter zijn. Het terras en/of de ontvangstruimte kan echter niet geopend zijn als de nevenactiviteit waaraan de horeca is gekoppeld niet wordt uitgeoefend.
In beide gevallen is het mogelijk zowel alcoholische (bier en wijn) als non-alcoholische dranken te serveren. Daarnaast is het mogelijk een zogenaamde "kleine kaart" te voeren. De horeca mag in beide gevallen geen zelfstandige activiteit worden en dient te allen tijde ondergeschikt te blijven aan de agrarische hoofdfunctie;
 
1.40 kleinschalige windenergievoorzieningen:
vormen van alternatieve energieopwekking en -besparing, met behulp van de wind, welke naar aard en schaal in de omgeving ruimtelijk kunnen worden ingepast;
 
1.41 landschappelijke inpassing:
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden om zo te komen tot een landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing die recht doet aan de kwaliteit en de beleving van het landschap;
 
1.42 landschappelijke waarde:
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaaheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
 
1.43 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.44 nevenactiviteit:
activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen als zodanig mag worden gebruikt en die uitgevoerd worden naast het eigenlijke beroep of de hoofdactiviteit, ze zijn ondergeschikt aan de primair toegekende functie (vaak agrarisch);
 
1.45 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.46 ondergeschikte bouwonderdelen
bouwonderdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen en liftschachten
 
1.47 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 400 m2 van het bedrijfsgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
 
1.48 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;
 
1.49 peil:
  
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg en minimaal 30 cm boven de kruin van aanliggende weg(en);  
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein;
 
1.50 tuin:
de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning;
 
1.51 uitbouw:
een bouwwerk dat in een directe verbinding staat met het (hoofd)gebouw waaraan het is gebouwd, en dat tevens een vergroting van de bestaande ruimte vormt;
 
1.52 voorgevel:
een naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw;
 
1.53 voorzieningen van algemeen nut:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
 
1.54 water:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droog vallen;
 
1.55 waterberging:
gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen;
 
1.56 waterhuishoudkundige voorzieningen:
waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;
 
1.57 wet/wettelijke regelingen:
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
 
1.58 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
 
1.59 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
 
1.60 zelfstandige wooneenheid:
een (deel) van een gebouw geschikt ten behoeve van wonen, waarin een zelfstandig huishouden kan worden gevoerd doordat elke eenheid beschikt over de daartoe strekkende voorzieningen (sanitair, kookgelegenheid en dergelijke).
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten (NEN 2580):
 
2.1 afstand van een gebouw tot een perceelsgrens:
de afstand van een gebouw tot een perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand in meters van enig punt van het gebouw tot aan de perceelsgrens. Ondergeschikte bouwonderdelen, zoals dakgoten, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten.
 
2.2 breedte van gebouwen:
de breedte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken (indien geen sprake is van een rechthoekig gebouw: de gemiddelde breedte van het gebouw).
 
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.6 de diepte van een bodemingreep:
de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau).
 
2.7 de diepte van gebouwen:
de diepte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de voorste en achterste eindgevelvlakken.
 
2.8 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.9 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
2.10 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
   
2.11 de oppervlakte van een bodemingreep:
het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.
 
2.12 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.13 vloeroppervlakte:
de oppervlakte van een ruimte gemeten vanaf de binnenzijde van de scheidingsconstructie.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Gemengd
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. horecabedrijven van categorie 1;
  2. horecabedrijven van categorie 2;
  3. een hotel met maximaal 16 kamers voor overnachtingsmogelijkheden;
  4. één bedrijfswoning enkel ter plaatse van de functieaanduiding ‘bedrijfswoning’;
met de daarbijbehorende:
  1. tuinen, erven en verhardingen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. verkeers- en parkeervoorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in 6.4 en 7.3;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. laad- en losvoorzieningen;
  7. fietsenstallingen, straatmeubilair, speelvoorzieningen, terrassen en dergelijke.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemene regels met betrekking tot het bouwen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. het bebouwde oppervlak binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 761 m2;
  3. de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  4. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits deze ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gerealiseerd, de goothoogte en bouwhoogte maximaal 3,2 meter respectievelijk 4,5 meter bedraagt en de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen binnen de aanduiding ‘bijgebouwen’ niet meer bedraagt dan 50 m2;
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
  1. voor erfafscheidingen geldt:
    1. erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 1 meter zijn overal toegestaan;
    2. achter het verlengde van de voorgevellijn zijn erfafscheidingen tot een bouwhoogte van niet meer dan 2 meter toegestaan;
  2. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter.
 
3.3 afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 3.2.1, sub d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen wordt vergroot tot maximaal 100 m2;
  2. artikel 3.2.1, sub d en toestaan dat bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gerealiseerd;
  3. artikel 3.2.1, sub d en een grotere goot- en/of bouwhoogte toestaan;
  4. artikel 3.2.2, sub b en een grotere bouwhoogte toestaan;
 
met inachtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  4. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Op de gronden met de bestemming ‘Gemengd’ is het gebruik van de gebouwen als bedoeld in artikel 3.1 uitsluitend toegestaan indien binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan het landschappelijk inpassingplan is aangelegd, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, en vervolgens in stand wordt gehouden.
 
3.4.2. Stijdig gebruik
Voor het gebruik gelden de volgende regels:
  1. buitenopslag ten behoeve van de op grond van dit artikel toegestane bedrijvigheid is niet toegestaan voor zover gelegen buiten het bouwvlak;
  2. tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
    1. detailhandel;
    2. risicovolle inrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
    3. permanente bewoning in het hotel;
  3. behoudens de bedrijfswoning is het niet toegestaan gebouwen te gebruiken als zelfstandige woonruimte, met uitzondering van huisvesting in verband met mantelzorg;
  4. buiten het bouwvlak zijn geluidgevoelige functies niet toegestaan.
 
3.4.3 Aan huis gebonden beroepen en bedrijven
Het gebruiken van een gedeelte van de bedrijfswoning en/of bijgebouwen ten behoeve van een aan huis gebonden beroep en/of een aan huis gebonden bedrijf is uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. niet meer dan 40% en niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en/of bijgebouwen mag voor deze doeleinden worden gebruikt;
  2. door het gebruik ontstaat geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse;
  3. er is geen sprake van een onevenredige verslechtering van de parkeersituatie in de omgeving;
  4. het gebruik betreft geen detailhandel, groothandel, prostitutie of horeca, uitgezonderd beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten;
  5. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet gebruikt worden ten behoeve van de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf, met uitzondering van extra parkeergelegenheid.
 
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
 
4.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
 
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
  2. de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met ten hoogste 250 m² en de bodemingreep niet dieper is dan 0,4 meter.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemmingen, indien is gebleken dat het oprichten van het in lid 4.2 bedoelde gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden;
  2. Voor zover het oprichten van het in lid 4.2 bedoelde gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;het verlagen van het waterpeil;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen, of;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  4. Het bepaalde in lid 4.2 is niet van toepassing op:
    1. bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    2. bouwwerken die mogen worden gerealiseerd kracht een reeds verleende vergunning;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter onder maaiveld en zonder wegwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.
 
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
 
  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 meter bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen of verschralen van heide- of natuurgebieden;
  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
 
4.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in 4.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
 
  1. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 4.4.1 sub a, h, l en m;
  2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m²;
  3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
  6. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  7. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan;
  8. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
 
4.4.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 4.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien uit een archeologisch rapport blijkt dat de in lid 4.4.1 genoemde werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische resten;
  2. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Voor zover de in lid 4.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
    4. indien het bepaalde onder c sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
  4. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
 
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
 
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
 
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en het gestelde in de regels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, afdaken zonder eigen wanden en andere ondergeschikte bouwonderdelen van gebouwen, uitgezonderd erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
 
6.2 Ondergronds bouwen
Kelders en parkeergarages zijn, voor zover geheel gesitueerd onder het maaiveld, overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan.
 
6.3 Bestaande maten
 
6.3.1 Afwijkende maten
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, het volgende:
  1. indien en voor zover de bestaande maatvoering, afstanden, bebouwingspercentages, en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de voorgeschreven maxima, dan wel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum;
  2. indien de bestaande situering afwijkt van deze regels, is ook de bestaande situering toegestaan.
 
6.3.2 Herbouw
In geval van herbouw is 6.3.1 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de in dit bestemmingsplan bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
 
7.2 Strijdig gebruik
Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in dit bestemmingsplan in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik of laten gebruiken van gronden en opstallen als of ten behoeve van een seksinrichting dan wel ten behoeve van (raam)prostitutie;
  2. het gebruik of laten gebruiken van opstallen ten behoeve van coffeeshops;
  3. het gebruik van onbebouwde gronden:
    • als stand- of ligplaats van onderkomens;
    • als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
   
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
 
8.1 Vrijwaringszone – molenbiotoop
a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop' is oprichting van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde uitsluitend toelaatbaar ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen en hoger dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk en de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen, indien daardoor de functie van de molens als werktuig en de waarde als landschappelijke elementen niet onevenredig worden geschaad;
b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de molen(s) omtrent de vraag of het bouwplan ter plaatse aanvaardbaar is in verband met de belangen van de molen(s).
 
8.1.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Verbod. Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden), de volgende werken en werkzaamheden, hoger dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk en de onderstaande punt van de verticaal staande wiek van de molen(s), uit te voeren:
    1. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
    2. het ophogen van gronden;
    3. het beplanten van bomen, heesters en andere opgaande beplanting.
  2. Uitzonderingen Het verbod als bedoel in 8.1.1 sub a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  3. Toelaatbaarheid. De werken of werkzaamheden als bedoeld in 8.1.1 sub a zijn slechts toelaatbaar, mits:
    1. daardoor de functie van de molen(s) als werktuig en de waarde als landschapsbepalende elementen niet onevenredig worden geschaad;
    2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de molen(s).
 
8.2 Milieuzone - geluidsgevoelige functie 35 ke
 
8.2.1 Verbod
Het is niet toegestaan nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies te bouwen dan wel te gebruiken ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie 35 ke';
 
8.2.2 Afwijken
Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 8.2.1 teneinde het oprichten van geluidsgevoelige objecten en/of het aanleggen, inrichten of gebruiken van geluidsgevoelige terreinen ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemmingen toe te staan.
 
8.3 Luchtvaarverkeerzone - ihcs
 
8.3.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - ihcs (Inner Horizontal en Conical Surface)' geldt dat die gronden -naast de andere aangewezen bestemming(en)- primair bestemd zijn als obstakelvrij (start- en landings)vlak ter waarborging van de vliegveiligheid.
 
8.3.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - IHCS' geldt in aanvulling op hetgeen elders in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP.
 
8.4 Luchtvaartverkeerzone – ils
 
8.4.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - ils' geldt dat die gronden (naast de andere aangewezen bestemming(en)) primair bestemd zijn als invliegroute van het vliegverkeer en het daarbij behorende verstoringsvlak van het Instrument Landing System (ILS) ter waarborging van de vliegveiligheid.
 
8.4.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – ils’ geldt in aanvulling op hetgeen elders in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 32,4 meter boven NAP.
  
8.5 Overig – in Interim omgevingsverordening toe te voegen stedelijk gebied
Ter plaatse van de aanduiding ‘overig – in Interim omgevingsverordening toe te voegen stedelijk gebied’ dienen de gronden in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant te worden toegevoegd aan het stedelijk gebied.
 
8.6 Overig – in Interim omgevingsverordening te verwijderen landelijk gebied
Ter plaatse van de aanduiding ‘overig – in Interim omgevingsverordening te verwijderen landelijk gebied’ dienen de gronden in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant te worden verwijderd uit de aanduiding landelijk gebied.
 
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan (tenzij op grond van de regels in dit bestemmingsplan reeds is afgeweken) met een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor:
  1. het afwijken van maten met ten hoogste 10%;
  2. het bouwen van antenne-installaties tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter, met inachtneming van artikel 8.3 en 8.4.
  3. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. het afwijken van de gestelde maximale goot- en bouwhoogte van een gebouw en de gestelde minimale/maximale dakhelling van een gebouw;
  5. het toestaan van kleinschalige windenergievoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 6 meter op gebouwen met een goothoogte van minimaal 12 meter;
  6. het toestaan van dichte erfafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 meter ten behoeve van geluidsreducering;
 
met inachtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  4. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
 
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
10.1 Algemene wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
 
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. aanpassen van de grootte, de vorm en de locatie van een bedrijfswoning indien er sprake is van herbouw, mits de nieuwe bedrijfswoning binnen het bouwvlak valt en niet dichter naar de openbare weg toe wordt gebouwd;
  4. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
 
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Parkeren (voorwaardelijke verplichting)
 
11.1.1 Algemeen
  1. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd onder de voorwaarde dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
  2. Bij omgevingsvergunning voor bouwen wordt aan de hand van de Parkeernormennota Veldhoven 2021 of het op dat moment geldend parkeerbeleid bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
 
11.1.2 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde artikel 11.1.1 indien:
  1. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
 
11.2 Waterberging (voorwaardelijke verplichting)
Het gebruik van gronden en gebouwen binnen de bestemming 'Gemengd' is uitsluitend toegestaan indien binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang en deze voorziening in stand wordt gehouden. De capaciteit van de waterbergingsvoorziening wordt als volgt berekend: minimaal 60 mm per m² toename bebouwd/verhard oppervlak.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Hoogeind ong.’.