direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Peter Zuidlaan - Julianastraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00157-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In het oosten van Veldhoven loopt de Peter Zuidlaan. Dit is een weg parallel aan de A2/N2. In zuidelijke richting is het geen doorgaande weg. Ten zuidwesten van de Peter Zuidlaan loopt de Julianastraat. Deze weg functioneert in het oosten als busbaan. Doordat deze wegen niet met elkaar verbonden zijn en deels niet met de auto toegankelijk is, moet autoverkeer door de nabijgelegen woonwijk Zeelst rijden. Dit is een onwenselijke situatie.

Daarom wil de gemeente Veldhoven een doorverbinding tussen de Peter Zuidlaan en de Julianastraat realiseren. Een reconstructie moet beide wegen met elkaar verbinden. Hierdoor worden de Peter Zuidlaan en Julianastraat aan elkaar verbonden en wordt het mogelijk gemaakt om om de woonwijk heen te rijden. Naast het verbinden van deze wegen, worden de wegen opnieuw ingericht door de aanleg van bijvoorbeeld nieuwe fietspaden. Omdat de ontwikkeling niet past binnen het huidige bestemmingsplan, moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De Peter Zuidlaan en de Julianastraat liggen beiden in de gemeente Veldhoven. Deze wegen liggen binnen de bebouwde kom. De N2 en A2 bevinden zich ten oosten van de Peter Zuidlaan. Het westen van de Peter Zuidlaan kenmerkt zich vooral door openbaar groen. Op de kruising van de Peter Zuidlaan en de Blaarthemseweg bevindt zich aan de Blaarthemseweg de school 'DOE040'. Tegenover de school staan tijdelijk flexwoningen. Het zuidelijke gedeelte van de Peter Zuidlaan leidt naar diverse sportverenigingen.

De Julianastraat loopt vanaf de rotonde met de Broekweg en de Hagendorenseweg richting het oosten van Veldhoven. Wat betreft de plangrenzen is gekeken waar strijdigheden ontstaan met het vigerende bestemmingsplan en waar de werkzaamheden voor de doorverbinding plaatsvinden. Daarbij is tevens aansluiting gezocht bij de gemeentegrens in het oosten van het plangebied. Hierdoor is de afbakening van het plangebied ontstaan.

Ten noorden van de Julianastraat bevindt zich ook hoofdzakelijk openbaar groen. Ten zuiden van de Julianastraat ligt het bedrijventerrein De Run. Tevens bevinden zich aan de Julianastraat ook woningen. Het plangebied ligt ten noorden van het bestemmingsplan 'Kempenbaan-Oost 2020' dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Veldhoven op 13 juli 2021. Dit bestemmingsplan is opgesteld voor de reconstructie van de Kempenbaan-Oost welke gepaard gaat met aanpassingen van de aansluiting op de N2, met de aanleg van nieuwe ontsluitingswegen en fietspaden op De Run 1000 en 2000 en met aanpassingen van het oostelijk deel van de Provincialeweg en De Run 4200.

In figuur 1.1 is een overzicht van het plangebied en de ligging van beide wegen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0001.png"
Figuur 1.1: Plangebied met aanduiding van Peter Zuidlaan en Julianastraat (bron: Google Maps)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden verschillende bestemmingsplannen, allen in de gemeente Veldhoven. Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • 'Zeelst 2016' (vastgesteld 13 december 2016);
  • 'Zeelst, herziening Peter Zuidlaan' (vastgesteld 21 februari 2017);
  • 'Kempenbaan-Oost 2020' (vastgesteld 13 juli 2021);
  • 'Aansluiting Kruisstraat' (vastgesteld 25 mei 2013);
  • 'De Run 2008, herziening I, 2010 (vastgesteld 16 december 2010);
  • 'Paraplubestemmingsplan waterberging' (vastgesteld 24 november 2011);

De geldende bestemmingsplannen maken de reconstructie van de Peter Zuidlaan - Julianastraat deels al mogelijk. Er zijn gronden welke reeds de enkelbestemming 'Verkeer' kennen. Deze gronden zijn wel meegenomen in het plangebied, omdat hiermee een samenhangend plangebied ontstaat. Delen van de Peter Zuidlaan - Julianastraat komen na de reconstructie ook buiten de verkeersbestemming te liggen. Zo loopt de doorverbinding deels over een perceel met de enkelbestemming 'Bedrijf' in het noorden van het plangebied. Deze gronden vallen binnen het bestemmingsplan 'Zeelst, herziening Peter Zuidlaan'. Gronden met de enkelbestemming 'Bedrijf' zijn door de aanduiding 'bedrijf t/m categorie 2' onder andere bestemd voor bedrijven tot en met categorie 2 van de bij het plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Daarnaast zijn deze gronden onder andere bestemd voor daarbij behorende voorzieningen zoals tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen. Deze gronden zijn niet bestemd voor wegen, straten of paden of verkeersvoorzieningen waardoor het voorgenomen plan in strijd is met het bestemmingsplan 'Zeelst, herziening Peter Zuidlaan'.

Daarnaast valt de weg op delen binnen het bestemmingsplan 'Zeelst 2016'. De weg komt op gronden te liggen die in dit bestemmingsplan bestemd zijn als enkelbestemmingen 'Groen', 'Sport' en 'Maatschappelijk'.

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor plantsoenen, parken, groenstroken en andere groenvoorzieningen. Tevens zijn deze gronden bestemd voor daarbij behorende voorzieningen, zoals fiets- en/of voetpaden, in- en uitritten uitsluitend voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen', dagrecreatie en bushokjes, fietsenstallingen, straatmeubilair en dergelijke.

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor sportvoorzieningen, ondergeschikte recreatieve voorzieningen, ondergeschikte detailhandel en evenementen. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor de daarbij behorende voorzieningen waaronder tuinen, erven en verhardingen, groenvoorzieningen en fiets- en/of wandelpaden.

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, evenementen en daarbij behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven en verhardingen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

De gronden met de enkelbestemming 'Groen', 'Sport' en 'Maatschappelijk' zijn niet bestemd voor verkeersvoorzieningen als wegen, straten of paden. Deze voorzieningen zijn binnen de bestemming enkel toegestaan als bij de bestemming behorende voorzieningen. Daarmee is het voorgenomen plan in strijd met het bestemmingsplan 'Zeelst 2016'.

Omdat de geldende bestemmingsplannen de reconstructie van de Peter Zuidlaan - Julianastraat voor een deel niet mogelijk maken, is ervoor gekozen een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Een deel van de gronden kent daarnaast ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', Waterstaat - Beschermingszone watergang'. Tenslotte geldt voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - ihcs'.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding met de daarbij behorende regels. De digitale verbeelding is rechtsgeldig en raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit is een landelijke website waarop alle bestemmingsplannen van Nederland staan. Alleen de digitale versie is juridisch bindend.

Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld, wat de effecten van het bestemmingsplan zijn en welke afwegingen hebben plaatsgevonden.

Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin staat de bestaande en de nieuwe situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de beleidskaders en een motivatie hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de diverse beleidsdoelstellingen. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante planologische aspecten, al dan niet milieutechnisch van aard. In hoofdstuk 5 staat uitleg over de uitvoerbaarheid, waarbij ingegaan wordt op de economische uitvoerbaarheid en de procedure (maatschappelijke uitvoerbaarheid) van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 geeft een uitleg over de juridische aspecten van het plan waarbij ook een korte uitleg van de bestemmingsregels wordt gegeven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving ontwikkeling

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het voor de beeldvorming goed dat de uitgangspositie in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt daarom eerst een beschrijving van de bestaande situatie. Daarna wordt het plan toegelicht, waardoor duidelijk wordt hoe het plangebied er in de toekomst uit gaan zien.

2.1 Bestaande situatie

De Peter Zuidlaan is een straat in het oosten van de wijk Zeelst, gemeente Veldhoven. Deze weg ligt binnen de bebouwde kom en loopt parallel aan de N2 en de A2. De toegestane maximumsnelheid is 50 km/h. De weg heeft een totale breedte van 7,00 meter, onderverdeeld in een rijbaan van 3,80 meter zonder asmarkering en twee fietsstroken van 1,60 meter breed. Langs de westzijde ligt een vrij liggend trottoir van 1,70-1,90 meter breed. In de huidige situatie is de weg daarmee te smal voor voertuigen om elkaar te passeren zonder gebruik te maken van de fietsstroken. De invulling van de Peter Zuidlaan is te zien in figuur 2.1 en 2.2.

De Peter Zuidlaan en N2 worden door een geluidscherm van elkaar gescheiden. De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich door veel groen. Er is weinig bebouwing aanwezig nabij de weg. Hierdoor presenteert de weg zich meer als een weg buiten de bebouwde kom. Dit heeft hoge rijsnelheden als gevolg.

In het noorden is deze weg via een rotonde onder andere verbonden met de Zoom en de Kruisstraat. Het oostelijke gedeelte van Zeelst wordt via de Peter Zuidlaan ontsloten. Via de Peter Zuidlaan zijn de diverse sportverenigingen, waaronder tennis- en padelclub Metzpoint, te bereiken.

In het zuiden van de weg loopt de Peter Zuidlaan dood voor autoverkeer. Dit is te zien in figuur 2.3. Het doodlopen van de weg in het zuiden van de Peter Zuidlaan heeft als gevolg dat automobilisten die via de Peter Zuidlaan naar het centrum van Veldhoven rijden, niet buitenom kunnen rijden. Deze automobilisten moeten door de nabijgelegen woonwijk rijden. Tevens ligt ten zuiden van de Peter Zuidlaan het bedrijventerrein 'De Run'. Dit bedrijventerrein is niet bereikbaar via de Peter Zuidlaan of Julianastraat.

Daarnaast omvat het plangebied de Julianastraat. De Julianastraat ligt ten zuid(west)en van Peter Zuidlaan. De Julianastraat loopt van oost naar west. In het oosten is de Julianastraat aangesloten op de Peter Zuidlaan. Deze weg is grotendeels toegankelijk voor zowel auto's, (brom)fietsers als de bus. In het oosten is deze weg beperkt toegankelijk voor enkel lijnbussen en (brom)fietsers, zie hiervoor figuur 2.4. Zoals te zien is in figuur 2.5 loopt de Julianastraat langs de woningen aan deze straat en loopt de weg dood voor automobilisten als de busbaan start. Daarmee staan de Peter Zuidlaan en de Julianastraat niet direct met elkaar in verbinding en vormen geen doorgaande weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0002.png"
Figuur 2.1: Impressie van Peter Zuidlaan aan noordzijde plangebied als doorgaande weg (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0003.png"
Figuur 2.2: Impressie van Peter Zuidlaan (doodlopende weg, zuiden plangebied) (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0004.png" Figuur 2.3: Einde Peter Zuidlaan in zuiden plangebied (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0005.png" Figuur 2.4: Deel Julianastraat dat functioneert als busbaan (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0006.png" Figuur 2.5: Impressie Julianastraat in westen van het plangebied (Bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden de Peter Zuidlaan en de Julianastraat met elkaar verbonden. Deze verbinding wordt aangelegd als ontlasting van de kern Zeelst. Als gevolg van deze doorverbinding wordt het mogelijk om om de bestaande woonwijk heen te rijden. Een weergave van de hoe de weg loopt na realisatie van de werkzaamheden is te zien in figuur 2.6. Tevens worden er nieuwe fietspaden, gescheiden van de rijbaan voor auto's, aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0007.png" Figuur 2.6: Impressie toekomstige situatie (bron: Kragten)

Van oost naar west komt de nieuwe weg te bestaan uit een nieuw / vernieuwd, zie ook onderstaand figuur:

  • Trottoir;
  • Rijbaan;
  • Verharde berm;
  • Fietspad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0008.png" Figuur 2.7: dwarsprofiel van de nieuwe weg, inclusief trottoir en fietspad (bron: gemeente Veldhoven)

De nieuwe rijbaan krijgt een breedte van 6,20 meter. De rijbaan wordt daarmee smaller dan de huidige situatie (7,00 meter), maar in de nieuwe situatie wordt de rijbaan niet gebruikt voor fietsverkeer. De huidige weg beschikt namelijk over twee fietsstroken, maar in de nieuwe situatie wordt het fietsverkeer gescheiden van het gemobiliseerd verkeer. Het huidige wegbeeld nodigt uit tot hard rijden. Om dit in de toekomst tegen te gaan, is gekozen voor een smalle rijbaan en enkele snelheidsremmende maatregelen tot 50 km per uur.

Ten oosten van de rijbaan, aan de zijde van het geluidsscherm, wordt een fietspad gerealiseerd. Het fietspad wordt 4,00 meter breed en in twee richtingen te berijden. Het nieuwe fietspad moet een volwaardige en toekomstbestendige fietsverbinding worden langs de Peter Zuidlaan.

Het nieuw te realiseren, vrij liggende fietspad, langs de Peter Zuidlaan haakt aan op het tracé richting de onderdoorgang van de Kempenbaan. Aan de noordzijde van het plangebied sluit een oostelijk gelegen fietspad aan op de snelfietsroute en de route van en naar de ‘Hovenring’ zonder hierbij de Peter Zuidlaan te kruisen. Aan de zuidzijde van de Peter Zuidlaan sluit een oostelijk gelegen fietspad het beste aan op de reeds bestaande vrij liggende fietsvoorziening langs de Julianastraat zonder hierbij de Peter Zuidlaan te kruisen. Op deze wijze wordt het beste aangesloten op de fietsroute naar Eindhoven via de Julianstraat en wordt een aanhaking op de fietsvoorzieningen vanuit het project ‘Kempenbaan’ mogelijk gemaakt. Bovendien hoeft het noord-zuid gerichte verkeer met het realiseren van het fietspad geen zijwegen van de wijk Zeelst meer te kruisen.

De rijbaan en het fietspad worden gescheiden door een (verharde) berm welke 1,50 meter breed is. Aan de westzijde van de rijbaan worden bermen en/of een trottoir aangelegd. Op sommige delen ligt het trottoir aanliggend aan de rijbaan. Op andere plekken wordt het voetpad langs de bestaande groenstroken gelegd. Op die manier wordt een aantrekkelijkere looproute gecreëerd. Een dwarsprofiel van de voorgenomen inrichting van de weg, inclusief het fietspad en de berm is weergegeven in figuur 2.7.

Aan de oostzijde wordt het nieuwe wegprofiel vanaf de kant van het bestaande wegprofiel opnieuw opgebouwd. Op deze wijze blijven de bestaande bomen gehandhaafd en ontstaan geen conflicten met de damwanden langs de N2.

Het realiseren van het plan leidt tot een toename in verharding. Het plan voorziet daarom ook in maatregelen om (hemel)water binnen het plangebied te kunnen bergen. Er worden bijvoorbeeld wadi's en nieuwe watergangen aangelegd. Voor een nadere uitwerking van de plannen omtrent waterberging, zie paragraaf 4.6 Water.

Tenslotte voorziet het plan in de aanleg van nieuwe lichtmasten. De bestaande bushaltes aan de Julianastraat blijven behouden.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Bij het opstellen van beleid dienen gemeenten rekening te houden met het beleid van andere overheden. Zo geven het rijk, de provincie Noord-Brabant en de regio met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk worden de voor de ontwikkeling relevante zaken uit het nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven. Ook wordt aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt met het beleid van de gemeente Veldhoven zelf.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.

De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:

  • 1. ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen;
  • 3. zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Omgevingsinclusieve benadering

Centraal in de te maken afwegingen tussen belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting uit de Omgevingswet van het begrip fysieke leefomgeving en wordt de noodzakelijke integraliteit van afwegingen benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is dat tussen beschermen en ontwikkelen.

Het doel van de toekomstige Omgevingswet (deze wet treedt naar verluid in werking per 1 januari 2023) is namelijk het bereiken van een balans tussen: '(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'.

Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in de omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving. Hiermee moet dus rekening worden gehouden bij het maken van beleidskeuzes. Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.

Afwegingsprincipes

Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen.

Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken & identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Relatie met het bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de NOVI. De NOVI krijgt verder doorwerking op lagere beleidsniveaus. De relevante beleidsstukken op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau zijn in de navolgende paragrafen getoetst.

Voor het plangebied geldt verder dat sprake is van een lokale ontwikkeling van geringe aard en omvang waarbij geen nationale belangen aangetast worden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de NOVI zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Relatie met het bestemmingsplan

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het obstakelbeheergebied rond Vliegbasis Eindhoven. Op deze gronden gelden op grond van artikel 2.6.4 van het Barro maximaal toelaatbare bouwhoogtes voor objecten ter bescherming van de veiligheid van het luchtvaartverkeer en ter bescherming van de werking van (radar)apparatuur.

De bouwhoogtebeperkingen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het Barro. Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het radarverstoringsgebied van de radarinstallatie op vliegbasis Woensdrecht. Het plangebied ligt niet binnen de kern van het radarverstoringsgebied, maar binnen de daaromheen liggende ring. In die ring gelden uitsluitend bouwhoogtebeperkingen voor windmolens. In voorliggend bestemmingsplan worden geen windmolens met een dergelijke hoogte mogelijk gemaakt. Daarmee is het bestemmingsplan verder in overeenstemming met het bepaalde hierover in het Rarro.

3.1.3 Ladder voor duurzame ontwikkeling

Relevante wet- en regelgeving

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een motiveringsplicht opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder gewijzigd van drie naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6. Bro is het volgende opgenomen:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een uitgebreidere motivering vereist waarbij tevens dient te worden ingegaan op de vraag, waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Of het plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied moet worden bepaald aan de hand van de bepalingen in het Bro, artikel 1.1.1,: 'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'

Relatie met bestemmingsplan

Het voorliggende plan voorziet in de reconstructie van de Peter Zuidlaan en de Julianastraat. De reconstructie van wegen en de aanleg van nieuwe wegen en fietspaden valt niet onder dit begrip en is geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Vooruitlopend op de in werking treding van de Omgevingswet in 2023, hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Met deze Omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's. Inmiddels is er ook een Interim omgevingsverordening vastgesteld, waarop hierna wordt ingegaan.

Door de groei van de mobiliteit staat de bereikbaarheid van Brabant onder druk. De verwachting is dat door autonome ontwikkelingen de bereikbaarheid steeds meer onder druk komt te staan. Het aantal verplaatsingen zal de komende decennia in Brabant verder toenemen. Veel verplaatsingen vinden plaats per auto. Naast drukte op de hoofd(spoor)wegen tussen stedelijke gebieden vraagt ook de multimodale bereikbaarheid binnen stedelijke regio's om aandacht. Vanwege de toenemende mobiliteit staat niet alleen de bereikbaarheid onder druk, maar wordt ook het leefklimaat in de binnensteden bedreigd. De provincie Noord-Brabant wil een robuust mobiliteitssysteem creëren met voldoende capaciteit om pieken en calamiteiten op te vangen en de doorstroming van het verkeer te garanderen. Ontwikkelingen in de wereld van mobiliteit kunnen daarbij helpen. De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de er in Noord-Brabant aandacht is voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Ook blijft de provincie zich inzetten voor het verbeteren van de infrastructuur en pakt het knelpunten en ontbrekende schakels aan. Tenslotte zet de provincie zich in op het stimuleren van duurzaam vervoer, zoals fietsen, openbaar vervoer en elektrisch rijden. Noord-Brabant stimuleert duurzame vormen van mobiliteit, gaat duurzaam om met het beheer en onderhoud van de infrastructuur en investeert in duurzame mobiliteitsinfrastructuur. Dit gebeurt onder andere bij provinciale (snel)fietspaden en provinciale wegen. De bereikbaarheid met de (snel-)fiets, het openbaar vervoer en een aantrekkelijke omgeving zijn van essentieel belang.

Relatie met bestemmingsplan

Het doorverbinden van de Peter Zuidlaan en Julianastraat leidt tot een verbetering van de bereikbaarheid en doorstroming van het verkeer. Op die manier kan het plan bijdragen aan het verbeteren van de leefbaarheid en versterken van de economie. Daarnaast draagt het voorgenomen plan bij aan de verbetering van het fietsnetwerk. De twee bestaande bushaltes blijven gehandhaafd. Hiermee wordt de mobiliteit van het gebied verbeterd. Daarmee is het plan in lijn met de provinciale omgevingsvisie.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2023 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.

De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.

Instructieregels voor gemeenten

In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Relatie met bestemmingsplan

In deze paragraaf wordt ingegaan op de diverse onderdelen uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant die relevant zijn voor het plangebied. In de volgende afbeelding is te zien dat voor het plangebied het werkingsgebied 'stedelijk gebied' geldt.

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in het bestaand stedelijk gebied, dat is aangewezen als stedelijk concentratiegebied. Dit is te zien in figuur 3.1. De provincie ziet de stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden als ruimtelijk samenhangende verstedelijkte gebieden. Binnen deze gebieden liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Bij de begrenzing van de concentratiegebieden is aangesloten op bestaande, veelal historisch gegroeide, grote stedelijke concentraties alsmede op de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Daarnaast is de ligging aan belangrijke wegen, spoorwegen en vaarwater van belang omdat de stedelijke concentraties ook in de toekomst goed bereikbaar moeten zijn. Opwaardering en uitbreiding van de infrastructuur is binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat altijd sprake moet zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en dat rekening moet worden gehouden met de waarden in een gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0009.png" Figuur 3.1: Uitsnede Interim Omgevingsverordening (Bron: Provincie Noord-Brabant)

Zoals is te zien in figuur 3.2 is het plangebied in het noorden gelegen in een boringsvrije zone. Vanuit de omgevingsverordening zijn regels opgenomen welke betrekking hebben op activiteiten in de bodem. De regels beschrijven onder andere dat:

Het verrichten van werkzaamheden in de bodem op een diepte van tien meter of meer onder het maaiveld is in de boringsvrije zone toegestaan:

  • a. tot de diepte zoals weergegeven op de kaart;
  • b. en er overeenkomstig protocol 2101 mechanisch boren, eis 18, uiterlijk vier weken na uitvoering een beschrijving van het veldwerk aan gedeputeerde staten wordt gestuurd;
  • c. een startmelding is gedaan overeenkomstig Artikel 6.9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0010.png" Figuur 3.2: Uitsnede Interim Omgevingsverordening (Bron: Provincie Noord-Brabant)

Conclusie

Het voorgenomen plan is niet in strijd met de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. De reconstructie van de Peter Zuidlaan en Julianastraat vindt plaats binnen stedelijk gebied. Opwaardering en uitbreiding van de infrastructuur is hier mogelijk. Bij het ontwerp van de nieuwe weg is rekening gehouden met de waarden binnen het gebied. De nieuwe weg wordt zo gepositioneerd dat de huidige groenstructuren zoveel als mogelijk behouden blijven. Het uitvoeren van het plan leidt er wel toe dat de huidige groenstructuur wordt aangetast. Momenteel staan aan weerszijden van de weg bomen. Het streven is zoveel mogelijk bomen te behouden, maar waar dit niet kan worden bomen gekapt ten behoeve van de ontwikkeling. De bestaande watergang blijft grotendeels behouden en wordt beschermd door de dubbelbestemming 'Waterstaat - beschermingszone watergang'. Daarnaast worden er wadi's aangelegd om waterproblematiek zoveel als mogelijk te voorkomen. De boringsvrije zone wordt beschermd door een aanduiding 'boringsvrije zone' op te nemen in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan.

3.2.3 Brabantse Omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben op 11 maart 2022 de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Een opzet van de Omgevingsverordening is weergegeven in figuur 3.3. Nadat in december 2018 de Omgevingsvisie werd vastgesteld, heeft de provincie daarmee weer een belangrijke stap gezet op weg naar de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2023. Naast de omgevingsverordening hebben Provinciale Staten ook besloten over:

  • voorbeschermingsregels die straks in het omgevingsplan komen van gemeenten;
  • delegatie aan Gedeputeerde Staten om de Omgevingsverordening te wijzigen;
  • een wijziging van de Interim omgevingsverordening.

De provincie is vanuit de wet verplicht om één verordening vast te stellen waarin alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving staan. Naast rechtstreeks werkende regels voor activiteiten, die zich richten tot initiatiefnemers staan er in de Omgevingsverordening ook instructieregels aan gemeenten voor het omgevingsplan, instructieregels aan waterschappen maar ook regels over fauna-, vaarweg- en zwemwaterbeheer. De verordening voldoet aan de eisen van de Omgevingswet. Daardoor zijn er diverse wijzigingen doorgevoerd. Maar er zijn ook wijzigingen verwerkt vanwege nieuwe inzichten of nieuw vastgesteld beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0011.png" Figuur 3.3: Opzet Omgevingsverordening

Totdat de Omgevingsverordening in werking treedt, geldt de Interim omgevingsverordening. Daarom wordt nu nog niet getoetst aan de omgevingsverordening maar aan de Interim omgevingverordening.

Relatie met bestemmingsplan

Onderstaand figuur toont dat het plangebied in de Omgevingsverordening eveneens binnen het werkingsgebied 'stedelijk gebied' valt. In de volgende afbeelding is te zien dat voor het plangebied het werkingsgebied geldt 'stedelijk gebied' geldt. In de omgevingsverordening zijn vervolgens regels opgesteld waar een toekomstig omgevingsplan aan moet voldoen. Zo dient een omgevingsplan omtrent verkeersdoeleinden een onderbouwing te bevatten van:

  • de noodzaak van de aanleg van de weg gelet op het verkeerskundige probleem of de ontwikkelingen die plaatsvinden;
  • de keuze van het tracé op de verrichte onderzoeken;
  • de maatregelen voor de inpassing van de weg waarbij de ontwikkeling in samenhang wordt bezien met zijn omgeving om een grotere kwaliteitswinst voor meerdere ruimtelijke functies, waaronder natuur en landschap, te bereiken;
  • de maatregelen die bijdragen aan een gezonde leefomgeving; en
  • de noodzaak van een aan de weg gerelateerde voorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0012.png" Figuur 3.4: Uitsnede Omgevingsverordening (Bron: Provincie Noord-Brabant)

Tevens toont figuur 3.5 dat het plangebied gedeeltelijk binnen de boringsvrije zone ligt. Dit is weergegeven in onderstaand figuur. Het verrichten van werkzaamheden in de bodem op een diepte van tien meter of meer onder het maaiveld is in de boringsvrije zone toegestaan onder voorwaarde. Het voorgenomen plan voorziet echter niet in graafwerkzaamheden die tot die diepte gaan. Activiteiten waarvan de werking berust op het direct of indirect onttrekken of toevoegen van warmte aan het grondwater, waaronder in ieder geval het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van een bodemenergiesysteem, is in de boringsvrije zone toegestaan als er geen schadelijke middelen worden toegepast en een startmelding is gedaan overeenkomstig aan artikel 6.9 van de Omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0013.png" Figuur 3.5: Uitsnede kaart Omgevingsverordening (Bron: Provincie Noord-Brabant)

Conclusie

Het voorgenomen plan is niet in strijd met de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. Het plan voldoet aan de gestelde regels uit de Omgevingsverordening. De boringsvrije zone wordt beschermd door in de regels en verbeelding een aanduiding op te nemen welke betrekking heeft op de boringsvrije zone.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Veldhoven 'Stad van dorpen in het hart van de Brainport'

Op 8 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Veldhoven de 'Omgevingsvisie Veldhoven, Stad van dorpen in het hart van de Brainport' vastgesteld. In deze omgevingsvisie geven wij aan waar we als gemeente op inzetten bij de ontwikkeling van Veldhoven tot 2040. Deze visie geeft hiermee richting en kaders aan voor toekomstige ontwikkelingen, initiatieven en beleid.

Op basis van drie kernopgaven wordt beschreven waar de gemeente voor staat tot 2040. Deze drie kernopgaven vormen samen de ruimtelijke koers voor Veldhoven:

  • 1. Investeren in stedelijke en dorpse kwaliteiten
  • 2. Verder bouwen aan de innovatieve en bereikbare maakstad
  • 3. Werken aan een duurzame en gezonde leefomgeving

In de omgevingsvisie zijn per kernopgave een aantal strategische keuzen bepaald. Zo is er op basis van de kernopgaven bijvoorbeeld gekozen voor een sterk stedelijke structuur, het citycentrum als bruisend en multifunctioneel hart, het behoud van een herkenbare dorpse structuur, het werken aan gezonde wijken, het verduurzamen van de gebouwde omgeving en het werken naar toekomstbestendige woonwijken en werkmilieus. Omdat we streven naar een zo inzichtelijk en voorspelbaar beleid in de omgevingsvisie is er een gebiedsgerichte vertaling van deze strategische keuzes in de omgevingsvisie opgenomen. In deze gebiedsgerichte vertaling zijn de integrale ambities voor een gebied op een rij gezet. Zo is per gebied de karakterisering en opgave verwoord en zijn de kaders waarbinnen ontwikkelingen plaats mogen vinden weergegeven.

Het plangebied aan de rand van de kern van Zeelst wordt in de Omgevingsvisie aangeduid als gebiedsopgave 'Dorpskernen en -gehuchten' en 'Woonwijken en stadse woonstraten'. Voor wat betreft 'Dorpskernen en -gehuchten' is in de Omgevingsvisie aangegeven dat nieuwe ontwikkelingen bij dienen te dragen aan het dorpse gevoel van samenhorigheid. Hierbij is ook een goede inrichting van het openbaar gebied belangrijk. Er wordt gestreefd naar een zo veilig en schoon mogelijke leefomgeving. Daarnaast wordt er gewerkt aan een veilig, duurzaam en schoon bodem- en watersysteem. Deze aspecten komen aan bod in Hoofdstuk 4 van deze toelichting waar de milieuaspecten worden gehandeld. Uitgangspunt is dat er sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening.

Daarnaast valt het plangebied binnen de gebiedsopgave 'Woonwijken en stadse woonstraten'. Hiervoor is in de Omgevingsvisie aangegeven dat de wijken in Veldhoven een rustige plek blijven om te wonen. De gemeente borgt het voorzieningenniveau en richt de openbare ruimte zo in dat deze klimaatadaptief en toegankelijk is en uitnodigt om te bewegen. Hierbij wordt onder andere ingezet op ontharding en vergroening van de openbare ruimte, ontkoppeling hemelwaterafvoer en het bieden van waterbergingsmogelijkheden. Daarnaast streeft de gemeente naar het creëren van veilige wandel- en fietsroutes en het wegnemen van barrières zodat fietsen en wandelen een aantrekkelijk alternatief worden voor de auto.

Voorliggende ontwikkeling geeft hier een goede invulling voor en past dus goed in de kaders die de raad voor de toekomst van Veldhoven heeft vastgesteld.

Relatie met bestemmingsplan

Gelet op voorgaande past het plan binnen de kaders van de Omgevingsvisie. De reconstructie van de Peter Zuidlaan en Julianastraat draagt bij aan het verbeteren van de verkeersstructuur van Veldhoven. Er worden nieuwe, veilige voet- en fietspaden aangelegd. Bij het ontwerp van de weg is rekening gehouden met de landschappelijke waarden van de omgeving. De weg wordt daarmee landschappelijke ingepast. Daarmee draagt de ontwikkeling bij aan een veilige leefomgeving.

3.3.2 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

De gemeenteraad van Veldhoven heeft op 29 oktober 2019 het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het verkeersbeleid, dat in 2007 werd vastgesteld (VerkeersCirculatiePlan), gaf nadrukkelijk aandacht aan de verkeersstructuur, waarvan veel is uitgevoerd. Het GVVP is breder georiënteerd. Er is naast aandacht voor de auto ook aandacht voor alternatieven. De ambities op dat vlak zijn hoog. Het GVVP heeft in de basis een looptijd tot en met 2030.

Door de vele ontwikkelingen in Veldhoven neemt het aantal bewoners en werknemers de komende periode flink toe. De keerzijde van deze ontwikkelingen is dat ook de druk op de mobiliteit toeneemt. De ontwikkeling van Zilverackers, de verdere ontwikkeling van bedrijventerrein De Run en de aansluiting op de A67, inclusief de N69, en de Zilverbaan zorgen eveneens voor veranderende en extra verkeersbewegingen. Daarbij moet structureel aandacht worden besteed aan de verkeersveiligheid en leefbaarheid. In het GVVP worden hiervoor aan de hand van modules ambities beschreven. Bij het GVVP zijn kaarten opgenomen met het gewenste fietsnetwerk, (H)OV netwerk en de wegcategorisering.

Veldhoven zet in op kwaliteit. Leefbaarheid is een randvoorwaarde van kwaliteit en daarom erg belangrijk voor de gemeente. Leefbaarheidsproblemen spelen vooral in de woonwijken. Leefbaarheid wordt beïnvloed door de inrichting van de omgeving, parkeerdruk, intensiteit en milieuaspecten zoals geluid, trillingen en luchtkwaliteit. Veldhoven hecht grote waarde aan een prettige en kwalitatief goede leefomgeving met ruimte voor flexibiliteit en maatwerk.

Doorstroming en bereikbaarheid, van onder andere de bedrijventerreinen, in en voor Veldhoven, zijn de laatste jaren verbeterd, maar inzet blijft nodig. Dit is deels al in gang gezet door geplande projecten zoals de Zilverbaan. Doorstroming op de hoofdwegen betekent immers dat minder verkeer van het onderliggende wegennet gebruik zal maken en dat de bereikbaarheid van Veldhoven beter wordt.

De auto is een veel gebruikt vervoermiddel. Het is nodig om de wegenstructuur voor Veldhoven op de korte termijn daarom nog duidelijk(er) te maken aan de weggebruiker en deze op de lange termijn te verbeteren. Enkele belangrijke noord-zuid en oost-west verbindingen ontbreken in de structuur van het wegennet, daardoor worden bestaande routes overbelast. Naast de geplande verbeteringen op de Kempenbaan zetten we onder andere in op een betere ontsluiting van Zeelst. De verkeersveiligheid is randvoorwaarde bij het uitwerken van de bereikbaarheid. De voetganger krijgt bij de inrichting van de openbare ruimte vaak pas aandacht als eerst de auto en dan het fietsverkeer haar plek al heeft gekregen. De toegankelijkheid van scholen en centra verdient blijvend aandacht vanuit oogpunt van de voetganger.

Naar aanleiding van het vaststellen van het GVVP heeft de gemeenteraad van Veldhoven op 29 oktober 2019 unaniem een motie aangenomen over de doorverbinding van de Peter Zuidlaan en Julianastraat. Met onder andere de overweging dat:

  • Een verbinding van de Peter Zuidlaan en de Julianastraat een weg om het woongebied Zeelst heen mogelijk maakt;
  • Een bewonerscomité inmiddels wederom heeft gepleit, met handtekeningen aan de wethouder, om de doorverbinding Julianastraat en Peter Zuidlaan zo snel mogelijk te laten starten; en
  • Dat langer uitstel niet gewenst is.

De gemeenteraad heeft het college door middel van de motie verzocht:

  • Voor 1 februari 2020 aan de raad kenbaar te maken onder welke voorwaarde de Peter Zuidlaan en de Julianastraat met elkaar kunnen worden verbonden door middel van een Plan van Aanpak dat inzicht biedt in de benodigde middelen en procedures;
  • Voorbereidingen te treffen om Q2 2020 de benodigde procedures te starten om deze doorverbinding juridisch mogelijk te maken én te streven naar uitvoering in 2020.

Relatie met bestemmingsplan

Het voorgenomen plan heeft het meest betrekking op de module 'Gemotoriseerd verkeer' zoals deze geformuleerd is in het GVVP. Doorstroming en bereikbaarheid, in en voor Veldhoven, zijn de laatste jaren verbeterd, maar inzet blijft nodig. De ligging van Veldhoven, tegen Eindhoven aan en direct aan de A2/N2, zorgt samen met de hoge bebouwingsdichtheid voor veel verkeer. Er zal dus sprake zijn en blijven van verplaatsingen door gemotoriseerd verkeer, dit accepteren en faciliteren we zo goed mogelijk. De Peter Zuidlaan is aangewezen als gebiedsontsluitingsweg. Voor de Julianastraat wordt bekeken of deze geschikt is voor een doorverbinding. Binnen deze module is de volgende beleidskeuze geformuleerd:

  • Onderzoek naar een verbinding tussen Peter Zuidlaan en Julianastraat om het netwerk aan de oostzijde te complementeren.

Tevens levert het plan een bijdrage aan modules als 'verkeersveiligheid', 'fiets' en voetganger/lopen'. Het plan leidt bovendien tot de aanleg van een fietspad dat gescheiden wordt van de autoweg en de aanleg van een nieuwe, aangepaste looproute voor voetgangers. Het scheiden van deze functies kan een positief effect hebben op de verkeersveiligheid binnen de gemeente Veldhoven. Daarmee is het plan in lijn met beleidsdoelen waarnaar gestreefd wordt in het GVVP. Tevens is het plan in lijn met hetgeen wat gesteld wordt in de nota welke unaniem is aangenomen door de gemeenteraad naar aanleiding van het vaststellen van het GVVP.

3.3.3 Groenbeleidsplan

In het groenbeleidsplan is de inhoudelijke strategie voor groen binnen de gemeente uitgezet. Allereerst is dit gedaan door de belangrijke groenstructuren aan te wijzen zodat deze behouden blijven en duurzaam verder ontwikkeld worden. Daarnaast is aan de hand van verschillende beleidsthema's de inhoudelijke koers voor het groen bepaald. In het groenbeleidsplan is de groenstructuur van de gemeente omschreven. Voor Zeelst, waar het plangebied toe behoort, is een beschrijving opgesteld van de huidige en gewenste groenstructuur.

Wat betreft de huidige groenstructuur is het volgende opgenomen welke relevant zijn voor het voorgenomen plan (zie figuur 3.6):

Vlakken:

  • Parkzone met verschillende voorzieningen langs de A2;
  • Aan de Julianastraat ligt een groot grasveld met openbare sportfaciliteiten;

De gewenste groenstructuur wordt omschreven als een kerkdorp waar het historische centrum meer wordt benadrukt. Dit wordt gedaan door meer eenheid aan te brengen tussen de bebouwing en de openbare ruimte, de historische wegen een continue groenstructuur te geven en door de historische punten groenaccenten te geven. De groene parkzones aan de randen zijn kenmerkend en bepalend voor de sfeer hier. Deze dienen gehandhaafd te worden. In de gewenste hoofdstructuur wordt ook de doorverbinding van de Peter Zuidlaan en Julianastraat zichtbaar. Dit is ook weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0014.png" Figuur 3.6: Uitsnede groenbeleidsplan (Bron: Gemeente Veldhoven)

Relatie met bestemmingsplan

Er wordt geprobeerd de bestaande bomen zoveel als mogelijk te laten staan. Er worden slechts enkele bomen gekapt om het plan te realiseren. Deze bomen staan hoofdzakelijk op kruisingen van de Peter Zuidlaan met een zijstraat. De groene parkzone aan de randen van Zeelst wordt daarmee niet volledig gehandhaafd. Het kappen van de enkele bomen, en het verdwijnen van groen, wordt elders in het plangebied goedgemaakt. Het streven is de doorverbinding een groene uitstraling te geven. Om zoveel mogelijk groen in het bestemmingsplan te borgen, kennen delen van het plangebied waar mogelijk de enkelbestemming 'Groen'. Op die manier wordt zoveel mogelijk van de groene parkzone terug te brengen in de gewenste situatie. Op die manier is bij het ontwerp van het plan rekening gehouden met het groenbeleidsplan.

3.3.4 Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen

De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan ervan uit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

Relatie met bestemmingsplan

De beleidsregels Bereikbaarheid en bluswatervoorziening worden als afzonderlijk toetsingskader gehanteerd om nieuwe ontwikkelingen te beoordelen en behoeven geen doorwerking in de planregels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording

In de toelichting op het bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Ook komen alle relevante overige ('niet-milieutechnische') planologische aspecten aan bod.

4.1 Bodem

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, hoeft er geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd te worden; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Er is wel sprake van bestemmingswijzigingen. Een bodemonderzoek is wel noodzakelijk.

Resultaten bodemonderzoek(en)

Door PJ Milieu is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hierna worden de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek besproken.

De onderzoekslocatie als geheel is niet onderzocht. Wel zijn kleinere delen (kruisingen De Run en Julianastraat) in een voorgaand onderzoek opgenomen. Tijdens dit onderzoek zijn geen significante verontreinigingen in de bodem en fundering aangetoond. In de directe omgeving van de onderzoekslocatie zijn reeds diverse onderzoeken uitgevoerd. Tijdens het veldwerk zijn op diverse locaties bijmengingen aan puin in de bodem waargenomen. Het algemene beeld hiervan is dat in de boven- en ondergrond diverse licht verhoogde gehalten aanwezig zijn. PFAS wordt in het gebied niet boven de achtergrondwaarde aangetoond. In het grondwater zijn zware metalen veelal licht verhoogd. Nikkel wordt plaatselijk in matig tot sterk verhoogde gehalten aangetoond. De gehalten in het grondwater wordt beschouwd als zijnde van nature voorkomend.

Ter plaatse van De Run en de Peter Zuidlaan 22 zijn tijdens voorgaande onderzoeken verontreinigingen met respectievelijk asbest en olie(producten) aangetoond. Beide verontreinigingen reiken niet tot de onderzoekslocatie en een aanvullend onderzoek hiernaar wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de algemene bodemkwaliteit voor de boven- en ondergrond kwaliteitsklasse ‘Achtergrondwaarde’ (Altijd toepasbaar) is. Hierbij kunnen zink en PAK in beperkte mate verhoogd zijn boven de achtergrondwaarde.

De onderzoekslocatie is op basis van het onderhavig onderzoek onverdacht ten aanzien van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Omtrent de kwaliteit van de aanwezige puinfundering en het asfalt zijn geen gegevens beschikbaar.

Op basis van het onderhavig onderzoek wordt voorafgaande aan de reconstructie van de onderzoekslocatie het volgende aanbevolen:

  • 1. Aangezien de beide wegen en vermoedelijk ook de fietspaden voor 1993 zijn aangelegd en van het asfalt geen kwaliteitsgegevens beschikbaar zijn, dient voor het af te voeren asfalt een asfaltonderzoek conform de CROW 210 uitgevoerd te worden. Als een (puin)fundering onder het asfalt aanwezig is, dan dient een asbest in puinonderzoek conform NEN 5897 uitgevoerd te worden. Daarbij kan ook onderzocht worden op zware metalen, PAK, PCB en minerale olie in verband met mogelijk hergebruik;
  • 2. Hoewel de onderzoekslocatie op basis van het onderhavig onderzoek onverdacht is ten aanzien van een geval van ernstige bodemverontreiniging, kan een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 verder uitsluitsel geven. Op basis hiervan kan ook de veiligheidsklasse conform de CROW 400 voor werken in de grond worden vastgesteld. Daarnaast kan het onderzoek reeds een indicatie geven omtrent de kwaliteit van eventueel af te voeren grond. Ook kan door middel van het verkennend bodemonderzoek vastgesteld worden in hoeverre de bodem verdacht is ten aanzien van asbest. Indien de bodem verdacht is ten aanzien van asbest dient een verkennend asbest in grondonderzoek conform de NEN 5707 uitgevoerd te worden;
  • 3. Bij werkzaamheden aan watergangen en waterbodems wordt geadviseerd een verkennend waterbodemonderzoek uit te voeren conform de NEN 5720. Aanbevolen wordt de onderzoeken na vaststelling van een definitief ontwerp uit te voeren, zodat de onderzoeken toegespitst kunnen worden op de voorgenomen werkzaamheden.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gezien de mate en omvang van de aantroffen verontreinigen/resultaten van het bodemonderzoek vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijzing. Bovenstaande aanbevelingen dienen te worden meegenomen bij de realisatie van het voorgenomen plan.

4.2 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidszone, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Voor de toekomstige doorverbinding van de Peter Zuidlaan en Julianastraat, beide 50 km/h-wegen, geldt een geluidszone. Daarom is een zogenaamd “reconstructie onderzoek” nodig, waarbij de geluidbelastingen op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen (onder andere woningen en scholen) onderzocht worden en getoetst worden aan de Wet geluidhinder. Het akoestisch onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

Om het effect van de wijzigingen ter plaatse van geluidgevoelige objecten in kaart te brengen, is de geluidbelasting berekend in diverse situaties en jaren. Op grond van de Wet geluidhinder dient het reconstructie-effect te worden bepaald door een vergelijking te maken tussen de geluidbelasting in het jaar voordat een aanvang wordt gemaakt met de reconstructie, en de geluidbelasting na reconstructie in het maatgevende toekomstige jaar, zonder geluidmaatregelen. Voor het project is daarom uitgegaan van de onderstaande jaren en situaties.

  • 2021/2022 – huidige situatie;
  • 2032 – toekomstige projectsituatie.

De verkeersgegevens die in het akoestisch onderzoek zijn gehanteerd, zijn gebaseerd op het verkeerskundig onderzoek van Goudappel BV dat is bijgevoegd in Bijlage 13 bij deze toelichting.

Resultaten

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • de geluidbelasting, in de huidige en toekomstige situatie, bij veel woningen lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Bij deze woningen is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Alleen bij woningen nabij de te wijzigen wegen, oftewel langs het noordelijk deel van de Peter Zuidlaan en het zuidelijk deel van de Julianastraat, kan de toename van de geluidbelasting dermate zijn dat er sprake is van een reconstructie;
  • de geluidbelasting langs het noordelijk deel van de Peter Zuidlaan toeneemt met maximaal 2,33 dB. De maximaal toegestane toename van 5 dB wordt niet overschreden. Deze toename wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de verkeerstoename. Er is in dit deelgebied sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder bij 3 woningen, te weten de woningen aan de Kruisstraat 134, 136 en 138. De geluidbelasting in 2032, bij deze reconstructiewoningen, bedraagt maximaal 57 dB. De maximaal toegestane waarden van 63 dB en 68 dB (na aftrek, bij heersende geluidbelasting <= 53 dB respectievelijk > 53 dB) volgens de Wet geluidhinder, wordt niet overschreden;
  • de geluidbelasting langs het zuidelijk deel van de Julianastraat neemt toe met maximaal 5,34 dB. De maximaal toegestane toename van 5 dB (afgerond) wordt niet overschreden. Deze toename wordt volledig veroorzaakt door de verkeerstoename, omdat in de huidige situatie hier nauwelijks verkeer rijdt. Er is in dit deelgebied sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder bij 10 woningen, te weten de woningen aan de Julianastraat 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16 en 18, aan de Oranje Nassaulaan 1 en aan de Broekweg 76. De geluidbelasting in 2032 bij deze reconstructiewoningen, bedraagt maximaal 53 dB. De maximaal toegestane waarden van 63 dB (na aftrek, bij heersende geluidbelasting <= 53 dB) volgens de Wet geluidhinder, wordt niet overschreden;
  • de geluidbelasting bij de school en de tijdelijke woningen niet hoger zal zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Bij deze gebouwen is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

Het reduceren van de geluidbelasting tot de maximaal toelaatbare geluidbelasting, met behulp van bronmaatregelen of overdrachtsmaatregelen, stuit op bezwaren van verkeerskundige, stedenbouwkundige en financiële aard. Met reële bronmaatregelen is het niet mogelijk om de geluidbelasting bij alle woningen te reduceren tot de maximaal toelaatbare geluidbelasting.

De wijziging van de Peter Zuidlaan en Julianastraat is alleen mogelijk indien voor de geluidgevoelige bestemmingen, waar sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, hogere waarden worden vastgesteld. De meeste reconstructiewoningen beschikken over een geluidluwe gevel, zoals aanbevolen in het gemeentelijke geluidbeleid. Alleen de woningen aan de Kruisstraat 134 en 136 beschikken, net als in de huidige situatie, na de reconstructie niet over een geluidluwe gevel. Dit komt door de hoge geluidbelasting vanwege de Heistraat en de rijksweg A2. De toename van de totale geluidbelasting is hier kleiner dan 1 dB, hetgeen geen hoorbaar verschil is. Deze beperkte toename zal niet leiden tot extra geluidhinder bij de bewoners.

Uit gevelonderzoek van alle “reconstructiewoningen” moet blijken of er maatregelen nodig zijn om het binnenniveau te laten voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB. Voor het bepalen van de gevelisolatie dient uitgegaan te worden van de gecumuleerde geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g Wet geluidhinder.

Als uit gevelonderzoek blijkt dat bij de “reconstructiewoningen” niet voldaan wordt aan deze binnenwaarde, zijn geluidwerende voorzieningen nodig. Hierbij gaat het dan om bijvoorbeeld zwaardere beglazing en dakisolatie, betere kier- en naadafdichting en geluidgedempte ventilatievoorzieningen (suskasten of mechanische ventilatie-units). Met deze maatregelen zal voldaan kunnen worden aan de eis voor de binnenwaarde.

Afhankelijk van het nieuwe wegdektype van de Peter Zuidlaan en de Julianastraat, moet de gemeente voor de volgende woningen hogere waarden vaststellen:

  • Wegdektype dicht asfaltbeton, of akoestisch gelijkwaardig:
    • 1. Kruisstraat 134, 136 en 138;
    • 2. Julianastraat 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16 en 18;
    • 3. Oranje Nassaulaan 1;
    • 4. Broekweg 76;
  • Wegdektype SMA 0/5, of akoestisch gelijkwaardig of beter:
    • 1. Julianastraat 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16 en 18;
    • 2. Broekweg 76.

Voor deze woningen dient de gemeente hogere grenswaarde vast te stellen. Uit gevelonderzoek moet daarnaast blijken of maatregelen nodig zijn om het binnenniveau te laten voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB. Het uitvoeren van het gevelonderzoek en het aanbieden en financieren van de eventueel benodigde geluidwerende maatregelen, wordt als voorwaarde opgenomen in de hoge waarde beschikking.

Akoestisch onderzoek goede ruimtelijke ordening

Door SPA WNP Ingenieurs is in het kader van een goede ruimtelijke ordening in een aanvullende notitie (Bijlage 3) onderzocht of er bij de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hierbij zijn de gevolgen van de doorverbinding tussen de Peter Zuidlaan en de Julianastraat inzichtelijk gemaakt ten opzichte van de huidige situatie zonder doorverbinding. Dit is niet alleen bij de woningen, maar ook bij enkele maatgevende tuinen/terrassen onderzocht. Verder is nu niet naar de geluidbelastingen per individuele weg gekeken, maar naar de cumulatie van alle relevante geluidbronnen.

Resultaten

Uit de resultaten blijkt dat, na verbinding van de Peter Zuidlaan met de Julianastraat, de gecumuleerde geluidbelasting ten opzichte van de huidige situatie:

  • niet of nauwelijks wijzigt bij veel woningen en in veel tuinen. De afname of toename varieert hier van 0 tot + of – 3 dB. Dit komt omdat bij veel woningen binnen het onderzoeksgebied de rijksweg A2 dominant is. Deze beperkte toename zal niet leiden tot extra geluidhinder bij de bewoners. Dit omdat onder normale omstandigheden een verschil van 3 dB net waarneembaar is en er vanaf 5 dB verschil pas sprake is van een duidelijk hoorbaar verschil.
  • alleen in het zuidelijke deel bij de eerstelijns woningen ten zuiden van de Julianastraat, op de noordelijke gevels toenemen met 4 tot 6 dB. Het betreft hier de woningen aan de Julianastraat 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16,18 en de woning aan de Broekweg 76.


Uit het aanvullende onderzoek blijkt dat de toename van de geluidbelasting door de verbinding van de Peter Zuidlaan met de Julianastraat ter plaatse van de meeste bestaande woningen en tuinen, gering is.

Voor de eerstelijns woningen ten zuiden van de Julianastraat, waar de toename van de geluidbelasting op de noordgevels wellicht wel waarneembaar is, geldt het volgende.
Deze woningen:

  • komen in aanmerking voor een onderzoek naar de huidige geluidwering van de gevels. Hieruit moet blijken of er maatregelen nodig zijn om het binnenniveau te laten voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB. Als uit het gevelonderzoek blijkt dat bij deze woningen niet voldaan wordt aan deze binnenwaarde, zijn geluidwerende voorzieningen nodig. Hierbij gaat het dan om bijvoorbeeld zwaardere beglazing en dakisolatie, betere kier- en naadafdichting en geluidgedempte ventilatievoorzieningen (suskasten of mechanische ventilatie-units). Met deze maatregelen kan voldaan worden aan de eis voor de binnenwaarde:
    • 1. hebben een geluidluwe gevel (geluidbelasting lager dan 48 dB);
    • 2. hebben een geluidluwe tuin.

Op basis van het voorgaande wordt gesteld dat het woon- en leefklimaat bij de eerstelijns woningen ten zuiden van de Julianastraat vergelijkbaar zal zijn met die in de huidige situatie.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief, mits er een gevelonderzoek gedaan wordt voor de betreffende woningen en wordt voldaan aan de aanbevelingen van het akoestisch onderzoek.

4.3 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Daarin zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van desbetreffende stoffen in de buitenlucht
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)

De uitwerking van het begrip 'niet in betekende mate' staat in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeerverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gericht op mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). In het besluit is geregeld dat wanneer een gevoelige bestemming binnen een onderzoekszone van een rijks- of provinciale weg wordt gevestigd of uitgebreid, een luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. Gevoelige bestemmingen zijn functies waarbinnen kinderen, ouderen en zieken verblijven, zoals scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Een woning of ziekenhuis is geen gevoelige bestemming conform het besluit. De onderzoekszone van een rijksweg betreft 300 meter aan beide zijden van de weg, gemeten vanaf de rand van de weg. Voor een provinciale weg geldt hetzelfde, maar dan een zone van 50 meter.

Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg.

Beoordeling plan

Er wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige bestemming conform het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit) mogelijk gemaakt. Daarnaast valt het project, gezien de oppervlakte, zeer ruim onder de ondergrens van de categorie “niet in betekenende mate” bijdragend. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Door SPA WNP is beoordeeld of er op basis van de verkeerstoename er voldaan wordt aan de luchtkwaliteitsnormen. De notitie is bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting. De belangrijkste resultaten zijn als volgt.

Voor stikstofdioxide geldt dat aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (jaarnorm) moet worden voldaan en dat de uurgemiddelde grenswaarde van 200 µg/m3 maximaal 18 keer per jaar (uurnorm) overschreden mag worden. Voor fijn stof geldt de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (jaarnorm) en de 24-uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 die maximaal 35 keer per jaar (dagnorm) overschreden mag worden.

Voor het berekenen van de luchtkwaliteit in 2023 is uitgegaan van door Goudappel B.V. geleverde gegevens van de referentiesituatie 2021 en na planrealisatie voor het jaar 2032. De berekende maximale toename van verkeer is 1.734 mvt/etmaal, met de verdeling 97,2 % lichtverkeer, 2,1% middelzwaar verkeer en 0,8% zwaar verkeer.

Met de NIBM-tool (versie 23-04-2022), te zien in figuur 4.1, is berekend wat de bijdrage is van het extra verkeer. Voor het aandeel vrachtverkeer is uiterst worstcase een aandeel van 2,9% aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0015.png"
Figuur 4.1 worst-case scenario (bron: NIMB-tool)

Uit de NIBM-tool blijkt dat het plan op basis van een worstcase scenario mogelijk bijdraagt aan de luchtverontreiniging en in dat opzicht nader onderzoek nodig is.

Omdat op basis van de NIBM- rekentool niet kan wordt beoordeeld of het plan ‘Niet in betekende mate’ is, is onderzocht wat de achtergrondconcentraties zijn ter plaatse van het plangebied.

Op basis van de berekende maximale bijdrage van het extra verkeer via de NIBM rekentool en de achtergrondconcentratie in het jaar 2021 (worstcase), volgt dat de berekende concentraties voor stikstofdioxide NO2 en fijn stof PM10 respectievelijk 23,7 mg/m3 en 20,5 mg/m3 bedragen.

Hieruit volgt dat er in de situatie na het doorverbinden van de Peter Zuidlaan en de Julianastraat in Veldhoven ruim voldaan wordt aan de grenswaarden, zoals deze gelden voor stikstofdioxide NO2 en fijn stof PM10 (jaarnormen).

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De luchtkwaliteit blijft onder de grenswaarde. Daarom zijn er vanuit de luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het voorgenomen initiatief.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basisnetten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Beoordeling plan

Wegen, fiets- voetpaden zijn geen kwetsbare functies in het kader van externe veiligheid. Momenteel vindt er over zowel de Peter Zuidlaan als de Julianastraat geen transport van gevaarlijke stoffen plaats (zie onderstaand figuur 4.2). De verwachting is dat na het realiseren van de doorverbinding van de Peter Zuidlaan en de Julianastraat er ook geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over deze weg. Nader onderzoek in het kader van externe veiligheid is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0016.png" Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: ArcGis)

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect externe veiligheid vormt dan geen belemmering voor onderhavig plan.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig kader

De omgang met het archeologisch erfgoed is geregeld in de Erfgoedwet (2016). Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische resten, indien een bestemmingsplan dat voorschrijft. De gemeente heeft vanuit haar archeologiebeleid voorwaarden opgesteld ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed. Deze zijn in het bestemmingsplan weergegeven als een dubbelbestemming Waarde-Archeologie met daaraan gekoppelde ondergrenzen onderzoeksplicht.

De gemeente Veldhoven beschikt over een Archeologische beleidsadvieskaart van datum 10 maart 2014. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan bevinden zich op de beleidsadvieskaart verschillende categorieën: met archeologische (verwachtings)waarden, te weten:

  • a. categorie 2: gebied van zeer hoge archeologische waarde
  • b. categorie 3: gebied met een hoge archeologische waarde
  • c. categorie 4: gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde
  • d. categorie 5: gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde

Toetsing bestemmingsplan

In het plangebied zijn drie archeologische dubbelbestemmingen van toepassingen:

  • Waarde - Archeologie 1;
  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waarde - Archeologie 3.

De categorieën zijn op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' (beleidsadvieskaart categorie 2), 'Waarde - Archeologie 2' (beleidsadvieskaart categorie 3 en 4) of 'Waarde - Archeologie 3' (beleidsadvieskaart categorie 5). De dubbelbestemmingen kennen een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningenstelsel voor werkzaamheden die de bodem verstoren. Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische resten aanwezig zijn, of dat die resten kunnen worden beschermd door voorwaarden aan de omgevingsvergunning te stellen (bijv. door het treffen van technische maatregelen, het doen van een archeologische opgraving of archeologische begeleiding van de werkzaamheden).

Bij initiatieven met een bodemverstoring over een oppervlakte groter dan respectievelijk 100 m2 (Waarde - Archeologie 1), 250 m2 (Waarde - Archeologie 2) of 2.500 m2 (Waarde - Archeologie 3) en dieper dan 40 cm beneden maaiveld is archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk.

De beleidsmedewerker Monumenten en Archeologie van de gemeente Veldhoven kan aangeven welke vorm van archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk is voor een aanvraag. De kosten voor de uitvoering van een eventueel onderzoek zijn voor de initiatiefnemer van het plan.

ADC ArcheoProjecten heeft in februari 2022 een bureauonderzoek uitgevoerd naar de kans op de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied. Het volledige rapport van dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 5. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn als volgt:

Op basis van het bureauonderzoek worden mogelijk resten uit het Mesolithicum en Neolithicum, de Romeinse Tijd verwacht. Deze worden verwacht in de top van de dekzandafzettingen waaruit het plangebied bestaat. Daarnaast kunnen Middeleeuwse resten in of op het aanwezige plaggendek bewaard zijn gebleven. In de omgeving van het plangebied lijkt de bodem echter grotendeels tot in de C-horizont verstoord of afgegraven te zijn. Om uitsluitsel te kunnen geven over de kans op archeologische resten is het daarom noodzakelijk inzicht te krijgen in de intactheid van de bodem.

Geadviseerd wordt om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een verkennend booronderzoek. Deze boringen dienen te worden gezet op locaties waar de huidige Peter Zuidlaan en Julianastraat, en de ondergrondse infrastructuur het bodemarchief nog niet hebben aangetast. Dit is voor het huidige plangebied beperkt tot de aan te leggen wadi's, enkele nieuw te graven sloten en een nieuw aan te leggen weg met een oppervlak van circa 2200 m2. Het archeologisch booronderzoek wordt geadviseerd op deze locaties waar deze dieper dan de archeologische vrijstellingsgrens van 40cm –mv worden uitgegraven. Het doel van dit onderzoek is de bodemopbouw en de aard, omvang en diepte van eventuele verstoringen in kaart te brengen. Aan de hand van de gegevens van het veldonderzoek kan de gespecificeerde verwachting worden aangevuld. De werkzaamheden dienen voorafgaand aan het veldwerk te worden vastgelegd in een Plan van Aanpak (PvA).

4.5.2 Cultuurhistorie

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden.

Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische landschappen en archeologische waarden van een gebied.

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW 2010, herziening 2016) is bepaald welke cultuurhistorische waarden of elementen binnen of in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

Cultuurhistorisch beleid gemeente Veldhoven

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van het aspect cultuurhistorie is vertaald in de Nota Cultuurhistorische Waarden Veldhoven 2012. Onder cultuurhistorie wordt in deze beleidsnota het bovengrondse ruimtelijke erfgoed verstaan. De gemeente Veldhoven gaat bij het opstellen van het cultuurhistorisch beleid uit van de Cultuurhistorische Waardenkaart Veldhoven 2012. De Veldhovense Cultuurhistorische Waardenkaart is een gebieds- en structuurgerichte kaart. Veldhoven richt zich bij het vastleggen van cultuurhistorische waarden vooral op ouderdom, samenhang en context, maar ook gaafheid en belang voor de Veldhovense geschiedenis spelen een rol.

Op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart zijn ter plaatse van het plangebied geen waardevolle elementen aangeduid. Uit cultuurhistorisch oogpunt zijn er daarom geen belemmeringen om dit deel van de weg te verwijderen.

4.6 Water

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid.

4.6.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

4.6.2 Waterrelevant beleid en regelgeving Provincie Noord-Brabant

Provinciaal Water en Bodem programma 2022-2027

Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.

Ambitie: Brabant heeft in 2050 een klimaatbestendig en veerkrachtig water- en bodemsysteem en is bestand tegen extremen.

Rode draad: water en bodemsysteem herstellen

Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

4.6.3 Waterrelevant beleid en regelgeving Waterschap de Dommel

Waterbeheerplan 2022-2027 - Water als basis voor toekomstbestendige leefomgeving

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan
  • Wat schoon is moet schoon blijven

We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

De keur van het waterschap is van toepassing wanneer direct en indirect wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De Keur is ook van toepassing als het oppervlaktewater niet in eigendom en beheer is van het waterschap.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

4.6.4 Beleid en ambitie gemeente

Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2015 - 2019 en Integraal beheerkader openbare ruimte

De visie en strategie van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het huidige VGRP en daarnaast is een integraal beheerkader openbare ruimte opgesteld. Het Integraal beheerkader openbare ruimte beschrijft de ambities voor het beheer van de openbare ruimte voor de gemeente Veldhoven. Deze ambities zijn vertaald naar de assets en vastgelegd op de assetsheets (beheerplannen). Het doel hiervan is om eenduidig de kaders voor het beheer van de openbare ruimte vast te leggen op basis van het huidige beleid.

Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.

Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Op het gebied van hemelwater zijn de onderstaande beleidsdoelen en ambitie beschreven:

  • Vasthouden aan de hemelwatertrits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Met de lokale voorkeursvolgorde: infiltreren waar mogelijk, bovengronds bufferen op locaties met voldoende ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren;
  • Perceeleigenaren dragen een steentje bij door op eigen terrein doelmatig voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater;
  • Actief doorzetten op bovengrondse maatregelen ten behoeve van de verwerking van hemelwater in de openbare ruimte. Bovengrondse maatregelen komen als doelmatiger alternatief dan ondergrondse maatregelen naar voren. Daarnaast zijn bovengrondse maatregelen zichtbaar voor onder andere de bewoners, wat resulteert tot meer bewustwording van de inwoners in Veldhoven:
  • Bij herontwikkelingen waar mogelijk inzetten op gescheiden riolering. Onderscheidt in afvoer van stedelijk afvalwater en voor de afvoer van hemelwater.

Hydrologisch neutraal bouwen

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.

Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw

Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwater verwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen wordt de eigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • Vuilwater en schoon hemelwater worden gescheiden aangeboden op de perceelgrens;
  • De gemeente hanteert voor de toename van het verhardoppervlak van 250 m2 tot 500 m2  een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Boven de 500 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel;
  • Voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • Leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer e.d.) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • Wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen.
  • Bij het indienen van de omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.
4.6.5 Watertoets

Onderdeel van het integraal wegontwerp is het ontwerp van een waterhuishoudkundig systeem. Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd.

Klimaat

Als gevolg van het veranderende klimaat dient er rekening gehouden te worden met thema's als wateroverlast, droogte, hittestress, bodemdaling en biodiversiteit. In deze waterparagraaf komen diverse thema's naar voren waarbij de focus ligt op wateroverlast. De kans op hevige neerslag is toegenomen en zal de komende jaren verder toenemen door stijging van de temperatuur. Voor wateroverlast in bebouwd gebied zijn de korte hevige buien (lokaal) van 1 uur veelal maatgevend. Dit zijn vaak onweersbuien in de lente of de zomer die de capaciteit van het rioolstelsel te boven gaan. Dit kan leiden tot water-op-straat, overlast en schade. Verderop in deze paragraaf wordt verder ingegaan hoe wateroverlast zoveel als mogelijk voorkomen wordt door voldoende waterbergingsvoorzieningen binnen het plangebied te realiseren. Deze waterbergingsvoorzieningen kunnen tevens een uitkomst bieden in tijde van droogte, omdat ze regenwater binnen het plangebied kunnen houden. Een bijkomend probleem van droogte is dat door een lage grondwaterstand extra bodemdaling plaats kan vinden. Wanneer de grondwaterstand te laag is kan het droogliggende veen oxideren en inklinken, waardoor de bodem daalt. In het plangebied is op diverse manieren rekening gehouden met diverse mogelijkheden om droogte te voorkomen. Er is hoofdzakelijk gekeken naar infiltratiemogelijkheden van hemelwater. Dit hangt samen met de maatregelen die getroffen worden om wateroverlast te voorkomen. Het wordt een klimaatadaptief en toekomstrobuust project, hierdoor wordt berging voor het gehele oppervlak gecreëerd voor de maatgevende bui en niet alleen voor het extra (nieuw) verhard oppervlak.

Wat betreft het voorkomen van hittestress kan ingezet worden op het creëren van verkoeling op plekken buiten. De aanwezigheid van groen verlaagt de gevoelstemperatuur. In de openbare ruimte zijn dan ook plekken nodig om af te koelen. Ten behoeve van het plan worden bestaand groen en bestaande bomen binnen het plangebied zoveel als mogelijk behouden. Desondanks zullen enkele bomen uit de bomenrij tussen de N2 en de Peter Zuidlaan gekapt worden. Daarnaast zullen enkele bomen langs de Peter Zuidlaan en Julianastraat zeker verwijderd worden. Om zoveel mogelijk groen binnen het plan te borgen is voor grote groenstructuren de bestemming 'Groen' opgenomen. Op die manier kan de verharding van deze gronden zoveel mogelijk beperkt worden. Daarnaast is de aanleg van groen ook mogelijk binnen de verkeersbestemming. Dit groen moet bijdragen aan schaduw en werkt tevens warmte werend.

Verdeling verhard oppervlak

Momenteel is een deel van het plangebied al verhard. Met het realiseren van het plan wordt het plangebied anders ingedeeld. Hierdoor neemt de verharding binnen het plangebied toe. Dit is weergegeven in onderstaand figuur.

Oppervlaktes   Huidig m2   Toekomstig m2  
Rijweg asfalt   9.193   12.274  
Fietspad asfalt   6.210   7.737  
Trottoir   2.951   3.941  
Rijweg elementen verhardingen   125   -  
Totaal   18.479   23.952  

Tabel 4.1: overzicht verhardingen huidige en toekomstige situatie

Bodem

Zoals is beschreven in paragraaf 4.1 Bodem is door PJ Milieu BV in december 2021 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Hierin worden ook de bodemkenmerken binnen de planlocatie beschreven. Uit het onderzoek blijkt dat de bodem regionaal tot 10 meter min maaiveld (m -mv) bestaat uit zand met leemlagen. De regionale grondwaterstroming heeft een noordoostelijke richting. De doorlatendheid van leem is erg laag.

Daarom is door RA+ een infiltratieonderzoek uitgevoerd. Hierbij is de doorlatendheid (k-waarde) ter plaatse van de vier geplande waterbergingen bepaald. Voor het bepalen van de horizontale doorlatendheid is ter plaatse van de 4 geplande waterbergingen een Falling-Head test (in de onverzadigde zone, dus boven de grondwaterstand) uitgevoerd.

Indien de doorlatendheid van de bodem groter is dan 9 m/dag kunnen in principe alle typen infiltratievoorzieningen worden toegepast. Indien de doorlatendheid van de onverzadigde zone kleiner is dan 9 m/dag, maar groter dan 2 m/dag, kunnen infiltratietechnieken als een infiltratieveld, -koffer, -riool en –greppel goed worden toegepast. Indien de doorlatendheid van de bodem gemiddeld 0,5 m/dag bedraagt (uitgezonderd leemlaag), kan het hemelwater, mits voldoende ruimte beschikbaar is, met behulp van een wadi in de bodem worden geïnfiltreerd. Bij een doorlatendheid van minder dan 0,4 m/dag is infiltratie van hemelwater op deze wijze niet goed mogelijk, hetgeen betekend dat eventuele storende lagen in de onverzadigde zone doorbroken dienen te worden.

De doorlatendheid in de onverzadigde zone in de bovenste meter op de verschillende locaties varieert tussen de 0,1 tot 0,9 m/dag. De gemiddelde doorlatendheid is 0,4 m/dag.

Gezien de doorlatendheid van de grond en de maatgevende grondwaterstanden in de omgeving van de onderzoekslocatie is de locatie qua doorlatendheid theoretisch (net aan) geschikt voor infiltratie ter plaatse van de waterbergingen. Opgemerkt wordt dat er in diverse boringen een leemlaag is aangetoond waarvan de doorlatendheid in de praktijk waarschijnlijk slechter zal zijn. De verwachting is dan ook dat er plaatselijk grondverbetering nodig is, om er voor te zorgen dat de doorlatendheid groter is dan 0,4 m/dag.

Indien men de waterbergingen gaat toepassen wordt dus geadviseerd om de bovenste laag van de bodem van de waterberging te vervangen door grof zandig materiaal.

Hemelwater

Er zijn aan beide kanten van de Peter Zuidlaan en de Julianastraat op verschillende plekken slootjes aanwezig. Hoewel deze zoveel als mogelijk behouden blijven, leidt het planvoornemen tot een toename van de verharding. In totaal neemt de verharding in het plangebied met 5.473 m2 toe. Dit is te zien in figuur 4.1. Dit heeft gevolgen voor de waterhuishouding in het plangebied. Vanaf een toename vanaf 500 m2 of meer van regenwater dat tot afvoer komt in naar oppervlaktewater, is een 60 millimeter waterbergingsopgave noodzakelijk. Gebaseerd op een regenbui van 60 mm, is circa 360 m3 extra waterberging nodig. Dit is berekend op basis van een toename van verharding van circa 6.000 m2.

Er zijn daarom diverse maatregelen genomen om deze waterberging in het plan onder te brengen. In de berekeningen wordt geen rekening gehouden met afstroomverliezen of verdamping. Dit houdt in dat elke druppel die in het projectgebied valt geborgen en verwerkt moet worden volgens de berekeningen. Zo zijn in het ontwerp diverse vormen van waterbergingen opgenomen. Het plan voorziet in meerdere wadi's gelegen langs het gehele plangebied. De bergingsvoorzieningen worden gerealiseerd in de bestemmingen 'Groen' en 'Water'. De bestemming 'Groen' heeft in totaal een oppervlakte van 18.020 m2. De bestemming 'Water' heeft in de plankaart een oppervlakte van 1.480 m2. De precieze invulling van de waterberging in het gebied wordt in een later stadium definitief bepaald. Het bestemmingsplan biedt daarmee voor nu voldoende ruimte om de noodzakelijke waterberging te realiseren. Via de regels van het bestemmingsplan is verzekerd dat er voldoende ruimte moet komen om de waterbergingsopgave op te vangen.

Middels een voorwaardelijke verplichting is geregeld dat het gebruik van de gronden binnen de bestemming 'Verkeer' uitsluitend is toegestaan wanneer ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'waterberging' is voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang en dat deze voorziening in stand wordt gehouden. De waterbergingsvoorziening dient een capaciteit te hebben van minimaal 60 mm per m2 toename bebouwd/verhard oppervlak.

Hoewel de definitieve waterbergingsvoorzieningen in een later stadium worden uitgewerkt, zijn nu al enkele ingrepen voorzien. Zo worden enkele bestaande sloten verlegd. De vier grootste wadi's hebben een bergingsvermogen van in totaal 375 m3. Een overzicht van deze wadi's is opgenomen in Bijlage 6. Bij het bepalen van de positionering van deze vier wadi's is gekeken naar de gemiddeld hoogste grondwaterstanden in de nabije omgeving. Daar deze circa 160 cm onder het maaiveld staat, vormt infiltratie of grondwater ter plaatse van de wadi's geen belemmering. Tevens kennen de gronden met de bestemming 'Groen' allen de aanduiding 'Waterberging' om de minimale inhoud van de waterberging te borgen binnen het plangebied.

Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een deel van de bestaande A-watergang en overige watergangen in het plangebied gedempt. Het deel van de A-watergang wat gedempt wordt, heeft een inhoud van circa 21,6 m3. Daarnaast wordt circa 108,4 m3 aan overige watergangen gedempt. In totaal hebben de te dempen watergangen een totale inhoud van 130 m3. Op de tekening, bijgevoegd in Bijlage 7, is weergegeven welke stukken van de watergangen gedempt worden. Uitgangspunt is dat de inhoud van de gedempte watergangen één op één gecompenseerd worden binnen het plangebied. Daarom worden binnen het plangbied maatregelen getroffen om te voorzien in extra waterberging. Zo worden in het zuiden van het plangebied watergangen opgeschoond om extra water te kunnen bergen. Het opschonen van deze watergangen leidt tot een extra bergingscapaciteit van 195 m3.

In totaal hebben de waterbergingsmogelijkheden binnen het gebied een totale bergingscapaciteit van 851 m3. Dit is voldoende om te toename in verharding binnen het plangebied (360 m3 extra bergingscapaciteit) en de te dempen watergangen (130 m3 extra bergingscapaciteit) te compenseren.

Tenslotte kan water infiltreren in de bermen en onverharde delen in het plangebied. Op die manier wordt voorkomen dat wateroverlast zich voortdoet in het plangebied ten gevolge van de ontwikkeling. Daarmee wordt hemelwater dat in het plangebied valt, binnen het plangebied vastgehouden, geborgen en afgevoerd.

Alle bergings- en infiltratievoorzieningen moeten binnen 10 uur tot 72 uur na de bui weer beschikbaar zijn, met als voorkeur binnen 10 uur tot 24 uur.

In het noordelijke deel van het plangebied ligt een aanliggend trottoir en wordt het hemelwater door middel van kolken afgevoerd naar het riool. Dit betreft het noordelijke deel van de Peter Zuidlaan tot aan de aansluiting Borghoutspark.

A-watergangen in het plangebied

In het plangebied ligt een A-watergang welke is opgenomen in de legger van het Waterschap. De precieze ligging van de A-watergang is weergegeven in figuur 4.3. De A-watergang GE13 watert af op de Gender (oppervlakte water ten zuiden van het plangebied). Deze watergang is in voorliggend bestemmingsplan bestemd als 'Water'. Daarnaast is uit het vigerende bestemmingsplan de beschermingszone van de watergang overgenomen en bestemd als 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. Middels deze beschermingszone dient er wanneer er ingrepen zijn aan, in en nabij de a-watergang en binnen de 5 meter zone vanuit de insteek a-watergang, er een positief watervergunningtraject te doorlopen worden bij het waterschap.

Ondanks dat werkzaamheden in en nabij de A-watergang zoveel als mogelijk worden voorkomen, vinden er enkele ingrepen plaats bij de A-watergang. Om het plan te kunnen realiseren wordt een aan de zuidzijde van de A-watergang een deel van de A-watergang, met een lengte van ongeveer 25 meter, gedempt. Het dempen van dit deel van de watergang wordt gecompenseerd middels de wadi's die aangelegd worden en de waterbergingsmogelijkheden binnen de bestemming 'Groen'. Dit is in lijn met de watercompensatie die nodig is ten gevolge van de toename van de verharding, zoals eerder in deze paragraaf is toegelicht.

Langs de Peter Zuidlaan en de A-watergang staan meerdere bomen en lantaarnpalen. Het merendeel van de bestaande bomen blijft staan. Een paar bomen worden gekapt en vervangen voor nieuwe bomen. Het planten van deze nieuwe bomen wordt op eenzelfde afstand gedaan als de bestaande bomen. Hierdoor verandert de afstand tussen bomen / lantaarnpalen en de A-watergang niet. Dit is weergegeven in de tekeningen bijgevoegd als bijlage 8 en 9. Op deze tekening is in kaart gebracht waar de beschermingszone van de A-watergang loopt ten opzichte van het plan. Het beheer en onderhoud van de A-watergang kan hierdoor op dezelfde manier worden uitgevoerd als nu in de huidige situatie gebeurt. Het aanplanten van de vervangende bomen vormt geen belemmering voor het beheer en onderhoud van de A-watergang.

Momenteel ligt er al een duiker met een doorsnede van 600 mm nabij de A-watergang. Als gevolg van de ingrepen voor het realiseren van de doorverbinding wordt deze duiker verlegd. De nieuwe duiker krijgt eveneens een diameter van 600 mm. Deze breedte is voldoende breed zodat water goed kan doorstromen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0017.png" Figuur 4.3: Overzicht watergangen in en rondom plangebied (bron: Waterschap de Dommel)

Tevens blijkt uit overleg met het waterschap dat onder het plangebied een riooltransportleiding van het waterschap loopt. Bij de kruising Blaarthemseweg met Peter Zuidlaan ligt een overstortconstructie van de gemeentelijke riolering. Ter bescherming van deze riooltransportleiding wordt in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen in de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan. Er is een beschermingszone met een totale breedte van 15 meter aangehouden, 7,5 meter aan iedere kant van het hart van de leiding gemeten.

Het plangebied ligt, gebaseerd op de Interim omgevingsverordening, gedeeltelijk in de boringsvrije zone. Dit aspect is reeds behandeld in paragraaf 3.2.2. Deze zone wordt beschermd door middel van de aanduiding 'milieuzone – boringsvrije zone' welke is opgenomen in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan.

4.6.6 Conclusie

Het plan leidt tot een toename in verhard oppervlakte. Daarnaast wordt de A-watergang in het zuiden gedempt. Binnen de bestemming 'Groen' kunnen waterbergingsmogelijkheden gerealiseerd worden. Dit is voldoende om de gevraagde extra waterberging ten gevolge van het deels dempen van de A-watergang en overige watergangen in het plangebied en voor de compensatie van de toename in verharding in het plangebied onder te brengen. De waterbergingsvoorzieningen hebben een diepte van 0,50 meter. In de regels bij dit bestemmingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting geborgen dat er voldoende waterbergingscapaciteit wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Met het creëren van de wadi's en het vastleggen van voldoende waterbergingscapaciteit middels de voorwaardelijke verplichting, wordt geborgen dat er voldoende water gecompenseerd wordt voor zowel het deels dempen van de A-watergang en de toename in verharding.

Omdat binnen het plangebied voldoende waterberging gerealiseerd wordt, vormt het aspect water geen belemmering voor het voorgenomen plan. De A-watergang kent de bestemming 'Water'. Daarnaast wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat - beschermingszone watergang' overgenomen uit de vigerende bestemmingsplannen, om de primaire wateren binnen het plangebied te beschermen, beheren en onderhouden.

Tevens wordt geadviseerd om de bovenste laag van de bodem van de waterberging te vervangen door grof zandig materiaal om de doorlatendheid van de bodem te vergroten. De doorlatendheid van de bodem vormt geen belemmering voor de voorliggend bestemmingsplan.

4.7 Flora en fauna

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingegaan. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 de Boswet en de Flora- en faunawet. De Wnb staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0018.png" Figuur 4.4: Sloot en bomenlaan tussen de N2 en de Peter Zuidlaan (Bron: Ecoresult)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00157-0401_0019.png" Figuur 4.5: Zuidkant van de Peter Zuidlaan met bomenrij van tamme kastanjes (Bron: Ecoresult)

4.7.1 Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Brabant

Het plangebied is niet gelegen in het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het dichtstbijzijnde onderdeel van het Natuurnetwerk Brabant is het Beatrixkanaal. Dit onderdeel van Natuurnetwerk Brabant ligt aan de noordzijde van het plangebied. Het Beatrixkanaal ligt op circa 750 meter afstand van het plangebied. Op basis van de afstand van deze gebieden tot het plangebied en de geplande werkzaamheden, valt op voorhand uit te sluiten dat er sprake is van (tijdelijke) negatieve impact op de kenmerken en waarden van bovengenoemde gebieden. Nader onderzoek is niet nodig. De Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant wordt niet overtreden met het realiseren van het voorgenomen plan.

Houtopstanden

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Veldhoven. Vanwege de ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom, is de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden, niet van toepassing.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux is het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied dat wel stikstofgevoelige habitats kent. Dit gebied ligt op ongeveer 4,5 kilometer ten zuiden van het plangebied.

Als gevolg van de infrastructurele aanpassingen treden mogelijk verschillen op in het aantal vervoersbewegingen in het plangebied en directe omgeving. Indien sprake is van een toename in verkeersbewegingen zal mogelijk sprake zijn van een toename in de emissie van stikstof. Stikstof kan op grotere afstand neerslaan en leiden tot vermesting en verzuring van stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten. Stikstofonderzoek is daarom noodzakelijk.

Sinds de vernieuwing van de AERIUS Calculator op 16 september 2019, en na de laatste update van 26 januari 2023, kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de gebruiksfase als de realisatiefase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.

4.7.2 Stikstofdepositie

Ten behoeve van de stikstofdepositie zijn meerdere berekeningen uitgevoerd in het kader van de realisatie en het gebruik van het planvoornemen. Door Kubiek Ruimtelijke Plannen is op 12 september 2022 een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor de gebruiksfase. Door Antea Group is vervolgens op 21 juni 2023 een stikstofdepositieberekening voor de realisatiefase uitgevoerd. Naar aanleiding van de uitkomst van de stikstofdepositieberekening van de gebruiksfase door Kubiek Ruimtelijke Plannen heeft MOVE Mobility op verzoek van de provincie Noord-Brabant gekeken naar de hanteerde uitgangspunten in deze berekening. MOVE Mobility heeft de stikstofdepositie voor de gebruiksfase aan de hand van nieuwe uitgangspunten daarna opnieuw berekend. De stikstofdepositieberekeningen en de begeleidende rapportages zijn bijgevoegd in bijlagen 10, 11, 14 en 15.

Referentie en nieuwe gebruiksfase

Door Kubiek Ruimtelijke Plannen is op 12 september 2022 een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Voor de gebruiksfase na het realiseren van de doorverbinding geldt dat er niet zozeer sprake zal zijn van een toename van verkeer, maar dat er sprake is van een verschuiving van verkeer. Daarom is gekeken naar het verschil in stikstofdepositie van de nieuwe gebruiksfase ten opzichte van de referentiefase. Uit de stikstofberekeningen blijkt dat er zowel in de referentiesituatie (2022) als in de nieuwe gebruiksfase (2023) rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebieden zijn. Uit de vergelijkingsberekening blijkt dat er in de nieuwe gebruiksfase sprake is van een toename van maximaal 0,02 mol/ha/jaar. De AERIUS-berekening en begeleidende notitie van Kubiek Ruimtelijke Plannen is opgenomen in bijlagen 14 en 15.

In afstemming en op verzoek van de provincie Noord-Brabant is door MOVE Mobility vervolgens een verdiepingsslag gedaan waarbij de effecten op het verkeer na het realiseren van de doorverbinding nauwkeuriger zijn bepaald. Uit deze verdiepingsslag zijn nieuwe uitgangspunten en resultaten gekomen, waarbij is gebleken dat er afgerond geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebieden zijn. De AERIUS-berekeningen en begeleidende notitie van MOVE Mobility is opgenomen in bijlage 15.

Realisatiefase

Door Antea Group is op 21 juni 2023 een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Om de stikstofdepositie voor het planvoornemen te achterhalen, is een berekening van de realisatiefase van het initiatief opgesteld. De inzet binnen de realisatiefase is gebaseerd op de kostenraming en plantekeningen. Verder is aan de hand van TNO-publicatie AUB (AdBlue verbruik, Uren, en Brandstofverbruik) een inschatting van het brandstofverbruik gemaakt, waarbij een AdBlue toevoeging van 7 volumeprocent ten opzichte van het brandstofverbruik is toegepast. Daarnaast is de verkeersgeneratie in de realisatiefase ook opgenomen. Uit de berekening blijkt dat er geen depositie boven de 0,00 mol/ha/jaar aan de orde is binnen de realisatiefase. De AERIUS-berekening en begeleidende notitie in bijlage 14.

Conclusie

Uit de berekeningen blijkt dat de gewenste ontwikkeling in de realisatie- en gebruiksfase geen nadelige gevolgen heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied.

4.7.3 Soortenbescherming

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Ecoresult. Dit verkennend (veld)onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden. De volledige rapportage is bijgevoegd in Bijlage 12. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn als volgt:

  • Jaarrond beschermde nesten: Potentieel geschikte voortplantingsplaatsen of vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel leefgebied van soorten met jaarrond beschermde nesten in bebouwing zijn in het plangebied afwezig. Er is geen bebouwing binnen het plangebied waar gierzwaluw en huismus in tot broeden kunnen komen. Met de werkzaamheden gaat er geen essentieel leefgebied van huismus verloren. Externe effecten van de werkzaamheden op potentiële verblijfplaatsen van huismussen en gierzwaluwen in de omliggende bebouwing zijn door de afstand van de werkzaamheden tot de bebouwing uitgesloten. Het plangebied is voor overige soorten met jaarrond beschermde nesten ongeschikt. Nader onderzoek of een ontheffing voor de Wet natuurbescherming is voor deze soorten niet noodzakelijk.
  • Niet jaarrond beschermde nesten: Het plangebied is potentieel geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen vogels met niet jaarrond beschermde nesten. Deze vogels met niet beschermde nesten (categorie 5) zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. Categorie 5-soorten zijn wel beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. In het plangebied zijn geen ecologische omstandigheden waardoor categorie 5-soorten in het plangebied beschermd dienen te zijn. Het betreft een lokaal regionaal algemene vogels. In de directe omgeving zijn voldoende geschikte structuren die als alternatief gebruikt kunnen worden.
  • Algemene vogels: Het plangebied en de directe omgeving van het plangebied is potentieel geschikt als voortplantingsplaats voor algemene vogels. Nesten van algemene vogels vallen alleen tijdens het broedseizoen onder de bescherming van de wet.
  • Vleermuizen, amfibieën en reptielen en overige Habitatsrichtlijn soorten: Binnen het plangebied is geen bebouwing aanwezig. De aanwezigheid van vleermuizen in gebouwen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, grijze grootoorvleermuis, gewone grootoorvleermuis en laatvlieger) is daardoor binnen het plangebied uit te sluiten. Daarnaast zijn de bomen in en rondom het plangebied ongeschikt voor boombewonende vleermuizen (ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis) vanwege het ontbreken van spleten, kieren of holen in de bomen. Het plangebied is geen onderdeel van een essentiële vliegroute of foerageergebied. Externe effecten van de werkzaamheden op potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen in de omliggende bebouwing zijn door de afstand tot de bebouwing uitgesloten. Ook voor andere Habitatrichtlijnsoorten is het plangebied ongeschikt als leefgebied. Er is geen nader onderzoek nodig naar deze soorten.
  • Vaatplanten, zoogdieren, amfibieën en overige soorten: Het plangebied is geschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Noord-Brabant een vrijstelling geldt, zoals algemene (spits)muizen, egel, gewone pad en bruine kikker. Nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effecten op soorten als gewone pad, egel, bruine kikker, egel en (spits)muizen zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden, of daar direct aan voorafgaand. Voor overige niet-vrijgestelde Nationaal beschermde soorten is het plangebied ongeschikt.
  • Innovatieve exoten: Tijdens het veldbezoek is op verschillende plaatsen in de berm tussen de N2 en de Peter Zuidlaan Japanse duizendknoop gevonden. Wanneer deze soorten verwijderd worden, wordt geadviseerd deze soort zorgvuldig te verwijderen.

Los van de onderzoeksresultaten, maar als duurzame inrichtingsmaatregel heeft het de ecologische voorkeur om rekening te houden met de wensen van vleermuizen en vogels.

De binnen het plangebied aanwezige bomen staan allen binnen de bebouwde kom en zijn niet opgenomen op de zogenaamde lijst van beschermde bomen (uitvoeringsbesluit ex artikel 4:10 APV). De bomen zijn om die redenen zonder kapvergunning te kappen.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt kort gezegd in dat eenieder die weet dat zijn handelen of nalaten negatieve gevolgen zal hebben voor flora en fauna, verplicht is dit handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen die de negatieve gevolgen kunnen voorkomen, beperken of ongedaan maken. Zo dient het plangebied tijdig onaantrekkelijk gemaakt te worden als leefgebied voor de kwetsbare soorten die mogelijk in het plangebied kunnen voorkomen en dienen de werkzaamheden bij voorkeur plaats te vinden buiten kwetsbare perioden van deze soortengroepen. Als tijdens de sloop-, bouw- en aanlegwerkzaamheden beschermde soorten worden aangetroffen, moeten dusdanige maatregelen worden genomen dat de schade aan deze soorten zo veel mogelijk wordt beperkt.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.

4.8 Verkeer

Het plan voorziet in de doorverbinding tussen de Peter Zuidlaan en de Julianastraat voor gemotoriseerd verkeer. Hierdoor ontstaat een randweg voor de woonwijk Zeelst. Het doel van deze maatregel is om het doorgaande verkeer om Zeelst heen te leiden waardoor de verkeersintensiteiten op de doorgaande wegen in Zeelst afnemen. Het doel van deze maatregel is het verminderen van verkeer op de doorgaande wegen in Zeelst (Kruisstraat, Sint Severinuslaan, Blaarthemseweg, Broekweg en Binnenweg).

Verkeerskundig onderzoek

Goudappel BV heeft de verkeerseffecten van de doorverbinding Peter Zuidlaan - Julianastraat onderzocht in het prognosejaar 2030. De onderzoeksrapportage is toegevoegd in Bijlage 13. Dit is onderzocht voor twee maatregelscenario's: Een doorverbinding mét en zónder afwaarderen van de 50-wegen in Zeelst naar 30-wegen.

In het maatregelscenario zonder afwaarderen van de 50-wegen in Zeelst neemt het verkeer op de doorgaande wegen in Zeelst af met circa 5 tot 10% ten opzichte van de referentie. In het maatregelscenario met afwaarderen van de 50-wegen in Zeelst is dit circa 30 tot 60%. Een doorverbinding van de Peter Zuidlaan heeft dus beduidend meer effect in combinatie met het afwaarderen van de 50-wegen in Zeelst. In beide scenario's zijn beperkte verkeerstoenames te verwachten op de Hagendorenseweg en Oranje Nassaulaan. In het tweede scenario nemen ook de verkeersintensiteiten op de Vijverstraat toe met circa 65%, maar in absolute zin is dit redelijk beperkt.

Voor beide maatregelscenario's is tevens de verkeersafwikkeling op drie nabijgelegen kruispunten beoordeeld. Uit de analyse blijkt dat de doorstroming in alle gevallen (ruim) voldoende blijkt.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.9 Kabels en leidingen

Op basis van de vigerende bestemmingsplannen blijkt dat in en in de directe omgeving van het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig zijn die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Onder de Peter Zuidlaan loopt echter een riooltransportleiding van het waterschap. Ter bescherming van deze leiding heeft dit deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Milieueffectrapportage

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht:

  • In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is.
  • In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.

Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.

Activiteit en drempelwaarden

In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is categorie D1.2 'de wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg' opgenomen.

Wijzigingen of uitbreidingen van wegen van vier of meer rijstroken zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een tracélengte van 5 kilometer of meer. Bij de reconstructie van de Peter Zuidlaan en Julianastraat is sprake van een totale tracélengte van ongeveer 2 kilometer, waardoor de activiteit ruimschoots onder de drempel van 5 kilometer blijft. De overige nieuwe en aan te passen wegen in het projectgebied bestaan uit twee rijstroken en vallen niet onder een in onderdeel D opgenomen categorie. De activiteit is dus niet formeel m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de reconstructie van de Peter Zuidlaan / Julianastraat is geen vormvrije m.e.r.-beoordeling benodigd. Deze ontwikkeling komt niet voor in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het planvoornemen betreft geen wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gelet op de hierboven beschreven beoordeling is het niet nodig een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.11 Zonering Vliegbasis Eindhoven

Op grond van het Luchthavenbesluit Eindhoven ligt rond Vliegbasis Eindhoven (Eindhoven Airport) een beperkingengebied, waar beperkingen gelden voor het oprichten van bebouwing en/of het gebruik van de gronden. Het beperkingengebied bestaat uit zones met bouwhoogtebeperkingen (ten behoeve van de veiligheid van het vliegverkeer en de ongestoorde werking van radarapparatuur), zones waar beperkingen gelden vanwege luchtvaartverkeerslawaai en een zone waar beperkingen gelden voor bestemmingen met een vogelaantrekkende werking. Voor dit bestemmingsplan zijn uitsluitend de zoneringen met betrekking tot de funnel/IHCS en de vogelaantrekkende werking van belang. De overige beperkingengebieden reiken niet tot het plangebied.

Funnel en IHCS

De maximaal toelaatbare bouwhoogtes en de ligging en omvang van de gebieden met een bouwhoogtebeperking worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbaan en berusten op internationaal vastgelegde afspraken. Het is voor de vliegveiligheid van belang dat binnen de obstakelvrije vlakken de maximaal toelaatbare hoogtes niet worden overschreden. De obstakelvrije vlakken worden gevormd door de funnel en de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS).

Funnel

De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte oploopt tot 45 m. De toegestane bouwhoogte geldt ten opzichte van de hoogte van de landingsdrempel - in het geval van Vliegbasis Eindhoven 22,4 m+NAP. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt volledig buiten de funnel.

IHCS

Het obstakelbeheergebied van de IHCS sluit aan op de funnel. De IHCS bestaat uit een horizontaal vlak, dat gelegen is op een hoogte van 65 m + NAP, met aansluitend daarop een conisch vlak, waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5% tot een hoogte van 165 m+NAP. Het plangebied ligt binnen het obstakelbeheergebied van de IHCS en valt binnen het oplopende vlak. Voor het plangebied gelden hoogtebeperkingen van circa 100 m+NAP (in de noordwestelijke hoek) tot circa 145 m+NAP (langs de oostelijke plangrens). Er mogen geen objecten worden gerealiseerd die de maximaal toegestane hoogte overschrijden.

Het plangebied ligt op een hoogte van 18 à 19 m+NAP. Dit betekent dat bebouwing tot een hoogte van 80 meter overal in het plangebied toelaatbaar is. Hoewel voorliggend bestemmingsplan dergelijke hoge bebouwing niet mogelijk maakt, is voor de IHCS een gebiedsaanduiding opgenomen op de verbeelding. Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone- IHCS' geldt in aanvulling op hetgeen elders in de planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 100 m+NAP.

Vogelbeperkingengebied

Het plangebied ligt binnen het vogelbeperkingengebied van Vliegbasis Eindhoven. Binnen het vogelbeperkingengebied geldt op grond van artikel 3.2.3 van het Luchthavenbesluit Eindhoven een verbod voor vogelaantrekkende functies, zoals oppervlaktewateren groter dan drie hectare, vishouderijen met extramurale bassins en extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal. Dergelijke functies komen niet voor in het plangebied. In de planregels is een algemene gebruiksregel opgenomen, die het gebruik van gronden voor de genoemde vogelaantrekkende functies uitsluit.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Hierna wordt inzicht gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van het plan.

De kosten voor het project bestaan uit onder meer kosten voor de aanleg van de weg en planvorming en bedragen in totaal circa € 2,7 miljoen. Dit bedrag is in de begroting van de gemeente Veldhoven opgenomen.

Het plan is hiermee economisch uitvoerbaar.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg met omwonenden

De gemeente heeft in juli 2021 kaders voor participatie bij ruimtelijke initiatieven vastgesteld. Het doel van deze kaders is dat initiatiefnemers van een plan de omgeving tijdig betrekken. Hierdoor worden de plannen beter en dat kan het zorgen voor meer begrip en minder weerstand bij de uitvoering van het plan. Dit betekent dat met de omgeving in gesprek gegaan moet worden. Voor onderhavig plan is een startbijeenkomst gehouden en heeft een klankbordgroep vervolgens meegedacht over de uitwerking van het ontwerp van de wegen. Op https://www.veldhoven.nl/project-vernieuwing-peterzuidlaan-julianastraat en via nieuwsbrieven kon iedereen verder op de hoogte blijven van de voortgang van het project.   

Startbijeenkomst

Op dinsdag 25 januari 2022 heeft er van 19:30 tot 21:00 uur een startbijeenkomst plaatsgevonden voor omwonenden, bedrijven en andere geïnteresseerden. Deze bijeenkomst vond digitaal plaats vanwege de toen geldende corona-maatregelen. Ongeveer 65 belangstellenden maakten in twee sessies kennis met het plan, het proces en de participatie. Tijdens de bijeenkomst heeft de gemeente het project toegelicht: wat gaat er gebeuren, waar staan we nu en wat zijn de vervolgstappen. Daarna is iedereen in de gelegenheid gebracht om vragen te stellen en om aandachtspunten, suggesties of opmerkingen te delen. De inbreng is meegenomen in de verdere voorbereidingen van het project.

Klankbordgroep

Tijdens de startbijeenkomst en via een digitale nieuwsbrief heeft de gemeente een oproep voor deelname aan een klankbordgroep gedaan. Zeven belanghebbenden (denk aan wijkbewoners, het wijkplatform en de Fietsersbond Veldhoven) hebben zich hiervoor aangemeld. De klankbordgroep heeft in vier bijeenkomsten meegedacht over de uitwerking van het ontwerp van de wegen. Door samen met de gemeente de tekeningen van ingenieurs van RA+ uit Valkenswaard door te nemen, kwamen meerdere opmerkingen, vragen en suggesties aan de orde. Bijvoorbeeld over de verkeersveiligheid en over de leefbaarheid. Denk aan veilige oversteekplekken voor fietsers en voetgangers, afscherming van het speelveld aan de Julianastraat voor spelende kinderen en de wandelmogelijkheden met honden. Soms konden de vragen van de klankbordgroep meteen beantwoord worden, soms moest er opnieuw naar het ontwerp gekeken worden. De inbreng van de klankbordgroep heeft op een aantal punten geleid tot aanpassing van het ontwerp. Het concept van het definitieve ontwerpplan wordt op een apart moment ter inzage gelegd. Tijdens deze terinzagelegging is het nog voor eenieder mogelijk om formeel op het ontwerpplan te reageren.

5.2.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden overlegd met diverse andere overheden en instanties.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft laten weten dat wanneer geen nationale belangen spelen, er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. In dit geval is er inderdaad, zoals bij het beleidskader beschreven, geen nationaal belang gemoeid.

De provincie heeft zich beperkt tot de vraag hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Als gemeente maak je hiervoor gebruik van het e-formulier. De vragen in het e-formulier en de daarop gegeven antwoorden geven inzicht in de vraag of het ruimtelijk plan mogelijk strijdig is met het provinciaal beleid. Het ingevulde e-formulier over de in het concept-ontwerpbestemmingsplan betrokken ruimtelijke aspecten geeft de provincie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het wettelijk overleg kan dan als afgerond worden beschouwd. De volgende partijen hebben gereageerd: Waterschap De Dommel, de Gasunie, Gemeente Eindhoven, Rijkswaterstaat en het Ministerie van Defensie.

Resultaten vooroverleg

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 4 april 2022 toegezonden aan Waterschap De Dommel, Gasunie, Gemeente Eindhoven, Rijkswaterstaat en het Ministerie van Defensie.

Rijkswaterstaat, Gasunie, Gemeente Eindhoven en het Ministerie van Defensie hebben aangegeven geen op- of aanmerkingen tegen het plan te hebben.

Waterschap De Dommel heeft een uitgebreidere reactie gegeven. Het waterschap verzoekt om de beschermingszone van 7,5 meter aan iedere kant vanuit het hart van de rioolleiding beter op de verbeelding op te nemen. Het waterschap verzoekt daarnaast om de boringsvrije zone in de verbeelding en planregels overeenkomstig de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant op te nemen. Ook vraagt het waterschap om meer duidelijkheid over de extra m³ waterberging die nodig is vanwege de toename van verharding door het plan. Tot slot verzoekt het waterschap om aan te geven of er nog ingrepen aan de a-watergang plaatsvinden.

De verbeelding, planregels en toelichting bij het bestemmingsplan zijn naar aanleiding van deze opmerkingen aangevuld en aangescherpt. Het waterschap en de waterspecialist van de gemeente blijven bij de verdere uitwerking en realisatie van het plan betrokken worden.

5.2.3 Tervisielegging

Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Er zijn zienswijzen bij de gemeenteraad kenbaar gemaakt. De notitie van beantwoording zienswijzen is als Bijlage 16 opgenomen.

5.2.4 Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 6 februari 2024 door de gemeenteraad van Veldhoven ongewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan heeft een uniek en eigen identificatienummer, namelijk NL.IMRO.0861.BP00157-0401. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, en gaat vergezeld van een toelichting. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, heeft de toelichting wel een belangrijke rol bij de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opzet van de verbeelding en de planregels is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke modelregels. De gemeente streeft namelijk naar (zoveel mogelijk) standaardisering van bestemmingen en planregels, zodat iedereen in Veldhoven gelijke rechten heeft. Maatwerk is soms nodig, om specifieke situaties goed te kunnen vastleggen.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), dit zijn op nationaal niveau voorgeschreven richtlijnen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de naamgeving van artikelen en het kleurgebruik van bestemmingen.

Het bestemmingsplan is gericht op 'toelatingsplanologie'. De gedachte hierachter is dat iedereen zelf mag bepalen (voor zover dat is toegestaan binnen de planologische mogelijkheden) wat hij realiseert op zijn grondeigendom. Het bestemmingsplan maakt bepaalde functies mogelijk en kan randvoorwaarden stellen aan de mate en de wijze van bebouwing en het gebruik. De eigenaar bepaalt binnen deze randvoorwaarden zelf wat hij realiseert en of wat hij niet realiseert. Hij is dus niet verplicht om de bestemming te verwezenlijken.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding, die op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl staat, is juridisch bindend. In de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. De bestemmingen en de aanduiding zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in de legenda.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een ondergrond getekend.

6.3 Toelichting op de regels

De bestemmingsplanregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, die bestaan uit de begrippen en de wijze van meten.

Artikel 1. Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2. Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemmingen opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. Het bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen: 

Artikel 3. Groen

Binnen de bestemming 'Groen' zijn de gronden bestemd voor plantsoenen, parken, groenstroken en andere groenvoorzieningen, met de daarbij behorende voorzieningen. Dit zijn onder andere fiets- en voetpadden, sport- en speelvoorzieningen en bushokjes, fietsenstallingen, straatmeubilair. Ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' zijn tevens voorzieningen voor waterberging, waaronder wadi's en infiltratiegebieden toegestaan. Gebouwen ten behoeve van openbaar nut, water- en energiedistributie, wachthuisjes voor busdiensten en hiermee vergelijkbare gebouwen van algemeen nut mogen onder voorwaarden gebouwd worden. Daarnaast mogen gebouwen worden gebouwd ten dienste van het langzaam verkeer (bijvoorbeeld een fietsenstalling indien dit een gebouw betreft). Tevens mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht.

Artikel 4. Verkeer

Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor wegen, fiets- en voetpaden, pleinen en overige verblijfsgebieden en verkeers- en parkeervoorzieningen. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen als geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Naast doorgaande rijstroken zijn binnen het wegprofiel parallelrijbanen, busstroken en busbanen en doelgroepenstroken toegestaan. Daarnaast zijn ter plaatse van kruisingen extra rijstroken toegestaan. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om opstelstroken en invoegstroken die in het verlengde van deze opstelstroken liggen. Daarnaast zijn in- en uitvoegstroken en op- en afritten toegelaten.

Er mogen gebouwen ten dienste van het openbaar nut worden opgericht, zoals wachthuisjes voor busdiensten en gebouwtjes voor energie-, waterdistributie en telecommunicatie. Daarnaast mogen gebouwen worden gebouwd ten dienste van het openbaar vervoer en ten dienste van het langzaam verkeer (bijvoorbeeld een fietsenstalling indien dit een gebouw betreft). Tevens mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht zoals verkeers- en wegaanduidingen, verlichting en (langzaamverkeers- en voetgangers)bruggen.

Artikel 5. Water

In deze bestemming zijn de gronden bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen, water en waterlopen met bijbehorende taluds. Daarbij behorende voorzieningen zijn ook toegestaan.

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 1 meter.

Artikel 6. Leiding - Riool

De gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een rioolleiding. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3,2 meter. Voor het bouwen ten dienste van de andere bestemmingen geldt dat bouwen uitsluitend is toegestaan als bestaande bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning andere bebouwing toestaan die binnen de enkelbestemming past, nadat advies bij de leidingbeheerder (Waterschap De Dommel) is ingewonnen. In de dubbelbestemming is daarnaast een omgevingsvergunningenstelsel voor werkzaamheden opgenomen.

Artikel 7. Waarde archeologie 1

Overeenkomstig het archeologiebeleid van de gemeente Veldhoven hebben delen van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' gekregen. De gronden met deze dubbelbestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Binnen deze bestemmingen mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot;
  • bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 en/of een bodemingreep niet dieper dan 40 cm.

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning voor het afwijken grotere gebouwen en/of een diepere bodemverstoring toestaan, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dat niet tot bezwaren leidt. Hierbij bestaat de mogelijkheid om voorwaarden aan de omgevingsvergunning te stellen. Ter bescherming van de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden is daarnaast een omgevingsvergunningenstelsel voor werkzaamheden opgenomen.

Artikel 8. Waarde archeologie 2

Overeenkomstig het archeologiebeleid van de gemeente Veldhoven hebben delen van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' gekregen. De gronden met deze dubbelbestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Binnen deze bestemmingen mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot;
  • bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 250 m2 en/of een bodemingreep niet dieper dan 40 cm.

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning voor het afwijken grotere gebouwen en/of een diepere bodemverstoring toestaan, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dat niet tot bezwaren leidt. Hierbij bestaat de mogelijkheid om voorwaarden aan de omgevingsvergunning te stellen. Ter bescherming van de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden is daarnaast een omgevingsvergunningenstelsel voor werkzaamheden opgenomen.

Artikel 9. Waarde archeologie 3

Overeenkomstig het archeologiebeleid van de gemeente Veldhoven hebben delen van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. De gronden met deze dubbelbestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Binnen deze bestemmingen mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot;
  • bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2 en/of een bodemingreep niet dieper dan 40 cm.

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning voor het afwijken grotere gebouwen en/of een diepere bodemverstoring toestaan, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dat niet tot bezwaren leidt. Hierbij bestaat de mogelijkheid om voorwaarden aan de omgevingsvergunning te stellen. Ter bescherming van de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden is daarnaast een omgevingsvergunningenstelsel voor werkzaamheden opgenomen.

Artikel 10. Waterstaat - Waterstaatkundige functie

De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beheer en onderhoud van watergangen, met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen die ten dienste staan van deze bestemming met een bouwhoogte van maximaal 2 m.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Artikel 11. Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 12. Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is vastgelegd dat het bouwvlak uitsluitend mag worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen. Verder zijn kelders toegestaan waar gebouwen mogen worden gebouwd.

Ook is er een regeling opgenomen voor bestaande maten. Indien de bestaande maatvoering, afstanden, bebouwingspercentages en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (volgens een verleende omgevingsvergunning) afwijken van de in de regels en op de verbeelding genoemde maten zijn de bestaande maten leidend.

Tenslotte zijn regels opgenomen over parkeren. Bij (nieuw)bouw dient altijd voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het bouwen strijdig met het bestemmingsplan.

Artikel 13. Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik en de regels ten aanzien van het parkeren. Bij wijziging van gebruik dient altijd voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het gebruik strijdig met het bestemmingsplan.

Ook zijn regels opgenomen in verband met het zogenaamde vogelbeperkingengebied vanwege het nabijgelegen vliegveld Eindhoven. Er is een verbod voor de volgende vormen van grondgebruik en enkele functies binnen het plangebied:

  • a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • c. vishouderijen met extramurale bassins;
  • d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • a. afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Er is een mogelijkheid af te wijken van dit indien kan worden aangetoond dat de belangen van de luchthaven Eindhoven niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 14. Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn aanvullende regels gesteld in verband met de nabije ligging van het vliegveld Eindhoven. Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - Inner Horizontal en Conical Surface (IHCS)' geldt in aanvulling op wat verder in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP.

Artikel 15. Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van bouwgrenzen, maatvoeringen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen.

Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel van het bestemmingsplan. In de overgangsregels is het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik geregeld. In de slotregel is bepaald onder welke titel het plan kan worden aangehaald.