direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Habraken, zuidwest hoek Oersebaan-Vooraard
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00155-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Ter plaatse van de bestaande bedrijfslocatie van een groothandelsbedrijf in machines en apparaten voor de bouwnijverheid aan de Eindhovensebaan wil de gemeente de uitbreidingswijk Zilverackers realiseren. Hiertoe is het bestemmingsplan 'Zilverackers, Kransackerdorp' vastgesteld wat voorziet in de realisering van 820 woningen rondom het centrale dorp Huysackers. Om deze woningbouw mogelijk te maken dient het bedrijf te worden verplaatst. Het lokale bedrijventerrein Habraken wordt hiervoor als geschikte hervestigingslocatie gezien.

Omdat deze hervestiging niet past binnen het huidige bestemmingsplan, moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is globaal gesitueerd ten noordoosten van de kern Oerle en ten zuidoosten van de Vliegbasis Eindhoven. De voorgenomen hervestigingslocatie is meer concreet gelegen aan de oostzijde van het lokale bedrijventerrein Habraken, ten zuiden van de Oersebaan en ten westen van de Vooraard. De betreffende gronden van de planlocatie zijn kadastraal bekend als: Veldhoven, sectie H 1736, 1737, 1739, 1740, 1743, 1744, 1745, 1746 (deels), 1749 en 1759. De totale omvang van het plangebied bedraagt ca. 4,8 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0001.png"

Uitsnede topografische kaart met globale situering plangebied oranje gemarkeerd

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied is het bestemmingsplan “Habraken'' van toepassing, dat op 14 februari 2006 door de gemeenteraad van Veldhoven is vastgesteld. De juridische regeling is nadien meerdere malen (gedeeltelijk) herzien en gewijzigd. Het plangebied is hierin bestemd als 'Bedrijfsdoeleinden - nader uit te werken' en is daarnaast (gedeeltelijk) voorzien van de aanduidingen '35 KE-contouren' en 'gevarenzone munitieopslag C'.

De gronden, die op de plankaart als “Bedrijfsdoeleinden (nader uit te werken)” zijn aangemerkt, zijn bestemd voor: bedrijven en groothandel (milieucategorie 3 en 4 ), inclusief bijbehorende voorzieningen en behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. Burgemeester en wethouders dienen de bestemming “Bedrijfsdoeleinden (nader uit te werken)" nader uit te werken met inachtneming van de geformuleerde uitwerkingsregels, waaronder:

  • in het uitwerkingsplan wordt aangegeven welke milieucategorieën waar in het plangebied zijn toegestaan en eventueel welke thematisering in bedrijfstype wordt nagestreefd;
  • in de nadere uitwerking worden regels gesteld in verband met het aspect externe veiligheid;
  • bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • gebouwen zijn niet buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak toegestaan. In de nadere uitwerking wordt de situering van gebouwen nader bepaald; hiertoe worden bebouwingslijnen op de plankaart bij het uitwerkingsplan ingetekend;
  • in de nadere uitwerking worden regels gesteld ten aanzien van de maatvoering van gebouwen, waarbij geldt dat de maximale bouwhoogte nooit meer mag bedragen dan 16 meter;
  • het bebouwingspercentage dient minimaal 50% te zijn en mag niet meer bedragen dan 80%;
  • binnen het plangebied zal voorzien moeten worden in voldoende parkeergelegenheid.

Binnen de aanduiding 35 KE contour is het niet toegestaan nieuwe geluidsgevoelige objecten op te richten.

Binnen de aanduiding "munitiezonering, zone C, van de Vliegbasis Eindhoven" is het verboden gebouwen op te richten met vlies- of gordijngevelconstructies alsmede gebouwen met grote glasoppervlakten, waarin zich in de regel een groot aantal mensen bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0003.png"

Uitsnede plankaart vigerende bestemmingsplan 'Habraken' met globale indicatie plangebied oranje gemarkeerd

Met het beoogde bouwplan kan niet worden voldaan aan alle gestelde uitwerkingsvoorwaarden. Zo bedraagt het toekomstige bebouwingspercentage naar verwachting slechts 25%. Daarom wordt voor de voorgenomen bedrijfsverplaatsing een postzegelbestemmingsplanherziening opgesteld. Hiermee kan tevens worden voorzien in een adequate maatwerk -regeling , aansluitend op de meest recente inzichten en huidige gemeentelijke plansystematiek.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding met de daarbij behorende regels. De digitale verbeelding is rechtsgeldig en raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit is een landelijke website waarop alle bestemmingsplannen van Nederland staan. Alleen de digitale versie is juridisch bindend.

Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld, wat de effecten van het bestemmingsplan zijn en welke afwegingen hebben plaatsgevonden.

Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin staat de bestaande en de nieuwe situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de beleidskaders en een motivatie hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de diverse beleidsdoelstellingen. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante planologische aspecten, al dan niet milieutechnisch van aard. In hoofdstuk 5 staat uitleg over de uitvoerbaarheid, waarbij ingegaan wordt op de economische uitvoerbaarheid en de procedure (maatschappelijke uitvoerbaarheid) van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 geeft een uitleg over de juridische aspecten van het plan waarbij ook een korte uitleg van de bestemmingsregels wordt gegeven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving ontwikkeling

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het voor de beeldvorming goed dat de uitgangspositie in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt daarom eerst een beschrijving van de bestaande situatie. Daarna wordt het plan toegelicht, waardoor duidelijk wordt hoe het plangebied er in de toekomst uit gaat zien.

2.1 Programmeringsafspraken

In 2016 zijn in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE)  afspraken gemaakt over de programmering van nieuwe bedrijventerreinen. Op dat moment was er sprake van een overaanbod van nieuwe bedrijventerreinen in de SGE regio en een mismatch als het gaat om de aard en het soort terreinen die werden aangeboden. Dit is de reden dat in de programmering 2016 op diverse bedrijventerreinen hectare (ha) uit de markt zijn genomen. Op bedrijventerrein Habraken was dat 30 ha. Deze 30 hectare zijn in de programmering 2016 opgenomen als Habraken B+C, waarvan 15 ha oranje aangeduid (= op termijn (onder voorwaarden) beschikbaar komende gronden en 15 ha rood aangeduid (niet uit te geven gronden), zie ook onderstaande uitsnede van de toenmalige programmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0005.png"

In onderstaande figuur is bovenstaande ook ruimtelijk inzichtelijk gemaakt, waarbij het bestaande en als zodanig bestemde bedrijventerrein als A is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0006.png"

De specifieke verdeling/ligging van 'rood en oranje' binnen Habraken B+C is niet in de programmering 2016 vastgelegd.

In 2021 zijn de eerdere programmeringsafspraken uit 2016 herijkt, zie ook paragraaf 3.1.3 van de toelichting. Nieuwe prognoses van de provincie toonden aan dat het huidige regionale aanbod van bedrijfslocaties onvoldoende aansloot bij de (toekomstige) vraag.  In de nieuwe programmeringsafspraken (SGE 2021) is bepaald dat op Habraken B+C,  15 hectare oranje terrein verkleurt naar lichtgroen, waarvan 5 ha voor  reguliere bedrijvigheid (functioneel grootschalig)  en 10 ha voor circulaire bedrijvigheid.

Op onderstaande afbeelding is aangegeven welke gebieden voor de 5 ha regulier en welke gebieden voor 10 ha circulair op Habraken zijn aangewezen. Gekozen is om deze ha zoveel mogelijk in te passen aan de Oersebaan (zichtlocatie en aangesloten op de bestaande infrastructuur.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0007.png"

De in de programmeringsafspraken als lichtgroen aangemerkte ha betekent dat deze niet direct beschikbaar zijn. Deze gronden zijn alleen uitgeefbaar als het gaat om specifieke vragen van aanpalende bedrijven en voor echt lokaal aan Veldhoven gebonden bedrijven. Deze voorwaarden moeten worden uitgewerkt in een uitgifteprotocol. Voordat deze gronden uitgegeven kunnen gaan worden, dient dit eerst nog in het portefeuillehoudersoverleg Economie te worden gemeld, waarbij wordt toegelicht hoe aan de gemaakte afspraken wordt voldaan. Op 6 oktober 2022 heeft een portefeuillehoudersoverleg Economie Stedelijke Gebied plaatsgevonden waarin het voornemen is voorgelegd en is besproken.

Het POHO Economie heeft eerder ook reeds over deze ontwikkeling geoordeeld. Zo is op 19 maart 2020 besloten om de verplaatsing van BOSS Machinery naar bedrijventerrein Habraken mogelijk te maken. De verplaatsing van het bedrijf is noodzakelijk voor de ontwikkeling van woningen in de nieuwbouwwijk Zilverackers in Veldhoven. Vooruitlopend op de nieuwe programmering (2021) is voor de verplaatsing op Habraken grond beschikbaar gesteld die in de programmering 2016 als oranje met de titel 'circulair' was aangemerkt.

De zogenaamde R ladder vorm(t)de het kader voor het bepalen van de circulariteit: Het bedrijf moet een duurzaam product maken (R1/2), een bestaand product bewerken of hergebruiken zodat het bijdraagt aan de toekomstbestendigheid van dat product of materiaal (R3/4/5/6/7) of een product/materialen nuttig toepassen zodat het te recyclen (R8) is of te gebruiken is als brandstof (R9).

Boss Machinery houdt zich bezig met revisie, reparatie en verkoop van gebruikte machines. Deze activiteiten passen binnen trede 3 en 4 op de R ladder (Re Use e Refurbish) (zie ook: https://www.rvo.nl/onderwerpen/r-ladder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0008.png"

De R-ladder wordt in de (concept) behoefteraming bedrijventerreinen, die in 2022 in opdracht van de Provincie Noord-Brabant is uitgevoerd door de Stec Groep, ook als leidraad genomen voor de definitie van circulariteit: 'Het merendeel van de bedrijven richt zich daarbij nu op (down)recycling 4 of claimt zijn product of dienst nog te voorbarig als circulair5. Om flinke stappen te zetten in de circulariteit, zijn naast recycling, circulariteitsstrategieën hoger op de R-ladder nodig. Het gaat dan bijvoorbeeld om het afzien van producten of het intensiever gebruiken van producten (denk aan delen). En om het verlengen van de levensduur van producten (tweedehandsgebruik, reparatie, remanufacturing of het gebruik van modulair ontwerp).' (bron: behoefteraming bedrijventerreinen Noord-Brabant versie 14 juli 2022)

Aanvullend zijn op regionaal niveau de kwalitatieve uitspraken uitgewerkt tot zes Brainport Principles voor werklocaties:

  • 1. Passende beeldkwaliteit; er worden eisen gesteld aan de kwaliteit van het bedrijfsvastgoed, waarbij wel verschil wordt gemaakt tussen binnenstedelijke bedrijventerreinen (hoge kwaliteitseisen) en functionele bedrijventerreinen (minder hoge kwaliteitseisen).
  • 2. Duurzame werklocaties – werklocaties lopen voorop op thema’s duurzaam, gezond, bereikbaar en klimaatadaptief. Concreet betekent dit dat nieuwe terreinen zoveel mogelijk energiepositief moeten zijn, dat ze indien mogelijk bijdragen aan de circulaire economie, voldoende groen en water herbergen, en op alle terreinen maatregelen zijn toegepast die de biodiversiteit bevorderen. Daarnaast dient de OV-potentie maximaal te worden benut op nieuwe locaties.
  • 3. Georganiseerde werklocaties – bij nieuw te ontwikkelen locaties worden voorwaarden gesteld aan collectiviteit in de vorm van verplicht parkmanagement of een BIZ.
  • 4. Aantrekkelijk en gevarieerd werkmilieu - nieuwe locaties dienen ruimte te bieden voor bedrijvigheid van verschillende schaalgroottes en verschillende economische activiteiten, en mogelijkheid om voorzieningen te realiseren.
  • 5. Invloed voor bedrijven – terreinen dienen vraaggericht te worden ontwikkeld. Er dient zo goed mogelijk aangesloten te worden bij de vraag van bedrijven. Vraag en aanbod dienen structureel te worden gemonitord, waarbij er geen sprake is van kwantitatief en kwalitatief overaanbod.
  • 6. Benutting regionale schaalniveau – werklocaties kunnen een lokaal tot bovenregionaal verzorgingsgebied hebben en ook de vraag vanuit buurgemeenten en zelfs buurregio’s bedienen.

Onderstaand is puntsgewijs aangegeven hoe het voornemen voldoet aan de Brainport Principles.

Ad 1) Voor de gronden is het beeldkwaliteitsplan bedrijventerrein Habraken van toepassing, zie 3.4.5 van deze toelichting. Dit beeldkwaliteitsplan is vervolgens nader uitgewerkt in nadere beeldkwaliteitseisen, die als Bijlage 2 reeds aan de toelichting van dit bestemmingsplan waren toegevoegd.

Ad 2) Conform de stedenbouwkundige opzet van Habraken komt de (zichtbare) wateropvang in combinatie met groen in de randen van het bedrijventerrein Habraken. Binnen het plangebied is er geen ruimte om water en groen te combineren en wordt het water ondergronds opgevangen en naar de randen gebracht.

Wat betreft het groen is sprake van een groenraamwerk conform het beeldkwaliteitsplan die de wegenstructuur volgt. De intentie is om zoveel mogelijk groen en biodiversiteit te creëren in het nog nieuw uit te geven gedeelte. Deze elementen dooraderen en verbinden het groen met elkaar en geven ook een impuls aan het werkklimaat zoals bv. lunchwandelen.

Ad 3) Bedrijventerrein Habraken heeft een georganiseerd parkmanagement.  https://parkmanagementveldhoven.nl/

De verplichte deelname aan parkmanagement wordt vastgelegd in de koopovereenkomst van bedrijfsgrond.  Bedrijven verplichten zich bij aankoop van de grond tot (financiële) deelname aan parkmanagement Habraken. Verplichte deelname aan parkmanagement wordt vastgelegd in de koopovereenkomst van bedrijfsgrond. Boss Machinery verplicht zich bij aankoop van de grond mede tot (financiële) deelname aan parkmanagement Habraken.

Ad 4) Habraken is een modern, groen en gemengd bedrijventerrein. Er is ruimte voor verschillende soorten bedrijven. Op het bedrijventerrein zijn al diverse kleine en (middel) grote MKB-bedrijven gevestigd in verschillende sectoren. Vestiging van Boss Machinery past binnen de aard en uitstraling van het bedrijventerrein.

Ad 5) De eindgebruiker (Boss Machinery) is bekend. Het terrein wordt vraaggericht ontwikkeld in afstemming met de regio om verplaatsing van het bedrijf mogelijk te maken.

Ad 6) Binnen het SGE vindt binnen het uitgangspunt '9 voor 1' continue afstemming plaats over de vraag naar bedrijfsgrond met als uitgangspunt: zorgvuldig en efficiënt omgaan met schaarse bedrijfsgrond met het juiste bedrijf op de juiste plaats.

2.2 Bestaande situatie

Boss Machinery is leverancier en verhuurder van nieuwe en gebruikte machines voor grondverzet, bouw- en sloopwerken (milieu categorie 3.2). De voornaamste activiteit bestaat uit de aan- en verkoop van zowel nieuwe als gebruikte bouwmachines (ca. 80% van de omzet). Daarnaast vindt verhuur van bouwmachines alsmede het repareren en transporteren voor eigen machines en voor derden plaats. Het bedrijf is momenteel gevestigd aan de Eindhovensebaan 3, maar heeft daarnaast op diverse locaties nog extra opslagcapaciteit gehuurd. Als gevolg van de realisering van het grootschalig nieuwbouwproject Zilverackers, waarbij ter plaatse ruim 800 woningen worden opgericht, dient het bedrijf te worden verplaatst.

Gezien de grote behoefte aan zowel gebruikte als nieuwe machines en de naamsbekendheid in de markt is het bedrijf sterk groeiend en heeft behoefte aan een forse uitbreiding. De huidige locatie is zwaar overbelast zowel qua opslagcapaciteit alsook aan reparatie en kantoorfaciliteiten. Wil het bedrijf verder kunnen ontwikkelen zal het moeten groeien qua oppervlakte bedrijfsterrein en ook qua efficiëntie – rentabiliteit – zullen de onderdelen bij elkaar moeten komen. Daarnaast dient de oppervlakte voor dit soort bedrijven van dermate omvang te zijn dat grote partijen ingekocht kunnen worden. Hiervoor zijn verschillende locaties bekeken maar tot op heden zonder succes.

De voorgenomen verplaatsingslocatie is gelegen op het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Habraken, ten noordoosten van de kern Oerle. Ter plaatse is reeds geruime tijd voorzien in de realisering van een bedrijventerrein. Een gedeelte van dit terrein is dan ook reeds bestemd, bebouwd en in gebruik als bedrijventerrein. Een groot gedeelte is momenteel echter nog onbebouwd. De ontwikkeling van het bedrijventerrein Habraken sluit in breder verband aan op de ontwikkeling van de woon- en werkgebieden rondom Meerhoven. Hier zijn verschillende bedrijventerreinen ontwikkeld met directe aansluiting op de A2 – via de noordelijke rondweg van Meerhoven (Flight Forum, Park Forum en Meerhovendreef) – en in aansluiting op Vliegbasis Eindhoven c.q. Eindhoven Airport. Het bedrijventerrein Habraken ligt in het verlengde van deze bedrijventerreinen. Het terrein wordt ontsloten via de Oersebaan, die direct aansluit op de Meerhovendreef, Park Forum en Flight Forum.

De beoogde verplaatsingslocatie binnen het bedrijventerrein Habraken bevindt zich ten zuiden van de Oersebaan. De betreffende gronden zijn nog nagenoeg onbebouwd en onverhard, met uitzondering van een voormalige bunker (ca. 50 m2), die inmiddels is verwijderd. Het betreft frequent gemaaid grasland. Aan de zuidwestzijde grenst de planlocatie aan de onverharde weg Heieindweg, die is voorzien van begeleidende laanbeplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0009.png"

Uitsnede luchtfoto met begrenzing plangebied rood gemarkeerd

Ten noorden van de Oersebaan en ten westen van de planlocatie bevinden zich delen van het bedrijventerrein Habraken, die reeds in gebruik zijn door enkele bedrijven, waaronder ook de gemeentelijke milieustraat. Verder naar het noordwesten is Vliegbasis Eindhoven gelegen. Ten noordoosten bevinden zich aan de Vooraard nog enige vrijstaande burgerwoningen en agrarische bedrijven.

Ten oosten van de planlocatie bevindt zich een volkstuincomplex 'Vooraard' en fietscrossbaan alsmede een recent aangelegd zonnepanelenpark van ca. 1,6 ha. Verder naar het oosten bevindt zich woonwijk de Kelen. Ten zuidoosten bevindt zich het sportcomplex van voetbalvereniging RKVVO en korfbalvereniging BIO. Verder naar het zuidwesten bevindt zich het kerkdorp Oerle.

2.3 Toekomstige situatie

De plannen voor de verplaatsing van het bedrijf worden op dit moment nog uitgewerkt en moeten nog nader worden vormgegeven. Op dit moment wordt gedacht aan de oprichting van enkele bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke bebouwde oppervlakte van ca 11.250 m2. Dit leidt tot een bebouwingspercentage van ca. 25%. De bouwhoogte bedraagt maximaal 16 meter.

Daarnaast wordt op het nagenoeg geheel verharde bedrijfsterrein voorzien in 363 parkeerplaatsen, veelal benut als stallingsplaatsen voor de voertuigen, maar ook voor het personeel (ca. 40 werknemers) en bezoekers van het bedrijf.

De bedrijfsgebouwen worden via een afzonderlijke inrit ontsloten op de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg inclusief keerlus, die aansluit op de Oersebaan en ook in dit bestemmingsplan is opgenomen.

Beeldkwaliteit

De bedoeling is dat de bebouwing een ingetogen karakter krijgt met een aantal subtiele detailleringen, waardoor aan de straatzijde (Oersebaan) sprake is van een grote openheid.

Het parkeren is voorzien langs een toegang aan de oostzijde en aan de voorzijde (Oersebaanzijde) van het perceel, achter een heg van ca 1 meter hoogte, zodat de auto's grotendeels aan het zicht onttrokken worden.

Ook wordt een werkplaats gerealiseerd, zodanig dat er voldoende ruimte aanwezig is om machines te plaatsen. Dit zijn machines, waaraan nog gewerkt dient te worden en die daarom in feite nog niet presentabel zijn. Voor de werkplaats wordt gekozen voor een sobere doelmatige uitstraling, die past bij de functie.

Het parkeren voor het personeel van de werkplaats is in de directe nabijheid gesitueerd van het gebouw. Aan de straatzijde van het gebouw zijn de kantine en de overige personeelsruimten voorzien.  De ruimten waar het stralen, schuren en spuiten plaatsvindt worden verder van de openbare weg gepositioneerd, evenals de wasruimte.  

Ook wordt er ruimte gereserveerd, wat in feite de “buitenshowroom” van het bedrijf vormt. Hier kunnen de machines gepresenteerd worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Bij het opstellen van beleid dienen gemeenten rekening te houden met het beleid van andere overheden. Zo geven het rijk, de provincie Noord-Brabant en de regio met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk worden de voor de ontwikkeling relevante zaken uit het nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven. Ook wordt aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt met het beleid van de gemeente Veldhoven zelf.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.

De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten :

  • 1. ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen;
  • 3. zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Omgevingsinclusieve benadering

Centraal in de te maken afwegingen tussen belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting uit de Omgevingswet van het begrip fysieke leefomgeving en wordt de noodzakelijke integraliteit van afwegingen benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is dat tussen beschermen en ontwikkelen.

Het doel van de toekomstige Omgevingswet (deze wet treedt in werking per 1 januari 2024) is namelijk het bereiken van een balans tussen: '(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'.

Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in de omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving. Hiermee moet dus rekening worden gehouden bij het maken van beleidskeuzes. Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.

Afwegingsprincipes

Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen.

Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken & identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De NOVI krijgt verder doorwerking op lagere beleidsniveaus. De relevante beleidsstukken op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau zijn in de navolgende paragrafen getoetst.

Voor het plangebied geldt verder dat sprake is van een lokale ontwikkeling waarbij geen nationale belangen aangetast worden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.


Conclusie relatie met voorliggend plan

Obstakelbeheergebied (IHCS) en (ILS)

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het obstakelbeheergebied rond Vliegbasis Eindhoven, bestaande uit ondermeer het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) en het Instrument Landing System (ILS). Het plangebied ligt daarbij binnen zowel de IHCS als de ILS. Op deze gronden gelden op grond van artikel 2.6.4 van het Barro maximaal toelaatbare bouwhoogtes voor objecten ter bescherming van de veiligheid van het luchtvaartverkeer en ter bescherming van de werking van (radar)apparatuur.

Binnen de IHCS geldt de beperking dat bebouwing niet hoger mag zijn dan 65 meter +NAP. Het planvoornemen maakt geen bebouwing mogelijk dat deze hoogte overschrijdt .

Binnen de ILS geldt de beperking dat de bebouwing niet hoger mag zijn dan 16 meter boven maaiveld.

De bouwhoogtebeperkingen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het Barro.

Radarstations

Het plangebied ligt binnen de radarverstoringsgebieden van de radarstations Herwijnen en Woensdrecht. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. Voor Woensdrecht geldt een maximale hoogte van bouwwerken van 113 meter ten opzichte van NAP.

In dit bestemmingsplan wordt een maximale bouwhoogte van 16 meter mogelijk gemaakt. Omdat in voorliggend bestemmingsplan geen windmolens met een dergelijke hoogte mogelijk worden gemaakt, is het bestemmingsplan verder in overeenstemming met het bepaalde hierover in het Rarro.

Munitieopslagplaatsen

Het plangebied is conform het Rarro net gelegen buiten de C-zone munitieopslagplaats van de Vliegbasis Eindhoven. Binnen het plangebied gelden hier in dit kader derhalve geen extra beperkingen voor gebouwen met vlies-of gordijn gevelconstructies en gebouwen met een zeer grote glasoppervlakte, waarin zich regelmatig mensen bevinden.

Conclusie

Het planvoornemen ondervindt geen belemmeringen vanuit het Barro of de Rarro. Ter waarborging van de gesignaleerde onderwerpen zijn gebiedsaanduidingen opgenomen in de regels.

3.1.3 Ladder voor duurzame ontwikkeling

Relevante wet- en regelgeving

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een motiveringsplicht opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder gewijzigd van drie naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is het volgende opgenomen:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Ladder is alleen van toepassing op plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Op basis van de overzichtsuitspraak die is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geldt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2 in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Is dit het geval, dan is een Laddertoets vereist en is daarmee een beschrijving van de behoefte nodig. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte.

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een uitgebreidere motivering vereist waarbij tevens dient te worden ingegaan op de vraag, waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Of het plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied moet worden bepaald aan de hand van de bepalingen in het Bro, artikel 1.1.1,: 'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'

Regionale afspraken

De gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) hebben in oktober 2021 nieuwe afspraken gemaakt over de bedrijventerreinen in de regio. De 'Provinciale Programmeringsafspraken 2021 voor het Stedelijk gebied 2021' (hierna: Programmeringsafspraken) zijn door alle gemeenteraden bekrachtigd en heeft de instemming van de provincie Noord-Brabant.

De programmering is gebaseerd op de bedrijventerrein prognoses die de Provincie  in 2018/2019 heeft laten uitvoeren door bureau STEC. De provinciale prognoses toonden aan dat het huidige regionale aanbod van werklocaties onvoldoende aansluit bij de (toekomstige) vraag. Daarnaast waren er ook nieuwe lokale wensen waar gemeenten regionaal afspraken over wilden maken. Tenslotte vonden de samenwerkende gemeenten het belangrijk om de keuzes voor nieuwe werklocaties meer vanuit een kwalitatieve afweging te maken en meer toe te spitsen op specifieke werkmilieus. In de Programmering Bedrijventerreinen Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) 2021 zijn daarom keuzes gemaakt om vraag en aanbod meer in balans te brengen. Dat is een belangrijke voorwaarde voor een optimaal vestigingsklimaat. Het versterkt de regionale economie en zorgt voor behoud en groei van voldoende passende werkgelegenheid in onze regio. Volledigheidshalve zijn de 'Programmeringsafspraken' als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.

Toetsing plan

Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van 4,1 ha bedrijventerrein met ca. 11.000 m2 bedrijfsbebouwing, waardoor er in beginsel sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling'.

De Afdeling heeft echter in de uitspraak van 1 juli 2015, zaak nr. 201401417/1/R1, bepaald dat onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de 'Ladder'voorwaarden. Dit is bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:489 (Westland)).

Aangezien het vorige plan reeds voorzag in een uitwerkingsplicht voor bedrijventerrein ter plaatse is sprake van een planologisch onbenutte mogelijkheid. Voorliggend plan voorziet niet in een wijziging van functies en voorziet evenmin in meer bedrijfsterrein dan op grond van het voorheen geldende plan op de desbetreffende gronden mogelijk was. Gelet hierop neemt de bebouwingsdichtheid niet toe. In voorkomend geval is in zoverre dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het voorgaande laat echter onverlet dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de vaststelling van het plan dient te beoordelen of de toegekende bestemming uitvoerbaar is.

Het plan ligt binnen de bebouwde kom van Veldhoven en kan aangeduid worden als een 'inbreidingsplan'. Het voorliggend plan bevindt zich tevens in het bestaand stedelijk gebied zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening ruimte en past binnen de gemaakte recente regionale afspraken, zie hiervoor paragraaf 3.2.2 van deze toelichting.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het voorliggende initiatief heeft betrekking op het opnemen van onbenutte planologische mogelijkheden ter plaatse van stedelijk gebied in een nieuw plan, derhalve is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het voornemen past binnen de recent vastgestelde regionale bedrijventerreinafspraken en -programmering, waarmee de behoefte aan deze ontwikkeling voldoende is aangetoond. Het planvoornemen is volledig realiseerbaar binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling is passend binnen de doelstellingen van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Met deze Omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's. Inmiddels is er ook een Interim omgevingsverordening vastgesteld, waarop hierna wordt ingegaan.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De Omgevingsvisie bevat geen specifieke ambities voor het plangebied. Met de verplaatsing van het bedrijf wordt bijgedragen aan het creëren van voldoende woonvoorraad en daarmee in te spelen op de groeiende bevolking en economie van de stedelijke regio. Op de nieuwe bedrijfslocatie kan door een lokaal bedrijf invulling worden gegeven aan het bedrijfsterrein en de ontwikkeling van een duurzame en toekomstbestendige bedrijfsvoering.

Het onderhavige plan is passend binnen de in de Omgevingsvisie Noord-Brabant gestelde doelen.

3.2.2 Brabantse Omgevingsverordening en Interim omgevingsverordening Noord-brabant

Brabantse Omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben op 11 maart 2022 de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Nadat in december 2018 de Omgevingsvisie werd vastgesteld, heeft de provincie daarmee weer een belangrijke stap gezet op weg naar de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Naast de omgevingsverordening hebben Provinciale Staten ook besloten over:

  • voorbeschermingsregels die straks in het omgevingsplan komen van gemeenten;
  • delegatie aan Gedeputeerde Staten om de Omgevingsverordening te wijzigen;
  • een wijziging van de Interim omgevingsverordening.

De provincie is vanuit de wet verplicht om één verordening vast te stellen waarin alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving staan. Naast rechtstreeks werkende regels voor activiteiten, die zich richten tot initiatiefnemers staan er in de Omgevingsverordening ook instructieregels aan gemeenten voor het omgevingsplan, instructieregels aan waterschappen maar ook regels over fauna-, vaarweg- en zwemwaterbeheer. De verordening voldoet aan de eisen van de Omgevingswet. Daardoor zijn er diverse wijzigingen doorgevoerd. Maar er zijn ook wijzigingen verwerkt vanwege nieuwe inzichten of nieuw vastgesteld beleid.

Totdat de Omgevingsverordening in werking treedt, geldt de Interim omgevingsverordening. Daarom wordt nu nog niet getoetst aan de omgevingsverordening maar aan de Interim omgevingsverordening.

Interim Omgevingsverordening

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld (geconsolideerde versie 1 augstus 2023). De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2024. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Enkele inhoudelijke wijzigingen zijn echter wel aangebracht. Op hoofdlijnen gaat het om:

  • a. een meer gebruikersvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder losse bijlagen;
  • b. aanpassingen waardoor de regels straks beter passen in het systeem van de omgevingswet;
  • c. aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.


Zo wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven en instructieregels voor gemeenten. De instructieregels voor gemeenten hebben tot doel dat de gemeenteraad de, in de omgevingsverordening opgenomen, voorwaarden betrekt bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit).


De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die wordt bepaald door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde.


Planspecifiek

In deze paragraaf wordt ingegaan op de diverse onderdelen uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant die relevant zijn voor het plangebied. In de volgende afbeelding is te zien dat er 1 werkingsgebied geldt voor het plangebied, te weten 'Stedelijk gebied'. Het plangebied is evenals het gehele bedrijventerrein Habraken aangewezen als concentratiegebied. Het is de bedoeling stedelijke ontwikkelingen te bundelen in stedelijk concentratiegebied. Het doel van deze concentratiegebieden is de creatie van voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor en het tegengaan van het dichtslibben van het landelijk gebied. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. De ontwikkeling van bedrijventerrein is belangrijk om ruimte te bieden aan bedrijven die vanwege hun bedrijfsvoering effect hebben op hun omgeving en daardoor overlast kunnen geven op hindergevoelige functies als wonen of zorgfuncties. Een bestemmingsplan moet inzicht bieden in de effecten op de omgeving maar zorgt ook dat een bedrijventerrein deze opvangfunctie blijvend kan vervullen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0010.png"

Uitsnede Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (stedelijke ontwikkeling)

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen Stedelijk gebied dient een onderbouwing te bevatten dat:

  • 1. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken;

Over de ontwikkeling van bedrijventerreinen in de regio zijn in 2021 nieuwe Programmeringsafspraken vastgelegd, zie ook paragraaf 3.1.3 en Bijlage 1. In deze afspraken is onder meer afgesproken dat er - onder voorwaarden - op bedrijventerrein Habraken 15 ha (extra) bedrijfsgrond mag worden uitgeven: 10 ha voor circulaire bedrijvigheid en 5 ha voor 'reguliere' bedrijvigheid.

Vooruitlopend op de definitieve programmering 2021 is in SGE verband door de portefeuillehouders economie (2020) besloten medewerking te verlenen aan de voorgenomen bedrijfsverplaatsing van het bedrijf en haar bedrijfsactiviteiten aan te duiden als circulaire bedrijvigheid. De bedrijfsgrond voor Boss wordt conform dit SGE besluit in mindering gebracht op de uit te geven 10 ha circulair bedrijventerrein.

  • 2. het een duurzame stedelijke ontwikkeling betreft voor wonen, werken of voorzieningen, die:
  • een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving bevordert;
  • zorgvuldig ruimtegebruik bevordert;
  • optimaal invulling geeft aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • rekening houdt met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • optimaal invulling geeft aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • bij draagt aan een duurzame, concurrerende economie.

De planlocatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, dat reeds is bestemd als een (nader uit te werken) bedrijventerrein. Het bedrijventerrein is bedoeld voor lokale bedrijven met een middelgrote omvang. Binnen het perceel is de toegestane bebouwingsoppervlakte gemaximeerd en de situering geconcentreerd binnen een bouwvlak. De locatie is direct gelegen aan de ontsluitingsroute naar de A2. In de verschillende paragrafen van Hoofdstuk 4 in deze toelichting is nader onderbouwd dat het voornemen niet leidt tot negatieve effecten op de omgeving.

Met het voornemen wordt een voor een woonomgeving hinderlijk bedrijf verplaatst naar een 'logischere' locatie, op een bedrijventerrein nabij diverse ontsluitingswegen. Gezien de grote behoefte aan zowel gebruikte als nieuwe machines en de naamsbekendheid in de markt is het bedrijf sterk groeiend en heeft behoefte aan een forse uitbreiding. Wil het bedrijf verder kunnen ontwikkelen zal het moeten groeien qua oppervlakte bedrijfsterrein en ook qua efficiëntie – rentabiliteit – zullen de onderdelen bij elkaar moeten komen. De oppervlakte voor dit soort bedrijven dient van dermate omvang te zijn dat grote partijen ingekocht kunnen worden.

Op de huidige bedrijfslocatie kan vervolgens ruimte worden geboden aan de verdere ontwikkeling van het woongebied.

Het stedenbouwkundig plan voor Habraken is gebaseerd op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van een gemengd bedrijventerrein. Dit komt tot uitdrukking in een groene overgangszone van de bedrijfskavels naar het landelijke gebied. De intentie is om groen en biodiversiteit te creëren in het nog nieuw uit te geven gedeelte. Deze elementen dooraderen en verbinden het groen met elkaar en geven ook een impuls aan het werkklimaat zoals bv. lunchwandelen. Naast een bijdrage aan de biodiversiteit verhoogt het groen de kwaliteit van de werkomgeving en draagt het bij aan het verminderen van eventuele hittestress.

Met het voornemen wordt voorzien in voldoende waterberging. Binnen het plangebied is er geen ruimte om water en groen te combineren en wordt het water ondergronds opgevangen en naar de randen gebracht. Conform de stedenbouwkundige opzet van Habraken komt de (zichtbare) wateropvang in combinatie met groen in de randen van het bedrijventerrein Habraken.

Daarnaast zal bij de realisatie van de bedrijfsverplaatsing zoveel mogelijk gebruikt worden gemaakt van duurzame materialen en technieken en is in het bestemmingsplan ondermeer de mogelijkheid opgenomen voor het opwekken van elektriciteit door middel van zonnepanelen (op daken van gebouwen).

  • 3. het bestemmingsplan regels bevat om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen
  • een bij de aard van het bedrijventerrein en de toe te laten functies passende kavelomvang;
  • het beperken van ontwikkelingen die een effectief gebruik van het bedrijventerrein beperken, waaronder:
      • a. bedrijfswoningen;
      • b. bedrijven die doelmatig gevestigd kunnen worden in gemengde gebieden tenzij deze bedrijven concept-versterkend werken en geclusterd worden;
      • c. voorzieningen die gelet op hun publieksaantrekkende werking thuishoren in centrumgebieden tenzij deze concept-versterkend werken en geclusterd worden.

Voor het nieuwe bedrijfsterrein is een bouwvlak opgenomen, inclusief een maximum aan het toegestane bebouwingsoppervlakte, aansluitend bij het bestaande bedrijventerrein. Daarnaast is in het bestemmingsplan oprichting van een bedrijfswoning, conform het moederplan niet toegestaan; in de regels is de toegestane bedrijfsfunctie toegespitst op het te verplaatsen bedrijf (danwel max. cat. 3.2); vanwege aard en omvang van het bedrijf wordt vestiging in een centrum gebied of gemengd gebied niet doelmatig geacht.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies is opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

1)) Zorgvuldig ruimtegebruik, dit houdt in dat:

  • de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing (bestaand stedelijk gebied danwel bestaand bouwperceel);

De planlocatie maakt in zijn geheel onderdeel uit van bestaand stedelijk gebied, concentratie gebied;

  • bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);

Het voornemen is getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In dit bestemmingsplan zijn onbenutte planologische mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied in een nieuw plan opgenomen, derhalve is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zie ook paragraaf 3.1.3 van deze toelichting;

  • gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel;

In het onderhavige bestemmingsplan is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen alle bebouwing dient te worden opgericht.

2) Toepassing van de lagenbenadering: het effect van de ontwikkeling op de verschillende lagen (ondergrond, netwerk en bovenlaag) in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd;

Het doel van de lagenbenadering is om de keuze voor ruimtelijke ontwikkelingen af te stemmen op de draagkracht van het watersysteem en de bodem, op de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie en aan te sluiten op de kwaliteiten van infrastructuur en het occupatiepatroon.

Het voornemen heeft betrekking op nadere invulling van een reeds als zodanig bestemd Bedrijventerrein. In de verschillende paragrafen van Hoofdstuk 4 in deze toelichting zijn de effecten van het voornemen op de verschillende lagen nader toegelicht.

3) Meerwaarderecreatie: een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken;

Met het voornemen wordt nadere invulling gegeven aan de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein Habraken door een lokaal bedrijf van middelgrote omvang. De planlocatie sluit aan op reeds bestaande bedrijven en is direct gelegen aan de Oersebaan ten behoeve van een goede ontsluiting. Daarnaast wordt met het voornemen bijgedragen aan realisering van het Kransackerdorp.


Conclusie relatie met voorliggend plan

Met het voornemen wordt voldaan aan het toetsingskader uit paragraaf 3.1.2 en artikel 3.42 van de Iov.


De planlocatie is gelegen in bestaand stedelijk gebied, past binnen de regionale afspraken, wordt qua aard en omvang passend geacht op het beoogde bedrijfsterrein en leidt niet tot negatieve milieukundige effecten op de omgeving.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Integrale strategie Ruimte Metropoolregio Eindhoven (ISR)

In 2016 is Brainportregio Eindhoven door het Rijk erkend als één van de drie mainports. De 21 gemeenten van de Metropoolregio Eindhoven (MRE) hebben een gezamenlijke ambitie: de Brainport Eindhoven verder ontwikkelen tot een economische topregio die internationale allure verbindt aan regionale eigenheid.

De ISR is een ambitie, inspiratie- en kansendocument voor de regio. Het is een basis van waaruit partijen op verschillende niveaus (lokaal, subregionaal en bovenregionaal) werken aan opgaven ter versterking van de kwaliteiten van onze regio. Het vormt een gemeenschappelijk vertrekpunt voor de subregionale en lokale beleidsontwikkeling. De ISR ondersteunt daarmee de onderlinge en met andere partijen te maken afspraken. De ISR heeft een functie voor communicatie- en lobbytrajecten. Zo zal het een bouwsteen namens de regio vormen voor de provinciale omgevingsvisie.

De ISR is opgesteld door de werkplaats Ruimte met partners uit het bedrijfsleven, wetenschap, onderwijs en overheden. De ISR zet in op 3 centrale thema's:

  • a. De energieke regio: de centra van steden en dorpen zijn van bewoners en bezoekers. Inrichting is gericht op beleving en verblijfskwaliteit.
  • b. De verbonden regio: Een onderscheidende regionale en (inter-)nationale bereikbaarheid. Verplaatsen in de regio is sneller, eenvoudiger en/of leuker.
  • c. De innovatieve regio: Economische activiteit en innovatie op werklocaties. Verbeteren verwevenheid campussen, kennisinstellingen en de innovatieve maakindustrie. Ruimte om te experimenteren.

De strategiekaart toont de keuzen, ambities en strategische projecten die van belang zijn op (inter)nationaal niveau, waaraan we als Brainportregio werken. De Brainportregio maakt onderdeel uit van de nationale Ruimtelijke Economische Ontwikkelingsstrategie (REOS). Deze richt zich op het versterken van het economisch kerngebied van Nederland. Tegelijkertijd dragen de op de strategiekaart vermelde elementen ook bij aan een versterking van de regio zelf, wat goed is voor het woon-, leef en ondernemingsklimaat van iedereen in de regio.

De strategie is opgebouwd uit de thema's: economisch vestigingsklimaat; woon- en leefklimaat; omgevingskwaliteit; mobiliteit; duurzaamheid en klimaat. Per thema bevat de ISR een kaart en een beschrijving van het streven en de wijze waarop dit kan worden bereikt.

Planspecifiek

Voor onderhavige planlocatie is met name het thema versterking economisch (vestigingsklimaat) relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0011.png"

De regio wil koploper zijn in het realiseren van een toonaangevend internationaal vestigingsklimaat aansluitend bij de hoogwaardige clusters en maakindustrie in de regio. De aandacht gaat uit naar het verdichten en zo mogelijk transformeren van bestaande bedrijventerreinen. Daarnaast is het van groot belang dat ingezet wordt op de kwaliteit van bedrijventerreinen (zowel bestaand als nieuw). Het gaat dan bijvoorbeeld over duurzame energie en het circulaire gedachtengoed. In de herprogrammering is ingezet op thematisering, categorisering en op het bieden van meer ruimte voor mengvormen/tijdelijk gebruik, zodat adequaat op behoeften geantwoord kan worden. Het is van belang dat het juiste bedrijf op de juiste plaats terecht komt. Bedrijven(terreinen) dienen zich goed te voegen in de omgeving en mogen niet de draagkracht van een gebied overstijgen. De regio wil ruimte blijven bieden aan zowel ‘grote spelers’, startups en aan snelgroeiende bedrijven. De bedrijventerreinen in alle regiogemeenten hebben hierbij een functie, met telkens wisselende aantrekkelijke woon- en leefomgevingsaccenten (naar type bedrijf, zwaarte en omvang).

Ten aanzien van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat is een diversiteit aan woonmilieus van belang, toegesneden op de veranderende behoefte van regionale bewoners en nieuwe (kennis)werkers, waarbij een sterke identiteit nagestreefd moet worden door gebruik te maken van erfgoed, vrijkomend vastgoed en groen & water. Het is de ambitie van de regio om een excellent en divers woonklimaat met topvoorzieningen te kunnen (blijven) bieden, waar iedereen ontspannen kan wonen en verpozen. Door aan te sluiten op de verschillende karakteristieke gebiedskwaliteiten en identiteitsdragers op alle schaalniveaus, wordt de variatie aan woon- en leefmilieus alleen maar verder vergroot.

Met het planvoornemen wordt een lokaal (middel)groot bedrijf met een lage arbeidsdichtheid verplaatst naar het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Habraken. De planlocatie is gelegen nabij de reeds bestaande bedrijven, in de directe nabijheid van de Oersebaan. Met de verplaatsing kan de voorgestane woningbouw in het kader van Kransackerdorp verder worden gerealiseerd.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan op de ambities en doelstellingen die met de Integrale Strategie Ruimte voor de Metropoolregio Eindhoven op het gebied van economisch vestigingsklimaat, woon- en leefklimaat, omgevingskwaliteit, mobiliteit, duurzaamheid en klimaat zijn gesteld. De beoogde ontwikkeling past daarmee in dit regionale beleidskader.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Veldhoven

In deze omgevingsvisie (vastgesteld op 8 februari 2022, ter vervanging van de eerdere ruimtelijke structuurvisie) geeft de gemeente aan waar ze op wil inzetten bij de ontwikkeling van Veldhoven tot 2040 en hoe ze daar op hoofdlijnen uitvoering aan wil geven. De omgevingsvisie geeft richting en kader aan toekomstige ontwikkelingen, initiatieven en beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0012.png"

Uitsnede visiekaart Omgevingsvisie met planlocatie blauw gemarkeerd

Een van de geformuleerde kernopgaven betreft het verder bouwen aan de innovatieve en bereikbare maakstad. In de stedelijke structuur van Veldhoven, maar ook op delen van De Run en het nieuwe duurzame bedrijventerrein Habraken wordt gestreefd naar het geven van ruimte aan een veelheid aan lokaal, regionaal en internationaal opererende bedrijven.

Uitbreiding van Habraken is gedeeltelijk gericht op (middel)grote bedrijven met een lage arbeidsdichtheid. Dit deel is met name bedoeld voor (her)plaatsing van bestaande lokale bedrijven en biedt schuifruimte voor bedrijven die elders niet meer aansluiten aan het profiel van die locatie. Een gedeelte van Habraken ontwikkelt zich met het accent op circulaire bedrijvigheid. Daarbij wordt ingezet op bedrijven die in de meest brede zin aandacht schenken aan toekomstbestendigheid en duurzaamheid. Er wordt gestreefd naar de integratie van een circulair ambachtscentrum. Een royale landschappelijke inpassing is een essentieel onderdeel van de toekomstbestendigheid van Habraken. Aandachtspunt voor Habraken is verbetering van de OV-bereikbaarheid.

Op de bedrijventerreinen liggen grote opgaven en kansen ten aanzien van duurzaamheid en klimaatadaptatie, zowel in het vastgoed als de openbare ruimte. Vernieuwing en uitbreiding van vastgoed biedt een natuurlijk moment om zowel gebouwen als terreinen te verduurzamen. Daken bieden ruimte voor opwek van duurzame energie terwijl bij vernieuwing van vastgoed het energieverbruik teruggedrongen kan worden. Door terreinverharding en openbare ruimte te vergroenen ontstaat er meer ruimte voor waterberging, verkoeling en een meer aantrekkelijke werkomgeving, waarmee hittestress wordt tegengegaan.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het voornemen heeft betrekking op verplaatsing van een lokaal (middel)groot bedrijf met een lage arbeidsdichtheid ten behoeve van woningbouwontwikkeling, dat uitstekend inpasbaar is op bedrijventerrein Habraken.

3.4.2 Stadsvisie Veldhoven 2015-2030

In 2005 werd, na intensief overleg met bewoners, bedrijven en instellingen uit de Veldhovense samenleving, de Stadsvisie 2005 - 2030 'Het beste van Veldhoven, the best of both worlds' uitgebracht. Een document waarin, op basis van de bestaande situatie in 2005 en verwachte ontwikkelingen, de contouren werden vastgelegd voor het beleid richting de toekomst. De stadsvisie was vooral een wensbeeld: wat willen we met z'n allen voor de toekomst van Veldhoven?

De Stadsvisie Veldhoven is in 2015 geactualiseerd. In samenspraak met diverse stakeholders zijn de sterke en zwakke kanten van Veldhoven in beeld gebracht en is de huidige situatie (anno 2015) beschreven. Een terugkerend kenmerk is dat de kracht van Veldhoven ligt in de combinatie van twee werelden: dorpse gevoelens in een verstedelijkte omgeving. Dit komt ook terug in de ligging van de gemeente, tussen de stad Eindhoven aan de ene zijde en de rust en landelijke ruimte van de Kempen aan de andere zijde.

De visie voor Veldhoven is erop gericht om deze kwaliteit (het 'beste van twee werelden', een combinatie van dorpse sfeer en stedelijke voorzieningen) vast te houden. De Stadsvisie 2015 - 2030 kan worden gezien als een startdocument waarin de richting van het gemeentelijk beleid is aangegeven. Hierbinnen worden onder andere de thema's 'wijken, wonen, leefbaarheid', 'sociaal domein', 'educatie, cultuur, sport en recreatie' en 'economie, middenstand en werkgelegenheid' onderscheiden.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De Stadsvisie Veldhoven 2015 - 2030 geeft een wensbeeld voor de toekomstige ontwikkeling van Veldhoven en bevat geen concreet beleid dat direct kan worden vertaald in het bestemmingsplan.

3.4.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

De gemeenteraad van Veldhoven heeft op 29 oktober 2019 het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het verkeersbeleid, dat in 2007 werd vastgesteld (VerkeersCirculatiePlan), gaf nadrukkelijk aandacht aan de verkeersstructuur, waarvan veel is uitgevoerd. Het GVVP is breder georiënteerd. Er is naast aandacht voor de auto ook aandacht voor alternatieven. De ambities op dat vlak zijn hoog. Het GVVP heeft in de basis een looptijd tot en met 2030.

Door de vele ontwikkelingen in Veldhoven neemt het aantal bewoners en werknemers de komende periode flink toe. De keerzijde van deze ontwikkelingen is dat ook de druk op de mobiliteit toeneemt. De ontwikkeling van Zilverackers, de verdere ontwikkeling van De Run en de aansluiting op de A67, inclusief de N69, en de Zilverbaan zorgen eveneens voor veranderende en extra verkeersbewegingen. Daarbij moet structureel aandacht worden besteed aan de verkeersveiligheid en leefbaarheid. In het GVVP worden hiervoor aan de hand van tien modules ambities beschreven. Bij het GVVP zijn kaarten opgenomen met het gewenste fietsnetwerk, (H)OV netwerk en de wegcategorisering. Door de voltooiing van de Zilverbaan en de realisatie van de aansluiting A67 en upgrading van de route Locht - Kempenbaan, wordt de ontsluiting en bereikbaarheid van Zilverackers gefaciliteerd.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Met het planvoornemen verandert de ontsluiting en de capaciteit van de wegen niet. De capaciteit van de Oersebaan en het omliggende wegennet is ruimschoots toereikend om de toename aan verkeersbewegingen van het voornemen te kunnen afwikkelen.

3.4.4 Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit'

In het voorliggende bestemmingsplan wordt het gebruik van de gronden en de toegestane bebouwing binnen het plangebied geregeld. Hiernaast voert de gemeente welstandstoezicht op bouwplannen, op basis waarvan aspecten als architectonische verschijning en materiaalgebruik worden getoetst. Het gemeentelijk beleid is opgenomen in het 'Ambitiedocument Samen voor ruimtelijke kwaliteit' zoals op 14 mei 2019 is vastgesteld.

Het ambitiedocument bevat 4 kernwaarden en 5 architectuurprincipes. Voor de onderhavige locatie is de kernwaarde 'sterk stedelijke structuur' van toepassing. De sterk, stedelijke structuur wordt als volgt gekenmerkt: Veldhoven kent een herkenbare stedelijke structuur met het hoofdwinkelgebied, belangrijke in- en uitvalswegen en bedrijventerreinen; de gemeente streeft naar opwaardering en doorontwikkeling van de stedelijke structuur op plekken waar mee stedelijkheid uitgestraald mag worden; daarnaast is het van belang dat de groene vingers als structuurdrager herkenbaar blijven en dat hierlangs de herkenbaarheid en identiteit van Veldhoven wordt vergroot.

Aangezien de gemeente een aantrekkelijke vestigingsplaats wil zijn voor bedrijven is aandacht voor beeldkwaliteit ook van belang voor de structuurbepalende bedrijventerreinen De Run en Habraken. Zij dragen namelijk in belangrijke mate bij aan het imago als onderdeel van een (economische) topregio. het is voorts van belang dat bouwplannen met respect voor en daar waar mogelijk in samenspel met de hoofdgroenstructuur tot stand komen en dat er gestreefd wordt naar een goede balans tussen 'rood' en 'groen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0013.png"

Uitsnede kernwaardenkaart met planlocatie rood omkaderd

Daarnaast gelden 5 architectuurprincipes als welstandscriteria. Het betreft de volgende 'basiselementen van het bouwen':

  • a. Relatie tussen bouwwerk en omgeving;
  • b. Samenhand vormgeving, functie en constructie;
  • c. Evenwicht tussen helderheid en complexiteit;
  • d. Schaal en maatverhoudingen;
  • e. Materiaal, textuur, kleur en licht.

Ook stimuleert de gemeente initiatiefnemers in een vroegtijdig stadium duurzaamheidsmaatregelen integraal onderdeel te laten uitmaken van het ontwerp.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Voor het plangebied is de kernwaarde 'sterk stedelijke structuur' van toepassing. In deze gebieden wordt een hoge(re) beeldkwaliteit nagestreefd. Om er voor te zorgen dat dit doel gehaald wordt, worden bouwplannen getoetst aan het beeldkwaliteitsplan dat in de volgende paragraaf 3.4.5 nader is toegelicht.

Voor het planvoornemen zijn specifieke beeldkwaliteitseisen geformuleerd, waarbij wordt uitgegaan van een zorgvuldig en representatief vormgegeven bebouwing, omgeven door een brede groene inpassing. In het architectonische ontwerp van de bebouwing dient rekening te worden gehouden met de onderscheiden architectuurprincipes. Het planvoornemen is hiermee passend binnen de ambities voor ruimtelijke kwaliteit.

3.4.5 Beeldkwaliteitsplan bedrijventerrein Habraken

Voor bedrijventerrein Habraken is op 20 december 2011 een specifiek beeldkwaliteitsplan vastgesteld en biedt meer helderheid en duidelijkheid voor zowel de initiatiefnemers (ontwerpen uitvoeringskader) als de gemeente (beleids- en toetsingskader). Het beeldkwaliteitsplan heeft een bindende werking voor de betrokken partijen, levert de toetsingscriteria voor het bedrijventerrein en is daarmee het toetsingskader bij de beoordeling van bouwplannen. Het biedt een leidraad voor de realisering van de geprojecteerde bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte. Het beeldkwaliteitsplan heeft eveneens de functie van kwaliteitswaarborg in de beheerfase.

De toetsingscriteria zijn helder geformuleerd zodat de kwaliteitsambitie van de gemeente wordt gewaarborgd. Tegelijk laat het beeldkwaliteitsplan voldoende ruimte aan wensen van opdrachtgevers en initiatiefnemers en aan de creativiteit van architecten om individuele vertalingen vorm te geven. Het doel is daarom een kader te scheppen waarmee het beoogde eindresultaat kan worden bereikt dat vastgelegd is in het bestemmingsplan.

Groenvoorzieningen dienen een ondersteuning voor de gebouwen te zijn en de ruimtelijke structuur van het bedrijventerrein te versterken. Naast een bijdrage aan de biodiversiteit verhoogt het groen de kwaliteit van de werkomgeving. Dit dient dan ook uit oogpunt van beeldkwaliteit te worden gedaan. Als bijkomende kwaliteit stimuleert het de kwaliteit van de werkomgeving en ondersteunt dit het duurzaam ondernemen.

Vanuit de beoogde, duurzame kwaliteit van het bedrijventerrein worden beeldkwaliteitseisen aan de gebouwen en de buitenruimte gesteld. Het doel is om een herkenbaar en aantrekkelijk productiemilieu te verkrijgen, zowel in het openbare als het private domein. De bouwstenen voor de gewenste beeldkwaliteit op het bedrijventerrein zijn als volgt samen te vatten:

  • rustige en ingetogen vormgeving van de bebouwing met een moderne uitstraling;
  • speciale aandacht voor de beeldkwaliteit op zichtlocaties middels een afwijkende vormgeving; materialisering en kleurstelling;
  • minimaliseren van de zichtbaarheid van onaantrekkelijke elementen zoals open opslag en laad- en losplaatsen;
  • samenhang en eenvoud in de vormgeving en inrichting van het openbaar gebied;
  • vormgeving en inrichting van de buitenruimte in aansluiting op het openbaar gebied.

Bovenstaande randvoorwaarden vormen de basis voor de beeldkwaliteitseisen, die nader zijn uitgewerkt. Deze nadere uitwerking is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

 

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het plangebied ligt voor een deel in de zichtlocatie vanaf de Oersebaan. Bedrijfsgebouwen in die zichtzone moeten een representatieve uitstraling hebben. Van meet af aan dient aandacht te worden besteed aan de ruimtelijke uitstraling en beeldkwaliteit. Daarmee wordt de profilering van het bedrijventerrein ondersteund en beschikt de gemeente ook op termijn over een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven. Daarom zijn in overleg met de initiatiefnemer voor onderhavige planlocatie tevens locatie specifieke kwaliteitseisen opgesteld.

Het onderhavige initiatief en bouwplan houdt rekening met de gestelde beeldkwaliteitseisen, zie ook paragraaf 2.3 van deze toelichting. Het hoofdgebouw, waar de showroom in wordt gerealiseerd krijgt een representatieve, speelse maar ingetogen uitstraling met lichtgekleurde staalplaat. Voor het tweede gebouw, waarin de werkplaats wordt gerealiseerd, is gekozen voor een soberdere doelmatige uitstraling, passend bij de functie van het gebouw.

3.4.6 Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen

De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan er vanuit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De beleidsregels Bereikbaarheid en bluswatervoorziening worden als afzonderlijk toetsingskader gehanteerd om nieuwe ontwikkelingen te beoordelen en behoeven geen doorwerking in de planregels van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 4 Milieuhygienische en planologische verantwoording

In de toelichting op het bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Ook komen alle relevante overige ('niet-milieutechnische') planologische aspecten aan bod.

4.1 Bodem

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

In het kader van de voorgenomen herontwikkeling van bedrijventerrein Habraken heeft de gemeente een verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren, waarin ook onderhavig plangebied is onderzocht. De rapportage van het verkennend bodemonderzoek (nr. 215470, dd. 28 januari 2022) is als Bijlage 3 aan de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.

Uit het onderzoek blijkt voor het plangebied dat onderdeel uitmaakt van het onderzochte oostelijk deelgebied, dat:

  • in de zwak kolengruis en sporen baksteenhoudende bovengrond zeer plaatselijk (boring O24) voor PAK een gehalte is aangetoond boven de streefwaarde. Het licht verhoogde gehalte staat waarschijnlijk in relatie met de aanwezigheid van kolenresten. Het aangetoonde gehalte is dermate laag dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. In de overige, zintuiglijke schone grond zijn geen gehalten aangetoond die verhoogd zijn ten opzichte van de toetsingsnormen.
  • voor asbest geen verhoogde gehalten zijn aangetoond. Aangezien zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest is aangetoond, kan geconcludeerd worden dat de grond niet verontreinigd is met asbest.
  • op basis van een indicatieve toetsing de aangetoonde PFAS gehalten geen belemmering opleveren voor hergebruik van de grond.
  • in het grondwater binnen het gehele terrein de concentraties van enkele metalen licht tot matig verhoogd zijn aangetoond. Met name nikkel is plaatselijk aanwezig in concentraties die verhoogd zijn ten opzichte van de interventiewaarde. Dergelijke gehalten worden vaker aangetoond in de omgeving en duiden niet op een verontreinigingsbron binnen de locatie.

De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen geen belemmering voor geplande herontwikkeling.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorgenomen gebruik, de bestemmingsplanwijziging, de toekomstige aanvragen omgevingsvergunningen voor de bouw en ook niet voor eventuele grondtransacties.

Gezien bovenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor het voornemen.

4.2 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Wegverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidszone, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt.

De planlocatie is weliswaar gelegen binnen de geluidszone van de Oersebaan, maar het planvoornemen leidt niet tot toevoeging van geluidsgevoelige functies.

Nader onderzoek naar wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.

Industrielawaai

Het terrein van Vliegbasis Eindhoven betreft een gezoneerd industrieterrein op grond van de Wgh. De bijbehorende geluidzone, gelegen tussen de grens van het luchthaven terrein en de 50 dB(A)-contour, ligt buiten onderhavig plangebied en vormt derhalve dus geen belemmering.

Spoorweglawaai

Het plangebied ligt op ruim 5 kilometer van de spoorlijn tussen Eindhoven en Boxtel. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 0,8 km van Vliegbasis Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor Vliegbasis Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt net buiten deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De aspecten industrie-, spoorweg- en luchtvaartlawaai vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Gesteld kan worden dat een goed akoestisch woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

4.3 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Daarin zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van desbetreffende stoffen in de buitenlucht
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)

De uitwerking van het begrip 'niet in betekende mate' staat in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat of wel 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeerverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat of wel 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte'.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gericht op mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). In het besluit is geregeld dat wanneer een gevoelige bestemming binnen een onderzoekszone van een rijks- of provinciale weg wordt gevestigd of uitgebreid, een luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. Gevoelige bestemmingen zijn functies waarbinnen kinderen, ouderen en zieken verblijven, zoals scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Een woning of ziekenhuis is geen gevoelige bestemming conform het besluit. De onderzoekszone van een rijksweg betreft 300 meter aan beide zijden van de weg, gemeten vanaf de rand van de weg. Voor een provinciale weg geldt hetzelfde, maar dan een zone van 50 meter.

Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg.

Beoordeling plan

Bij de vaststelling van het 'moederplan', bestemmingsplan 'Habraken' uit 2006 is het aspect luchtkwaliteit reeds beoordeeld, ook voor de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. In dit door een gespecialiseerd bureau uitgevoerd afzonderlijk onderzoek is geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit niet tot beperkingen leidt voor de opgenomen bestemmingen. Dit bestemmingsplan voorziet niet in extra, nieuwe ontwikkelingen waarvoor aan het aspect luchtkwaliteit getoetst dient te worden.

Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige bestemming conform het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit) mogelijk gemaakt.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tussen kwetsbare of gevoelige objecten, zoals een woning, en bepaalde functies en bedrijven voldoende afstand te worden gehouden. Deze afstand is enerzijds nodig om het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object niet aan te tasten, anderzijds is deze afstand nodig om het bedrijf of de functie niet te beperken in de betreffende (bedrijfs)activiteiten. Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. In de VNG-publicatie is voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar een richtafstand gegeven, waarbij de grootste richtafstand leidend is.

De VNG maakt onderscheid tussen de omgevingstypen 'Rustige woonwijk / rustig buitengebied' en 'Gemengd gebied'. Bij het eerste type is duidelijk sprake van functiescheiding. Bij het tweede is sprake van functiemenging en komen direct naast woningen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. Volgens de VNG-publicatie behoren gebieden, die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de hogere milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In de VNG-publicatie is aangegeven dat wanneer er sprake is van een 'gemengd gebied', de richtafstand met één afstandsstap mag worden verminderd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijke richtafstand van 30 meter wordt verminderd naar 10 meter en een oorspronkelijke richtafstand van 10 meter wordt verminderd naar 0 meter.

Beoordeling plan

In en de directe omgeving van het plangebied is sprake van een omgevingstype 'gemengd gebied', vanwege de diversiteit aan functies en ligging aan de hoofdinfrastructuur. Ten oosten en zuidoosten van het plangebied liggen op grotere afstand woningen in een omgevingstype rustige woonwijk.

Het planvoornemen voorziet in de realisering van 4,1 ha bedrijventerrein ten behoeve van de verplaatsing van het groothandels- en verhuursbedrijf. Het te verplaatsen bedrijf valt conform de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering onder 'Groothandel in machines en apparaten: machines voor de bouwnijverheid' en 'Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen'. In navolgende tabellen zijn de milieucategorie en bijbehorende richtafstand opgenomen

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0015.png"

De grootste richtafstand van 50 meter geldt vanwege het aspect geluid. Ten zuiden van het plangebied ligt een woning aan de Heikantsebaan 15. Ten noorden van het plangebied ligt een woning van de Vooraard 18. Deze woningen liggen in een omgevingstype gemengd gebied op circa 100 meter van het plangebied. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstanden behorende bij een omgevingstype gemengd gebied.

Op grotere afstand van het plangebied liggen ten oosten woningen op circa 250 meter van het plangebied en ten zuidoosten op circa 150 meter van het plangebied. Deze woningen liggen in een omgevingstype rustige woonwijk. Aan de richtafstanden behorende bij een omgevingstype rustige woonwijk wordt voldaan.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen overige bedrijven/voorzieningen aanwezig, die door het voornemen belemmerd zouden kunnen worden.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Vanuit het oogpunt van het aspect bedrijven en milieuzonering kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd ter plaatse van het plangebied. Omgekeerd vormt het plan geen belemmering voor de bedrijfsvoering- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen niet-woonfuncties en bedrijven. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen beperking voor dit plan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

De Beleidsvisie Externe veiligheid van de gemeente Veldhoven geeft een overzicht van de externe veiligheidssituatie binnen de gemeente en geeft aan welke plannen de gemeente heeft om de veiligheid te borgen en zonodig verder te verbeteren. Externe veiligheid (EV) gaat over risico's die burgers lopen vanwege het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Naast ongevallen met gevaarlijke stoffen vallen ook de risico's die samenhangen met het gebruik van luchthavens onder het begrip externe veiligheid.

De gemeente Veldhoven ligt voor een deel binnen het invloedsgebied van één of meerdere risicovolle activiteiten. Dit zorgt ervoor dat het thema externe veiligheid bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vrijwel altijd aan de orde is en daarbij verantwoord moet worden. Met deze visie geeft Veldhoven concreet richting en invulling aan een verantwoord veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling.

4.5.2 Beoordeling plan

Binnen en in de omgeving van het plangebied liggen verschillende risicobronnen, zoals weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0016.png"

Afbeelding overzicht risicobronnen rondom plangebied

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de aardgasbuisleiding Z-506-01 en Z-506-04(1) en ligt net buiten de Bevi-inrichting Piet Gas (2). Ook ligt het plangebied net buiten de munitiezonering van Defensie (3).

Buisleidingen

Volgens het Bevb dient het groepsrisico te worden verantwoord indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen het invloedsgebied van de buisleiding.

Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van de volgende (hogedruk) aardgasleidingen in beheer bij de Gasunie:

- Z-506-01;

- Z-506-04;

Voor beide buisleidingen geldt geen plaatsgebonden risico contour (10-6/jaar). Er blijft echter een belemmeringenstrook gelden van 4 meter. Het plangebied ligt op 41 meter van de aardgasbuisleidingen (Z-506-01 en Z-506-04), parallel aan de Oersebaan. Volgens het Bevb dient het groepsrisico te worden berekend en verantwoord indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen het invloedsgebied van de buisleiding

Voor de berekeningen zijn de leidinggegevens aangeleverd door de Gasunie. Volgens de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) dient het groepsrisico voor de buisleiding te worden berekend met het rekenprogramma "Carola".

Op 20 januari 2021 is de berekening voor alle relevante buisleidingen uitgevoerd. In de bijlagen zijn de volledige berekeningen opgenomen. Ten tijden van de berekeningen was de populatie dat toegevoegd zou worden nog niet vastgelegd. Daarom zijn de berekeningen uitgevoerd met een grote populatie personen voor nog te ontwikkelen gebieden op Habraken, waaronder dit beoogde perceel. 100 personen voor de huidige situatie (deels al bestemd) per hectare, 300 personen per hectare en 500 personen per hectare voor eventuele toekomstige ontwikkelingen. De aanwezigheid van deze personen is gesteld op 100% voor de dagperiode en 100% voor de nachtperiode.

Groepsrisico

In de Bijlage 4 is de volledige berekening van het groepsrisico toegevoegd. Concreet komt dit neer op onderstaande hoogtes van het groepsrisico:

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0017.png"

Met het realiseren van de nieuwe bedrijfsgebouwen op de planlocatie zal er een BVO van 11246 m2 worden gerealiseerd. Conform de handleiding Verantwoording groepsrisico dient er per 100 m2 een persoon gerekend te worden. Dit komt neer op een populatietoevoeging van 113 personen in het plangebied. Het plangebied bedraagt ongeveer 4 hectare, waarbij er door deze ontwikkeling 29 personen per hectare wordt toegevoegd. Gezien deze populatietoevoeging past deze ontwikkeling in het scenario waarbij 100 mensen worden toegevoegd de maatgevende berekening. Het groepsrisico is niet hoger dan 0,0008* de oriënterende waarde voor aardgasleiding Z-506-01 en 0,011*oriënterende waarde voor aardgasleiding Z-506-04.

Aangezien het plangebied deels in de 100% letaliteitszone is gelegen dient er een volledige verantwoording van het groepsrisico te worden gegeven conform artikel 12 van het Bevb.

Risicovolle inrichtingen

Aan de Habraken 1212 is Pe.Jo. De Graauw v.o.f., oftewel Piet Gas, gelegen. Deze inrichting is een groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen. Vanwege het in het gebruik hebben van een ondergrondse propaan/butaantank groter dan 13 m3 (31m3) en een PGS 15 gasflessen opslag groter dan 10 ton (12,5 ton) valt deze inrichting onder de werkingssfeer van de Bevi.

De inrichting kent een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van 50 meter die gedeeltelijke buiten de inrichtingsgrens gelegen is. Binnen deze PR 10-6-contour zijn geen kwetsbare objecten gerealiseerd. Daarnaast kent deze inrichting een invloedsgebied van 282 meter. Het plangebied ligt buiten dit invloedsgebied.

Aangezien de afstand van 307 meter tot aan het plangebied en de ligging buiten het invloedsgebied levert deze inrichting geen belemmeringen op voor onderliggend plan.

Op 770 meter van het plangebied ligt een munitiedepot van Defensie. Het beleid voor de externe veiligheid rond militaire munitieopslagplaatsen was vastgelegd in de nota Van Houwelingen van 12 april 1988. Deze nota is vervangen door het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro), waarin alle militaire munitiecomplexen en de daarbij behorende veiligheidszones zijn vastgelegd. Na het vaststellen van het Barro is de nota Van Houwelingen vervallen. In het Barro wordt gewerkt met A-, B- en C-zones. Voor de verschillende zones gelden de volgende ruimtelijke beperkingen:

  • de A-zone ligt direct om het complex. De volgende objecten zijn niet toegestaan binnen de A-zone: nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Bevi, de aanleg van autowegen, autosnelwegen, spoorwegen of druk bevaren waterwegen, parkeerterreinen of nieuwe recreatieve voorzieningen. Verder zijn agrarische bestemmingen uitsluitend toegestaan als die kunnen worden gebruikt zonder een meer dan incidentele aanwezigheid van enkele personen;
  • in de B-zone zijn de volgende objecten niet toegestaan: nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Bevi;
  • in de C-zone zijn de volgende objecten niet toegestaan: bouwwerken met vlies- of gordijngevelconstructies of met grote glasoppervlakten en waarbinnen zich doorgaans een groot aantal personen bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0018.png"

Het plangebied is net buiten deze zones gelegen, zie bovenstaande afbeelding. Hierdoor kent dit externe veiligheidsrisico geen nadelige gevolgen voor onderliggend plan.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen vindt in de gemeente Veldhoven plaats over de A2 en de A67. Deze wegen zijn gelegen op ruime afstand van het plangebied. Dit betreft een zodanige afstand dat beïnvloeding normaliter niet plaats zal vinden.

In de omgeving van het plangebied liggen geen overige wegen die deel uitmaken van het Basisnet weg. De dichtstbijzijnde basisnetroute ligt op ruim 2 km afstand van het plangebied. Het aspect transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, heeft dan ook geen invloed op de ontwikkeling van het plan.

In de wijde omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen, spoorwegen of waterwegen gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze aspecten hebben geen invloed op onderhavig plan.

Luchtvaartterrein Eindhoven

Bij een ontwikkeling nabij een vliegveld speelt externe veiligheid een belangrijke rol. Er bestaat immers een kans op een calamiteit met een vliegtuig waarbij slachtoffers kunnen vallen in de omgeving van het vliegveld. In de geldende regelgeving voor luchtvaartterreinen is niets vastgelegd met betrekking tot externe veiligheid. In het Luchthavenbesluit Eindhoven (26 september 2014) zijn ook geen regels of normen voor externe veiligheid opgenomen. Op dit moment is daarom interimbeleid van toepassing.

Dit planologische interimbeleid heeft als doel dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet verenigbaar zijn met het streven naar een vanuit oogpunt van veiligheid duurzame ruimtelijke inpassing van de luchthaven in zijn (gebouwde) omgeving, worden voorkomen. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico zal de normstelling voor militaire luchthavens naar verwachting in grote lijnen overeenkomen met de normstelling voor de regionale burgerluchthavens. Dit betekent dat binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour een bouwverbod gaat gelden voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een 'nee, tenzij' beleid.

De PR 10-6 contour ligt niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan en levert dus geen beperkingen op.

Het plangebied is ook gelegen buiten het invloedsgebied waar het Groepsrisico vanwege het vliegveld relatief hoog is.

4.5.3 Verantwoording groepsrisico

Gezien de hoogte van het groepsrisico en de ligging ten opzichte van de aardgasbuisleiding binnen dit plan wordt er een verantwoording van het groepsrisico gegeven. Hierdoor wordt er onder andere ingegaan op de hoogte van het groepsrisico, (bron) maatregelen, mogelijkheden voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid. Ook is er wettelijk advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Brabant Zuid-Oost (VRBZO).

Advies veiligheidsregio

Conform artikel 12 Bevb dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio in verband met de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. Voor de groepsrisicoberekening is gebruik gemaakt voor de standaardpopulatie van 1 persoon per 100 m2 BVO conform de handleiding Verantwoording groepsrisico. Echter hebben de op te richten bedrijfsgebouwen voornamelijk een functie voor het opslaan van nieuwe- en gebruikte bouwmachines. Hierdoor worden er in werkelijkheid ongeveer 40 personen toegevoegd in het plangebied. Gezien deze daadwerkelijke populatie en de afstand tot aan de risicobron (41 meter) kan een standaardadvies van de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant volstaan. Op 3 december 2021 is er advies ontvangen. Het advies van de Veiligheidsregio luidt als volgt:

  • Communiceer actief met de omwonenden in het plangebied over de risico's van de gevaarlijke stoffen. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van de risicobron af. Dit bevordert de zelfredzaamheid van omwonenden. Dit advies geldt ook voor bedrijfshulpverleningsorganisaties.
  • Pas de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van VRBZO toe. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kunt u ervan uitgaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt.

Hoogte groepsrisico en de dichtheid van personen

In dit plangebied wordt een BVO van 11246 m2 gerealiseerd. Dit betekent volgens de Handleiding verantwoording groepsrisico dat er gedurende de dag 1*113 personen en in de avond- en nachtperiode er 0*113 personen aanwezig zijn. De hoogte van het groepsrisico is terug te lezen in het hoofdstuk verantwoording groepsrisico.

Bronmaatregelen

Binnen de bedrijfsvoering worden bij Piet gas en de Gasunie (eigenaar van zowel de aardgasbuisleiding Z-506-01 en Z-506-04) de Best Beschikbare Technieken (BBT) toegepast.

Mogelijkheden voor een lager groepsrisico

Het vergroten van de afstand tot de risicobron om zo te komen tot een lager groepsrisico is niet mogelijk. Daarnaast is er binnen de gemeente Veldhoven weinig grond beschikbaar om bedrijven te realiseren. Het groepsrisico is op deze locatie (inclusief de ontwikkeling) ver gelegen onder de 10 % van de oriënterende waarde. De hoogte van het groepsrisico is hier dus al relatief gezien laag.

De mogelijkheden voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid

Het plangebied ligt in het westelijke deel van de gemeente en is goed bereikbaar voor hulpdiensten. Verkeerskundig gezien is er sprake van een goede ontsluiting voor hulpdiensten. Het plangebied is via de noordzijde via de Voorraad/Park Forum bereikbaar. Aan de zuidzijde zijn meerdere ontsluitingen naar de Heikantsebaan. Via de westzijde en de oostzijde kent het plangebied ontsluitingen naar de Oersebaan.

Verder dient het plan te voldoen aan de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen.

De zelfredzaamheid

Binnen het plan zijn er geen mogelijkheden gecreëerd voor het vestigen van groepen verminderd zelfredzame personen. Ook worden er geen nieuwe kwetsbare objecten voor groepen verminderd zelfredzame personen gerealiseerd. Er wordt binnen dit plan een bedrijfshal gerealiseerd, deze zijn doorgaans niet bestemd voor verminderd zelfredzame personen. Om de zelfredzaamheid bij de huidige populatie en de toekomstige populatie nog te vergroten, kunnen verschillende maatregelen genomen worden:

  • het actief informeren van de werknemers over de aanwezige risico's en handelingsperspectieven. Hiermee wordt invulling gegeven aan het risicobewustzijn van de aanwezige personen. De informatie zorgt er daarnaast voor dat de gebruikers op het moment dat een incident plaats vindt direct weten hoe ze moeten handelen. Dit heeft een positieve invloed op de mate van zelfredzaamheid. De VRBZO heeft hiervoor het document "handvatten risicocommunicatie" opgesteld. Deze kan als leidraad gebruikt worden.
  • Voor hulpverleningsdiensten is het van belang dat aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Dit kan met behulp van het zogenaamde waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Het WASnetwerk is dekkend voor het plangebied. Het gebruik van WAS, aangevuld met het gebruik van NLAlert, kan er aan bijdragen dat het aantal slachtoffers wordt beperkt.
4.5.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen voor het dit bestemmingsplan, mits de veiligheidsafstanden tot aan de aardgasbuisleidingen worden geborgd en advies van de VRBZO wordt opgevolgd.

4.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot de veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld zijn. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van de geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij beslissingen in het kader van de Wet milieubeheer. Nieuwe knelpunten moeten worden voorkomen.

In de Wet geurhinder en veehouderij zijn grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderijbedrijf op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning) mag veroorzaken. Tevens gelden volgens de wet minimale afstanden tot woningen van derden. De grenswaarden worden weergegeven in odour units per vierkante meter lucht (ouE/m3). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de ligging van een geurgevoelig object binnen of buiten de concentratiegebieden en binnen of buiten de bebouwde kom. Het is hierbij niet van belang of een veehouderijbedrijf zelf binnen of buiten de bebouwde kom ligt.

De gemeente Veldhoven heeft de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Veldhoven' vastgesteld. Deze verordening is op 20 mei 2008 in werking getreden. De gemeente Veldhoven heeft in de bijbehorende 'Gebiedsvisie t.b.v. de verordening geurhinder en veehouderij' voor de bebouwde kom een streefwaarde voor de achtergrondbelasting opgenomen van 10 ouE/m3 . Dit leefklimaat kan als redelijk goed worden bestempeld. De gemeentelijke geurverordening stelt geen afwijkende geurnorm voor de voorgrondbelasting. Derhalve geldt ter plaatse een geurnorm van 3 ouE/m3 voor de voorgrondbelasting.

Toetsing bestemmingsplan

Voorgrondbelasting

Binnen een straal van 1 km van het plangebied zijn geen veehouderij bedrijven gelegen, die nog bedrijfsmatig in werking zijn. Gelet hierop kan gesteld worden dat een nadere berekening van de voorgrondbelasting dan ook niet benodigd is.

Achtergrondbelasting

Het aantal veehouderijbedrijven in de wijde omgeving van het plangebied is dermate laag, dat gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel achtergrondsniveau voor geur en daarmee een goed woon- en leefklimaat in dit kader. Gesteld kan worden dat een berekening van de achtergrondbelasting dan ook niet benodigd is.

Belemmeringen ontwikkelingsmogelijkheden

Door de beoogde herontwikkeling worden ook geen veehouderijbedrijven in de ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect geur geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig kader

De omgang met het archeologisch erfgoed is geregeld in de Erfgoedwet (2016). Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische resten, indien een bestemmingsplan dat voorschrijft. De gemeente heeft vanuit haar archeologiebeleid voorwaarden opgesteld ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed. Deze zijn in het bestemmingsplan weergegeven als een dubbelbestemming Waarde-Archeologie met daaraan gekoppelde ondergrenzen onderzoeksplicht.

Toetsing bestemmingsplan
De gemeente Veldhoven beschikt over een Archeologische beleidsadvieskaart van datum 10 maart 2014. Het plangebied van dit bestemmingsplan is op deze beleidsadvieskaart aangeduid als categorie 4: gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde (rood gemarkeerd op onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0019.png"

Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart, plangebied geel gemarkeerd 

Bij initiatieven met een bodemverstoring over een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm beneden maaiveld is voor deze gronden archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk. Vastgesteld is dat de omvang van de bodemverstorende activiteiten ten behoeve van de herontwikkeling de ondergrenzen onderzoeksplicht zullen overschrijden, waardoor archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Resultaten onderzoek

In opdracht van de gemeente Veldhoven heeft ADC ArcheoProjecten in de zomer van 2020 ten behoeve van de verdere ontwikkeling van bedrijventerrein Habraken een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd. Het plangebied maakt onderdeel uit van het onderzoeksgebied. Het rapport (nr 5586, oktober 2021) is als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd. De resultaten uit het archeologische onderzoek kunnen als volgt worden samengevat:

Er is sprake van een verstoord bodemprofiel over nagenoeg het hele plangebied. De ondergrond is grondig verstoord door onder andere landbouwgerelateerde verstoringen, sloopwerken en door het explosieven-onderzoek (ca 15 jaar geleden). De gaafheid van de aanwezige sporen is over het algemeen laag. Vondstmateriaal is zo goed als afwezig. De gaafheid/conservering van sporen en vondsten wordt laag gewaardeerd. De archeologische verwachting kan voor het plangebied bijgesteld worden naar laag en het plangebied kan derhalve worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling.

Conclusie

Conform het advies uit het archeologisch onderzoek heeft de gemeente op 27 juli 2021 in haar selectiebesluit besloten tot vrijgave van het onderzoeksgebied, waaronder het plangebied, voor de voorgestane ontwikkeling, zie onderstaande afbeelding. Dit selectiebesluit is als Bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0021.png"

Uitsnede selectiebesluit, met plangebied oranje gemarkeerd

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7.2 Cultuurhistorie

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden.

Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische landschappen en archeologische waarden van een gebied.

Op basis van de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW 2010, herziening 2016) is bepaald of en zo ja welke cultuurhistorische waarden of elementen binnen of in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van cultuurhistorie is door de gemeente Veldhoven beschreven in de Nota cultuurhistorische waarden 2012. Alle bovengrondse cultuurhistorische elementen binnen de gemeente zijn beoordeeld op context en samenhang, gaafheid, ouderdom, zeldzaamheid en waarde voor de Veldhovense geschiedenis van de plek. Op basis hiervan is de Cultuurhistorische Waardenkaart Veldhoven 2012 opgesteld. In de Nota cultuurhistorische waarden staan beleidsregels en wensen ten aanzien van de omgang met de cultuurhistorie. Tevens wordt aangegeven op welke wijze de cultuurhistorie structureel in het ruimtelijke ordenings- en vergunningsproces kan worden ingebed en hoe er om gegaan wordt met de waarden die op de cultuurhistorische beleidskaart zijn opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0022.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0023.png"

Uitsnede gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart, planlocatie blauw gemarkeerd

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De planlocatie is niet gelegen in de door de provincie aangeduid cultuurhistorisch waardevol gebied. In of in de nabijheid van het plangebied zijn ook geen overige te beschermen cultuurhistorische elementen of waarden op de provinciale waardenkaart aangeduid.

Ook op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart zijn voor de planlocatie geen cultuurhistorisch waardevolle elementen onderscheiden, zie voorgaande afbeelding.

In het plangebied zijn geen monumentale panden aanwezig. Ook in de omgeving bevinden zich geen (rijks)monumenten of andere cultuurhistorische elementen die ‘aangetast’ worden met het voorgenomen initiatief en/of een specifieke extra planologische bescherming in dit bestemmingsplan vereisen.

Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.8 Water

 

4.8.1 Waterrelevant beleid en regelgeving provincie en waterschap

Provinciaal Water en Bodem programma 2022-2027

Doel is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.

Ambitie: Brabant heeft in 2050 een klimaatbestendig en veerkrachtig water- en bodemsysteem en is bestand tegen extremen.

Rode draad: water en bodemsysteem herstellen. Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

Waterbeheerplan 2022-2027 - Water als basis voor toekomstbestendige leefomgeving

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

Het waterschap hanteert drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt;
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan;
  • Wat schoon is moet schoon blijven.

Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe het Waterschap dit gaat bereiken. Meer dan voorheen gaat het waterschap daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

De keur van het waterschap is van toepassing wanneer direct en indirect wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De Keur is ook van toepassing als het oppervlaktewater niet in eigendom en beheer is van het waterschap.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 Maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd.

4.8.2 Beleid en ambitie gemeente

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en Integraal beheer kader openbare ruimte gemeente Veldhoven

De visie en strategie van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het huidige VGRP en daarnaast is een integraal beheerkader openbare ruimte opgesteld. Het Integraal beheerkader openbare ruimte beschrijft de ambities voor het beheer van de openbare ruimte voor de gemeente Veldhoven. Deze ambities zijn vertaald naar de assets en vastgelegd op de assetsheets (beheerplannen). Het doel hiervan is om eenduidig de kaders voor het beheer van de openbare ruimte vast te leggen op basis van het huidige beleid.

Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.

Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Op het gebied van hemelwater zijn de onderstaande beleidsdoelen en ambitie beschreven:

  • Vasthouden aan de hemelwatertrits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Met de lokale voorkeursvolgorde: infiltreren waar mogelijk, bovengronds bufferen op locaties met voldoende ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren;
  • Perceeleigenaren dragen een steentje bij door op eigen terrein doelmatig voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater;
  • Actief doorzetten op bovengrondse maatregelen ten behoeve van de verwerking van hemelwater in de openbare ruimte. Bovengrondse maatregelen komen als doelmatiger alternatief dan ondergrondse maatregelen naar voren. Daarnaast zijn bovengrondse maatregelen zichtbaar voor onder andere de bewoners, wat resulteert tot meer bewustwording van de inwoners in Veldhoven;
  • Bij herontwikkelingen waar mogelijk inzetten op gescheiden riolering. Onderscheidt in afvoer van stedelijk afvalwater en voor de afvoer van hemelwater.

Hydrologisch neutraal bouwen

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.

Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw

Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwater verwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen wordt de eigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • Vuilwater en schoon hemelwater worden gescheiden aangeboden op de perceelgrens;
  • De gemeente hanteert voor de toename van het verhardoppervlak van 250 m2 tot 500 m2  een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Boven de 500 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel;
  • Voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • Leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer e.d.) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • Wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen.
  • Bij het indienen van de omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.

4.8.3 Huidige en toekomstige situatie van de planlocatie

Huidige situatie

Inleiding

De planlocatie betreft momenteel 4,8 ha onbebouwde grond, in gebruik als frequent gemaaid grasland.

Maaiveld

Het maaiveld ter plaatse is gelegen op ca 21,5 + NAP. Het terrein loopt in zuidwestelijke richting zeer licht af, van 21, 7 m in het noordoosten tot ca 21, 1 m + NAP in het zuidwesten (bron: AHN-viewer).

Oppervlaktewater

Ter plaatse zijn geen beschermde A- en B-leggerwatergangen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0024.jpg"

Uitsnede legger watergangen (Bron: Waterschap de Dommel)

Ten zuiden van de Oersebaan en ten oosten van de Heieindweg zijn wel ondergeschikte watergangen/greppels gelegen. Deze greppels maken echter geen onderdeel uit van het voornemen en blijven als zodanig gehandhaafd.

Grondwaterstanden

De grondwatertrap ter plaatse bedraagt VII en VIII. Dit betekent dat de GLG is gelegen op > 250 cm beneden maaiveld en de GHG is gelegen tussen de 160 en 250 cm -mv.

Buiten de grondwatertrap zijn er ook peilbuizen in het gebied zowel van de gemeente als via het dinoloket (https://www.dinoloket.nl/ondergrondgegevens) om een specifieker beeld van de grondwaterstand te krijgen. De gemeente heeft sinds twee jaar het grondwatermeetnet geoptimaliseerd en uitgebreid. De meetgegevens zijn nog niet over een lange reeks maar geven wel een indicatie. Ten oosten van het plangebied, op de hoek van de Vooraard met De Kelder is ook een dergelijke peilbuis geplaatst, voor situering zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0025.png"

Afbeelding situering peilbuis grondwaterstand Vooraard/De Kelder

Uit de recente meetgegevens blijkt dat de grondwaterstand medio 2020 ter plaatse van de peilbuis varieerde tussen 16,5 m en 18,5 m + NAP, bij een maaiveldhoogte van ca 22 m + NAP, zie onderstaande afbeelding.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0026.png"

Afbeelding grondwaterstand peilbuis Vooraard/De Kelder

Uit de gegevens van het DINO loket blijkt dat de grondwaterstand ter plaatse in het verleden, tussen 1980 en 2004, varieerde tussen 420 en 60 cm beneden maaiveld, dat is gelegen op 21,5 m + NAP. Dit betekent een gemeten grondwaterstand varieert van 17,7 tot 20,9 m +NAP.

Uit de eerdere bodemonderzoeken volgt dat de regionale stromingsrichting van het ondiepe (freatische) grondwater globaal noordoostelijk is. De stromingsrichting kan plaatselijk hiervan afwijken als gevolg van grondwateronttrekkingen, aanwezigheid van (gedempte) sloten, rioleringen en dergelijke in de directe omgeving.

Bodemgesteldheid

De geologische opbouw in en nabij het plangebied kan conform de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken als volgt worden weergegeven:

  • van maaiveld tot 25 m-mv bevindt zich een deklaag, bestaande uit fijne zanden afgewisseld met leem- en/of veenlagen;
  • van 25 m-mv tot 55 m-mv bevindt zich een eerste watervoerend pakket, bestaande uit grindhoudende grove zanden waar sporadisch grind- of kleilagen in voorkomen.

Blijkens de bodemkaart bestaat de bodem ter plaatse uit vorstvaag (Zb23) - en gooreerdgronden (pZn23), opgebouwd uit lemig fijn zand.

Dit wordt bevestigd door het bodemprofiel van de peilbuis nabij de Vooraard, zie voorgaande paragraaf. De bovenlaag betreft uiterst fijn, zwak humeus zand. Daarna volgt een onderlaag van zeer fijn zand. Op 2,5 m - maaiveld bevindt zich een leemlaag van 1,3 m dikte. Daaronder bevindt zich een onderlaag van matig fijn zand.

Op basis van bovenstaande is het verstandig om in het plangebied niet uit te gaan van infiltratie van hemelwater. Wanneer zou worden gekozen voor volledige infiltratie kunnen in de toekomst problemen met wateroverlast optreden.

Riolering

Momenteel is ter plaatse geen rioolaansluiting aanwezig.

Checklist

Checklist Watersysteem  
Hoofdwatergang cq open water   Nee  
Zijwatergang   Nee  
Keurgebied binnen plangebied?   Nee  
Binnen 25-100 jaarszone?   Nee  
Binnen boringsvrije zone?   Nee  
Ecologische verbindingszone?   Nee  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   Nee  
Attentiegebied NNB   Nee  
Rioolwatertransportleiding   Nee  
Waterschap gemaal   Nee  
Verdachte/verontreinigde locaties?   Nee  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Ja  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid   Nee  

Toekomstige situatie

Met het voornemen wordt ter plaatse van onbebouwde grond een bedrijfsterrein gerealiseerd met een totale omvang van 4,8 ha.

Verhard oppervlak

Oppervlakten   Huidig m2   Toekomstig m2  
Daken   50   11.250  
Terrein verharding   0   36.750  
Onverhard terrein   47.950    
Totaal      

Gevolgen voor/ door de waterhuishouding

Het verharde oppervlak neemt toe met 47.950 m2. Om de verhardingstoename op een hydrologische neutrale manier te realiseren dienen er eveneens compenserende voorzieningen te worden gerealiseerd.

Voor het toekomstige verhard oppervlak wordt de vereiste compensatie in beginsel berekend door het toekomstige verhard oppervlak (m²) te vermenigvuldigen met een waterschijf van 60 mm (0,06 m) en met de plaatselijke gevoeligheidsfactor (1,0). Daaruit volgt de omvang van de vereiste compensatie in kubieke meters (m³).

Op de planlocatie bedraagt derhalve de benodigde waterbergingscompensatie voor het hydrologisch neutraal ontwikkelen van het voornemen 2.877 m³ (47.950 m² x 0,06 x 1,0).

In overleg met initiatiefnemer en gemeente is afgesproken dat de benodigde waterberging niet ter plaatse van het plangebied plaats zal vinden, maar dat dit collectief wordt opgelost in het gebied rondom bedrijventerrein Habraken.

De uitvoerbaarheid hiervan volgt uit het in 2001 bij het 'moederplan' van het bedrijventerrein reeds opgestelde waterhuishoudkundig plan, dat in 2007 is geupdate. In beide plannen is gekeken naar de aanleghoogte en ontwateringseisen en de aansluiting op bestaande bebouwing en wegen, zie navolgende paragraaf 4.8.4.

Voor het afvalwater zal een aansluiting op het bestaande riool dienen te worden aangelegd.

4.8.4 Waterhuishoudkundig plan Habraken 2007

Uitgangspunten

In het waterhuishoudkundig plan zijn de volgende uitgangspunten/ambities voor de toekomstige (duurzame) waterhuishouding opgenomen:

  • Voor het watersysteem wordt op hoofdlijnen aangesloten bij het natuurlijke watersysteem in het plangebied. De Rundgraaf en de Bruggenrijt zijn de twee sturende waterlopen;
  • Schoon regenwater van daken wordt opgevangen en hergebruikt (op eigen kavel) of er vindt infiltratie en tijdelijke berging plaats;
  • De buffering van schoon regenwater vindt plaats in groen/blauwe zones binnen het plangebied, vanuit deze groen/blauwe zones vindt afvoer plaats naar de bestaande waterlopen.

Afvoer naar de Rundgraaf

Het waterschap heeft aangegeven dat de afwatering van het nieuwe bedrijventerrein Habraken bij voorkeur plaats dient te vinden in zuidelijke richting naar de Rundgraaf. De ten noorden van Habraken gelegen watergang Bruggenrijt heeft in de huidige situatie ten opzichte van de Rundgraaf minder afvoercapaciteit. De Rundgraaf heeft op dit moment een afvoerfunctie voor stedelijk en landelijk gebied.

Infiltratie van hemelwater in de bodem

In het plangebied zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd  naar de bodemopbouw en doorlatendheid van de bodem. Uit de boringen blijkt dat, in het algemeen, een leemhoudend profiel met een matige tot slechte infiltratiecapaciteit aanwezig is. Slecht doorlatende leemlagen komen ondiep voor, de aanvangsdiepte van deze lagen varieert van 0,5 meter beneden maaiveld tot meer dan 1,5 meter beneden maaiveld. Uit infiltratieproeven kan worden geconcludeerd dat de doorlatendheid matig tot slecht is.

Op basis van bovenstaande is het verstandig om in het plangebied niet uit te gaan van infiltratie van hemelwater. Wanneer zou worden gekozen voor volledige infiltratie kunnen in de toekomst problemen met wateroverlast optreden. Tevens wordt voorkomen dat hemelwater (te) lang blijft staan in de retentievoorzieningen en dat hierdoor problemen optreden bij het beheer en onderhoud. Gezien de aanwezige bodemopbouw wordt in het waterhuishoudingsplan geen infiltratie in het openbare gebied en op perceelsniveau als uitgangspunt gehanteerd.

Retenderen/buffering hemelwater

Het hemelwater van verharde oppervlakken (wegen, terreinverhardingen en daken) wordt geretendeerd in de groen/blauwe zones aan de west- en zuidzijde van het plan Habraken. Deze groen/blauwe zones krijgen een gecombineerde functie voor groen en water waarbij beide functies goed op elkaar dienen te worden afgestemd. Het water wordt vervolgens via een aan te leggen watergang vertraagd afgevoerd naar de Rundgraaf. Een belangrijk uitgangspunt bij het ontwerp en de dimensionering is de randvoorwaarde dat de retentievoorzieningen niet permanent watervoerend mogen zijn. Dit in verband met de aanwezigheid van het nabijgelegen vliegveld. Wanneer in de retentievoorzieningen permanent water aanwezig is, trekt dit vogels aan. Gezien de aanwezigheid van het vliegveld is dit een ongewenste situatie.

Kansen van hergebruik van hemelwater

Gezien de kleinschaligheid van het (verkavelings)plan is de aanleg van een grijswatercircuit op openbaar terrein ten behoeve van hergebruik van hemelwater niet haalbaar. Bovendien zal alleen het schone dakwater voor hergebruik geschikt zijn. Tenslotte zijn er gezondheidsrisico's aanwezig door foutieve aansluitingen of foutief gebruik van het grijswatercircuit.

Benodigde retentie

Vervolgens is er een studie gedaan naar de mogelijkheden en inpasbaarheid van hemelwater voor het te ontwikkelen industrieterrein Habraken. In deze periode is er nog een bergingseis van 40 mm daarop is het plan getoetst maar er is ook al een doorkijk gegeven naar een berging van 60 mm (worst case).

In het plan Habraken dient de toename van het verharde oppervlak gecompenseerd te worden in retentievoorzieningen. Het verharde oppervlak, inclusief Oersebaan, bedraagt 60,1 ha. De inhoud van de retentievoorziening dient overeen te komen met 40 mm. In totaal dient binnen de plangrens een hoeveelheid van 24.025 m³ hemelwater geborgen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0027.png"

Beschikbare retentie

De beschikbare retentie binnen het plan is bepaald aan de hand van een aantal principeprofielen over de retentievoorzieningen en de verbindende watergangen. Op basis van deze profielen is de inhoud van de verschillende retentievoorzieningen en de verbindende watergangen berekend. Als beschikbare ruimte voor retentie is gerekend vanaf de bodemhoogte van de voorzieningen (20,70 m+NAP; = 0,20 m boven de GHG) tot de overlaathoogte van de stuw uit het plan (21,30 m+NAP). Retentievoorziening A is gelegen aan de westzijde van het plan. De retentievoorzieningen B en C liggen aan de zuidzijde, waarbij B ten westen van het fietspad ligt en C ten oosten van het fietspad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0028.png"

Daarnaast is ook retentie aanwezig in de verbindende watergang tussen retentievoorziening A en B en tussen B en C. Deze watergangen zijn ingepast in de groen/blauwezone en zijn evenals de retentievoorzieningen droogvallend. In het algemeen kan worden gezegd dat de diepte van de verbindende watergangen varieert van 1,0 tot 1,3 m ten opzichte van het wegpeil met een talud van 1:1. Naast de watergang is rekening gehouden met een groenstrook van 10 m en een schouwpad van 4 m. De breedte van de watergang (insteekinsteek) bedraagt circa 6 m. In de onderstaande tabel zijn de inhoud en de bovenbreedte van de watergang opgenomen bij de verschillende dwarsprofielen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0029.png"

In het hemelwaterstelsel is een berging aanwezig van circa 5.500 m³. In totaal wordt in de verbindende watergang, de retentievoorzieningen en in het hemelwaterstelsel een bergingscapaciteit gerealiseerd van circa 27.575 m³. Geconcludeerd kan worden dat er voldoende bergingscapaciteit voor hemelwater binnen het plan aanwezig is om buien met een herhalingstijd van 1 keer per 10 jaar (T=10) binnen het plan te kunnen bergen.

Indien sprake is van nieuw verhard oppervlak, wordt op basis van de werknormen in het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' voor het stedelijk gebied T=100 geëist. Het is het meest voor de handliggend (vaak eenvoudig mogelijk door toestaan van peilstijging tot aan het maaiveld) dat deze wordt meegenomen in de aan te leggen retentievoorziening. Het is echter toegestaan om deze retentie te realiseren in groenstroken en op straat, indien er geen afwenteling plaatsvindt op andere gebieden en geen wateroverlast optreedt in woningen en bedrijven. Dit laatste is vaak alleen mogelijk als er sprake is van een nieuwe ontwikkeling.

Aan bovenstaand beleid wordt in Habraken invulling gegeven door middel van:

  • Retentievoorzieningen zijn zodanig gedimensioneerd dat buien met een herhalingstijd van T=10 onder de drempel van de overlaat uit het plan (21,30 m+NAP) kunnen worden geborgen . Boven deze drempel is in de retentievoorzieningen en verbindende watergangen een drooglegging van minimaal 0,40 meter aanwezig. Deze ruimte is beschikbaar voor peilstijgingen bij buien met een herhalingstijd van T=100. De aanvullende hoeveelheid die moet worden geborgen bedraagt 20 mm (T= 100 - T=10; 60-40 mm).
  • Daarnaast wordt wateroverlast voorkomen doordat het bouwpeil minimaal 0,40 meter boven het wegpeil wordt aangelegd.
  • Geadviseerd wordt trottoirbanden aan te leggen . Wanneer er tijdelijk “water op straat” optreedt blijft, het water tussen de banden staan. Wateroverlast wordt hiermee voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00155-0301_0030.png"

Afbeelding waterhuishoudkundig ontwerp 2007

4.8.5 Conclusie

Het waterhuishoudkundig plan (zie beschrijving voorgaande paragraaf 4.8.4) is altijd het raamwerk geweest waar binnen de gemeente heeft gewerkt, in de gefaseerde ontwikkelingen van Habraken. Het collectief inzamelen van hemelwater via hemelwaterriolen en opvang in de daarvoor bestemde retenties. Voor deze ontwikkeling zal de gemeente het water collectief inzamelen en in het daarvoor bestemde watersysteem opvangen. Op basis van het plan 2007 en wat de gemeente reeds heeft gerealiseerd is er voldoende ruimte voor het hemelwater in het watersysteem.

Dit jaar zal gezamenlijk met het waterschap een nieuw waterhuishoudkundig plan worden opgesteld. Het huidige waterhuishoudkundige plan is immers al in 2007 opgesteld. In de loop der jaren is een andere verkaveling ontstaan, waarbij er nog een heel groot deel van het bedrijventerrein ontwikkeld gaat worden.

Door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting wordt de realisering van de vereiste waterberging nader geborgd en wordt daarmee tegemoet gekomen aan de uitgangspunten van waterschap de Dommel en de gemeente Veldhoven wat betreft hydrologisch neutrale ontwikkelen.

4.9 Flora en fauna

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingegaan. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 de Boswet en de Flora- en faunawet. De Wnb staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebied specifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.

Uit de kaarten van de website van de provincie Noord-Brabant blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op circa 3,0 kilometer afstand ten westen van het plangebied ligt. Dit betreft het Natura 2000-gebied Kempenland-West.

Doordat het plangebied buiten het Natura 2000-gebied ligt, kunnen alleen effecten optreden als gevolg van externe werking. Gezien de relatief grote afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is het redelijkerwijs uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op Natura 2000-gebied als gevolg van effecten van verdroging, versnippering, optische en mechanische verstoring en verstoring door licht, geluid en trilling door de voorgenomen plannen.

Als gevolg van de ontwikkelingen (tijdens de werkzaamheden en tijdens de gebruiksfase) in het plangebied zal sprake zijn van stikstofemissie. Depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden kan negatieve effecten tot gevolg hebben op de natuurwaarden. De hoeveelheid stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen plannen op Natura 2000-gebieden moet worden bepaald middels een stikstofberekening met het programma AERIUS Calculator. De resultaten van de berekening moeten vervolgens ecologisch worden beoordeeld om te toetsen of sprake is van (significant) negatieve effecten.

Daarbij geldt dat als negatieve effecten ten aanzien van stikstofemissies in het gebruik kunnen worden uitgesloten er geen vergunningplicht bestaat in het kader van de Wet natuurbescherming. Dit kan ook worden geconcludeerd als er per saldo geen negatieve effecten optreden, in vergelijking tussen het huidige vergunde en feitelijke gebruik en het beoogde gebruik, het zogenaamde intern salderen.

Hiertoe heeft een nadere beoordeling van mogelijke stikstofeffecten van het planvoornemen plaatsgevonden. Betreffende notitie is als Bijlage 7 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

Uit de berekeningen blijkt dat er per saldo geen stikstofeffect optreedt voor de omliggende Natura 2000 gebieden, voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase. Significant negatieve effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied zijn daarmee op voorhand uit te sluiten. Er is geen ontheffing noodzakelijk in het kader van de Wet natuurbescherming.

NNN/NNB

Uit de kaarten op de website van provincie Noord-Brabant, blijkt dat het plangebied geen deel uitmaakt van het NNN. Het dichtstbijzijnde gebied wat deel uitmaakt van het NNN Provinciaal deel ligt op circa 500 meter ten noordwesten van het plangebied. Het dichtstbijzijnde gebied wat deel uitmaakt van het NNN Rijksdeel ligt op circa 1,2 kilometer ten westen van het plangebied.

Het plangebied behoort niet tot het NNN. Het beheertype van het NNN-gebied ten noorden van het plangebied is 'Droog bos met productie'. De biodiversiteit in dit beheertype is relatief laag. Tot de andere NNN-gebieden is de afstand relatief groot.

De voorgenomen plannen hebben door afstand en aard van de werkzaamheden én door het beheertype in het NNN (te weten 'Droog bos met productie'; een beheertype met een relatief lage biodiversiteit) geen (significant) negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Soortenbeschrijving

De soortbescherming is opgenomen in de Wet Natuurbescherming. Deze bescherming geldt overal in Nederland, ook in de beschermde gebieden. De soortbescherming kent geen externe werking. Projecten worden getoetst aan de directe invloed op beschermde waarden binnen de grenzen van het plangebied. De wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantsoorten. Ook omvat de wet de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen Natura 2000 gebieden.

Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden is door Staro b.v. een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor het gehele te ontwikkelen bedrijventerrein, waar onderhavig plangebied ook onderdeel van uitmaakt. De onderzoeksrapportage is bijgevoegd als Bijlage 8 aan de toelichting.

Uit de resultaten van de quickscan blijkt dat de voorgenomen plannen met betrekking tot de voorgenomen verplaatsing/vestiging van het niet-agrarische bedrijf naar alle waarschijnlijkheid niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Er is echter voor enkele soorten nog wel een nader onderzoek noodzakelijk, mits een aantal vervolgstappen worden uitgevoerd en maatregelen worden getroffen.

Zo dient er nog nader onderzoek te worden uitgevoerd naar (eventuele) nesten van steenuilen en kerkuilen in het plangebied en de directe omgeving, en het gebruik van het plangebied als foerageergebied. Indien uit het nader onderzoek blijkt dat het plangebied essentieel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van uilen dan dient het gebied te worden gecompenseerd. Bij het inrichten van een compensatiegebied kan rekening gehouden worden met patrijs, aangezien door de ontwikkeling een deel van het leefgebied van de Patrijs verdwijnt.

Daarnaast dient nog nader onderzoek te worden uitgevoerd naar verblijfplaatsen van vleermuizen.

Tenslotte dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar het gebruik van het plangebied door wezel, bunzing en steenmarter.

Dit nader onderzoek naar de aanwezigheid van diverse soorten is gedurende 2022 uitgevoerd. De aanvullende onderzoeksrapportage is als Bijlage 9 aan de toelichting toegevoegd. Uit het nader onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Binnen het plangebied zijn geen vliegroutes en verblijfplaatsen (in bomen en bunker) vastgesteld. De werkzaamheden zorgen niet voor een overtreding op de Wet natuurbescherming in relatie tot vleermuizen. Wel is het belangrijk om verstoring door licht te voorkomen op passerende vleermuizen. Dit geldt zowel voor de bouwfase als de gebruiksfase.
  • Gezien het beperkt aantal waarnemingen van de steenmarter kan worden aangenomen dat het plangebied geen essentieel deel van het leefgebied uitmaakt van de steenmarter. De werkzaamheden hebben geen negatief effect op de staat van instandhouding van de soort.
  • Het onderzoeksgebied overlapt met vijf territoria van steenuilen. Door de werkzaamheden gaat mogelijk essentieel leefgebied van de steenuil verloren en het is niet uit te sluiten dat een ontheffing op de Wet natuurbescherming noodzakelijk is voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Voordat duidelijkheid kan worden verschaft over de noodzaak van een ontheffingsaanvraag is het noodzakelijk een leefgebiedenanalyse uit te voeren.
  • In de omgeving van het plangebied zijn drie nestlocaties van de kerkuil aanwezig. Mogelijk dient het plangebied als foerageergebied voor de kerkuil. Gezien de beschikbaarheid van geschikt leefgebied in de ruime omgeving van het plangebied is het aannemelijk dat voor de kerkuil genoeg alternatief leefgebied beschikbaar is en dat de werkzaamheden binnen het plangebied geen negatief effect hebben op de kerkuil.
  • Binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten vastgesteld.
  • Gedurende de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden is de naleving van de algemene zorgplicht ten alle tijden verplicht. Aanwezige dieren moeten de mogelijkheid krijgen te vluchten. Kappen van bomen en struiken wordt uitgevoerd buiten het broedseizoen van vogels.

Om strijdigheid met de Wet natuurbescherming te voorkomen is naar aanleiding van de resultaten van het nader onderzoek naar aanwezigheid van diverse soorten (Bijlage 9) een leefgebiedenanalyse van de steenuil uitgevoerd. Met een leefgebiedenanalyse wordt inzichtelijk gemaakt wat het belang van het verdwijnende leefgebied voor het behoud van de aangetroffen steenuil territoria is. Aan de hand van deze analyse kunnen de eisen worden bepaald waaraan eventuele mitigerende of compenserende maatregelen dienen te voldoen. Deze rapportage is als Bijlage 10 aan deze toelichting toegevoegd.

Uit de aanvullende rapportage kan worden geconcludeerd, dat op 2 van de 6 aanwezige leefgebieden van de steenuil negatieve effecten zijn te verwachten als gevolg van ruimtebeslag en/of verstoring. Het verlies aan leefgebied via ruimtebeslag kan binnen de beide territoria worden gemitigeerd. Hiervoor dienen de resterende gronden binnen de beide territoria te worden geoptimaliseerd. Het mitigeren van negatieve effecten door verlies van leefgebied via verstoring is niet mogelijk. Voor het compenseren van de negatieve effecten door aanleg van nieuwe leefgebieden dient een compensatieplan te worden opgesteld en een ontheffing te worden aangevraagd.

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt echter zelf nagenoeg niet binnen de benoemde territoria waar negatieve effecten op de leefgebieden van de steenuil zijn te verwachten. Voor dit bestemmingsplan is in relatie tot mogelijke verstoring van het leefgebied van de steenuil dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Om te voldoen aan de Wet natuurbescherming dienen wel de noodzakelijke werkzaamheden binnen het plangebied overdag uitgevoerd te worden zodat er geen verstoring op foeragerende en langsvliegende vleermuizen door kunstlicht plaats kan vinden. Bovendien is het noodzakelijk dat bij het aanbrengen van verlichting in de nieuwe situatie vleermuisvriendelijke verlichting wordt toegepast. Dit geldt zowel voor de bouwfase als de gebruiksfase. Vleermuisvriendelijke verlichting bestaat uit afgeschermde armatuur met een lichtbron met extra warm licht (<2700K en >540nm). Hier zal bij de uitgave van percelen nadrukkelijk op worden gewezen.

Zorgplicht 

Voor alle soorten geldt de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt kort gezegd in dat een ieder die weet dat zijn handelen of nalaten negatieve gevolgen zal hebben voor flora en fauna, verplicht is dit handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen die de negatieve gevolgen kunnen voorkomen, beperken of ongedaan maken. Zo dient het plangebied tijdig onaantrekkelijk gemaakt te worden als leefgebied voor de kwetsbare soorten die mogelijk in het plangebied kunnen voorkomen en dienen de werkzaamheden bij voorkeur plaats te vinden buiten kwetsbare perioden van deze soortengroepen. Als tijdens de sloop-, bouw- en aanlegwerkzaamheden beschermde soorten worden aangetroffen, moeten dusdanige maatregelen worden genomen dat de schade aan deze soorten zo veel mogelijk wordt beperkt.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect Flora en Fauna vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De bedrijfslocatie wordt middels een nieuwe ontsluitingsweg rechtstreeks verbonden met de Oersebaan. De Oersebaan sluit via de Zilverbaan naar het zuiden aan op de A67. De Oersebaan sluit in oostelijke en noordelijke richting aan op de A2, respectievelijk via de Meerhovendreef en Park Forum&Flight Forum

De Oersebaan is in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan getypeerd als gebiedsontsluitingsweg. De Oersebaan vormt hiermee een belangrijke schakel in het wegennet van Veldhoven. De Oersebaan is ondermeer ontwikkeld om verkeer vlot en veilig af te wikkelen van en naar bedrijventerrein Habraken. De capaciteit van de weg is derhalve berekend op realisatie van onderhavige ontwikkeling.

Verkeersgeneratie

Door de gemeente Veldhoven worden voor verkeersgeneratie tevens de cijfers aangehouden zoals bepaald in de CROW-publicatie 381.

Aangezien het bedrijf een arbeids- en bezoekersextensief karakter heeft, kan voor wat betreft het bepalen van de verkeersgeneratie het best worden aangesloten bij de omschrijving 'loods, opslag, transportbedrijf'. Voor een sterk stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom geldt (worst-case) een maximale verkeersgeneratie van 5,3 voertuigbewegingen per etmaal (vve) per 100 m² bvo. Voor de in totaal 11.246 m² aan bvo komt dit neer op 596 voertuigbewegingen per etmaal.

De capaciteit van de Oersebaan en het omliggende wegennet is ruimschoots toereikend om deze verkeersbewegingen te kunnen afwikkelen.

Dit lijkt echter een ruime overschatting van de daadwerkelijke verkeersbewegingen op de locatie. Op basis van huidige ervaringscijfers is veelal sprake van 40 motorvoertuigen per etmaal. Dit leidt in totaal tot 80 vervoersbewegingen van lichte motorvoertuigen.

Daarnaast wordt voor pakketdiensten en het aanleveren van kleine materialen uitgegaan van 5 kleine bestelbusjes per dag die de inrichting bezoeken. Dit zijn 10 motorvoertuigen aan middelzwaar verkeer.

Als een machine wordt verhuurd, aangekocht of verkocht wordt deze op een vrachtwagen geladen. Er wordt uitgegaan van 20 aan- en afleveringen per dag. Dit leidt in totaal tot 40 voertuigen aan zware vrachtbewegingen per dag.

Parkeren

Aan de hand van de landelijk gehanteerde parkeerkencijfers uit de CROW-publicatie 381 en de gemeentelijke parkeernormennota 2021 is de parkeerbehoefte berekend.

Sterk stedelijk - rest bebouwde kom  
Oppervlakte   Soort activiteit   per   norm   subtotaal  
642 m2   Commerciele dienstverlening
(kantoor met baliefunctie)  
100 m2 bvo   2,3   14,77  
4.777 m2   Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats)   100 m2 bvo   2,2   105,09  
314 m2   Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf)   100 m2 bvo   1,0   3,14  
Totaal benodigd aantal parkeerplaatsen   123  

Op basis van de gestelde normen zijn in totaal 123 autoparkeerplaatsen vereist. In de praktijk zal er echter geen behoefte zijn aan 123 autoparkeerplaatsen. Het bedrijf is op dit moment immers arbeids- en bezoekersextensief. Zo zijn er momenteel in totaal slechts 25 mensen werkzaam in het bedrijf en is de bedrijfsvoering er niet op gericht om veel klanten naar het bedrijf te trekken. Gelet op het arbeidsextensieve en bezoekersextensieve karakter van het bedrijf is de ingeschatte behoefte aan 123 autoparkeerplaatsen voor nu dan ook veel te hoog en kan volstaan worden met een minder aantal parkeerplaatsen. Wordt uitgegaan van een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf dan bedraagt de behoefte: 66 autoparkeerplaatsen (parkeernorm van 1,0 bij 100 m2 bvo en een bedrijfsoppervlakte van 5091 m2). Mocht echter de bedrijfsvoering van het bedrijf wijzigen, dan dient voorzien te worden in 123 parkeerplaatsen.

Op het terrein wordt voorzien in 360 parkeerplaatsen, mede ten behoeve van stallingsplaatsen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vereiste parkeercapaciteit op basis van de ingeschatte behoefte alsmede op basis van de gestelde normen.

Daarnaast dient op basis van de gemeentelijke parkeernormennota voor een kantoor gelegen in rest bebouwde kom tevens te worden voorzien in 1,5 fietsstallingsplek per 100 m2 bvo kantoor voor het personeel. Dit betreft in totaal 10 stallingsplaatsen. Daarnaast geldt een parkeernorm van 6 stallingsplaatsen per balie ten behoeve van eventuele bezoekers. Dit leidt voor onderhavig voornemen in totaal tot 10 + 6 = 16 noodzakelijke fietsenstallingsplaatsen.

Om te borgen dat ook daadwerkelijk in de benodigde parkeerbehoefte wordt voorzien, is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze verplichting bepaalt dat bij het bouwen en wijzigen van het bestaande gebruik, zoals toegestaan op grond van de geldende bestemmingen, voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid en dat deze parkeergelegenheid in stand moet worden gehouden.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De parkeerbehoefte kan worden geborgd op eigen terrein. Het planvoornemen leidt niet tot een verkeersgeneratie die problemen kan veroorzaken voor omliggende wegen en/of doorstroming op deze wegen. Het aspect verkeer en parkeren leidt niet tot belemmeringen voor het voornemen.

4.11 Kabels en leidingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn ten noorden van de planlocatie, parallel aan de Oersebaan een tweetal planologisch relevante gasleidingen aanwezig De bijbehorende beschermingszones van deze leidingen zijn echter buiten het plangebied gesitueerd, zie ook paragraaf 4.5 Externe veiligheid.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.

4.12 Conventionele explosieven

Aangezien het plangebied vanwege de ligging nabij het vliegveld verdacht was op explosieven is er in het verleden reeds een onderzoek verricht naar de verwachtingen ten aanzien van de aanwezigheid van niet-gesprongen, conventionele, explosieven (NGE) in en nabij het plangebied.

Het explosievenonderzoek is uitgevoerd door Heijmans Infra Techniek B.V.. In eerste instantie heeft een analoge oppervlaktedetectie plaats gevonden. Vervolgens is de met munitie- en explosieven verdachte grond gecontroleerd ontgraven en vervoerd naar een voor dit doel geschikte zeeflocatie. Het zeven van de met explosieven verdachte grond is gebeurd met een munitiescheidingsinstallatie. De aangetroffen explosieven werden overgedragen aan de EODD. De explosieven zijn vernietigd op een door de gemeente aangewezen locatie. Het betreft vele tienduizenden stuks klein kalibermunitie, duizenden stuks geschutmunitie en nog tal van andere explosieven (afwerpmunitie, handgranaten, ontstekers, vlampijpjes, pyrotechnische munitie, enz.). Uit het detectieonderzoek is gebleken dat het terrein kan worden vrijgegeven voor de geplande werkzaamheden.

Het aspect NGE vormt geen verdere belemmering meer voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.13 Milieueffectrapportage

Zoals uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voortvloeit, dient in de toelichting bij het bestemmingsplan gemotiveerd te worden in welke mate rekening is gehouden met diverse ruimtelijke belangen. In artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro wordt verwezen naar enkele milieuaspecten die in de toelichting terug dienen te komen. Daarbij wordt eveneens verwezen naar de milieueffectrapportage (m.e.r.). Dit is een wettelijk instrument dat als doel heeft milieuaspecten volwaardig te betrekking in de ruimtelijke afweging die gemaakt wordt ten behoeve ruimtelijke plannen en besluiten. Er zijn in beginsel drie afzonderlijke situaties die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht bij een bestemmingsplan:

  • a. Er is een passende beoordeling nodig in het kader van de Wet natuurbescherming;
  • b. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 3 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportrage;
  • c. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 4 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van he Besluit milieueffectrapportage.

Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D valt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet dan ook een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Beoordeling plan

In dit geval is geen passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

1. Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het planvoornemen voorziet in de verplaatsing van een bestaande leverancier van bouwmachines, op een bedrijfsterrein van ca 4 ha met ca 11.000 m2 bebouwing. Voor een dergelijke activiteit is activiteit D 11.3 uit de bijlage van het Besluit m.e.r. het meest relevant. Het gaat daarbij om de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein.

Het planvoornemen valt ver onder de drempelwaarde van 75 ha.

2. Ligging binnen een gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een 'gevoelig gebied'. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een 'gevoelig gebied' zoals gedefinieerd in het Besluit m.e.r. In voorgaande paragrafen van hoofdstuk 4 van de toelichting is reeds aangegeven dat het plan gelet op de aard, omvang en ligging geen negatieve effecten heeft ten opzichte van dergelijke gevoelige gebieden.

3. Belangrijke milieugevolgen

In Hoofdstuk 4 van deze toelichting zijn verschillende milieuaspecten afgewogen. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan geen negatieve effecten heeft ten aanzien van deze aspecten.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gelet op de hierboven beschreven beoordeling is het niet nodig een m.e.r. beoordeling uit te voeren.

4.14 Obstakelvrije zones vliegveld

Op grond van het Luchthavenbesluit Eindhoven ligt rond Vliegbasis Eindhoven (Eindhoven Airport) een beperkingengebied, waar beperkingen gelden voor het oprichten van bebouwing en/of het gebruik van de gronden. Het beperkingengebied bestaat uit zones met bouwhoogtebeperkingen (ten behoeve van de veiligheid van het vliegverkeer en de ongestoorde werking van radarapparatuur), zones waar beperkingen gelden vanwege luchtvaartverkeerslawaai en een zone waar beperkingen gelden voor bestemmingen met een vogelaantrekkende werking.

De maximaal toelaatbare bouwhoogtes en de ligging en omvang van de gebieden met een bouwhoogtebeperking worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbaan en berusten op internationaal vastgelegde afspraken. Het is voor de vliegveiligheid van belang dat binnen de obstakelvrije vlakken de maximaal toelaatbare hoogtes niet worden overschreden. De obstakelvrije vlakken worden gevormd door de funnel en de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS).

Funnel: De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte oploopt tot 45 m. De toegestane bouwhoogte geldt ten opzichte van de hoogte van de landingsdrempel - in het geval van Vliegbasis Eindhoven 22,4 m + NAP. In het gebied van de funnel mogen geen objecten worden opgericht die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte. Het plangebied is niet gelegen binnen een funnel.

IHCS: Het obstakelbeheergebied van de IHCS sluit aan op de funnel. De IHCS bestaat uit een horizontaal vlak, dat gelegen is op een hoogte van 65 m +NAP, met aansluitend daarop een conisch vlak, waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5% tot een hoogte van 166 m +NAP. Het plangebied ligt binnen het obstakelbeheergebied van de ICHS en valt volledig binnen het horizontale vlak (hoogte 65 m +NAP). Binnen dit vlak mogen geen objecten worden gerealiseerd die hoger zijn dan de maximaal toegestane hoogte van 65 m +NAP.

Het plangebied ligt op een hoogte van circa 21 m +NAP, wat betekent dat bebouwing tot een hoogte van 40 meter overal in het plangebied toelaatbaar is. Hoewel voorliggend bestemmingsplan dergelijke hoge bebouwing niet mogelijk maakt, is voor de IHCS een gebiedsaanduiding opgenomen op de verbeelding. Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone- IHCS' geldt in aanvulling op hetgeen elders in de planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 m +NAP.

ILS: Het vliegveld beschikt over een Instrument Landing System (ILS). Het ILS is bedoeld voor het nauwkeurig naderen van het vliegveld door vliegverkeer, ook onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS is het noodzakelijk dat in een gebied, het verstoringsgebied, rondom de start- en landingsbaan geen verstoring optreedt. Dit gebied bestaat uit meerdere vlakken met daarbij behorende hoogtes, zowel horizontaal als oplopend. Het is derhalve van belang dat, in onderhavig bestemmingsplan, wordt voorkomen dat een object wordt opgericht in de genoemde zones. Hiertoe is in de juridische regeling opgenomen dat de toegestane bebouwingshoogte maximaal 16 meter mag bedragen.

Vogelbeperkingengebied: Het plangebied ligt binnen het vogelbeperkingengebied van Vliegbasis Eindhoven. Binnen het vogelbeperkingengebied geldt op grond van artikel 3.2.3 van het Luchthavenbesluit Eindhoven een verbod voor vogelaantrekkende functies, zoals oppervlaktewateren groter dan drie hectare, vishouderijen met extramurale bassins en extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal. Dergelijke functies komen niet voor in het plangebied.

Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe objecten met dergelijke bouwhoogte toegestaan. Het plan leidt niet tot bouwmogelijkheden hoger dan de door de IHCS- en ILS-verstoringsgebieden voorgeschreven bouwhoogtebeperkingen. Het Luchthavenbesluit Luchthaven Eindhoven vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.15 Duurzaamheid

Duurzame ontwikkeling is te zien als een ontwikkelingsproces, waarbij gestreefd wordt naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit gebeurt door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en deze in de tijd weten te handhaven, zodat ook toekomstige generaties daarin delen.

Het stedenbouwkundig plan voor Habraken is gebaseerd op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van een gemengd bedrijventerrein. Dit komt tot uitdrukking in de groene overgangszone van de bedrijfskavels naar het landelijke gebied en de speciale aandacht voor een duurzaam watersysteem. Dit uitgangspunt heeft betrekking op het schaalniveau van het bedrijventerrein Habraken als geheel en de directe omgeving.

Het groen dient een ondersteuning voor de gebouwen te zijn en de ruimtelijke structuur van het bedrijventerrein te versterken. Naast een bijdrage aan de biodiversiteit verhoogt het aanwezige groen de kwaliteit van de werkomgeving. Als bijkomende kwaliteit stimuleert het de kwaliteit van de werkomgeving en ondersteunt dit het duurzaam ondernemen. Het beeld wat door de verschillende gebouwen in samenhang met het groene casco wordt gecreëerd levert een bijdrage aan de kwaliteit van het geheel.

Daarnaast zal bij de realisatie van de bedrijfsverplaatsing zoveel mogelijk gebruikt worden gemaakt van duurzame materialen en technieken.

Uit voorgaande paragrafen blijkt dat de fysieke aspecten de uitvoer van het planvoornemen niet in de weg staan.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het planvoornemen draagt bij aan het verwezenlijken van de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Veldhoven.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

 

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) wordt voorgeschreven dat tegelijk met het vaststellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld moet worden voor het plangebied, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In voorliggend plangebied is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Alle gronden in het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. Hierdoor is er geen sprake van dat er kosten verhaald hoeven te worden. Daarnaast is voor het plangebied een bouwgrondexploitatieberekening opgesteld met een positief financieel resultaat. Vanwege het niet hoeven verhalen van kosten en het positieve financieel resultaat, kan gesteld worden dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Het bestemmingsplan wordt opgesteld in samenwerking met de beoogd koper van het plangebied. Daarmee is de marktvraag onderbouwd. Daarom kan gesteld worden dat het bestemmingsplan ook economisch uitvoerbaar is.

5.2 Procedure

5.2.1 Omgevingsdialoog

De ontwikkeling valt in categorie 2 van de tijdelijke kaders van participatie zoals deze door de gemeenteraad zijn vastgesteld en zoals deze zijn verwoord in het document 'Participatie bij ruimtelijke initiatieven'. In dit kader zijn de direct belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om te reageren op het plan.

De direct belanghebbenden hebben een zogenaamd burenakkoord ondertekend en hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan. Een van de omwonende heeft wel aan gegeven te vrezen voor (extra) geluidsoverlast, met name gedurende de nacht.

Initiatiefnemer heeft de omwonende hierop laten weten dat de werkzaamheden voornamelijk binnen plaats vinden, gedurende de openingstijden (7.30u - 19.00 uur). Daarnaast zal 's ochtends een vrachtwagen vroeg vertrekken en soms laat binnenkomen, maar dat zal niet meer overlast geven dan ieder andere vrachtwagen op de Oersebaan.

5.2.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft laten weten dat wanneer geen nationaal belang gemoeid is, er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. In dit geval is er inderdaad, zoals bij het beleidskader beschreven, geen nationaal belang gemoeid.

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg toegezonden aan navolgende vooroverlegpartners: Provincie Noord-Brabant, Waterschap de Dommel, de Gasunie, Veiligheidsregio Brabant Zuidoost en het Ministerie van Defensie. Alle partijen, met uitzondering van de Veiligheidsregio, hebben gereageerd. Provincie Noord-Brabant, Waterschap de Dommel en Gasunie hebben een inhoudelijke reactie gegeven. Het Ministerie van Defensie heeft aangeven dat hun belangen niet worden geraakt.

De binnengekomen inhoudelijke vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota 'Vooroverleg bestemmingsplan Habraken, zuidwest hoek Oersebaan - Vooraard, die als Bijlage 11 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is toegevoegd.

Naar aanleiding van de vooroverlegreacties is het bestemmingsplan op enkele onderdelen aangepast:

  • in de toelichting is duidelijker beschreven hoe de ontwikkeling regionaal is afgestemd en waarom het bedrijf past binnen het profiel van een circulair bedrijventerrein; Daarnaast is de juridische regeling zodanig aangepast, dat alleen circulaire bedrijven zich ter plaatse mogen vestigen;
  • aan de toelichting is een toetsing aan de Brainport Principes toegevoegd;
  • de waterparagraaf in de toelichting is aangevuld en aangepast met een aangepaste berekening van de waterbergingsopgave en een aanvullende paragraaf over het huidig waterhuishoudkundig plan voor het gebied. Daarnaast is de voorwaardelijke verplichting in de regels mbt de waterbergingsvoorziening aangepast.
  • in de toelichting is nader ingegaan op duurzaamheidsaspecten, zoals hittestress, wateropvang en duurzaam energie gebruik.

5.2.3 Tervisielegging

Dit bestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. De resultaten hiervan worden te zijner tijd in deze toelichting verwerkt.

5.2.4 Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt te zijner tijd vastgesteld door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

 

6.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan heeft een uniek en eigen identificatienummer, namelijk NL.IMRO.0861.BP00155-0301. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, en gaat vergezeld van een toelichting. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, heeft de toelichting wel een belangrijke rol bij de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opzet van de verbeelding en de planregels is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke modelregels alsmede de huidig geldende bestemmingsregeling van het reeds gerealiseerde bedrijventerrein 'bestemmingsplan 'Habraken 2016'. De gemeente streeft namelijk naar (zoveel mogelijk) standaardisering van bestemmingen en planregels, zodat iedereen in Veldhoven gelijke rechten heeft. Maatwerk is soms nodig, om specifieke situaties goed te kunnen vastleggen.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), dit zijn op nationaal niveau voorgeschreven richtlijnen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de naamgeving van artikelen en het kleurgebruik van bestemmingen.

Het bestemmingsplan is gericht op 'toelatingsplanologie'. De gedachte hierachter is dat iedereen zelf mag bepalen (voor zover dat is toegestaan binnen de planologische mogelijkheden) wat hij realiseert op zijn grondeigendom. Het bestemmingsplan maakt bepaalde functies mogelijk en kan randvoorwaarden stellen aan de mate en de wijze van bebouwing en het gebruik. De eigenaar bepaalt binnen deze randvoorwaarden zelf wat hij realiseert en of wat hij niet realiseert. Hij is dus niet verplicht om de bestemming te verwezenlijken.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding, die op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl staat, is juridisch bindend. In de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. De bestemming en de aanduiding(en) zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in de legenda.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een ondergrond getekend.

6.3 Toelichting op de regels

De bestemmingsplanregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, die bestaan uit de begrippen en de wijze van meten.

Artikel 1. Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2. Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemming opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. Het bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Bedrijventerrein

De bebouwing, de buitenopslag en de overige, al dan niet ondergeschikte, voorzieningen van het bedrijf zijn gesitueerd binnen deze bestemming. Op het bedrijfsperceel is uitsluitend een circulair bedrijf toegestaan, waaronder ook een groothandel in en het onderhoud van machines en apparaten voor de bouwnijverheid, mijnbouw, grondverzet en transport.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het aangeduide bouwvlak. Er zijn maxima gesteld aan het te bebouwen oppervlak (11.250 m2) en de bouwhoogte (16 m).

Met een binnenplanse afwijking kan onder voorwaarden een groter oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en/of een ander type bedrijf worden toegestaan.

Teneinde te waarborgen dat voldoende waterbergingscapaciteit wordt gerealiseerd is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Verkeer

Wegen, straten en verhardingen, fiets- en/of voetpaden, pleinen en overige verblijfsgebieden, verkeers- en parkeervoorzieningen zijn geregeld binnen de bestemming verkeer.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is vastgelegd dat het bouwvlak uitsluitend mag worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen. Verder zijn kelders toegestaan waar gebouwen mogen worden gebouwd.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik.

Ook zijn regels opgenomen in verband met het zogenaamde vogelbeperkingengebied vanwege het nabijgelegen Vliegbasis Eindhoven. Er is een verbod voor de volgende vormen van grondgebruik en enkele functies binnen het plangebied:

  • a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • c. vishouderijen met extramurale bassins;
  • d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • a. afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Er is een mogelijkheid af te wijken van dit indien kan worden aangetoond dat de belangen van Vliegbasis Eindhoven niet onevenredig worden geschaad.

Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn aanvullende regels gesteld in verband met de nabije ligging van Vliegbasis Eindhoven.

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - Inner Horizontal en Conical Surface (IHCS)' geldt in aanvulling op wat verder in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP ter waarborging van een obstakelvrij (start- en landing)vlak ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid. Tevens is voorzien in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - ILS' geldt dat die gronden (naast de andere aangewezen bestemming(en)) primair bestemd zijn als invliegroute van het vliegverkeer voor het nabij gelegen (militaire) Vliegbasis Eindhoven en het daarbij behorende verstoringsvlak van het Instrument Landing System (ILS) ter waarborging van de vliegveiligheid. De maximum bouwhoogte zoals deze voor de desbetreffende gronden is aangeduid (16 meter) mag niet worden overschreden om zo de werking van de ILS niet negatief te beïnvloeden.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van bouwgrenzen, maatvoeringen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen.

Overige regels

In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het parkeren, waarbij voldaan dient te worden aan het gemeentelijk parkeerbeleid en de hierin opgenomen parkeernormen.

Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel van het bestemmingsplan. In de overgangsregels is het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik geregeld. In de slotregel is bepaald onder welke titel het plan kan worden aangehaald.