Plan: | Banstraat ong. Zandoerle |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0861.BP00149-0301 |
In Zandoerle bestaat het voornemen om naast de bestaande woning Banstraat 4 een vrijstaande woning te realiseren. Momenteel is dit perceel onbebouwd en in gebruik als weiland. Het perceel is gelegen in de bebouwde kom van de kern van Zandoerle en rondt deze als het ware af naar het buitengebied.
Het vigerende bestemmingsplan maakt de realisatie van deze woning momenteel niet mogelijk. Mede gezien de ligging in het landelijk gebied aan de rand van het stedelijk gebied, is ervoor gekozen de woning middels de Ruimte voor Ruimte regeling te realiseren. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologisch-juridische borging van dit voornemen.
De kavel is gelegen ten zuiden van de kern Zandoerle, direct ten zuiden van de bestaande woning Banstraat 4. De planlocatie maakt onderdeel uit van het kadastraal perceel G 162, dat een omvang heeft van in totaal 1.705 m2. De nieuwe (afgesplitste) kavel heeft een omvang van ca. 900 m2.
Figuur 1 Luchtfoto plangebied
Op de locatie is het bestemmingsplan 'Zandoerle en Heers- Westervelden' van toepassing, dat op 24 september 2013 door de raad is vastgesteld en op 17 december 2014 onherroepelijk is geworden. De locatie is in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Agrarisch'.
Figuur 2 Uitsnede bestemmingsplankaart met plangebied bij rode marker
Binnen deze bestemming en ter plaatse van het plangebied is de oprichting van een burgerwoning niet toegestaan. Het plangebied is echter wel binnen de bijbehorende beleidsnotitie 'notitie woningbouwverzoeken Zandoerle' aangeduid als potentiële woningbouwlocatie. Conform de bijbehorende toelichting wordt een ruimte-voor-ruimte woning hier wenselijk geacht.
Figuur 3 Uitsnede kaart 'notitie woningbouwverzoeken Zandoerle' met plangebied bij blauwe stippellijn
Op basis van het voorgaande wordt de realisatie van de woning op basis van de Ruimte voor Ruimte procedure haalbaar geacht. Dit voornemen is formeel voorgelegd aan het college van B&W van de gemeente Veldhoven middels een principeverzoek. Op 7 januari 2020 heeft het college van de gemeente Veldhoven hieromtrent een positief standpunt ingenomen.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
De ruimtelijke structuur van het plangebied is vrij eenduidig. De gronden van het plangebied worden momenteel benut als grasland/weiland. Het perceel wordt aan de straatzijde (oostzijde) afgeschermd door een drietal bomen. Aan de noordzijde is de bestaande woning Banstraat 4 gelegen en aan de zuidzijde loopt een zandpad. De westzijde wordt belendt door een agrarische perceel waar grondgebonden sierbeplanting wordt geteeld.
Figuur 4 Zicht op plangebied vanaf de Banstraat
Figuur 5 Zicht op de achterzijde (westzijde) van het perceel en de naastgelegen woning Banstraat 4
De belending in ruimere zin wordt gekenmerkt door de bebouwing van de kern van Zandoerle, ten noordoosten. Deze kleine kern bestaat voornamelijk uit vrijstaande bebouwing (woonboerderijen) rondom de historische brink. Het onderhavige perceel vormt de overgang naar het buitengebied waar agrarische functies en natuur elkaar afwisselen. De locatie is gelegen aan de Banstraat, die de verbindingsweg vormt van de kern Zandoerle met de zuidwestelijk gelegen kern Knegsel.
De functionele structuur van de omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit een schakering van woon-, agrarische- en natuurfuncties. Het plangebied vormt, door zijn ligging op de rand van het buitengebied, een afronding van de door woonfuncties gedomineerde kern van Zandoerle naar het buitengebied waar argrarische functies en natuur elkaar afwisselen.
Figuur 6 Buitengebied in de nabijheid van het plangebied, afwisseling tussen natuur en landbouw
Veel van deze functies zijn met elkaar verweven. Zo wordt de kern van Zandoerle sterk gekarakteriseerd door woonboerderijen waar het agrarisch gebruik heeft plaatsgemaakt voor de functie wonen.
Figuur 7 De Brink in Zandoerle met de kenmerkende woonboerderijen
Verder wordt de omging gekenmerkt, als gevolg van de landelijke situering, door ondergeschikte functies als horeca of kleinschalige overnachtingsmogelijkheden en verblijfsrecreatie.
Figuur 8 Verblijfsrecreatie in de vorm van een Bed and Breakfast aan de Brink in Zandoerle
Met het planvoornemen wordt een vrijstaande woning gerealiseerd. De woning zal een natuurlijke overgang vormen naar het buitengebied, daarbij is een goede lanschappelijke inpassing van belang. Hierbij wordt niet alleen een overgang gecreëerd maar worden de bestaande landschappelijke waarden ook versterkt. Daartoe is de volgende inrichtingsschets gemaakt, welke ook is bijgevoegd in Bijlage 2.
Figuur 9 Inrichtingsschets plangebied
De voorgevel van de nieuw op te richten woning ligt in lijn met de voorgevel van Banstraat 4. De nieuwe woning wordt ontsloten middels een inrit op de Banstraat. Hierdoor blijft een ruimtelijke structuur behouden.
Het planvoornemen voorziet in behoud en toevoeging van de groene structuren binnen het plangebied. De reeds bestaande lindes langs de Banstraat en het zijdelingse zandpad aan de zuidzijde van het perceel blijven behouden. Daarmee wordt de karakteristieke ligging van het perceel behouden. Tussen deze bomen zal een lage haag worden aangeplant om de groene omzoming van het perceel te versterken. Daarmee wordt ook een natuurlijke, zachte overgang naar het buitengebied gerealiseerd waardoor er een natuurlijke afronding van de kern ontstaat. Deze haag zal aan de westzijde van het perceel, aan de achterzijde van de woning gezien vanaf de Banstraat, hoger worden aangelegd. Zo mogelijk worden er hier ook bomen tussen geplant. Daarmee wordt er een groene afscheiding gerealiseerd met de naburige percelen.
Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het perceel wordt voorzien van een eigen inrit op de Banstraat. Op basis van de CROW normering (publicatie 381) geldt voor een vrijstaande woning een gemiddelde parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per woning (rest bebouwde kom en Veldhoven is sterk stedelijk). Op eigen terrein is voldoende ruimte voor deze benodigde parkeervoorzieningen.
Teneinde te waarborgen dat daadwerkelijk wordt voorzien in de aanleg en het behoud van voldoende parkeergelegenheid is conform de gemeentelijke modelregels hiervoor in de regels een bepaling opgenomen.
In het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2021 in werking treedt, wordt momenteel de Nationale Omveringsvisie (NOVI) door het rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Het planvoornemen betreft een lokale ontwikkeling. Er zijn daarmee niet direct rijksbelangen in het geding. Wel geeft het voornemen invulling aan een toekomstbestendige inrichting van het landelijk gebied. Hierbij wordt er een 'zachte' overgang naar het buitengebied gerealiseerd op een locatie waar reeds de potentie van woningbouw was geduid en voorzien. De landschappelijke inpassing geeft daarnaast invulling aan een versterking van de identiteit en landschappelijke waarden van het gebied. Het planvoornemen is daarmee in de geest van de ontwerp Nationale Omgevingsvisie.
Totdat de NOVI van kracht wordt, is het rijksbeleid vastgelegd in respectievelijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemen regels ruimtelijke ordening (Rarro).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. Daarin wordt de toekomstvisie gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.
De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.
In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:
Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd worden om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.
Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een Rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een Rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt.
Het plangebied is niet gelegen in een gebied waar een nationaal belang is aangewezen. Er zijn derhalve ten aanzien van de SVIR geen belemmeringen aan de orde voor het planvoornemen.
Om de 13 nationale belangen door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden zijn naast de SVIR het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2014) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro, 2014) in werking getreden. Dit betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR:
In het plangebied zijn geen van bovenstaande nationale belangen in het geding.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Hieronder volgt een toetsing van het planvoornemen aan de nieuwe Ladder.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of deze ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro).
In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw zelfs gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18-11-2015, ECLI:NL: RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL: RVS:2015:2329, r.o. 6.3).
Met het planvoornemen wordt slechts één woning gerealiseerd. Toetsing aan de Ladder is derhalve niet noodzakelijk.
Vooruitlopend en anticiperend op de in werking treding van de nationale Omgevingswet in 2021 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.
De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie.
De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De Omgevingsvisie is verplicht, maar uitsluitend zelfbindend voor de provincie. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's en een provinciale omgevingsverordening.
De Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.
Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten.
In de structuurvisie beschrijft de provincie ook vier ruimtelijke structuren: de groen-blauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Iedere structuur wordt verder onderverdeeld in verschillende structuurvisiegebieden, waarvoor telkens het beleid en de ambities uiteengezet worden.
Figuur 10 Uitsnede structuurvisie Ruimtelijke Ordening, plangebied bij marker
Het plangebied is gelegen binnen de groenblauwe structuur. Binnen deze structuur wil de Provincie de volgende zaken bereiken
De wijze waarop de Provincie deze speerpunten wil bereiken is onder meer verder uitgewerkt in de Verordening Ruimte waarin de structuren vertaald zijn in regels op het gebied van milieu, natuur en ruimtelijke ordening. Aan deze regels wordt in de volgende paragraaf aandacht besteed.
Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV) vastgesteld.
De IOV betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De IOV is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.
De IOV is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt.
Figuur 11 Uitsnede interim omgevingsverordening, plangebied bij marker
De locatie is net gelegen buiten het 'bestaand stedelijk gebied', zoals opgenomen in de provinciale Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, maar maakt onderdeel uit van 'gemengd landelijk gebied'.
Op basis van artikel 3.80 van de IOV kan een bestemmingsplan dat is gelegen binnen gemengd landelijk gebied voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:
Voor het plangebied worden deze vereisten als volgt geborgd:
Ad 1) De vereiste ruimtelijke en milieukwaliteitswinst wordt behaald door middel van aankoop van een titel voor een ruimte-voor-ruimtekavel bij de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte (ORR). Het bijbehorend certificaat levert het bewijs dat de aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst al in het verleden is behaald door sloop en beëindiging van een veehouderij elders. Het aankoopbewijs van deze titel is bijgevoegd in Bijlage 1
Ad 2) De locatie is gelegen binnen de bebouwde kom, aan de rand van het dorp Zandoerle, aan de doorgaande weg (Banstraat). De locatie sluit aan bij een historisch bebouwingslint en maakt onderdeel uit van een clustering van bebouwing ter hoogte van de kruising van de Banstraat met Zandoerle/Zittard;
Ad 3) De gehele locatie zal worden voorzien van een gedegen landschappelijke inpassing, zie Bijlage 2, waarbij rondom het perceel een haag met enkele leibomen wordt aangeplant;
Ad 4) Het voornemen heeft betrekking op de toevoeging van slechts één woning. Hiermee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Zie hiervoor ook paragraaf 4.1.4.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen in lijn is met het provinciaal beleid.
Bij Besluit van 26 september 2014 is het luchthavenbesluit voor de militaire luchthaven Eindhoven (Luchthavenbesluit Eindhoven) vastgesteld. Het onderhavige plangebied is gelegen in het beperkingengebied. Dit is het gebied dat als zodanig is aangewezen op de kaart in bijlage 2 van dit besluit. In onderstaande figuur is een uitsnede van deze kaart opgenomen.
Figuur 12 Uitsnede berpekingengebied
Het beperkingengebied is samengesteld uit:
Voor het plangebied zijn de kaarten in bijlagen 4 en 5 van toepassing. Daarbij het meest in het bijzonder kaart 5. Hierin is de planlocatie gelegen binnen de zone van obstakelvrije hoogtes van 62,4 meter.
Figuur 13 Uitsnede kaart obstakelvrije hoogten
Met het planvoornemen wordt een vrijstaande woning gegenereert. De hoogte van deze woning vormt geen belemmering ten aanzien van de obstakelvrije hoogte. In het plan zijn ook geen overige bouwmogelijkheden opgenomen van dergelijke hoogte, die daarmee een belemmering zouden kunnen vormen.
In het Afsprakenkader Wonen 2017 is opgenomen dat alle gemeenten binnen de regio werken volgens de Brainport Principes. De negen gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) werken samen om de regio te versterken. In dit samenwerkingsverband wordt nagedacht hoe de regio economisch en sociaal kan worden versterkt. Economisch is deze regio binnen Nederland maar ook internationaal erg belangrijk, meer dan vaak wordt beseft. Om deze rol in de toekomst ook waar te kunnen blijven maken, is versterking op een aantal gebieden nodig. Ten opzichte van de Randstad lijken voorzieningen achter te blijven. Terwijl voor een hoog technologische regio de instroom van hooggekwalificeerde werknemers essentieel is. Hoe bereiken we dat deze mensen hier graag willen wonen? Het samenwerkingsgebied SGE heeft een aantal principes opgesteld om het woonklimaat in de regio te versterken: de "Brainport Principes" bevatten aandachtspunten voor alle nieuwe woningbouwontwikkelingen en luiden als volgt:
Medio 2019 is daar een 7e principe aan toegevoegd:
Doelen die moeten worden behaald zijn:
Hoe gaan we dat doen?
Met het planvoornemen wordt invulling gegeven aan de volgende principes:
Koesteren van identiteit
Met het planvoornemen wordt de kern van Zandoerle afgerond door het toevoegen van een vrijstaande woning. Deze locatie is al langer in beeld als potentiële locatie voor een woning. De woning wordt ingepast in het landelijke, cultuurhistorische karkater van het gebied. Daarbij blijft de uitstraling en landelijke identiteit van het gebied behouden, maar wordt er eveneens ingespeeld op de woningbehoefte en door een goede landschappelijke inpassing de landschappelijke en ruimtelijke waarden versterkt.
Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus:
Door de realisatie van de woning op basis van de Ruimte voor Ruimte regeling is er sprake van ruimtelijke kwaliteitswinst, omdat er door het kopen van een titel elders een agrarische bedrijfsvoering is gestaakt. Daarnaast wordt in het ontwerp ook ingezet op een goede landschappelijke inpassing van de locatie.
Conclusie relatie met voorliggend plan
Deze ontwikkeling houdt – voor zover mogelijk- rekening met de Brainport Principes.
Conform de Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven is het plangebied gelegen in het buitengebied. Het buitengebied van Veldhoven heeft diverse kwaliteiten en kent twee delen; het beekdallandschap en het Kempenlandschap. Onderhavige locatie is gelegen in het Kempenlandschap, zie onderstaande figuur.
Figuur 14 Uitsnede kaart structuurvisie Veldhoven, plangebied bij rode ster
Het westelijke en zuidwestelijke deel van het buitengebied is het kempenlandschap dat wordt gekenmerkt door een gevarieerd, kleinschalig landschap met een aantrekkelijke afwisseling tussen bossen en meer open gebieden met enig reliëf behorende bij beekdalen van de Bruggenrijt en de Poelenloop of Rijt. Het deel ten westen van Veldhoven dient als stedelijk uitloopgebied, met hierbij behorende recreatieve functies zoals een dierentuin (ZOO Veldhoven) dat een bovenregionale betekenis heeft, de Dwaaltuin en enkele campings. Tevens bevinden zich hier de buurtschappen (Toterfout en Half Mijl) en enkele gehuchten (Hoogeind, Vliet, Zittard).
Voor het deelgebied Buitengebied is een aantal opgaven/ambities geformuleerd om recht te doen aan de diverse kwaliteiten van het buitengebied, namelijk:
De uitwerking in het westen en zuidwesten komt neer op het volgende: gevarieerd kleinschalig Kempenlandschap met een afwisseling tussen open gebieden en besloten bossen en met een sterke verwevenheid met de bebouwde kom van Veldhoven.
Met het planvoornemen wordt een woning toegevoegd aan de rand van de kern Zandoerle. Door de toevoeging van deze woning en de lanschappelijke inpassing wordt een zachte overgang naar het buitengebied gecreëerd. Hiermee wordt de verwevenheid met de bebouwde kom versterkt en de bebouwde kom afgerond. Het planvoornemen is daarmee in lijn met de structuurvisie.
Op 11 oktober 2016 is door de gemeenteraad de woonvisie ‘Keuzes maken, Woonvisie 2016 en verder Veldhoven’ vastgesteld. De woonvisie is tot stand gekomen in de context van een groter geheel, geeft een doorkijk naar het wonen in Veldhoven (zowel vanuit de technische als sociaal-maatschappelijke kant bezien) en maakt een aantal keuzes op het vlak van de volkshuisvesting voor de komende jaren. Allerlei ontwikkelingen in de gemeente, regio en het land hebben invloed gehad op de keuzes die gemaakt zijn.
Voor wat betreft de woningbouwprogrammering wordt rekening gehouden met alle nieuwe ontwikkelingen. De programmering zal daarom flexibel zijn om in de toekomst zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de ontwikkelingen. De woonvisie vormt een belangrijke basis voor de prestatieafspraken met de woningcorporaties, maar gaat daarnaast ook in op de ontwikkelingen op de particuliere markt.
De nieuwe ruimtelijke koers van Veldhoven biedt de mogelijkheid voor kwalitatieve toevoegingen in bestaand gebied door herstructurering of transformatie van bestaand (leegstaand) vastgoed. De gemeente wenst onder meer de dorpse woonmilieus in de oude dorpslinten te koesteren. Bij inbreiding en herstructurering is differentiatie in prijs en type toe te voegen woningen gewenst.
Volgens de visie neemt de gemiddelde huishoudensgrootte af, neemt het aantal eenpersoonshuishoudens toe, waaronder veel ouderen, en zal de vraag naar o.a. betaalbare huurwoningen toenemen. Om goed in te kunnen spelen op deze ontwikkelingen dient de woningvoorraad aangevuld te worden met typen en prijsklassen die aansluiten op deze veranderende vraag.Belangrijk aandachtspunt in de woonvisie is het duurzaam bouwen (aandacht voor milieu en klimaat).
Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de ontwikkeling van een woning aan de rand van de kern van Zandoerle waardoor als het ware een overgang wordt gecreëerd naar het landelijk gebied. Deze ontwikkeling is passend binnen de Woonvisie 2016.
Ter voorbereiding van de herziening van het bestemmingsplan “Zandoerle” is de “Notitie woningbouwverzoeken Zandoerle” opgesteld. De notitie omschrijft het kader voor het kunnen toevoegen van nieuwe woningen in Zandoerle. Tevens is het kader bedoeld om principeverzoeken voor woningbouw in Zandoerle te kunnen afhandelen.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
De oorspronkelijk agrarische functie in Zandoerle wordt steeds vaker vervangen door niet agrarische functies. Het betreft met name de woonfunctie en in mindere mate recreatieve functies. Tevens worden er veel verzoeken gedaan om open ruimten in te mogen vullen met woningen. In de loop der jaren is achter de dunne schil van bebouwing rondom de brink steeds vaker bebouwing verrezen, die het oorspronkelijke beeld van de geconcentreerde boeren-bebouwing sterk vervaagde. Het toevoegen van bebouwing is alleen gepast indien het niet ten koste gaat van essentiële open ruimten tussen de oorspronkelijke bebouwing en het omringende landschap. Rondom en dichtbij de brink is de bebouwing wat meer geconcentreerd. Verderop langs de uitvalswegen wordt het bebouwingspatroon rafeliger en opener. Het concentreren van bebouwing rondom de brink mag echter geen verdikking van de dunne bebouwingsschil rondom de brink tot gevolg hebben, omdat de oorspronkelijke structuur hiermee onaanvaardbaar wordt aangetast.
Woningbouwlocaties
Op basis van de Verordening ruimte is in Zandoerle de bouw van reguliere woningen mogelijk wanneer dit gebeurt binnen de zone “Bestaand stedelijk gebied: kernen in landelijk gebied”. Buiten deze zone is reguliere woningbouw niet mogelijk. Op onderstaande afbeelding is de zone “Bestaand stedelijk gebied: kernen in landelijk gebied” in grijs aangeduid. Met een sterretje is aangeduid waar in Zandoerle nog reguliere woningbouw (= grijze arcering + oranje ster) wenselijk is.
Figuur 15 Uitsnede kaart Woningbouwverzoeken Zandoerle
Op het plangebied is een rode ster geplaatst die aangeeft dat het een potentiële woningbouwlocatie betreft. Voorts is het plangebied gelegen in het agrarisch gebied.
In artikel 3.80 “Ruimte-voor-ruimte” van de Interim Omgevingsverordening (zie paragraaf 4.2.3) is bepaald dat de ruimte-voor-ruimteregeling toegepast kan worden voor de bouw van een woning op een locatie binnen een bebouwingsconcentratie gelegen binnen “Agrarisch gebied”. Voor het plangebied is een bebouwingsconcentratie in de vorm van een kernrandzone van toepassing.
Het plangebied is gelegen binnen deze kernrandzone en is bovendien aangewezen als potentiële woningbouwlocatie. Door de aankoop van een Ruimte voor Ruimte titel wordt eveneens aan de provinciale voorwaarden voor woningbouw in deze zone voldaan. Het planvoornemen is daarmee in lijn met de geldende beleidskaders.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Op het plangebied is momenteel een agrarische bestemming van toepassing die met het planvoornemen wordt omgezet in een woonbestemming. Hiermee wordt er een gevoeligere functie aan het plangebied toegevoegd. In dit kader is derhalve een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk om vast te kunnen stellen of de bodem ter plaatse geschikt is voor woondoeleinden.
Ten behoeve van de planontwikkeling is door Aelmans ECO B.V. een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd gebaseerd op de Nederlandse Normen NEN-5707 en NEN-5740 bodemonderzoek. Dit onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd aan deze toelichting. In het onderzoek wordt het volgende geconlcudeerd:
Algemeen
Aelmans Eco B.V., heeft een verkennend bodem- en asbestonderzoek verricht op een locatie aan de Banstraat ong. te Zandoerle (gemeente Veldhoven). Het te onderzoeken terrein betreft een gedeelte van een weiland alwaar men voornemens is om een nieuwe woning te realiseren. Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn een 6-tal boringen in combinatie met asbestinspectiegaten geplaatst. Tijdens de uitvoering van het onderzoek, zijn visueel geen verontreinigingen dan wel bodemvreemde materialen aangetroffen.
Bovengrond
De bovengrond is analytisch onderzocht in grondmengmonster 1. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden overschrijden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de bovengrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.
Ondergrond
De ondergrond is analytisch onderzocht in grondmengmonster 2. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de ondergrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.
Grondwater
Uit de analyseresultaten van het grondwater blijkt, dat enkele concentraties zware metalen
(cadmium, nikkel en zink) de betreffende streefwaarden overschrijden, doch niet de tussenwaarden of interventiewaarden. Voornoemde concentraties zijn van dien aard, dat dergelijke verontreinigingen veelvuldig worden aangetroffen in het ondiepe grondwater ter plaatse van Noord-Brabant en gedeelten van Limburg. Voornoemde verontreinigingen kunnen veelal als gebiedseigen bestempeld worden en vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de beoogde bouwplannen.
Asbest
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en het historisch bodemonderzoek is geen verder onderzoek naar asbest verricht.
Toetsing hypothese
De hypothese "onverdacht" wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd.
Nader bodemonderzoek
Voor wat betreft de onderzoekslocatie zijn er geen aanleidingen om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
Resumé
Resumerend kan gesteld worden, dat ondanks de verhoogde concentraties in het grondwater, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor het voorgenomen gebruik van onderhavig perceel ten behoeve van woondoeleinden.
Het verlenen van een omgevingsvergunning ligt ter competentie aan het bevoegd gezag.
Indien ten tijde van de geplande bouwwerken grond vrijkomt kan een acceptant van deze vrijkomende grond een partijkeuring conform de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit eisen. Daarnaast dient de vrijkomende grond aanvullend op PFAS onderzocht te worden. Dit bodemonderzoek is steekproefsgewijs uitgevoerd. Eventuele aanwezige andere dan voornoemde bronnen van verontreiniging kunnen derhalve niet worden uitgesloten.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde ‘geluidgevoelige objecten’ wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting.
Met onderhavig plan worden één burgerwoning toegevoegd. Een burgerwoning wordt beschouwd als een geluidgevoelig object.
Onderhavig plangebied, waaronder de nieuwe woning, is gelegen binnen de onderzoekszone van de Banstraat. Gelet hierop is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV, waarin de geluidbelasting op de gevel (gevelbelasting) is berekend ten gevolge van het omliggende wegennet.Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 4. Hierin is het volgende geconcludeerd:
Wet geluidhinder
Uit de toets in het kader van de Wet geluidhinder kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
Voor de te toetsen wegen die onder de Wet geluidhinder vallen is de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op geen enkele gevel van het bouwplan hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Een hogere waarde procedure is derhalve niet noodzakelijk.
Cumulatie
Wet geluidhinder
Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige wegen met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval is dit niet aan de orde.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Banstraat, bedraagt 54 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'redelijk' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Tevens beschikt het bouwplan over een geluidluwe gevel/buitenruimte. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Karakteristieke geluidwering van de gevel
Alhoewel de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB is het echter aannemelijk dat een gevel van een nieuwbouwwoning een grotere geluidwering heeft dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit. Derhalve is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet aan de orde. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen geen belemmeringen kent ten aanzien van wegvekeerslawaai.
Geluidscontour grondgebonden geluid
Vliegbasis Eindhoven is vanwege het grondgebonden geluid een gezoneerd bedrijventerrein: een 'industrieterrein' in de zin van de Wet geluidhinder. De 50 dB(A) zonegrens ligt buiten de plangrens van dit bestemmingsplan en levert dus geen beperkingen op.
Geluidcontouren vliegtuiglawaai
Rond Vliegbasis Eindhoven liggen geluidcontouren. De geluidbelasting van het vliegverkeer wordt gemeten in Kosteneenheden en is gebaseerd op het aantal over- en langsvliegende vliegtuigen, het van deze vliegtuigen ondervonden maximale geluidsniveau en de verdeling over het etmaal, waarbij bijvoorbeeld de late avond zwaarder telt dan de middag. Binnen de geluidcontouren (oplopend van 35 Ke tot 50 Ke) gelden beperkingen voor het realiseren van geluidgevoelige objecten. Het plangebied valt buiten de 35 Ke-contour. Ter plaatse vormen de geluidcontouren geen wettelijke belemmering voor de bouw van geluidsgevoelige objecten.
Ten aanzien van geluid is aangetoond dat zowel voor het aspect wegverkeerlawaai alsmede de geluidshinder ten aanzien van de luchthaven Eindhoven geen beperkingen zijn te verwachten ten aanzien van het planvoornemen.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. De Wet geurhinder en veehouderij schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt.
Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de ‘omgekeerde werking’ genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.
Ten aanzien van de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgrondbelasting en achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting betreft de geurbelasting van individuele veehouderij op een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting betreft de gebiedsbelasting: cumulatieve geurbelasting in een gebied als gevolg van de aanwezige veehouderijen.
Op 12 juni 2008 heeft de gemeente Veldhoven de Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. Nieuwe ontwikkelingen (met name uitbreiding van agrarische bedrijven, maar bijvoorbeeld ook realisering van nieuwe geurgevoelige objecten door woningsplitsing), mogen er niet toe leiden dat er vanuit het aspect geur een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat gaat ontstaan. Hiervoor dient beoordeeld te worden of wordt voldaan aan de normen en afstanden uit de Wgv (individueel en cumulatief).
Voorgrondbelasting
Binnen een straal van 1 km zijn geen van het plangebied zijn veehouderij bedrijven gelegen, die nog bedrijfsmatig in werking zijn. Gelet hierop kan gesteld worden dat een nadere berekening van de voorgrondbelasting dan ook niet benodigd is.
Achtergrondbelasting
Het aantal veehouderijbedrijven in de wijde omgeving van het plangebied is dermate laag, dat gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel achtergrondsniveau voor geur en daarmee een goed woon- en leefklimaat in dit kader. Gesteld kan worden dat een berekening van de achtergrondbelasting dan ook niet benodigd is.
Belemmeringen ontwikkelingsmogelijkheden
Door de beoogde herontwikkeling worden ook geen veehouderijbedrijven in de ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Het doel van titel 5.2 Wmb is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Indien een project aangeduid kan worden als Niet in betekende mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. In de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen’ wordt aangeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term ‘niet in betekenende mate’. De regeling geeft een harde omschrijving van het aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij 1 ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto. Bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen netto.
Planlocatie
Met het voornemen wordt slechts de bouw van één nieuwe woning mogelijk maakt, waarbij geen wezenlijke toename van verkeersbewegingen wordt verwacht.
Gelet op bovenstaande kan worden gesteld dat dit plan onder het begrip NIBM valt en de luchtkwaliteit niet verder hoeft te worden onderzocht.
Uitgaande van de achtergrondconcentraties die gelden binnen de gemeente kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit voldoet aan de normen die gesteld zijn in de Wmb. De Wmb staat derhalve de realisering van het voornemen niet in de weg.
Vanuit het aspect ‘goede ruimtelijke ordening’ dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder. Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ als maatgevend beschouwd. Dit betreffen conform jurisprudentie richtafstanden, die indicatief zijn voor een goede ruimtelijke ordening. De publicatie geeft vier factoren (geur, stof, geluid en gevaar) op basis waarvan bepaald wordt in welke categorie een activiteit geplaatst kan worden. De publicatie biedt geen wettelijk vastgestelde norm. Bij de toetsing van concrete situaties dient maatwerk te worden geleverd. Afwijking van de generieke richtafstanden uit de VNG publicatie is hierbij mogelijk, mits dit goed kan worden gemotiveerd. De in de publicatie opgenomen generieke richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk.
Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van één extra woning. Het voornemen zelf leidt dus niet tot milieuhinder voor omwonenden. Er dient wel getoetst te worden of bestaande bedrijven met het voornemen niet extra worden belemmerd en of de extra woningen niet worden blootgesteld aan onaanvaardbare hinder van omliggende bedrijven.
In de omgeving van het plangebied zijn navolgende bedrijven/voorzieningen aanwezig.
Bedrijf | Adres | Toegestane cat. | Max. afstand | Feitelijke afstand |
Bedrijfsverzamel- locatie | Hoogeloonsedijk 10A | 3.1 | 50 meter | 170 meter |
Horeca | Zandoerle 5 | 2 | 30 meter | 80 meter |
Uit de tabel blijkt dat ruimschoots voldaan kan worden aan de richtafstanden en zonering. Het planvoornemen vormt daarmee geen belemmering voor omliggende bedrijven en omgekeerd vormt de exploitatie van deze bedrijven geen belemmering voor de realisatie van een woning op het plangebied.
Blootstelling aan stoffen uit de veehoudeij (met name pluimvee- en varkenshouderijen in de omgeving) kan leiden tot negatieve gezondheidseffecten. Volgens de Gezondheidsraad is endotoxine een goede indicator voor blootstelling van omwonenden van veehouderijen aan ontwikkeling van een landelijk toetsingskader is de notitie "Handelsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid Endotoxine toetsingskader 1.0' opgesteld. In het toetsingskader zijn afstanden bepaald die een te hoge blootstelling aan endotoxinen zullen voorkomen. Uitgangspunt van het toetsingskader is de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3 voor endotoxinen. Hierdoor kan worden bepaald of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot endotoxinen.
In de nabijheid van de planlocatie zijn geen varkens- en pluimveehouderijen gesitueerd. De planlocatie ligt ruimschoots buiten de richtafstanden die aangehouden moeten worden rondom dergelijke bedrijven in de omgeving. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.
Op basis van verschillende VGO (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden) - onderzoeken is aangetoond dat er verhoogde gezondheidsrisico's zijn wanneer in de nabijheid (binnen een straal van ca. 1,5 tot 2,0 km) van een geitenhouderij gewoond wordt. Mede op basis hiervan geldt in de provincie momenteel een nieuwvestigings- en uitbreidingsverbod voor geitenhouderijen.
De rechtstreeks werkende (tijdelijke) verbodsregels op het uitbreiden van een geitenhouderij hebben geen directe invloed op het mogelijk maken van gevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven, in de nabijheid van geitenhouderijen. Er kan immers (nog) geen wetenschappelijk verband worden gelegd met een maximale blootstelling vanwege een aanvaardbaar of niet aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er is hiervoor dan ook nog geen nader wettelijk toetsingskader en er bestaan geen concrete normen of aan te houden afstanden die in acht genomen moeten worden bij de vergunningverlening en/of bij de ruimtelijke planning
Op circa 650 meter van de planlocatie is een geitenhouderij gesitueerd op het adres Toterfout 13 in Oerle. In de directe nabijheid van deze bestaande geitenhouderij bevinden zich reeds diverse bestaande burgerwoningen (onder andere Toterfout nr. 14, 20, 22, 24, 26; gelegen op op ca 100 tot 150 meter van het dierenverblijf) alsmede de woonkern Zandoerle (op ca. 350 meter afstand).
Met het initiatief vindt toevoeging plaats van één burgerwoning plaats, ten zuiden van de kern Zandoerle, die is gelegen tussen het plangebied en de bestaande geitenhouderij. Ten aanzien van planologische- en milieuaspecten is in onderhavig bestemmingsplan aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Vanwege aard en omvang van het voornemen van het plan, de afstand tot de veehouderij locatie alsmede bestaande tussenliggende bebouwing zal het gezondheidsrisico slechts marginaal toenemen en wordt de beoogde ontwikkeling aanvaardbaar geacht.
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid (Regeling externe veiligheid inrichtingen) is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico’s van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Navolgende figuur betreft een uitsnede van de risicokaart van de provincie Noord- Brabant, waarop het plangebied is aangeduid met een blauwe cirkel.
Figuur 16 Uitsnede risicokaart met plangebied in blauwe cirkel
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen vindt in de gemeente Veldhoven plaats over de A2 en de A67. Deze wegen zijn gelegen op ruime afstand van het plangebied. Dit betreft een zodanige afstand dat beïnvloeding normaliter niet plaats zal vinden.
In de omgeving van het plangebied liggen geen wegen die deel uitmaken van het Basisnet weg. Over de wegen in en rond het plangebied kunnen incidenteel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gezien de (zeer) lage vervoersintensiteit levert dit geen relevante risico's op.
In de wijde omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen, spoorwegen of waterwegen gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze aspecten hebben geen invloed op onderhavig plan.
Buisleidingen
Op ruime afstand ten noorden van het plangebied (circa 500 meter) liggen twee hogedruk aardgasleidingen die in beheer zijn bij de Gasunie. Het betreft de volgende leidingen:
Het invloedsgebied van deze buisleidingen bedraagt 70 respectievelijk 95 meter. Het plangebied ligt ruim buiten het invloedsgebied, waardoor de leidingen geen belemmeringen opleveren. De overige buisleidingen in het gebied kennen geen risicocontour die van invloed is op het plangebied.
Risicovolle inrichtingen
In en nabij het plangebied zijn geen inrichtingen gevestigd, die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO). In de omgeving van het plangebied is bij camping Molenvelden een propaantank gesitueerd met een veiligheidsafstand van 15 meter. Het plangebied is echter op 400 meter van deze locatie gelegen. Er is derhalve geen sprake van belemmeringen vanwege de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen.
Luchtvaartterrein Eindhoven
Bij een ontwikkeling nabij een vliegveld speelt externe veiligheid een belangrijke rol. Er bestaat immers een kans op een calamiteit met een vliegtuig waarbij slachtoffers kunnen vallen in de omgeving van het vliegveld. In de geldende regelgeving voor luchtvaartterreinen is niets vastgelegd met betrekking tot externe veiligheid. In het Luchthavenbesluit Eindhoven (26 september 2014) zijn ook geen regels of normen voor externe veiligheid opgenomen. Op dit moment is daarom interimbeleid van toepassing.
Dit planologische interimbeleid heeft als doel dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet verenigbaar zijn met het streven naar een vanuit oogpunt van veiligheid duurzame ruimtelijke inpassing van de luchthaven in zijn (gebouwde) omgeving, worden voorkomen. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico zal de normstelling voor militaire luchthavens naar verwachting in grote lijnen overeenkomen met de normstelling voor de regionale burgerluchthavens. Dit betekent dat binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour een bouwverbod gaat gelden voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een 'nee, tenzij' beleid.
De PR 10-6 contour ligt niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan en levert dus geen beperkingen op. Het plangebied is ook gelegen buiten het invloedsgebied waar het Groepsrisico vanwege het vliegveld relatief hoog is.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen belemmeringen aan de orde zijn met betrekking tot externe veiligheid. Op het plangebied worden evenmin kwetsbare of beperkt redzame personen gehuisvest.
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed.
Als uitgangspunt gelden voor plannen onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.. Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uit voeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten er toch een MER moet worden opgesteld.
Ter plaatse van het plangebied vindt toevoeging plaats van één burgerwoning, aansluitend op de bestaande woonkern Zandoerle. De voorgenomen functiewijziging geldt niet als een m.e.r.beoordelingsplichtige activiteit, zoals omschreven in de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.. Het voornemen blijft ruimschoots onder de hiervoor gestelde grenswaarde .
Uit de resultaten van de opgestelde Aerius-berekening blijkt dat de realisatie- en de gebruiksfase niet leidt tot effecten op omliggende op Natura 2000 gebieden. Het opstellen van een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk. Daarnaast blijkt dat de locatie, aard en omvang van het voornemen ook niet leiden tot dusdanige omstandigheden of milieueffecten, op basis waarvan alsnog een nadere m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Het voornemen is daarmee ook niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. In bovenstaande paragraven is de ontwikkeling getoetst aan milieuplanologische randvoorwaarden. Het milieubelang is in voldoende mate is afgewogen, hieruit volgt dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) is te lezen hoe de provincie Noord- Brabant de komende jaren gaat werken aan een veilig en gezond milieu. Het doel is een goed, veilig en gezond woon- en vestigingsklimaat voor huidige en toekomstigebewoners en bedrijven creëren, met behoud van voldoende natuurlijke hulpbronnen voor toekomstige generaties.
Uitgangspunten bij het Provinciale Milieu- en Waterplan zijn:
Bij het PMWP wordt gebruik gemaakt van de PPP-methode: People (sociaal-cultureel kapitaal), Planet (ecologisch kapitaal, waaronder bodem, lucht en water) en Profit (economisch kapitaal). De provincie wil vooruitgang boeken waarbij de drie kapitalen in balans zijn. In het PMWP staat het ecologisch kapitaal centraal, maar die kan niet los gezien worden van de onderdelen People en Profit.
In samenwerking met de gemeenten en waterschappen wordt een aanpak uitgewerkt voor ‘de gezonde stad en ommeland. Hierbij worden onderwerpen als fijnstof, hittestress en Smart and Green Mobility meegenomen. Bij de gebiedsgerichte aanpak wordt het thema gezondheid meegenomen en de informatie wordt beschikbaar gesteld. De milieuen waterkwaliteit wordt geborgd of daar waar nodig verbeterd.
Binnen het plangebied zijn geen specifieke thema’s uit het PMWP aan de orde.
Het waterschap de Dommel heeft een waterbeheerplan opgesteld waarin de beleidsdoelen voor de periode 2016-2021 zijn beschreven. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan.
In het waterbeheerplan De Dommel worden de volgende thema’s behandeld:
De ruimtelijk relevante aspecten uit de waterbeheerplannen zijn opgenomen in het provinciale milieu- en waterplan en in de Verordening ruimte. Vanuit de waterschappen wordt aandacht geschonken aan de rol van water bij nieuwe ontwikkelingen. De trits vasthouden-bergen-afvoeren is hierbij leidend. Daarnaast is de door het waterschap opgestelde handreiking ‘hydrologisch neutraal ontwikkelen’ nog steeds van toepassing, die ingaat op de rol van water bij een toename van verstening. De uitgangssituatie van het watersysteem mag door de ruimtelijke ingreep niet verslechteren. Daarnaast moeten de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren zoveel mogelijk benut worden.
Waterbeheerders dienen in een vroeg stadium bij het proces betrokken te worden, zodat kennis kan worden aangereikt over het watersysteem en mee kan worden gedacht over de ruimtelijke planvorming.
Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en -kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. In de Keur staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Op 26 februari 2015 heeft het waterschap de Keur vastgesteld, die op 1 maart 2015 inwerking is getreden. Deze keur is in samenwerking tussen de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel tot stand gekomen, waardoor nu sprake is van een uniforme Keur.
De gronden zijn momenteel in gebruik als weiland. Er is geen bebouwing op het plangebied aanwezig.
Ter plaatse bestaat de bodem overwegend uit hoge zwarte enkeerdgronden, opgebouwd uit lemig fijn zand.
Het hoogte op het plangebied variërt ter plaatse tussen 23,9 een 24,3 meter +NAP. (Bron: Actueel Hoogte Bestand Nederland).
Figuur 17 Uitsneden actueel hoogtebestand
Enkeerdgronden hebben een grondwaterstand van VII en VIII (bron: Bodematlas, Provincie Noord-Brabant). Hiervoor geldt dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand GHG is gelegen op een diepte van meer dan 80 cm beneden maaiveld.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van één vrijstaande woning met bijgebouw en ontsluiting. De rest van het perceel zal in gebruik worden genomen als tuin en blijft onbebouwd. De toevoeging van verhard oppervlak omvat:
Oppervlakten | Huidig m2 | Toekomstig m2 |
Daken | 0 m2 | 276 m2 |
Terrein verharding | 0 m2 | 98 m2 |
Onverhard terrein | 905 m2 | 531 m2 |
Totaal | 905 m2 | 905 m2 |
Door de ontwikkeling neemt de verharde oppervlakte op het plangebied met 374 m2 toe.
Op basis van het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen dienen negatieve hydrologische gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen te worden geneutraliseerd om te voorkomen dat door bebouwing en verharding een versnelde waterafvoer plaatsvindt, waarbij met name het hemelwater zoveel mogelijk afgekoppeld dient te worden van het rioleringsstelsel.
De ontwikkeling voorziet in de toevoeging van één woning met bijgebouw en daarmee in een zeer beperkte toename aan bebouwing cq. verharding, van ca. 374 m2. Indien de bebouwings-/verhardingstoename op een locatie minder dan 500 m2 bedraagt wordt er door het waterschap (op basis van de Keur 2015) geen extra compensatie verreist. De gemeente hanteert voor de toename van het verhardoppervlak van 250 m2 tot 2000 m2 een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Daarmee bestaat er een compensatieopgave van 16 meter berging. Er is op het plangebied voldoende ruimte om te kunnen voorzien in een dergelijke voorziening. Binnen de tuinen van het perceel zijn de tuinen gelegen in het laagste punt (zie figuur 17). Water zal derhalve hierheen afstromen en kunnen infiltreren.
Binnen het projectgebied wordt het hemelwater afgekoppeld van het vuilwaterrioolstelsel. Op een drukrioolsysteem mag alleen vuilwater worden geloosd en het regenwater dient in het plangebied te worden opgevangen. Dit betekent dat het schone hemelwater niet wordt afgevoerd naar de RWZI (rioolwaterzuiveringsinstallatie) Eindhoven, maar wordt geïnfiltreerd in de grond. Enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd in de bodem.
Het schoon hemelwater in het plangebied zal worden afgekoppeld van het riool en zal conform de bestaande situatie gedurende het grootste deel van het jaar vertraagd infiltreren in de bodem van de particuliere tuin. Deze is in het laagste punte gelegen en voldoende groot om regenwater te kunnen bergen. De lokale bodemkundig /hydrologische gesteldheid wordt geschikt genoeg geacht voor de benodigde infiltratie. Niet aannemelijk is dat er, ook in extreme situaties, overlast ontstaat op eigen terrein of bij derden omdat de laagten in het gebied richting het buitengebied liggen.
In de beoogde situatie wordt het huishoudelijk afvalwater van de nieuwe woning middels een nieuwe aansluiting aangesloten op het bestaande vrijverval riool, waarmee het vuilwater wordt afgevoerd naar het hoofdgemaal.
Met onderhavige ruimtelijke ontwikkeling, vindt slechts een zeer beperkte bebouwingsen verhardingstoename plaats. Realisatie van onderhavig plan leidt niet tot negatieve effecten op de aspecten met betrekking tot de waterhuishouding. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.
Checklist
Checklist Watersysteem | |
Hoofdwatergang cq open water | Nee |
Zijwatergang | Nee |
Keurgebied binnen plangebied? | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Nee |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | Nee |
Attentiegebied EHS | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschap gemaal | Nee |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Nee |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Ja |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Nee |
Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de geldende natuurwetgeving.
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
Op basis van deze Europese richtlijnen is Nederland verplicht om beschermde habitats, soorten en hun leefgebieden in stand te houden of te herstellen. Daarvoor worden gebieden aangewezen waar deze soorten en habitats voorkomen. Voor deze aangewezen gebieden, veelal reeds onderdeel uitmakend van de Natuur Netwerk Brabant, geldt een speciaal beschermingsregime. Bij uitbreiding of verandering van activiteiten of bij nieuwe activiteiten in of in de nabijheid van deze gebieden moet er getoetst worden of er significante gevolgen zijn voor de gebieden.
De Wet natuurbescherming vormt tevens het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient tevens onderzocht te worden of deze ingrepen en /of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten in de omgeving. De wet is bedoeld om soorten te beschermen, niet individuele planten of dieren. Het gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt.
Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebied specifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.
In de nabijheid van het plangebied liggen de Natura 2000 gebieden 'Kempenland West' (op ca.3,2 km) en 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux' (op ca. 3,8 km). Door de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 is de systematiek van de 'Programmatische Aanpak Stikstof' (PAS) echter vernietigd en is ook de drempelwaarde van 0.05 mol/ha/jr niet langer geldend. Derhalve is een aeriusberekening uitgevoerd.
Voor deze aeriusberekening zijn de volgenden uitgangspunten gehanteerd:
Bovenstaande uitgangspunten en de inschattingen van de emissies in de realisatie- danwel de gebruiksfase zijn ingevoerd in de Aerius-calculator. Uit de resultaten blijkt dat zowel voor de realisatiefase alsook de gebruiksfase geen rekenresulaten op Natura 2000 gebieden optreden die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar, zie Bijlage 6 en Bijlage 7.
Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden op kunnen basis van het voorgaande worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.
De soortbescherming is opgenomen in de Wet Natuurbescherming. Deze bescherming geldt overal in Nederland, ook in de beschermde gebieden. De soortbescherming kent geen externe werking. Projecten worden getoetst aan de directe invloed op beschermde waarden binnen de grenzen van het plangebied. De wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantsoorten. Ook omvat de wet de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen Natura 2000 gebieden.
Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden is door Archimil een quickscan flora en fauna uitgevoerd (rapportnr.2821R003-2). Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 8. In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Bij de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van planlocatie aan de Banstraat ong. te Veldhoven, kadastraal bekend onder de gemeente Veldhoven, sectie G, nummer 162, is op de locatie geen beschermde flora en fauna waargenomen die een belemmering kan vormen voor de voorgenomen activiteit. Ook worden, op basis van het gebruik van de locatie en de directe omgeving, ter plaatse van het plangebied geen beschermde flora en fauna verwacht. De noordelijk aangrenzende beukenhaag en de bomenrij kunnen gebruikt worden als nest- en verblijfplaats voor diverse vogelsoorten. Aangezien geen werkzaamheden plaatsvinden aan de haag of bomenrij hebben de gewenste activiteiten geen negatieve invloed.
Op basis van de quickscan wordt een aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna, voor de geplande activiteiten, niet noodzakelijk geacht. Voor de geplande activiteiten is op basis van de bekende gegevens geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Wel dient bij de bouw voorkomen te worden dat bouwlampen voor lichtverstoring voor foeragerende en migrerende vleermuizen zorgen.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect Flora en Fauna geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
De omgang met het archeologisch erfgoed is geregeld in de Erfgoedwet (2016). Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische resten, indien een bestemmingsplan dat voorschrijft. De gemeente Veldhoven heeft vanuit haar archeologiebeleid voorwaarden opgesteld ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed. Deze zijn in het geldende bestemmingsplan weergegeven als een dubbelbestemming Waarde-Archeologie met daaraan gekoppelde ondergrenzen onderzoeksplicht.
De planlocatie is voor het grootste gedeelte gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting en hoge archeologische waarde.
Figuur 18 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Veldhoven, plangebied bij geel kader
Deze archeologische verwachting is in het vigerend bestemmingsplan beschermd door middel van een dubbelbestemming (‘Waarde- Archeologie 2’). Voor een klein deel, gelegen als een smalle strook langs de bestaande woning Banstraat 4 geldt op basis van het bestemmingsplan een 'Waarde - Archeologie 1'. Voor de gronden gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 2' geldt dat archeologisch (voor)onderzoek is verplicht als de omvang van het gebied waarbinnen de bodemverstoring plaatsvindt groter én dieper is dan de ondergrenzen die gelden voor deze categorie (in dit geval 250 m² en 40 cm onder maaiveld).
Vastgesteld is dat de omvang van de bodemverstorende activiteiten ten behoeve van de realisatie van de woning de ondergrenzen voor de onderzoeksplicht zullen overschrijden, waardoor archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Voor de planlocatie is door Bureau voor Archeologie een archeologisch onderzoek uitgevoerd dat is bijgevoegd in Bijlage 9. De resultaten uit het bureau- en booronderzoek (verkennend) kunnen als volgt worden samengevat.
De onderzoeksvragen kunnen als volgt worden beantwoord:
Zijn potentiële archeologische niveaus aanwezig, en zo ja, wat is de aard, diepteligging en verbreiding hiervan?
Op het dekzand is bewoning mogelijk in het Laat-Paleolithicum en later. Door plaggenbemesting in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd zijn archeologische resten uit eerdere perioden afgedekt. Echter, omdat het plaggendek is vergraven en restanten van een B horizont ontbreken wordt de kans dat archeologische resten uit de periode vóór het opbrengen van het plaggendek aanwezig zijn als laag ingeschat.
De baksteenfragmenten en -spikkels zijn waarschijnlijk met het plaggendek opgebracht. Het kan niet volledig worden uitgesloten dat in het plangebied resten gerelateerd aan de historische ontwikkeling van het dorp Zandoerle aanwezig zijn, Echter Ter Steege plaatst de vroegste kern bij het dorp circa 250 m te noordoosten van het dorp.30 Theuws e.a. (2011) plaatsen de kern van het dorp rond 1200 bij de groep noordelijke boerderijen, ten noorden van het huidige plein.31 Daarna zou de kern rondom het plein daar ten zuiden van zijn ontwikkeld. Het plangebied ligt hier weer verder ten zuiden van.
Omdat het plangebied op kaartmateriaal daarnaast uit de 19e eeuw tot heden onbebouwd is, wordt de kans als laag ingeschat dat in het plangebied resten gerelateerd aan bewoning uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd aanwezig zijn.
Indien (mogelijk) archeologische waarden aanwezig zijn:
Als archeologische resten aanwezig zijn, dan zullen deze worden vergraven door realisatie van het plan. Echter, de kans is klein dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Er worden dus naar verwachting geen archeologische waarden verstoord.
Er zijn geen maatregelen nodig om rekening te houden met archeologische waarden.
Bureau voor Archeologie adviseert het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen bodemingrepen.
Op basis van deze conclusies kan worden aangenomen dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor het planvoornemen. In het bestemmingsplan zullen de dubbelbestemmingen 'Waarde - archeologie 1' en 'Waarde - archeologie 2' worden gehandhaafd ter bescherming van de gronden bij eventueel toekomstige bodemingrepen anders dan het huidige voornemen.
Per 1 september 2017 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang rekening worden gehouden. De provincie heeft hiertoe in haar Verordening zogeheten cultuurhistorische vlakken aangeduid. Deze vlakken verdienen specifieke aandacht vanwege de onvervangbaarheid van de aanwezige waarden. Gemeenten dienen de cultuurhistorische waarden en kenmerken van deze gebieden te behouden, herstellen en/of duurzaam te ontwikkelen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hier enkel worden toegestaan, indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet aantasten.
Figuur 19 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart met plangebied in blauw kader
De planlocatie is gelegen in de door de provincie aangeduid cultuurhistorisch waardevol gebied. In deze gebieden ligt het accent op het behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio en de ontwikkeling, bescherming en recreatieve ontsluiting van de cultuurhistorische waarden van de Kempen in hun samenhang.
Figuur 20 Bebouwingsstructuren rondom plangebied
In bovenstaande afbeelding wordt duidelijk dat de bestaande stedenbouwkundige structuur in de nabijheid van het plangebied voornamelijk bestaat uit vrijstaande woonobjecten met bijgebouwen. Deze woonobjecten zijn in Zandoerle veelal woonboederijen die ontstaan zijn vanuit de transformatie van het voormalige agrarische gebruik. Rondom de Brink zijn deze structuren ook goed te zien:
Figuur 21 Bebouwingsstructuur rondom Brink Zandoerle
Wat opvalt is dat de bijgebouwen ook relatief fors zijn. Dit omdat het in veel gevallen voormalige agarische bedrijfsgebouwen zijn geweest. De kern Zandoerle is voorts te kenmerken als een bebouwingscluster rondom deze historische Brink.
Het stedenbouwkundig ontwerp is op deze structuren aangepast. In de eerste plaats is de bebouwingssituering en positionering in lijn gebracht met het straatbeeld, door het hoofdgebouw parallel op de Banstraat te situeren. Dit is ook het geval voor de naastgelegen objecten. Verder is er gekozen om een veel minder fors bijgebouw op te richten (96 m2 i.p.v. 150m2) dan toegestaan in de gemeente Veldhoven. Dit bijgebouw is relatief dicht op het hoofdgebouw gesitueerd waardoor er een harmonisch geheel ontstaat. Het bijgebouw is hierdoor ook slechts heel beperkt zichtbaar vanaf de weg. Met het planvoornemen wordt daarmee de historische kern in feite afgerond. Door in sterke mate in te zetten op een goede landschappelijke inpassing worden de historische lindes aan de Banstraat sterker geaccentueerd. Ook is er veel ruimte voor overig groen en worden perceelafscheidingen groen vorm gegeven. Dit versterkt het landelijke karakter en de overgang naar het buitengebied. Eveneens versterkt dit de biodiveristeit.
In het plangebied zijn geen monumentale panden aanwezig. Ook in de omgeving bevinden zich geen (rijks)monumenten of andere cultuurhistorische elementen die ‘aangetast’ worden met het voorgenomen initiatief.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient er te worden onderzocht of er leidingen onder het perceel doorlopen, om te voorkomen dat de leiding bij werkzaamheden wordt beschadigd.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
Duurzame ontwikkeling is te zien als een ontwikkelingsproces, waarbij gestreefd wordt naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit gebeurt door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en deze in de tijd weten te handhaven, zodat ook toekomstige generaties daarin delen.
Met het planvoornemen wordt aangesloten bij voorgaande uitgangspunt. Bij de bouw van de nieuwe woning en de inrichting van de openbare ruimte van het woongebied zalzoveel mogelijk gebruikt worden gemaakt van duurzame materialen en technieken. De woning zal als nul op de meter woning worden uitgevoerd. Verder is er sprake van een uitvoerige landschappelijke inpassing met veel groen waarbij de landschappelijke kwaliteit van de leefomgeving uitgangspunt is. Uit voorgaande paragrafen blijkt dat de fysieke aspecten de uitvoer van het planvoornemen niet in de weg staan.
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding zijn een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het plangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.
De regels zijn opgedeeld in 4 hoofdstukken:
In het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Wonen- vrijstaand
Voor de nieuwe woning is de bestemming ‘Wonen - vrijstaand’ opgenomen, conform de recente gemeentelijke modelregels. Voor de woning is daarnaast een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de woning opgericht dient te worden. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte bedraagt 4,5 respectievelijk 10 meter en is als zodanig ook op de verbeelding opgenomen.
Bijgebouwen zijn tevens toegestaan binnen de aanduiding ‘bijgebouwen’. De totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen mag ten hoogste 50% bedragen van het bouwperceel tot een maximum van 150 m2. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt 3,2 respectievelijk 4,5 meter.
Daarnaast wordt conform de gemeentelijke standaardregels een aan huis verbonden beroep of bedrijf rechtstreeks toegestaan, mits de vloeroppervlakte hiervoor niet meer dan 40% en niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de woning en/of bijgebouwen bedraagt.
Waarde - Archeologie 1
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Bescherming van de archeologische waarden is geregeld doordat voor een aantal grondverstorende werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is. De dubbelbestemming kent een ondergrens van 100 m2 .
Indien de oppervlakte van de grondverstoring onder deze oppervlakte blijft, is geen archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt tevens voor bodemingrepen, die niet dieper gaan dan 40 cm beneden maaiveld.
Waarde - Archeologie 2
De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van op of in die gronden aanwezige archeologische waarden. Bescherming van de archeologische waarden is geregeld doordat voor een aantal grondverstorende werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is. De dubbelbestemming kent een ondergrens van 250 m2 .
Algemene regels
In de algemene bouwregels is geregeld dat ondergeschikte bouwdelen het bouwvlak mogen overschrijden. Voorts is aangegeven dat kelders, voor zover geheel gesitueerd onder het maaiveld, overal zijn toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan. Bovendien is hierin opgenomen dat de bestaande maatvoering van hoofd- en bijgebouwen als toegestaan minimum respectievelijk maximum geldt. Tenslotte is een verwijzing naar de gemeentelijke parkeernormen opgenomen.
In de algemene gebruiksregels is uitdrukkelijk aangegeven wat in ieder geval als strijdig met de bestemming wordt geacht. In deze bepaling is in het algemeen aangegeven dat gebruik van gronden en/of opstallen voor een seksinrichting of (raam)prostitutie als strijdig gebruik wordt aangemerkt. In de algemene afwijkingsregels is onder meer een regeling opgenomen die het bevoegd gezag de mogelijkheid biedt om, onder voorwaarden, maximaal 10 % van een aantal in het plan opgenomen maten af te wijken door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning.
In de overgangsregels is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan en mits niet strijdig met het voorheen geldende bestemmingsplan met de daaronder begrepen overgangsbepaling. De bepaling is (verplicht) overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.
Op basis van artikel 3.6.1, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt door het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn, omdat er anders sprake is van een oneigenlijke bestemming.
De bouw van de nieuwe woning vindt plaats onder verantwoording van de particuliere initiatiefnemer. Initiatiefnemer draagt zelf zorg voor het verkrijgen van een Ruimte voor Ruimtetitel ten behoeve van de realisatie van de woning. Algemene (procedure)kosten die uit het project en de ruimtelijke procedure voorvloeien worden ten laste gebracht van initiatiefnemer. Daarnaast zullen in een exploitatieovereenkomst alle op de initiatiefnemer te verhalen kosten worden opgenomen met betrekking tot de realisatie van het plan. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.
Voorafgaand aan de inwerkingtreding van het plan dient middels een planschadeovereenkomst, de opdrachtgever zich bereid te verklaren om de voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren. Deze planschadeovereenkomst maakt deel uit van de exploitatieovereenkomst. Hierin wordt eveneens de verkrijging van de Ruimte voor Ruimte titel opgenomen.
Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Het plan is economisch uitvoerbaar en heeft verder geen financiële consequenties voor de gemeente.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moeten voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het wettelijk vooroverleg zal het concept ontwerp bestemmingsplan aan diverse instanties worden toegezonden. In deze paragraaf zullen de uitkomsten van het vooroverleg worden beschreven voor zover relevant.
Vervolgens zal het ontwerp-bestemmingsplan op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage worden gelegd.