direct naar inhoud van Regels
Plan: Oeienbosdijk 60
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00144-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Oeienbosdijk 60' met identificatienummer NL.IMRO.0861.BP00144-0401 van de gemeente Veldhoven;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 abiotische waarden:

het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen);

1.6 aan huis gebonden beroep:

het in een woning en/of in de bij die woning behorende andere gebouwen uitoefenen van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met behoud van de woonfunctie;

1.7 agrarisch bedrijf:

inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het van telen van gewassen of het houden van dieren, zijnde;

  • een glastuinbouwbedrijf: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
  • een veehouderij: agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
  • een (vollegronds)teeltbedrijf: agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
  • een overig-agrarisch bedrijf: agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, (vollegronds)teeltbedrijf of glastuinbouw valt;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.10 bedrijfsgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.12 beeldkwaliteit:

het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan;

1.20 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 brug:

een permanente verbinding in een weg of pad over een andere weg dan wel water;

1.24 cultuurhistorische waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;

1.25 dagrecreatie:

recreatieve activiteit die plaatsvindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 dove gevel:

een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;

1.28 erfbeplanting:

afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning;

1.29 erotisch getinte horeca:

een horecabedrijf dat tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ten plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

1.30 erotische massagesalon:

een seksinrichting waar door middel van massage seksuele handelingen worden verricht tegen een vergoeding;

1.31 escortbedrijf:

een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.32 evenement:

een georganiseerde gebeurtenis ten behoeve van meerdere bezoekers en met vaak tijdelijke voorzieningen voor water, electriciteit, catering en/of toiletvoorziening;

1.33 extensief recreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.34 faunavoorziening

een voorziening inclusief toeleidende rasters die het dieren mogelijk maakt openbare infrastructuur veiliger over te steken;

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 groom

Iemand die zich bezighoudt met de verzorging vaneen rijpaard en het assisteren van een ruiter/amazone.

1.37 gevellijn:

de als zodanig aangegeven lijn of indien niet aangegeven de denkbeeldige lijn door de voorgevel, waar de voorgevel als gevellijn kan worden aangemerkt;

1.38 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

1.39 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;

1.40 huisvesting stagiaires:

huisvesting van leerlingen die intern bij het bedrijf waar ze in het kader van hun opleiding stage lopen verblijven;

1.41 IHCS (Inner Horizontal and Conical Surfase)

een obstakelvrije zone ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen;

1.42 kampeermiddel:
  • een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen gebouw zijnde,

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.43 kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.44 kelder:

een bouwlaag geheel of grotendeels onder peil;

1.45 kleinschalige windenergievoorzieningen

vormen van alternatieve energieopwekking en -besparing, met behulp van de wind, welke naar aard en schaal in de omgeving ruimtelijk kunnen worden ingepast;

1.46 kunstwerken:

een civieltechnische constructie of installatie in de infrastructuur die een of meer functies vervult zoals onderdoorgangen, duikers, overkluizingen;

1.47 landschappelijke inpassing:

een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande dan wel nog te ontwikkelen landschappelijke (ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische) landschapskwaliteiten. Dit kan door middel van: architectuur (vormgeving, situering bebouwing, materiaalgebruik), aanleg van landschappelijke en/of natuurlijke elementen al dan niet in combinatie met sloop;

1.48 landschappelijke waarden en kenmerken:

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;

1.49 manege:

Een bedrijf voor het beoefenen van de hippische sport, alsmede voor he stallen van paarden en pony's. Er wordt les gegeven aan derden met paarden in eigendom.

1.50 nevenactiviteit:

activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen als zodanig mag worden gebruikt en die uitgevoerd worden naast het eigenlijke beroep of de hoofdactiviteit, ze zijn ondergeschikt aan de primair toegekende functie (vaak agrarisch);

1.51 nutsvoorziening:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalverzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.52 ondergeschikt en/of ondersteunend:

een functie die in ruimtelijke en/of bedrijfseconomische zin ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie binnen een bestemming;

1.53 ondergeschikte detailhandel

Detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard omvang en verschijningsvorm nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft. De detailhandelsfunctie heeft een directe relatie met de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdactiviteit.

1.54 ondergeschikte horeca:

het in verband met een andere hoofd- of nevenactiviteit op het perceel verstrekken van eten en drinken tegen betaling voor gebruik ter plaatse in die mate dat duidelijk herkenbaar is dat die hoofd- of nevenactiviteit de kernactiviteit is die op het perceel plaatsvindt en het verstrekken van dat eten en drinken alleen plaats vindt als ondergeschikt onderdeel van en voortvloeiende uit deze gelieerde activiteit. Als ondergeschikte horeca-activiteit wordt ook begrepen het verzorgen van koffietafels. De horeca mag in geen geval een zelfstandige activiteit worden en dient te allen tijde gelieerd te blijven aan de hoofd- of nevenfunctie op het betreffende perceel. Om dit te garanderen, dient de horeca in ieder geval aan de volgende eisen te voldoen:

  • a. ondersteunde horeca-activiteiten zijn niet toegestaan buiten de openingstijden van de gelieerde hoofd- of nevenactiviteit;
  • b. het horecagedeelte mag niet door een derde, niet zijnde de exploitant van de hoofd- of nevenactiviteit, worden geëxploiteerd dan wel worden verhuurd of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden ten behoeve van feesten en andere partijen welke niet gelieerd zijn aan de hoofd- of nevenactiviteit;
  • c. de toegang tot de horeca-activiteit is uitsluitend die van de hoofd- of nevenactiviteit, er is dus geen sprake van een aparte ingang;
  • d. het houden van zelfstandige feesten en partijen zijn niet toegestaan;

1.55 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;

1.56 paardenhouderij:

een agrarisch (verwant) bedrijf gericht op het houden, africhten en trainen van paarden, alsmede het bieden van stalruimte voor paarden (waaronder begrepen pensionstalling) met als nevenactiviteit het fokken van en handel in paarden, evenals het geven van instructie aan derden. Onder een paardenhouderij worden geen maneges verstaan, daarnaast is het organisreen van wedstrijden nadrukkelijk niet toegestaan;

1.57 paardenpension

Het stallen van paarden van derden, met inbegrip van het aanbieden van verzorgen (voeding, poetsen, bewegingen) en rijfaciliteiten.

1.58 parenclub:

een uitgaansgelegenheid waar personen de mogelijkheid wordt geboden om seksuele handelingen te verrichten, zonder dat sprake is van een vergoeding voor deze handelingen;

1.59 peil:
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg en minimaal 30 cm boven de kruin van aanliggende weg(en);
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein;

1.60 permanente bewoning:

bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;

1.61 persoonsgebonden overgangsrecht:

de werking van een persoonsgebonden overgangsrecht is niet gebonden aan een object (een bepaald gebruik van gronden en bouwwerken) maar aan een subject (hoedanigheid van een bepaalde persoon als grondgebruiker);

1.62 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.63 raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie);

1.64 recreatie:

vrijetijdsbesteding die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc.;

1.65 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, erotisch getinte horeca en raamprostitutie, al dan niet in combinatie met elkaar. In aansluiting hierop wordt ook een escortbedrijf aangemerkt als seksinrichting;

1.66 stacaravan en chalet:

een onderkomen, onder welke benaming dan ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag of nachtverblijf van een of meer personen, dat niet duurzaam met de aarde is verbonden en waarvan de constructieve delen en gevels niet zijn vervaardigd van steenachtige materialen;

1.67 stagiair

Een stagiair (vrouwelijke vorm: stagiaire) is iemand die als onderdeel van zijn of haar opleiding ervaring komt opdoen op de werkvloer. Het opdoen van ervaring zelf wordt de stage genoemd. de stagiair krijgt een begeleider en hij/zij moet voor het opleidingsinstituut doorgaans verslagen schrijven. In veel gevallen ontvangt de stagiair voor zijn of haar werk een bescheiden salaris of onkostenvergoeding.

1.68 statische opslag:

opslag van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals auto's, boten en caravans en dergelijke;

1.69 teeltondersteunende voorzieningen:

ondersteunende voorzieningen die een onderdeel zijn van de bedrijfsvoering van een (vollegronds)teeltbedrijf;

1.70 trekkershut

een klein vrijstaand gebouw met beperkte inhoud en beperkte voorzieningen bestemd voor verhuur voor recreatieve doeleinden in de vorm van verblijfsrecreatie aan steeds wisselende wandelaars, fietsers, ruiters of kanoërs

1.71 uitbouw:

een bouwwerk dat in een directe verbinding staat met het (hoofd)gebouw waaraan het is gebouwd, en dat tevens een vergroting van de bestaande ruimte vormt;

1.72 verblijfsrecreatie:

vormen van recreatie die hoofdzakelijk gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf;

1.73 verbrede landbouw:

het ontplooien van (neven)activiteiten op en agrarisch bedrijf zoals kleinschalige recreatieve activiteiten, die ruimtelijk inpasbaar en verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering;

1.74 voorgevel:

de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw;

1.75 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.76 waterberging:

gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen;

1.77 waterhuishoudkundige voorzieningen:

waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.78 wet/wettelijke regelingen:

indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.79 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.80 Zelfstandige woonruimte

een woning met eigen af te sluiten toegangsdeur met daarachter eigen voorzieningen zoals een woon(slaap)kamer en natte voorzieningen (een keuken, douche en/of bad en toilet).

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten (Nen 2580):

2.1 afstand van een gebouw tot een perceelsgrens:

de afstand van een gebouw tot een perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand in meters van enig punt van het gebouw tot aan de perceelsgrens. Ondergeschikte bouwonderdelen, zoals dakgoten, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten.

2.2 breedte van gebouwen:

de breedte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken (indien geen sprake is van een rechthoekig gebouw: de gemiddelde breedte van het gebouw).

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de diepte van een bodemingreep:

de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau).

2.7 de diepte van gebouwen:

de diepte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de voorste en achterste eindgevelvlakken.

2.8 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.9 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.10 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 de oppervlakte van een bodemingreep:

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.

2.12 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.13 vloeroppervlakte:

de oppervlakte van een ruimte gemeten vanaf de binnenzijde van de scheidingsconstructie.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Paardenhouderij

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Agrarisch - Paardenhouderij aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een paardenhouderij;
  • b. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting stagiaires', een huisvesting van stagiaires tot maximaal 200 m2, uitsluitend op de eerste verdieping;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - verbrede landbouw', verbrede landbouwactiviteiten tot een totaal bruto vloeroppervlak van maximaal 500 m2, met dien verstande dat voor de afzonderlijke activiteiten geldt dat:
    • 1. er maximaal 3 trekkershutten per bouwvlak mogen worden opgericht met elk een maximale oppervlakte van 30 m²;
    • 2. bed&breakfast accommodatie is toegestaan met een maximale oppervlakte van 150 m²;
    • 3. ondergeschikte horeca met een maximale inpandige oppervlakte van 122 m2 en een maximale buitenpandige (boerenterras) met een oppervlakte van 128 m2 is toegestaan (een gezamelijke oppervlakte van maximaal 250 m²);
    • 4. aan de paardenhouderij ondergeschikte detailhandel is toegestaan tot maximaal 50 m²;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging', primair voor waterberging;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. extensief recreatief medegebruik;
  • g. met daarbij behorende evenementen;

met de daarbij behorende:

  • h. voorzieningen van algemeen nut;
  • i. infrastructurele voorzieningen;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. waterlopen en waterpartijen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemene bouwregels
  • a. Op de voor 'Agrarisch - paardenhouderij' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming danwel de aanduiding 'waterberging' worden gebouwd.
  • b. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, paardenbakken, stapmolens, lichtmasten en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • c. de bouw van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet leiden tot een (tijdelijke) toename in stikstofdepositie (mol/ha/jaar) op voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van het bestaande planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken ten tijde van de vaststelling van het plan;
  • d. een ruimte voor de huisvesting van stagiaires is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting stagiaires', uitsluitend op de eerste verdieping;
  • e. een ruimte voor verbrede landbouwactivitieiten is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - verbrede landbouw'.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 10 meter;
  • c. de afstand tot de bouwperceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter;
  • d. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 15 meter;
  • e. het bedrijfsvloeroppervlakte binnen het bouwvlak mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum vloeroppervlakte; bvo (m2)' niet worden overschreden (excl. bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen).

3.2.3 Bedrijfswoningen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • c. de maximale goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt 5,5 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt 10 meter;
  • e. onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning;
  • f. de woning dient te worden afgedekt met een kap waarvan de hellingshoek minimaal 30° en maximaal 60° mag bedragen;
  • g. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen moet ten minste 3 meter bedragen;
  • h. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 15 meter;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' dienen geluidsbeperkende maatregelen te worden genomen en in stand te worden gehouden waardoor de geluidsbelasting op de gevels aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde voldoet, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of conform het door burgemeester en wethouders van Veldhoven verleende besluit hogere waarden, zoals opgenomen in Bijlage 2.

3.2.4 Bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning
  • a. bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedrijfswoning dienen minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gesitueerd, met uitzondering van erkers, carports en erfafscheidingen;
  • b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen ten dienste van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 150 m2;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 meter;
  • e. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°;
  • f. bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.

3.2.5 Carports behorende bij de bedrijfswoning

Carports ten dienste van de bedrijfswoning zijn overal toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a. carports mogen uitsluitend worden opgericht naast de zijgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, vanaf 3 meter vóór de voorgevellijn en het verlengde daarvan tot 1 meter achter het bouwvlak;
  • b. voor zover bestaande carports in afwijking van de voorgeschreven situering als gesteld onder a gelegen zijn, mogen deze carports op de betreffende locatie gehandhaafd blijven en vervangen worden, een vergroting is evenwel niet toegestaan;
  • c. voor zover gericht naar het openbaar gebied, dient de carport te worden gebouwd tegen de zijgevel van de bedrijfswoning en 2 meter achter de voorgevellijn;
  • d. per bedrijfswoning mag maximaal één carport worden opgericht;
  • e. de goothoogte van de carport mag niet minder dan 1,5 meter en niet meer dan 3,2 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van de carport mag niet meer dan 3,2 meter bedragen, met dien verstande dat een maximale bouwhoogte van 4,5 meter is toegestaan voor carports die op een afstand van minimaal 2 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen;
  • g. de oppervlakte van de carport mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  • h. de lengte van de carport mag niet minder 4 meter en de breedte niet minder dan 2,5 meter bedragen.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter, met uitzondering van het bepaalde in sub b, c, d, e en f;
  • b. de maximale bouwhoogte van silo's bedraagt 15 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van een kleinschalige windenergievoorziening bedraagt 15 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van een stapmolen bedraagt 3 meter;
  • f. de maximale bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 6 meter;
  • g. de afstand tot de bouwperceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • h. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 10 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • i. voor reclame-uitingen gelden aanvullend de volgende specifieke bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van borden en spandoeken bedraagt maximaal 1,5 meter;
    • 2. maximaal 2 borden/ spandoeken van elk maximaal 1,5 m2;
    • 3. maximaal 4 vlaggen van elk maximaal 6 m2.

3.3 Nadere eisen

Bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
  • f. ter waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Het vergroten van bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het vergroten van de maximale goot - en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale goothoogte van het bedrijfsgebouw bedraagt 8 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van het bedrijfsgebouwen bedraagt 12 meter;
  • c. de bestaande ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. er dient sprake te zijn van een bedrijfstechnische en/of bouwtechnische noodzaak;
  • e. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  • f. advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik voor:
    • 1. detailhandel, behoudens het gebruik zoals bedoeld in 3.1, onder e;
    • 2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
    • 3. seksinrichtingen;
    • 4. kamperen;
    • 5. manege;
    • 6. opslag van goederen en materialen buiten de bebouwing, behoudens ten behoeve van de paardenhouderij;
    • 7. zelfstandige kantoren (met baliefunctie);
    • 8. lawaaisport;
    • 9. mestbewerking;
    • 10. onderbemalen binnen gronden met de aanduiding leefgebied van amfibieën;
    • 11. diepploegen, indrijven, draineren, onderbemalen, omzetten van grasland naar bouwland, binnen gronden met de aanduiding beschermingsgebied natte natuur.
  • b. het gebruik van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning en het gebruik zoals bedoeld in 3.1, onder d, voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  • c. binnen gebouwen meer dan één bouwlaag worden gebruiken voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • d. gebruik van gronden en bouwwerken dat leidt tot een toename in stikstofdepositie (mol/ha/jaar) op voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van het bestaande planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken ten tijde van de vaststelling van het plan.
  • e. aanbrengen of wijzigen van kaden ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';

3.5.2 Specifieke gebruiksregels huisvesting stagiaires/grooms

De huisvesting van stagiaires/grooms is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de volgende regels:

  • a. de verblijfsduur van de stagiaires/grooms mag maximaal 6 maanden bedragen, waarbij maximaal 1 keer per jaar dezelfde persoon zich mag huisvesten;
  • b. bij bedrijfsbeëindiging dient de huisvesting binnen 6 maanden ongedaan gemaakt te worden;
  • c. er mogen maximaal 5 personen tegelijkertijd gehuisvest worden;
  • d. de totale oppervlakte ten behoeve van de huisvesting mag niet meer dan 200 m2 bedragen;
  • e. het moet gaan om huisvesting van grooms en/of stagiaires die binnen de betreffende paardenhouderij werkzaam zijn;
  • f. er geen sprake is van zelfstandige woonruimten;
  • g. binnen het bestemmingsvlak is een bedrijfswoning aanwezig welke als zodanig is gebruik is;
  • h. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • i. belangen van derden mogen niet worden geschaad.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 een aan huis gebonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- en bijgebouwen is, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de bebouwing;
  • b. de woonfunctie blijft behouden;
  • c. er dient een (bedrijfs)woning legaal aanwezig te zijn;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • e. geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt wordt;
  • f. alleen ondergeschikte detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende bedrijf is toegestaan;
  • g. horeca is niet toegestaan;
  • h. het bedrijf mag geen publieksgericht karakter en geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  • i. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • j. buitenopslag is niet toegestaan
  • k. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  • l. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  • m. de activiteit milieuhygiënisch aanvaardbaar is.

3.6.2 verblijfsrecreatie

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van verblijfsrecreatie tot ten hoogste 25 kampeermiddelen, mits:

  • a. deze niet op kortere afstand dan 50 meter van gevoelige objecten is gelegen;
  • b. het uitsluitend kampeermiddelen betreft welke gericht zijn op toeristisch kamperen en het geen chalets of stacaravans betreft;
  • c. het recreatief verblijf uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • d. aan het agrarisch bedrijf verbonden zorgfuncties tot maximaal 250 m2;
  • e. statische opslag in de bestaande bedrijfsgebouwen tot maximaal 1.000 m2;
  • f. de verblijfsrecreatie dient te worden gerealiseerd binnen, of aangrenzend, aan het bouwvlak.

3.6.3 Nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van de volgende nevenactiviteiten:

  • a. aan het agrarisch bedrijf verbonden zorgfuncties tot maximaal 250 m2;
  • b. statische opslag in de bestaande bedrijfsgebouwen tot maximaal 1.000 m2;

mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de agrarische bedrijvigheid als hoofdfunctie aanwezig is en blijft;
  • 2. het gezamenlijk oppervlak van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarisch bedrijf mag niet worden vergroot;
  • 3. de hierboven genoemde maximaal toegestane oppervlakten zijn cumulatief van aard wat impliceert dat bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten dan wel verbrede landbouwactivitetien en/of een aan huis gebonden beroepen het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer mag gaan bedragen dan 500 m² dan wel 1000 m² indien sprake is van statische opslag. Zorgfuncties zijn van de cumulatie uitgesloten;
  • 4. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast/belemmerd;
  • 5. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op wegen en paden plaatsvinden;
  • 6. de bestaande ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • 7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • 8. de nevenactiviteiten dient milieuhygiënisch verantwoord te zijn.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging', uitsluitend voor waterberging, alsmede daaraan ondergeschikt voor extensief agrarisch grondgebruik;
  • c. kleinschalige natuurontwikkeling;
  • d. flora- en faunavoorzieningen;
  • e. perceelsontsluitingen (in- en uitritten);

met daaraan ondergeschikt:

  • f. extensief recreatief medegebruik;
  • g. met daarbij behorende evenementen;

met de daarbij behorende:

  • h. voorzieningen van algemeen nut;
  • i. informatievoorzieningen;
  • j. infrastructurele voorzieningen;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. waterlopen en waterpartijen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
  • a. het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen is toegestaan voor maximaal 6 maanden indien er geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist is;
  • b. de maximale bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen bedraagt 4 meter;
  • c. de afstand tot de bouwperceelsgrens bedraagt tenminste 3 meter.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt 1 m;
  • b. de maximale bouwhoogte van flora- en faunavoorzieningen bedraagt 2 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van informatievoorzieningen bedraagt 2 m;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

4.3 Nadere eisen

Bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • f. ter waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. detailhandel;
  • b. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • c. seksinrichtingen;
  • d. kamperen;
  • e. opslag van goederen en materialen.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Verbod (algemeen)

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, op de gronden bedoeld in dit artikel in ieder geval de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. aanleggen van verhardingen;
  • c. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en de daarmee verband houdende werkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van recreatieve voorzieningen als parkeerplaatsen.

4.5.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 4.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

4.5.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 4.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de agrarische en/of landschappelijke functies en waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • b. het werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis betreft;
  • c. de werken of werkzaamheden hydrologisch neutraal plaatsvinden. Om de aard en omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen dient advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijzigen bestemming naar bestemming Bos, Natuur of Water

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming Bos, Natuur of Water, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de agrarische bedrijvigheid is beëindigd;
  • b. natuurontwikkeling zal plaatsvinden;
  • c. overtollige bebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monument betreft.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoenen, parken, groenstroken en andere groenvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van Groen - Landschappelijke Inpassing', landschappelijke inpassing overeenkomstig Bijlage 1 bij deze regels;
  • c. recreatieve voorzieningen;
  • d. fiets- en/of voetpaden ;
  • e. in- en uitritten uitsluitend voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen;
  • f. dagrecreatie;
  • g. kunstwerken;
  • h. kunstobjecten;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemene bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.

5.3 Afwijken van de gebruiksregels
5.3.1 Landschappelijke inpassing

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1, onder a, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, mits in plaats daarvan andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat deze landschapsmaatregelen:

  • a. minimaal gelijkwaardig zijn aan de in het landschappelijk inpassingsplan opgenomen landschapsmaatregelen;
  • b. voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het landschappelijk inpassingsplan genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald.
  • c. zijn afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. water;
  • c. waterlopen met bijbehorende taluds;

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  • d. waterberging;
  • e. bermen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. recreatieve voorzieningen;
  • h. kunstwerken;
  • i. kademuren;
  • j. voorzieningen ten behoeve van de bescherming van de oever.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 1 meter.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.2.2 voor het bouwen van bruggen met een maximale bouwhoogte van 8 meter, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;
  • b. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • c. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving.

6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. het gebruik van gronden en/of opstallen ten behoeve van een opslag-, stort- of bergplaats voor voorwerpen, stoffen, materialen of chemicaliën en soortgelijke producten is niet toegestaan.

Artikel 7 Waterstaat - Waterlopen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat-Waterlopen' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende andere bestemming(en) - tevens bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren, zoals watergangen en regenwaterbuffers, overeenkomstig de Keur van het waterschap.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Waterstaat-Waterlopen' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Waterstaat-Waterlopen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken geen gebouw zijnde van geringe omvang welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van primaire wateren, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 3 meter mag bedragen.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde of gebouwen binnen de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  • a. het belang van het primaire water, gehoord het waterschap, niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en het gestelde in de regels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, afdaken zonder eigen wanden en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, uitgezonderd erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

9.2 Ondergronds bouwen

Kelders en parkeergarages zijn, voor zover geheel gesitueerd onder het maaiveld, overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan.

9.3 Bestaande maten
9.3.1 Afwijkende maten

In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, het volgende:

  • a. indien en voor zover de bestaande maatvoering, afstanden, bebouwingspercentages, en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de voorgeschreven maxima, dan wel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum;
  • b. indien de bestaande situering afwijkt van deze regels, is ook de bestaande situering toegestaan.

9.3.2 Herbouw

In geval van herbouw is 31.3.1 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de in dit bestemmingsplan bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.

10.2 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in dit bestemmingsplan in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van gronden en opstallen als of ten behoeve van een seksinrichting dan wel ten behoeve van (raam)prostitutie;
  • b. het gebruik of laten gebruiken van opstallen ten behoeve van coffeeshops;
  • c. het gebruik van onbebouwde gronden:
      • als stand- of ligplaats van onderkomens;
      • als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.

10.3 Vogelbeperkingengebied
10.3.1 Algemeen

Ter bescherming van het vogelbeperkingengebied van de luchthaven Eindhoven is een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:

  • a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • c. vishouderijen met extramurale bassins;
  • d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • e. afvalwaterzuiveringsinstallaties.

10.3.2 Afwijken van de gebruiksregels

Indien de betreffende bestemming het toelaat kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 32.4.1 indien de belangen van de luchthaven Eindhoven niet onevenredig worden geschaad. Hierover dient overleg plaats te vinden met de daarvoor bevoegde instanties. Ter voorbereiding van dat overleg dient in ieder geval een faunaeffectenstudie plaats te vinden, waarin is onderzocht of er al of niet sprake is van een toename in het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van- en naar de luchthaven vanwege de ontwikkeling. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.

 

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 luchtvaartverkeerzone - Inner Horizontal Conical Surface (IHCS)
11.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerszone - IHCS (Inner Horizontal en Conical Surface)' geldt dat die gronden -naast de andere aangewezen bestemming(en)- primair bestemd zijn als obstakelvrij (start- en landings)vlak ter waarborging van de vliegveiligheid.

11.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - IHCS' geldt in aanvulling op hetgeen elders in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP.

11.2 vrijwaringszone - weg 50-100m
11.2.1 Algemeen

De gronden, die als 'vrijwaringszone - weg 50-100m' zijn aangegeven, zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd als vrijwaringszone van Rijkswaterstaat in verband met mogelijke toekomstige uitbreidingen van de naastgelegen Rijksweg.

11.2.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in artikel 11.2.1 is het niet toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten.

11.2.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), mits het belang van Rijkswaterstaat in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt Rijkswaterstaat gehoord.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan (tenzij op grond van de regels in dit bestemmingsplan reeds is afgeweken) met een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor:

  • a. het afwijken van maten met ten hoogste 10%;
  • b. het bouwen van antenne-installaties tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter, met inachtneming van de artikelen 33.2, 33.3 en 33.4;
  • c. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • d. het afwijken van de gestelde maximale goot- en bouwhoogte van een gebouw en de gestelde minimale/maximale dakhelling van een gebouw;
  • e. het toestaan van kleinschalige windenergievoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 6 meter op gebouwen met een goothoogte van minimaal 12 meter;
  • f. het toestaan van dichte erfafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 meter ten behoeve van geluidsreducering;

met inachtneming van de volgende regels:

  • 1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • 2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  • 3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  • 4. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • c. aanpassen van de grootte, de vorm en de locatie van een bedrijfswoning indien er sprake is van herbouw, mits de nieuwe bedrijfswoning binnen het bouwvlak valt en niet dichter naar de openbare weg toe wordt gebouwd;
  • d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 14 overige regels

14.1 Parkeren
14.1.1   Algemeen

a.       De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd onder de voorwaarde dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, waarbij rekening gehouden moet worden met de berekeningsaantallen en minimale afmetingen voor parkeervoorzieningen bij woningen conform de Parkeernormennota Veldhoven 2021 of het op dat moment geldend parkeerbeleid.

b.       Bij omgevingsvergunning voor bouwen wordt aan de hand van de Parkeernormennota Veldhoven 2021 of het op dat moment geldend parkeerbeleid bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

14.1.2 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde artikel 14.1.1 indien:

a.       het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;

b.       op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

14.2 Waterberging (voorwaardelijke verplichting)
  • a. Bij de aanleg van nieuw verhard oppervlak of bij vervanging van bestaand verhard oppervlak dient voldoende waterberging te worden gerealiseerd conform het gemeentelijk beleid en de Keur van het waterschap (Waterschapsverordening onder de Omgevingswet).
  • b. Als het onder lid a bedoelde beleid of verordening worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

14.3 Landschappelijke inpassing (voorwaardelijke verplichting)
  • a. Het gebruik van gronden en gebouwen binnen de bestemming 'Agrarische – Paardenhouderij' is uitsluitend toegestaan onder voorwaarde dat ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van Groen - Landschappelijke Inpassing' uiterlijk binnen twee jaar na het in werking treden van het bestemmingsplan de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen worden aangelegd, beheerd en in stand gehouden, overeenkomstig het landschappelijke inpassingsplan, welke als Bijlage 1 aan de regels is gehecht.
  • b. Aanleg of wijziging van groenstroken en/of verflauwde oevers voldoen aan de op dat moment geldende regels volgens de Waterschapsverordening. Bovendien vindt voorafgaand aan aanleg of wijziging afstemming plaats met de waterbeheerder over te maken afspraken over beheer en onderhoud.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Oeienbosdijk 60'.