direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorpstraat 195-197
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00104-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op een locatie tussen de Dorpstraat en de Kerkakkerstraat in Veldhoven is een perceel gelegen met daarop verouderde bebouwing. Het voornemen bestaat om de aanwezige bebouwing te amoveren en op de vrijgekomen ruimte 8 grondgebonden woningen te realiseren.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse, "Veldhoven-Dorp 2005”, is het niet mogelijk om het planvoornemen te realiseren. Teneinde de woningbouw mogelijk te kunnen maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Het onderhavige bestemmingsplan "Dorpstraat 195-197" betreft dit nieuwe bestemmingsplan.

1.2 Plangebied en vigerend bestemmingsplan

1.2.1 Ligging plangebied

Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is aan één zijde gelegen aan het historische lint van het dorp Veldhoven, thans aan de zuidzijde van het bebouwde gebied van de kern. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Veldhoven, sectie A, nummers 4878 en 4879 en bestaat aan de oostzijde uit de Dorpstraat. De westelijke grens wordt gevormd door de Kerkakkerstraat. De begrenzing van het plangebied aan de noord- en zuidzijde bestaat uit de aangrenzende percelen met woningen en een kapsalon. Het plangebied is in totaal circa 3.479 m² groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00104-0401_0001.png" Ligging plangebied aan de zuidzijde van Veldhoven. Bron: www.topotijdreis.nl, 2018

1.2.2 Vigerende bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan, “Veldhoven-Dorp 2005”, is op 21 november 2006 vastgesteld. Op grond van dit bestemmingsplan zijn ter plaatse van het plangebied maatschappelijke doeleinden alsmede één vrijstaande woning toegestaan. Aangezien het planvoornemen uitgaat van de realisatie van 8 grondgebonden woningen, biedt het vigerende bestemmingsplan geen mogelijkheden om dit te realiseren. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00104-0401_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan “Veldhoven-Dorp 2005” van de gemeente Veldhoven. Het plangebied is aangeduid met een rode contour. Bron: veldhoven.nl, 2018

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie in het plangebied en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven, waarna in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. De hoofdstukken 6 en 7 beschrijven tenslotte respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie zijn binnen het plangebied bebouwing en verharding aanwezig. De bebouwing bestaat uit een woonhuis in twee lagen met plat dak en een kantoorpand in één bouwlaag aan de zijde van de Dorpstraat en garageboxen op het achterterrein, dat op de Kerkakkerstraat wordt ontsloten. Het achterterrein is nagenoeg volledig verhard en ook de ruimte tussen de bebouwing en de Dorpstraat is vrijwel volledig bestraat. Beplanting is dan ook nauwelijks aanwezig. De gebouwen worden momenteel tijdelijk bewoond, tot het moment dat deze zullen worden geamoveerd om plaats te maken voor de nieuwbouw.

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woonbebouwing alsmede diverse voorzieningen. Ten zuiden van de locatie is een kapsalon aanwezig en aan de overzijde van de Dorpstraat zijn kantoren gelegen. Aan de overzijde van de Kerkakkerstraat zijn sportvelden aanwezig. In de wijdere omgeving bestaat de bebouwing aan de Dorpstraat uit een afwisseling van woningen en voorzieningen, hetgeen kenmerkend is voor een historisch lint. Verder naar het oosten ligt het bedrijventerrein De Run.

De bebouwing aan de Dorpstraat en de Kerkakkerstraat bestaat overwegend uit grondgebonden gebouwen in één tot twee bouwlagen met kap, doorgaans in de vorm van schilddaken. De kaprichting van de bebouwing ligt voor het merendeel parallel aan de weg met een enkele dwarskap ter afwisseling. Het kleurgebruik van de gevels en daken is divers, al overheersen rode stenen en antraciete dakpannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00104-0401_0003.png"

Satellietfoto plangebied en omgeving. Bron: Streetsmart, 2018

2.2 Planvoornemen

2.2.1 Bouwplan

Het planvoornemen gaat uit van de bouw van 8 grondgebonden woningen, verdeeld over 4 woningen gericht op de Dorpstraat en 4 op de Kerkakkerstraat. Uitgangspunt is het zodanig vormgeven van de woningen dat het historische karakter van de dorpslinten in Veldhoven wordt versterkt. In het ontwerp is bijzondere aandacht gegeven aan de detaillering van de woningen.

De Dorpstraat laat een gevariëerd beeld zien aan bebouwing en is te typeren als een historisch lint. De rooilijnen verspringen en de pandsgewijze bebouwing bestaat veelal uit enkelvoudige hoofdvolumes met hellende daken in wisselende richtingen. Het is zichtbaar dat de bebouwing in de loop der tijd zich ontwikkeld heeft en aan de architectuur van de individuele bouwvolumes is af te lezen in welk historisch tijdsframe ze zijn opgericht. Om de ontsluiting en het parkeren van de nieuwe kavels aan de Dorpstraat goed te kunnen organiseren is er hier gekozen voor twee tweekappers. Door het herhalen van reeds in het lint aanwezige architectuurtypologieën zullen de nieuwe woningen als vanzelfsprekend opgaan in het geheel. Beide tweekappers bestaan derhalve uit een enkelvoudig hoofdvolume voorzien van een langskap en terugliggende bijgebouwen met een plat dak. De rooilijnen van de tweekappers zullen verspringen om zo een natuurlijke overgang te realiseren naar de belendingen.

De architectuur van de afzonderlijke tweekappers refereren elk aan een ander historisch tijdsframe. Beide tweekappers verschillen dan ook in kleurstelling, gootdetailleringen, raamverdelingen, dakbeëindigingen, enz. Zoals bij de rest van het lint, zal ook in dit bouwplan zelf, het definitieve eindbeeld gaan ontstaan door de gewenste kopersopties van de toekomstige bewoners (o.a. erkers en dakkapellen). De uitvoering van de verschillende opties zal hierbij steeds corresponderen met de architectuur van de hoofdbouw.

Om ook de samenhang in het bouwplan zelf te bewaren, zijn er aan de Kerkakkerstraat gelijke architectuurtypologieën toegepast. Aan de Kerkakkerstraat bevinden zich verder geen belemmeringen m.b.t. de ontsluiting van de kavels, waardoor hier de mogelijkheid ontstaat om behalve een tweekapper, ook twee vrijstaande woningen te realiseren. De rooilijn van de nieuw te realiseren woningen haakt aan bij de noordelijk gelegen woningen en volgt vervolgens de flauwe curve in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00104-0401_0004.png"

Situatietekening woningbouw. Bron: Novaedes Architecten & Contructeurs

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00104-0401_0005.png"

Gevelaanzichten woningen. Bron: Novaedes Architecten & Contructeurs

2.2.2 Verkeer en parkeren

Net zoals dat bij de omliggende woningen het geval is, zullen de nieuwe woningen via een eigen oprit direct worden ontsloten op de Dorpstraat dan wel de Kerkakkerstraat. De Dorpstraat betreft het historische bebouwingslint van Veldhoven en sluit direct aan op de hoofdontsluitingsstructuur van het dorp. De Kerkakkerstraat betreft daarentegen een doodlopende weg, welke echter via een directe verbinding met de Dorpstraat eveneens in verbinding staat met de hoofdontsluitingswegen. De nieuwe woonpercelen worden derhalve op adequate wijze ontsloten.

Met betrekking tot parkeren worden de parkeerkencijfers (publicatie 381) van CROW aangehouden. Voor vrijstaande koopwoningen in een sterk stedelijke omgeving in de rest van de bebouwde kom geldt een gemiddelde parkeernorm van 2,1 per woning (waarvan 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers). Voor tweekappers geldt een gemiddelde parkeernorm van 2,0 per woning (waarvan 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers). Elke woning beschikt over een eigen garage en oprit, waar ruimte is voor 2 naast elkaar geparkeerde voertuigen. In de openbare ruimte grenzen momenteel 5 openbare parkeerplaatsen aan de ontwikkeling. Hiervan komen er 4 stuks terug. Omdat deze 4 parkeerplaatsen tegen het plangebied aanliggen, worden deze fictief toegerekend aan de ontwikkeling. Dit omdat de parkeerplaatsen die vroeger ook (deels) gebruikt werden ten behoeve van de vorige functie. Aldus zijn in totaal 20 parkeerplaatsen beschikbaar (16 op eigen terrein en 4 in de openbare ruimte). Hiermee wordt voldaan aan de minimale parkeernorm ten behoeve van de toekomstige bewoners. Mocht op eigen terrein (incidenteel) onvoldoende parkeerruimte zijn voor bezoekersparkeren, dan kan die op loopafstand in de openbare ruimte gevonden worden.

Teneinde te waarborgen dat daadwerkelijk wordt voorzien in de aanleg en het behoud van voldoende parkeergelegenheid is daarvoor in de regels een regeling opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

De gemeente Veldhoven heeft te maken met de vigerende beleidskaders van de landelijke en provinciale overheid; ontwikkelingen dienen te voldoen aan dit beleid. Daarnaast dient de voorgenomen ontwikkeling zich eveneens te voegen binnen de marges van het gemeentelijke beleid. Het ruimtelijk beleid van de drie voorgenoemde overheden is per overheidslaag neergelegd in één of meerdere zogenoemde structuurvisies. Voor de realisatie van het beleid zetten de verschillende overheden een mix van instrumenten in; één van die instrumenten betreft het vertalen van het beleid uit de structuurvisie naar een juridisch bindende verordening. Hieronder zijn de voor dit bestemmingsplan relevante structuurvisies, verordeningen en overige beleidsdocumenten per overheidslaag weergegeven en wordt getoetst of de onderhavige ontwikkeling passend is binnen het beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones zijn afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.

Beoordeling

Voorliggend plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op onderhavig plan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.

Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk.

3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Het onderhavige plangebied is gelegen in het obstakelbeheergebied van de vliegbasis Eindhoven, bestaande uit ondermeer het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) en het Instrument Landing System (ILS). Het plangebied ligt daarbij binnen een deel van de IHCS. Ook ligt het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Woensdrecht. Beide gebieden zijn opgenomen in het Rarro, waarbij de IHCS als gebiedsaanduiding is opgenomen in de regels bij dit bestemmingsplan. De ligging in dit gebied vormt geen belemmering, aangezien de maximaal toegestane bouwhoogtes (zijnde 65 meter boven N.A.P. als meest beperkende) niet gehaald worden. In dit bestemmingsplan wordt een maximale bouwhoogte van 15 meter mogelijk gemaakt. Voor de ligging in het radarverstoringsgebied Woensdrecht is geen regeling opgenomen in dit bestemmingsplan, aangezien hier vanuit ter plaatse van het plangebied slechts beperkingen uitgaan naar de bouwhoogte van windturbines. Deze worden niet mogelijk gemaakt.

Ten aanzien van het onderhavige plangebied zijn er verder geen regels uit het Barro van toepassing.

Conclusie

Het planvoornemen ondervindt geen belemmeringen vanuit het Barro of de Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Beoordeling

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van 8 woningen mogelijk. Daarbij is in de bestaande situatie reeds sprake van een bestaande woning, zodat netto sprake is van de toevoeging van 7 woningen. De ontwikkeling is reeds gelet op de kleinschalige omvang niet als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' behoeft niet te worden doorlopen.

Conclusie

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing op de onderhavige ontwikkeling.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO), 2010, partiële herziening 2014

Toetsingskader

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 – partiële herziening 2014 (SVRO 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014.

Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie in de partiële herziening is doorvertaald in de regels van de Verordening ruimte 2014. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Het doel dat centraal staat in de SVRO is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor inwoners en bedrijven in Noord-Brabant.

Beoordeling

Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied en meer specifiek in 'stedelijk concentratiegebied'. Voor deze gebieden geldt met name het accent dat de provincie in het ruimtelijk beleid legt op zorgvuldig ruimtegebruik; de provincie wil de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen. Dit houdt in dat het accent op inbreiden en herstructureren ligt. Het aansnijden van nieuwe ruimte voor verstedelijking is pas aan de orde, als gebleken is dat de bouwopgave voor wonen en werken niet binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen of op andere bedrijventerreinen binnen de betreffende gemeente, wat betreft wonen, en binnen de betreffende landelijke regio, wat betreft werken.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00104-0401_0006.png"

Uitsnede Structurenkaart. De ligging van het plangebied is met een blauwe indicator aangeduid

Met voorliggend planvoornemen worden 8 nieuwe grondgebonden woningen mogelijk gemaakt binnen de stedelijke structuur van de kern Veldhoven. Het plan draagt, gezien de ligging van het plangebied, met de voorziene bestemmingsplanwijziging bij aan de concentratie van verstedelijking binnen de bestaande stedelijke structuur.

Conclusie

Het onderhavige plan is passend in de SVRO.

3.3.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant, 2018

Toetsingskader

De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie. Voor wat betreft sectorale beleidsdoelen blijven de huidige plannen, waaronder de SVRO, vooralsnog gelden.

In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Het bereiken van een gezonde leefomgeving is essentieel. Om die doelstelling kracht bij te zetten wordt de Brabantse Omgevingsscan vanaf de vaststelling van de Omgevingsvisie geïmplementeerd in de nieuwe werkwijze onder de Omgevingswet. Deze omgevingsscan is een instrument om invulling te geven aan de positie van gezondheid in de nieuwe bestuurspraktijk onder de Omgevingswet.

Beoordeling

Het onderhavige planvoornemen heeft raakvlakken met de ambities uit de Omgevingsvisie. De realisatie van het plan draagt bij aan de totstandkoming van een veilige, gezonde en duurzame leefomgeving.

Conclusie

Het onderhavige plan is passend binnen de in de Omgevingsvisie Noord-Brabant gestelde doelen.

3.3.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Toetsingskader

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma’s en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2021 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.

De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.

Beoordeling

Voorliggend plangebied is binnen de Omgevingsverordening gelegen binnen het ‘Stedelijk gebied’. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de Iov N-B. Ten eerste moet worden voldaan aan de regels voor het ‘Stedelijk gebied’. Tevens moet worden voldaan aan de algemene regels voor de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit van de ruimtelijke kwaliteit. De toetsing wordt hierna uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00104-0401_0007.png" Uitsnede kaartbeeld stedelijke ontwikkeling van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is aangeduid met de rode indicator. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.

Artikel 3.42: Duurzame stedelijke ontwikkeling

Toetsingskader

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft het planologisch toevoegen van 7 woontitels in het bestaand stedelijk gebied van Veldhoven. De nieuwbouw van woningen is toegestaan binnen het Stedelijk gebied als bepaald in artikel 3.42 Iov, mits passend binnen de woningbouwafspraken zoals deze op regionaal niveau zijn bepaald en mits de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw, zoals mede bepaald in de regionale woondeal voor de stedelijke regio Eindhoven en de daaraan gekoppelde versnellingsopgave om de woningtekorten weg te werken.

Met betrekking tot de woningbouwplanning voor de gemeente Veldhoven dient te worden gekeken naar de woningbehoefteprognose van de provincie Noord-Brabant en nader bepaald de regionale en gemeentelijke woningbouwplanning. De provinciale woningbehoefteprognose uit juni 2017 laat zien dat er in een laag scenario nog 1.480 woningen aan de woningvoorraad van de gemeente Veldhoven kunnen worden toegevoegd in de periode van 2017 tot 2029. Voor het hoge scenario betreft het 1.835 woningen. Uit de Brabantse Agenda Wonen van september 2017 blijkt dat enige urgentie is geboden om voor 2030 in voldoende woningen te kunnen blijven voorzien.

Het onderhavige planvoornemen draagt bij aan het invullen van de woningbouwbehoefte in de regio in het algemeen en in Veldhoven in het bijzonder. Derhalve past het plan binnen de regionale afspraken.

Onderhavige ontwikkeling betreft voorts een ‘duurzame stedelijke ontwikkeling’: de ontwikkeling bevordert zorgvuldig ruimtegebruik door gebruikmaking van een inbreidingslocatie. Tevens bevordert het plan een gezonde leefomgeving door woningen te realiseren binnen de kern van Veldhoven, alwaar voorzieningen per fiets te bereiken zijn. Tot slot wordt de mogelijkheid tot productie en gebruik van duurzame energie niet belemmerd.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in artikel 3.42 Iov.

Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Toetsingskader

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (Paragraaf 3.1.2) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • c. meerwaardecreatie.

Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:

  • 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
    • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
    • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
  • 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel.

Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering:

  • 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
  • 2. De lagenbenadering omvat de effecten op:
    • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
    • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
    • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
  • 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Ad c) - meerwaarderecreatie:

  • 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
    • a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
    • b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
  • 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Beoordeling

Voorwaarden ad a:

  • a. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Met onderhavig initiatief is hiervan sprake.
  • b. Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in paragraaf 3.2.3 getoetst.
  • c. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel. De begrenzing van het beoogde bouwvlak en de bestemmingen zijn zodanig afgestemd dat hieraan toepassing wordt gegeven.

Voorwaarden ad b:

  • a. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de ondergrond. In Hoofdstuk 4 van onderhavige toelichting wordt ingegaan op deze effecten.
  • b. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de netwerklaag. Voor onderhavig initiatief behoeft geen nieuwe infrastructuur te worden aangelegd. Voor het overige heeft het planvoornemen geen effect op een natuurnetwerk, het energienetwerk en waterwegen. De afwikkeling van het verkeer is beschreven in paragraaf 2.2.2.
  • c. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de bovenste laag. De effecten op het milieu zijn beschreven in Hoofdstuk 4. Er wordt geen effect verwacht op de bovenste laag.

Voorwaarden ad c:

Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan meerwaardecreatie door de functionele en ruimtelijke inpassing van de nieuwe woningen in het historische dorpslint van Veldhoven-Dorp. Het plan draagt daarmee bij aan het verbeteren van de leefbaarheid aan dit deel van het dorp.

Conclusie

Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven

Toetsingskader

De Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven is door de gemeenteraad vastgesteld op 3 juni 2009. In de Structuurvisie heeft de gemeente de basis gelegd voor de ruimtelijke toekomst van Veldhoven. In tegenstelling tot de vorige structuurvisie, waarin het accent vooral lag op nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen, geeft deze structuurvisie ook duidelijk aan welke bestaande gebieden worden behouden en versterkt.

In de structuurvisie wordt onderscheidt gemaakt tussen een aantal bouwstenen, waaronder de groenstructuur, de verkeersstructuur, de dorpsstructuur, het buitengebied, de stedelijke as, de bedrijventerreinen en het City Centrum. Het plangebied maakt daarbij deel uit van de dorpsstructuur van Veldhoven-Dorp. Binnen de dorpsstructuur dienen vernieuwingen plaats te vinden binnen de bestaande structuren en binnen de bestaande dorpsgebieden. In algemene zin kan worden gesteld dat binnen de grenzen van de bebouwde kom op voorhand ruimte aanwezig is voor intensiveringen, mits het met respect gebeurt voor de stedenbouwkundige en de eventuele cultuurhistorische waarden en voor de landschappelijke context.

De ambities voor de toekomst met betrekking tot de dorpse structuur van Veldhoven zijn:

  • het behoud van het aantrekkelijke en relatief kleinschalige karakter en de cultuurhistorische waarden;
  • verbeteren van de leefbaarheid en sociale cohesie in de kernen;
  • het sterker profileren van de verschillende oorspronkelijke dorpen (positiebepaling).

Beoordeling

Het planvoornemen maakt de realisatie van 8 grondgebonden woningen mogelijk, op de plaats van in onbruik geraakte en verouderde bebouwing. De woningen sluiten wat betreft bouwmassa en vormgeving aan bij de bestaande bebouwing in de omgeving en voegen zich zowel ruimtelijk als functioneel in het bestaande stedelijke weefsel. Het plan draagt bij aan het verbeteren van de leefbaarheid aan dit deel van het historische dorpslint van Veldhoven-Dorp.

Conclusie

Onderhavig plan is passend in de Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven.

3.4.2 Woonvisie 2016

Toetsingskader

De Woonvisie 2016, getiteld 'Keuzes maken; woonvisie 2016 en verder', is op 11 oktober 2016 door de gemeenteraad vastgesteld, als opvolger van de 'Woonvisie Veldhoven 2010-2014'. De woonvisie stelt geen harde kaders, maar is richtinggevend voor het woningbouwbeleid voor de komende 5 tot 6 jaar en wordt doorlopend afgestemd op de regionale woningbouwprogrammering. Daarbij wordt niet enkel stilgestaan bij de woningbouwcijfers, maar spelen ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, zorg en welzijn een rol.

Voor wat betreft de woningbouwprogrammering wordt rekening gehouden met alle nieuwe ontwikkelingen. De programmering zal daarom flexibel zijn om in de toekomst zo goed als mogelijk te kunnen inspelen op de ontwikkelingen. Er ligt een opgave om per doelgroep het juiste type woning beschikbaar te hebben. In aanvulling op (bestaande) wijkvisies zullen daarom woonprogramma's per wijk opgesteld worden die de gewenste ontwikkeling voor het woningaanbod in de wijk aangeven. Ter uitvoering worden programma's beschreven en afgestemd op prestatieafspraken die jaarlijks worden bijgesteld.

De nieuwe ruimtelijke koers van Veldhoven biedt de mogelijkheid voor kwalitatieve toevoegingen in bestaand gebied door herstructurering of transformatie van bestaand (leegstaand) vastgoed, maar laat ook ruimte voor verdunning en toevoegen van groen of parkeren. Beide kwaliteiten van Veldhoven (het stedelijke voorzieningenniveau en de dorpse woonwijken) kunnen nog versterkt worden.

Beoordeling

In onderhavig geval is sprake van een kwalitatieve toevoeging van nieuwe woningen door middel van herstructurering van een bestaande bebouwde locatie. Het dorpse wonen aan het historische lint van het dorp Veldhoven wordt hiermee versterkt. De woningen zijn gericht op doorstromers, hetgeen ruimte vrijmaakt voor starters elders in de gemeente. Het woningbouwprogramma is daarnaast ook kwantitatief passend binnen de (regionale) woningbouwafspraken.

Conclusie

Het planvoornemen draagt bij aan de verwezenlijking van de doelstellingen uit de Woonvisie 2016.

3.4.3 Samen voor ruimtelijke kwaliteit

Toetsingskader

Op 14 mei 2019 is door de gemeenteraad het ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit' vastgesteld. Het doel van het ambitiedocument is de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Veldhoven te benoemen, te waarborgen of zelfs te verbeteren. Het ambitiedocument kan in het kader van de Omgevingswet gezien worden als een opmaat naar de toekomstige Omgevingsvisie. Deze visie zal diverse onderwerpen met betrekking tot de fysieke leefomgeving straks samenbrengen. Het ambitiedocument is de vervanger van de welstandsnota. Het accent ligt hierbij op 'uitstraling', 'herkenbaarheid' en 'architectuur'.

Teneinde bij te dragen aan de vanuit de 'Brainport regio Eindhoven' benoemde doelen met betrekking tot prettig wonen en leven, goede voorzieningen en economische kracht is een viertal kernwaarden gedefinieerd:

  • sterk stedelijke structuur;
  • blijvend herkenbare dorpsstructuren;
  • zorgvuldig opgezette ontwikkelgebieden;
  • aantrekkelijke woonwijken.

Om de kernwaarden goed tot uiting te laten komen, worden initiatiefnemers uitgenodigd om met mooie plannen te komen. Voor de bouwplannen die niet vergunningsvrij zijn en niet in het achtererfgebied liggen, worden 5 architectuurprincipes meegegeven om te inspireren en om op terug te kunnen vallen. Deze principes maken inzichtelijk wat van belang is om ervoor te zorgen dat een bouwwerk van voldoende ruimtelijke kwaliteit is.

Beoordeling

Conform de bij het ambitiedocument gevoegde 'Kernwaardenkaart' geldt voor het plangebied de kernwaarde 'blijvend herkenbare dorpsstructuren'. Behoud van de dorpse kwaliteiten en identiteit staat voorop in deze gebieden. De ambitie is om met name in te zetten op bebouwing met historische kenmerken, zodat de dorpskernen en linten duidelijk herkenbaar blijven. Teveel afwijkende stijlen kunnen de samenhang in het dorpse beeld namelijk verstoren en de Veldhovense identiteit 'vertroebelen'. Slechts in bijzondere gevallen, is het mogelijk om moderne bebouwing te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00104-0401_0008.png"

Kernwaardenkaart met het plangebied aangeduid door middel van een rode ster

Het planvoornemen gaat uit van een individuele pandsgewijze bebouwing die zich oriënteert op de straat en een traditionele uitstraling heeft. Hiermee wordt aangesloten bij de geldende kernwaarde en het herkenbaar houden van de dorpsstructuren ter plaatse. In het architectonische ontwerp van de woningen is rekening gehouden met de onderscheiden architectuurprincipes (zie ook paragraaf 2.2.1).

Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen de ambities voor ruimtelijke kwaliteit.

3.4.4 Beleidsregels Bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid gemeente Veldhoven

Toetsingskader

Voor het vluchten uit objecten en gebouwen zijn regels opgesteld in het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn echter niet voldoende specifiek in regelgeving vastgelegd. Het introduceren van beleidsregels biedt kansen om in een vroeg stadium van bouw- en ontwikkelprojecten rekening te houden met het optreden van de hulpverlenende diensten. De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben hiertoe in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan er vanuit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

Beoordeling

De beleidsregels hebben geen doorwerking in de regels van onderhavig bestemmingsplan. De woningen zijn onderdeel van bestaande structuren. Derhalve kan er vanuit worden gegaan dat onderhavig initiatief passend is in de reeds bestaande voorzieningen.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de uitgangspunten van de beleidsregels bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

3.4.5 Gemeentelijk rioleringsplan

Toetsingskader

Conform het gemeentelijk roleringsplan (vGRP), zoals vastgesteld d.d. 9 februari 2010 wordt een waterbergingscompensatie gevraagd bij een toename van verhard oppervlak vanaf 250 m² tot 2.000 m² (waterberging van 42 mm/m²). Boven de 2.000 m² gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel.

Beoordeling

In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg volledig verhard. Het planvoornemen gaat uit van de realisatie van grondgebonden woningen, waarbij een deel van de gronden zal worden ingericht als (onverharde) tuinen. De waterhuishoudkundige situatie ter plaatse verbetert daardoor aanzienlijk, aangezien sprake is van een afname aan verhard oppervlak. Derhalve is waterbergingscompensatie niet aan de orde.

Conclusie

Het bestemmingsplan voorziet niet in een ontwikkeling die een compensatie voor waterberging vereist.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische aspecten

4.1 Algemeen

Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling

Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (documentnummer 1506/110/TB-01, d.d. 29 juli 2015), waarvan de rapportage in zijn volledigheid is opgenomen in Bijlage 1.

Samengevat zijn dit de bevindingen:

  • Verkennend bodemonderzoek: uit de analyseresultaten blijkt dat in de zwak puin- en koolashoudende bovengrond een lichte verontreiniging met lood, zink, PAK en PCB aanwezig is. De zintuiglijk schone grond blijkt niet verontreinigd te zijn. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium en naftaleen. De lichte verontreinigingen met lood, zink, PAK en PCB in de grond en met barium en naftaleen in het grondwater zijn in tegenspraak met de hypothese dat de onderzoekslocatie niet-verdacht is. De aangetroffen gehaltes worden echter vaker aangetoond in stedelijk gebied en zijn dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
  • Verkennend asbestonderzoek: de te onderzoeken locatie (het zuidoostelijk gelegen terreindeel) is onderzocht op asbest conform de onderzoeksstrategie voor een kleinschalig onverdachte locatie, zoals vermeld in de NEN 5707. In aanvulling op deze onderzoeksstrategie is één extra inspectiegat gegraven en is één grondanalyse uitgevoerd. Aangezien zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest is aangetoond, kan worden geconcludeerd dat de bodem niet asbesthoudend is.

De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het gebruik van de locatie en vormen derhalve geen belemmering voor de voorgenomen transactie. Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen. De analyseresultaten van de grond zijn indicatief vergeleken met de hergebruikswaarden uit het Besluit bodemkwaliteit. De indicatie van de kwaliteitsklasse(n) is weergegeven in hoofdstuk 3 van de rapportage.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering.

4.3 Waterparagraaf

4.3.1 Watertoets

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

4.3.2 Beleid provincie Noord-Brabant

Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.

4.3.3 Beleid waterschap De Dommel

De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap De Dommel. De visie van waterschap De Dommel is vervat in het Waterbeheerplan 2016 - 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:

  • het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
  • het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
  • inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
  • helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
  • afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
  • een duurzame energiewinning.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap De Dommel 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • b. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
  • c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • d. de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • a. de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • b. de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • c. daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.

4.3.4 Beleid gemeente Veldhoven

Bij herontwikkeling en nieuwbouw sluit de gemeente Veldhoven ten aanzien van de uitgangspunten voor de afvoer van hemelwater aan bij het beleid van het waterschap, in het geval sprake is van een toename van verhard oppervlak van meer dan 2.000 m². Indien het verhard oppervlak kleiner is, wordt binnen de gemeente Veldhoven uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwaterverwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen. Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • vuilwater en schoon hemelwater worden separaat aangeboden op de perceelgrens;
  • compensatie bij toename van verhard oppervlak vanaf 250 m²;
  • berging 42 mm/m² ten opzichte van de toename van verhard oppervlak bij een toename van verhard oppervlak tussen de 250 en 2.000 m². Bij een toename van verharding boven
  • de 2.000 m² gelden de regels van de Keur van Waterschap De Dommel;
  • voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer en dergelijke) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen;
  • bij het indienen van de omgevingsvergunningaanvraag dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.

4.3.5 Waterhuishoudkundige situatie

In of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen watergangen of andere wateroppervlaktes. Ook voorzieningen met betrekking tot waterkering of waterberging zijn niet aanwezig. Het plangebied (circa 3.479 m² groot) is in de huidige situatie vrijwel volledig verhard. De locatie bevindt zich volgens het Actueel Hoogtebestand van Nederland (ahn) op een hoogte van circa 19 m +NAP en bestaat uit matig fijn tot uiterst fijn zand. De doorlatendheid is matig. Het freatisch grondwater stijgt ter plaatse tot maximaal 16 m +NAP.

Ten aanzien van het plangebied is navolgende checklist ingevuld. Door deze checklist wordt snel duidelijk welke onderdelen een extra toelichting behoeven en welke procedures van toepassing zijn als één van de onderdelen van toepassing is voor de planlocatie.

Hoofdwatergang c.q. open water   Nee  
Zijwatergang   Nee  
Keurgebied binnen plangebied?   Nee  
Binnen 25-100 jaarszone?   Nee  
Binnen boringsvrije zone?   Nee  
Ecologische verbindingszone?   Nee  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   Nee  
Attentiegebied NNB   Nee  
Rioolwatertransportleiding   Nee  
Waterschap gemaal   Nee  
Verdachte/verontreinigde locaties   Nee  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Nee  
Uitwerkingsplicht/wijzigingsbevoegdheid?   Nee  

4.3.6 Waterbergingsopgave

Op basis van de checklist is gebleken dat het plangebied niet ligt in een zone of gebied waarvoor een specifieke regeling in het bestemmingsplan getroffen dient te worden. Er is sprake van een afname aan verhard oppervlak, zodat het treffen van bergende en/of compenserende maatregelen niet aan de orde is.

4.3.7 Riolering

Het vuilwater wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden op de bestaande riolering gelegen in de Dorpstraat en de Kerkakkerstraat. Hiertoe worden aansluitingen gerealiseerd vanaf de nieuwe woningen.

4.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Cultuurhistorie wordt door de gemeente Veldhoven gebiedsgericht benaderd. De focus ligt niet op losse elementen, maar op samenhang en context. Het karakter van een gebied of structuur is hierbij een uitgangspunt. De gemeente heeft een Nota Cultuurhistorie opgesteld en een cultuurhistorische beleidskaart gemaakt (2012). In de Nota zijn beleidsregels en wensen ten aanzien van de omgang met cultuurhistorie geformuleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00104-0401_0009.png"

Uitsnede kaart Cultuurhistorische waarden en elementen, gemeente Veldhoven, met het plangebied aangeduid door middel van een blauwe ster

Beoordeling

Uit de toetsing van het plangebied aan de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van een historisch lint. Het planvoornemen draagt bij aan het behouden en versterken van het dorpse karakter van Veldhoven door onder andere variatie in de nieuwbouw toe te passen. Het plangebied ligt conform de cultuurhistorische beleidskaart voorts binnen de molenbiotoop van beltmolen 'De Adriaan', waarbij voor de verankering wordt verwezen naar het vigerende bestemmingsplan. In dit geval betreft het het bestemmingsplan "Cobbeek, d'Ekker en Zonderwijk 2017", waarin de molenbiotoop als vrijwaringszone is opgenomen. Waar de cultuurhistorische waardenkaart uitgaat van een biotoop met een straal van 400 meter, is deze in het bestemmingsplan slechts 100 meter. De molenbiotoop reikt daarmee niet tot het plangebied, dat op circa 200 meter van de molen ligt. De molenbiotoop legt derhalve geen belemmeringen op aan de maximale bouwhoogtes die met het plan mogen worden gerealiseerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

De gemeente Veldhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens deze wet, over een eigen archeologiebeleid. Dit beleid is vastgelegd in de 'Nota archeologische monumentenzorg Veldhoven'. Met dit beleid wil de gemeente het cultureel erfgoed van Veldhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.

Hiervoor heeft de gemeente een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld waarop de archeologische waarden en verwachtingen van het gebied binnen de gemeentegrenzen is aangegeven door middel van categorieën. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. De beleidsadvieskaart (d.d. 10 maart 2014) wordt beschouwd als een gemeentedekkend bureauonderzoek en fungeert vanaf dat moment als basis voor alle op te stellen bestemmingsplannen.

Aan de op de beleidsadvieskaart aangegeven archeologische waarden en verwachtingen zijn per categorie beleidsregels gekoppeld. Deze beleidsregels geven aan wanneer welk archeologisch onderzoek verplicht is. Werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde omvang en diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Wel geldt er in dat geval een meldingsplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00104-0401_0010.png"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart, gemeente Veldhoven, met het plangebied aangeduid door middel van een blauwe ster

Beoordeling

Onderhavig plangebied is op de archeologische beleidsadvieskaart aangeduid als categorie 4: gebieden van hoge archeologische verwachting. Deze categorie correspondeert met de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2, zoals gehanteerd in de gemeentelijke systematiek voor bestemmingsplannen. Voor waarde Archeologie 2 geldt een archeologische onderzoeksplicht bij initiatieven met bodemingrepen over een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 40 cm.

Gelet hierop is door de gemeentelijke archeoloog op 17 september 2018 een advies uitgebracht over de wijze waarop in onderhavig geval met het aspect archeologie dient te worden omgegaan. In het advies wordt aangehaald dat in 2015 door ArchAeO een quickscan is uitgevoerd waarbij bouwdossiers en milieukundige boringen zijn bekeken. Gesteld kan worden dat er een grote kans is op de aanwezigheid van een nog grotendeels intact archeologisch sporenniveau vanaf een diepte van circa 70 - 80 cm beneden maaiveld. De archeologisch verwachting heeft vooral betrekking op nederzettingsresten/-sporen uit de Volle en Late Middeleeuwen (circa 1000 - 1500 na Chr.) en mogelijk nog later.

De kans dat zich in het plangebied behoudenswaardige archeologische resten bevinden is reëel. Aangezien bodemingrepen over een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 40 cm plaats zullen vinden dient voorafgaand aan de realisatie van een plan een archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Wijze van onderzoek

Omdat in het kader van het opstellen van de archeologische beleidsadvieskaart een gemeentedekkend archeologisch bureauonderzoek is uitgevoerd (2013/14) en ter aanvulling bouwdossiers en milieukundige boringen zijn bekeken (2015), hoeft dit onderdeel niet meer te gebeuren. In het geval van dit plangebied wordt geadviseerd een proefsleuvenonderzoek te laten uitvoeren, teneinde een beter beeld te krijgen van de archeologische verwachting. Indien er behoudenswaardige (d.w.z. de moeite waard om op te graven) archeologische resten aanwezig zijn, heeft het de voorkeur deze direct ook op te graven (d.w.z. een doorstart). Het onderzoek dient te worden uitgevoerd door een gecertificeerd archeologisch bureau. Aan het proefsleuvenonderzoek (met doorstartmogelijkheid) dient een archeologisch programma van Eisen (PvE) ten grondslag te liggen. Dit PvE wordt opgesteld door de gemeente.

Het onderzoek zal naar waarschijnlijkheid pas plaatsvinden na sloop van de aanwezige bebouwing binnen het plangebied. Uitgangspunt is derhalve dat ten behoeve van de bestemmingsplanprocedure geen archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd. Archeologische waarden ter plaatse zullen worden beschermd door in het onderhavige bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' op te nemen.

Conclusie

De in het plangebied verwachte archeologische waarden worden beschermd door middel van een archeologische dubbelbestemming. Op het moment dat de bestaande bebouwing is gesloopt wordt conform het PvE een archeologisch onderzoek uitgevoerd alvorens de bouwwerkzaamheden aan zullen vangen.

4.6 Natuur

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.

De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb en richt zich ondermeer op het verminderen van de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden en het versterken van de natuur.

Beoordeling

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft de 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux', dat is gelegen op een afstand van 0,93 km. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. In onderhavige situatie is sprake van het juridisch-planologisch mogelijk maken van in totaal 8 woningen op een locatie met voorheen een bedrijfsruimte met één woning. In tegenstelling tot de bestaande panden wordt de nieuwbouw uitgevoerd zonder gasgestookte installaties. Het aantal verkeersbewegingen neemt niet significant toe ten opzichte van de voormalige situatie. Gelet hierop is het niet waarschijnlijk dat sprake is van relevante emissies.

Ongeacht het voorgaande dient met betrekking tot stikstofgevoelige habitats in het betreffende Natura 2000-gebied evenwel met zekerheid te worden vastgesteld dat de stikstofemissie 0,00 mol/ha/jaar of minder bedraagt. Hiertoe is een berekening uitgevoerd (kenmerk 2019-0442.13, d.d. 4 november 2019), die als Bijlage 2 bij deze toelichting is gevoegd.

Uit de berekening volgt dat, zelfs wanneer het vergund recht buiten beschouwing wordt gelaten, er als gevolg van onderhavig project (zowel in de gebruiksfase als in de realisatiefase) geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j. Stikstofemissie afkomstig van onderhavig project heeft derhalve geen significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof in relatie tot Natura-2000 vormt geen belemmering voor de realisatie en de vergunningverlening van het onderhavige project.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming. 

4.7 Flora en fauna

Toetsingskader

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn. De verbodsbepalingen zijn in de Wnb afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling

In onderhavig geval is geen sprake van het verwijderen van opgaande beplanting die een mogelijke schuil- of nestgelegenheid biedt aan beschermde diersoorten. Wel is bebouwing aanwezig die zal worden geamoveerd en waarvan de mogelijkheid bestaat dat deze wordt behuisd door beschermde soorten. Om die reden is een quickscan soortenbescherming uitgevoerd (documentnummer 20181267, d.d. 17 oktober 2018), die als Bijlage 3 bij deze toelichting is gevoegd.

Uit deze quickscan is naar voren gekomen dat nader onderzoek of een ontheffing van de Wnb niet noodzakelijk is gebleken. De in het plangebied te verwachten soorten genieten hooguit lichte bescherming onder de Wnb; een algehele vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen is hierop van toepassing. De algemene zorgplicht is onverminderd van toepassing. In de nabijheid waargenomen beschermde soorten zijn bij het terreinbezoek niet waargenomen binnen het plangebied. De aangetroffen biotopen zijn bovendien niet geschikt als leefgebied voor beschermde soorten. Hiermee is aangetoond dat de Wnb niet zal worden overtreden met de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering.

4.8 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:


 
Stedelijk   Buitenstedelijk  
Aantal rijstroken   Aantal meter aan weerszijden van de weg  
5 of meer   350 m   600 m  
3 of 4   350 m   400 m  
1 of 2   200 m   250 m  

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Beoordeling

Gelet op de ligging van het plangebied binnen de onderzoekszone van een aantal binnen de bebouwde kom gelegen wegen met geluidzones, is het noodzakelijk gebleken een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uit te voeren ten behoeve van de nieuwe woning. Het onderzoeksrapport daarvan (documentnummer 20181268/C02/TH, d.d. 16 oktober 2018) is in zijn geheel als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat een hogere waarde procedure moet worden gevolgd voor de voor- en zijgevels van de woningen aan de Dorpstraat. De maximaal te ontheffen grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk, niet gewenst of reeds getroffen.

Ter plaatse van verschillende gevels in het plangebied wordt de cumulatieve geluidbelasting van 33 dB (vereist binnenniveau) + 20 dB (minimale geluidwering) = 53 dB overschreden. De geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 62 dB. Een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels van de woningen met een geluidbelasting hoger dan 53 dB wordt noodzakelijk geacht om een acceptabel binnen niveau te kunnen garanderen.

Voor de overige gevels van alle woningen (met een geluidbelasting van 53 dB of lager) is geen nader onderzoek nodig. Voor deze geveldelen volstaat de standaard karakteristieke geluidwering van 20 dB vanuit het Bouwbesluit.

Conclusie

Ten behoeve van het planvoornemen dient een procedure tot verlening van hogere grenswaarden te worden gevolgd. Het besluit daartoe zal gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter visie worden gelegd. Bij de toetsing van de bouwaanvraag aan het Bouwbesluit dient het onderzoek naar de geluidwering te zijn uitgevoerd.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen). De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:

  • Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

  • Het omgevingstype gemengd gebied

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Beoordeling

Het initiatief wordt gerealiseerd aan een historisch bebouwingslint, waar behalve woningen ook diverse andere functies aanwezig zijn, al dan niet direct grenzend aan het plangebied. Om die reden wordt de locatie beschouwd als gelegen in het omgevingstype gemengd gebied. Voor onderhavig plangebied is enerzijds geïnventariseerd welke bedrijven of inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied voor overlast kunnen zorgen op de nieuwe woningen en anderzijds of onderhavige ontwikkeling kan leiden tot het beperken van deze bedrijven of inrichtingen in hun bedrijfsvoering:

Functie   Milieucategorie   Richtafstand (gemengd gebied)   Feitelijke afstand tot plangebied  
Sportvelden S.V. Marvilde (Kerkakkerstraat 139)   3.1   30 m   11 m  
Kapsalon (Dorpstraat 189)   1   0 m   0 m  
Autohandelaar (Dorpstraat 205)   2   10 m   23 m  
Kantoorpanden (Dorpstraat 158-162)   1   0 m   18 m  
Bedrijventerrein De Run   3.1
3.2
4.1  
30 m
50 m
100 m  
82 m
82 m
450 m  

Op basis van de voorgaande inventarisatie blijkt dat het plangebied is gelegen binnen de richtafstand van 30 meter die gelden voor de sportvelden van S.V. Marvilde aan de Kerkakkerstraat 139. Hiervoor gelden met name de aspecten geluid en licht als mogelijke hinderfactoren. Voor het overige ligt het plangebied op voldoende afstand van bedrijven of inrichtingen in de omgeving. Bovendien zijn tussen het plangebied en deze bedrijven al gevoelige functies (zoals woningen) aanwezig, die reeds beperkingen opleveren voor de maximaal uit te oefenen bedrijfsactiviteiten.

De afstand tussen de nieuwe woonbestemming en de sportbestemming van S.V. Marvilde bedraagt circa 11 meter. Aangezien de voorgevels van de woningen echter op minimaal 8,5 meter vanaf de Kerkakkerstraat worden gepositioneerd en tussen de sportvelden en de weg eerst nog het parkeerterrein van de sportvelden ligt, zal de feitelijke afstand tussen geluidgevoelige ruimtes en de eigenlijke sportvelden al minimaal 28 meter bedragen. Daarnaast geldt dat op dezelfde afstand als de geprojecteerde woningen reeds bestaande woningen zijn gelegen. De te realiseren woningen gelden derhalve niet als meest beperkend voor de sportvereniging. Met betrekking tot de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied kan worden gesteld dat slechts in beperkte mate wordt afgeweken van de richtafstand. Bovendien is de aanwezigheid van de sportvelden een gegeven en dienen potentiële kopers dit gegeven aldus te aanvaarden. Om die reden wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Inrichtingen

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00104-0401_0011.png"

Uitsnede risicokaart, met het plangebied aangeduid door middel van een blauwe ster

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. De dichtstbijzijnde inrichting met een mogelijk externe veiligheidsrisico is gelegen op circa 390 meter van het plangebied. De risicocontour van deze inrichting heeft een straal van 22 meter en ligt derhalve op ruime afstand. De op circa 450 meter van het plangebied gelegen inrichting van ASML valt niet onder het Bevi omdat alleen inrichtingen met een opslag van meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen in emballage per opslagplaats onder het Bevi vallen. De aard van de opslag bij ASML is dusdanig dat het invloedsgebied de perceelsgrens niet zal overschrijden. Tevens vindt bij ASML opslag van diverse gassen plaats. Blijkens de milieuvergunning is de hoeveelheid en de aard van de opslag van deze gassen dusdanig dat het invloedsgebied de perceelsgrens van ASML niet zal overschrijden. Gelet op de afstand heeft het planvoornemen geen effect op het groepsrisico.

Conclusie

Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering.

4.10.2 Transport over weg, water en spoor

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het Bevt horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen zijn de risicokaart en de bijlagen bij de Regeling basisnet geraadpleegd. Het plangebied ligt op ruime afstand van een rijks-, vaar- of spoorweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De meest nabije transportas betreft de A67 op circa 860 meter afstand, hetgeen een rijksweg betreft zoals opgenomen in bijlage I van de Regeling basisnet. Binnen de PR 10-6 contour van deze vervoersas zijn geen kwetsbare objecten toegestaan, beperkt kwetsbare objecten alleen onder zwaarwegende belangen. Deze contour bedraagt ter plaatse 29 meter. In het kader van het Basisnet geldt langs de A67 tevens een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter, gemeten uit de dichtsbijgelegen kantstreep. Gelet op deze afstanden vormt deze situatie geen belemmering voor het planvoornemen voor wat betreft het persoonsgebonden risico. Ook voor wat het groepsrisico betreft ligt het invloedsgebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A67 niet over het plangebied.

Conclusie

Het aspect transport en externe veiligheid vormt geen belemmering.

4.10.3 Buisleidingen

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Te zien is dat zich in de directe of wijdere omgeving van het plangebied geen buisleidingen bevinden waar doorheen gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Conclusie

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering

4.10.4 Luchthavens

Toetsingskader

Het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht is geen aspect dat in het kader van externe veiligheid moet worden beschouwd. Wel kunnen op basis van vliegtuigbewegingen plaatsgebonden risicocontouren aanwezig zijn. Het gevaar is dat een vliegtuig of helikopter neerstort. Het meest waarschijnlijk is dat dit gebeurt op of vlakbij een start- of landingsbaan, binnen een gebied van ongeveer 300 meter breed en een kilometer ervoor en erna. Dit gebied wordt Zone-1 genoemd. Het is op de risicokaart als een rechthoekige strook te zien.

Met ingang van 1 november 2009 is de Wet luchtvaart en de Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML) in werking getreden. Op basis van deze regelgeving dient voor daarvoor bij AMvB aangewezen luchthavens (waaronder ook militaire luchthavens) een luchthavenbesluit te worden opgesteld, waarin een grenswaarde voor externe veiligheid kan worden opgenomen. Voor Eindhoven is op 26 september 2014 het Luchthavenbesluit vastgesteld. In het nieuwe Luchthavenbesluit zijn echter geen regels voor externe veiligheid opgenomen. Er geldt dus nog geen wettelijke norm op het gebied van externe veiligheid voor de luchthaven die relevant is voor onderhavig plan. Hierdoor is het interimbeleid van toepassing. Dit planologisch interimbeleid heeft als doel dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet verenigbaar zijn met het streven naar een vanuit veiligheid duurzame ruimtelijke inpassing van de luchthaven in zijn (gebouwde) omgeving, worden voorkomen.

Ten aanzien van het plaatsgebonden risico zal de normstelling voor militaire luchthavens naar verwachting in grote lijnen overeenkomen met de normstelling voor de regionale burgerluchthavens. Dit betekent dat binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour een bouwverbod gaat gelden voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een 'nee, tenzij' beleid.

Er geldt vooralsnog geen normering voor het groepsrisico. Momenteel is nog niet duidelijk of het Rijk rondom andere luchthavens dan Schiphol ook het GR als norm / toetsingskader wil hanteren.

Beoordeling

Onderhavig plangebied is niet gelegen in Zone-1 van de Vliegbasis Eindhoven of binnen de PR 10-6-contour van Eindhoven Airport. Nader onderzoek naar externe veiligheid dan wel een verantwoording van het groepsrisico in relatie tot luchthavens kan dan ook achterwege blijven. Een bouwverbod voor (beperkt) kwetsbare objecten is niet van toepassing.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid luchthavens vormt geen belemmering.

4.10.5 Standaardadvies

In het kader van externe veiligheid dienen ruimtelijke plannen te worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost. Indien een ruimtelijk plan minder dan 50 personen toevoegt, zoals in onderhavig geval, kan worden volstaan met het standaardadvies van de Veiligheidsregio, tenzij sprake is van een transportas voor gevaarlijke stoffen op minder dan 30 meter afstand. Dit laatste is niet het geval, zodat in onderhavige situatie het standaardadvies volstaat. Dit luidt als volgt:

  • Communiceer actief met de omwonenden in het plangebied over de risico's van de gevaarlijke stoffen. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van de risicobron af. Dit bevordert de zelfredzaamheid van omwonenden. Dit advies geldt ook voor bedrijfshulpverleningsorganisaties.
  • Pas de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van VRBZO toe. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kunt u ervan uitgaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt. De beleidsregels staan op https://www.vrbzo.nl/wp-content/uploads/2018/04/170307-beleidsregels-bere ikbaarheid-en-bluswatervoorziening-brabant-definitief-1-0-vastgesteld.pdf Heeft u ten behoeve van de bereikbaarheid en bluswatervoorziening behoefte aan een advies op maat? Neem dan contact op met planvormingbrandweer@vrbzo.nl 

4.11 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van 8 woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1.500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarnaast een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de saneringstool (https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide ter plaatse van zowel de Dorpstraat als de omliggende wegen in 2020 onder de 35 µg/m³ ligt. In datzelfde jaar ligt de jaargemiddelde concentratie fijnstof (PM10) hier eveneens onder de 35 µg/m³ en de jaargemiddelde concentratie fijnstof (PM2,5) onder de 20 µg/m³. Deze concentraties liggen onder de grenswaarden uit de Wm.

 

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering.

 

4.12 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.2 

    • 1. 'Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (Laatgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer).
    • 2. Onder zgn. 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.

Beoordeling

Binnen of nabij het onderhavige plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig die bescherming behoeven door middel van een regeling in dit bestemmingsplan.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.

 

4.13 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • 1. plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • 2. plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
  • 3. plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Beoordeling

In onderhavige situatie is sprake van de bouw van 8 woningen in het bestaande woongebied van de kern Veldhoven. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst of als stedelijk ontwikkelingsproject uit de D-lijst beschouwd hoeft te worden. Er geldt derhalve geen verplichting tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Door middel van de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een m.e.r.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010.

Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

4.14 Duurzaamheid

Toetsingskader

De gemeente Veldhoven heeft haar blik op de toekomst gericht en anticipeert op de te verwachten uitdagingen omtrent klimaatverandering en energietransitie. In de Woonvisie 2016 (zie ook paragraaf 3.4.2) is daartoe een aantal duurzaamheidsambities opgenomen om te komen tot een duurzame woningvoorraad. Het streven is om in 2050 ongeveer 13.500 woningen verduurzaamd te hebben, in lijn met de provinciale doelstelling. Dit kan enerzijds door de bestaande woningvoorraad te renoveren en anderzijds door duurzaamheidseisen te stellen aan nieuwe woningen.

Op dit moment hanteert de gemeente de volgende duurzaamheidsambities voor nieuwbouw:

  • aardgasvrij (is al verplicht);
  • 'nul op de meter' (dus EPC waarden kleiner dan -0.3);
  • GPR-gebouw ambities (laatste vier thema's ten minste 7.5 gemiddeld).

Beoordeling

De woningen dragen bij aan de doelstellingen van de gemeente met betrekking tot verduurzaming en voldoen minimaal aan de geldende duurzaamheidseisen conform de van toepassing zijnde wetgeving. Er wordt gestreefd het energieverbruik sterker te beperken dan de van toepassing zijnde wettelijke eisen voorschrijven. In afstemming met de toekomstige bewoners worden de woningen voorbereid dan wel uitgevoerd met extra duurzaamheidsmaatregelen om zo proactief bij te dragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente. Aan de toekomstige bewoners worden diverse duurzaamheidsvoorzieningen aangeboden als eenvoudig te kiezen optie(s).

De verstening van het gebied neemt af, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan het verminderen van hittestress in de stenige omgeving. Regenwater wordt daardoor meer geïnfiltreerd in de bodem dan dat nu het geval is wat een bijdrage levert aan de waterhuishouding in de gemeente.

Conclusie

Het planvoornemen draagt bij aan het verwezenlijken van de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Veldhoven.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.

5.2 Opbouw van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij het bestemmingsplan “Veldhoven-dorp 2017” alsmede het gemeentelijke handboek.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.3 Opzet van de regels

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen 

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Het stramien voor de regels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.

Wonen

De woningen in het plangebied worden door middel van de bestemming 'Wonen' geregeld. Zowel vrijstaande als twee-onder-een kapwoningen zijn toegestaan. De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gesitueerd, waarbij het maximum aantal toegestane wooneenheden per bouwvlak is aangeduid. Bijgebouwen mogen zowel binnen het bouwvlak als ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd. De maatvoeringseisen waaraan de nieuwe woningen dienen te voldoen zijn door middel van aanduidingen vastgelegd. Behalve de woonfunctie is het onder voorwaarden tevens toegestaan in de woning aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven uit te oefenen. Afwijkingsmogelijkheden zijn opgenomen voor ondermeer kamerbewoning en zorgplaatsen.

Waarde - Archeologie 2

Ten behoeve van de bescherming van eventuele archeologische waarden is deze dubbelbestemming opgenomen. De bestemming is daarbij gericht op bescherming van gebieden of terreinen waarbij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m².

Ter bescherming van de waarden kunnen aan de omgevingsvergunning voor het bouwen nadere voorwaarden worden gekoppeld, zoals de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, of de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk omvat zes artikelen:

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de overschrijding van bouwgrenzen, ondergrondse werken en bouwwerken en bestaande maten. Tevens is een regeling opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd in geval van bouwactiviteiten.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van verboden gebruik van gronden en gebouwen. Tevens is een regeling opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd in geval van een wijziging in het gebruik.

Algemene aanduidingsregels

luchtvaartverkeerszone - IHCS

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - IHCS' is het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) geregeld. Het gaat om de waarborging van een obstakelvrij (start- en landing)vlak ter waarborging van de vliegverkeersveiligheid (maximaal toegestane hoogte 65 meter boven NAP). In de bouwregels is de maximale bouwhoogte derhalve vastgelegd op 65 meter. Tevens is voorzien in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen met betrekking tot de opgenomen bouw- en gebruiksregels.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een regeling opgenomen waarmee het bouwvlak kan worden gewijzigd door middel het opstellen van een wijzigingsplan.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Overgangsrecht 

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wabo, overgenomen. Het betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Slotregel 

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan 'Dorpstraat 195-197' is Grondexploitatiewet-plichtig, echter het verhaal van de kosten is anderszins verzekerd. De anterieure kosten alsmede eventuele kosten met betrekking tot planschade zullen verhaald worden door middel van een anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

7.1 Inspraak

Inspraak vindt in het kader van dit bestemmingsplan niet plaats. Een ieder wordt in het kader van de vaststellingsprocedure in de gelegenheid gesteld op het ontwerpbestemmingsplan te reageren. Wel heeft er op 2 juli 2018 een omgevingsdialoog plaatsgevonden met de omwonenden. Hiervan is een verslag gemaakt, dat als Bijlage 5 bij de toelichting is opgenomen.

7.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het college van burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg pleegt met betrokken instanties.

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd, namelijk de provincie Noord-Brabant, Waterschap de Dommel, Gasunie, Veiligheidsregio en het ministerie van defensie. Van enkele van deze instanties is een reactie ontvangen:

  • De Veiligheidsregio heeft aangegeven dat het standaardadvies van toepassing is (zie ook paragraaf 4.10.5);
  • Waterschap de Dommel heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de ontwikkeling, omdat door de herinrichting het verhard oppervlak zal afnemen en het plan hierdoor hydrologisch positief is;
  • Vanuit de provincie is aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

7.3 Zienswijzen

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaats gevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. Tijdens de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.