direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hof van Gerwen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00089-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Busbedrijf Van Gerwen, gevestigd aan de Provincialeweg 27 te Veldhoven, wil zijn activiteiten op dit perceel beëindigen. Reden is, onder andere, dat de bereikbaarheid van het perceel voor touringcars moeilijker is geworden. Verplaatsing van het bedrijf is daardoor wenselijk.

Het plangebied; het Van Gerwen-terrein, wordt omsloten door bestaande bebouwing gelegen aan de Provincialeweg, de Van Vroonhovenlaan, de Van Nuenenstraat en de Merefeltstraat. Een herontwikkeling als bedrijventerrein ligt op deze locatie niet voor de hand. Een inbreiding met woningbouw is om die reden een logische invulling en completering van het bestaande woongebied.

Diverse studies zijn verricht om de bebouwingsmogelijkheden te onderzoeken. Overleg met marktpartijen heeft geresulteerd in een invulling van de locatie ten behoeve van woningbouw. De ontwikkeling zal worden ingevuld met twee verschillende woningtypen, omvattende 22 aaneengebouwde en 12 geschakelde woningen, type twee-onder-één kapwoningen met bijbehorende voorzieningen.

De locatie zal daarmee in totaal worden ingevuld met maximaal 34 grondgebonden woningen met bijbehorende (parkeer-, groen-)voorzieningen.

In figuur 1 en 2 zijn respectievelijk de ligging van het plangebied en de straatnamenkaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00089-0401_0001.jpg"

Figuur 1: Ligging plangebied topografische kaart (Dienst voor het kadaster en de openbare registers, Apeldoorn, 2017)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00089-0401_0002.png"

Figuur 2: Straatnamenkaart (Google, 2017)

1.2 Vigerende bestemmingsplannen

De gronden van de planlocatie zijn gelegen binnen de vigerende bestemmingsplannen:

  • 'Meerveldhoven 2005', zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 13 februari 2007, en;
  • 'het Parapluplan 2009', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 15 december 2009.

De gronden van het plangebied zijn op basis van het bestemmingsplan 'Meerveldhoven 2005' aangewezen voor 'Wonen', 'Verspreide Voorziening' en 'Bedrijf' (figuur 3 uitsnede verbeelding). Vervolgens behelst het 'Parapluplan' een aanpassing van de regels en een themakaart Archeologie. Hierin is onder meer een regeling voor de bescherming van de archeologische waarden opgenomen die voor onderhavig plan relevant is.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00089-0401_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Meerveldhoven 2005'

De beoogde ontwikkeling, die verder in hoofdstuk 2 wordt beschreven, past qua gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden niet binnen de vigerende bestemmingsplannen. Aangezien er tevens geen passende afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden zijn opgenomen in de vigerende planologische regelingen, dient er om de ontwikkeling mogelijk te maken een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Hof van Gerwen' biedt het juridisch planologische kader om de voorgestelde ontwikkeling ter plaatse mogelijk te maken.

1.3 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende gedeelte van het plan. Daarop wordt een toelichting gegeven. In de onderhavige toelichting worden de uitgangspunten voor de planherziening weergegeven. Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige en beoogde situatie. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan het ruimtelijk beleid dat op de beoogde ontwikkeling van toepassing is. De milieu- en duurzaamheidaspecten worden behandeld in hoofdstuk 4.

In hoofdstuk 5 wordt de juridische vorm van het bestemmingsplan beschreven. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde en tot slot wordt in hoofdstuk 7 de maatschappelijke toetsing en overleg behandeld.

Hoofdstuk 2 Huidige en beoogde situatie

2.1 Veldhoven

Ontstaansgeschiedenis

Dat het grondgebied van Veldhoven al in de prehistorie bewoond was, blijkt uit de aanwezigheid van grafheuvels. Rond het begin van de jaartelling behoorde Veldhoven tot het Romeinse civitas Tungrorum. Omstreeks het jaar 1000 liet de heer van Oerle een kerk bouwen, die in 1250 werd verkocht aan de abdij van Postel. Rond het begin van de veertiende eeuw trok de nederzetting Oerle meer macht naar zich toe, In de periode 1559-1561 werden de dorpen Zeelst en Veldhoven tot leen verheven aan de leenman jonker François Schotelmans. De dorpen Oerle en Meerveldhoven werden verpand aan de leenman Willem de Borchgrave. Om de rechtspraak in de dorpen in lijn te houden met het nieuwe dagelijkse bestuur, werd in 1560 besloten de grote schepenbank van Oerle op te splitsen. In de zestiende eeuw leidde een lange reeks van oorlogen tot economische neergang. De periode van economische depressie duurde tot halverwege de negentiende eeuw.

Op 1 januari 1811 werden op bevel van Napoleon de schepenbanken afgeschaft en werd heel Nederland naar Frans model ingedeeld in gemeenten. Hierbij ontstonden de gemeenten Veldhoven-Meerveldhoven, Zeelst en Oerle. Onder invloed van de industriële revolutie keerde uiteindelijk het economische tij. Rond 1900 kwam de sigarenindustrie op gang in Veldhoven (figuur 4). De eerst nog gestage ontwikkeling van Veldhoven krijgt na de oorlog een enorme impuls door de explosieve groei van bedrijvigheid in buurgemeente Eindhoven. Achtereenvolgens verrijzen de wijken d'Ekker, Zonderwijk, 't Look en Cobbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00089-0401_0004.png"

Figuur 4: Historische kaart Veldhoven

Huidige situatie Veldhoven

De gemeente Veldhoven is op 1 mei 1921 gevormd door het samenvoegen van de gemeenten Veldhoven en Meerveldhoven, Oerle en Zeelst. In de tweede helft van de twintigste eeuw zijn door de aanleg van nieuwbouwwijken deze vier oorspronkelijke dorpen aan elkaar vastgegroeid tot één grote bebouwde kom. Het dorp Oerle heeft hierbij het duidelijkst zijn eigen karakter behouden. Het westen en zuiden van de gemeente (figuur 5, luchtfoto plangebied) heeft nog een agrarisch landschap, waarin zich de beekdalen van de Run, de Gender, de Poelenloop en de Bruggenrijt bevinden. Het buitengebied van Veldhoven is rijk aan oude gehuchten met monumentale langgevelboerderijen en bossen met prehistorische grafheuvels. Veldhoven heeft in 2017 een inwonersaantal van 44.317.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00089-0401_0005.jpg"

Figuur 5: Luchtfoto plangebied

Meerveldhoven

Meerveldhoven is een van de vier oude kerkdorpen waaruit de gemeente Veldhoven is ontstaan. Meerveldhoven vormt tegenwoordig een wijk in de gemeente Veldhoven. Voor de gemeentelijke herindeling van 1921, waarin de gemeente Veldhoven is gevormd, was Meerveldhoven onderdeel van de gemeente Veldhoven en Meerveldhoven. Het dorp is nooit een zelfstandige gemeente geweest.

De wijk Meerveldhoven wordt in het noorden begrensd door de Julianastraat en de Hagendorenseweg. Aan de oostkant grenst de wijk aan de A2 (de gemeentegrens). De zuidwestelijke begrenzing wordt gevormd door de Merefeltstraat, De Run 5300 en De Run 4500 (de voormalige Dommelstraat).

De typerende lintbebouwing langs de Provincialeweg, de Kapelstraat-Zuid en de Broekweg is grotendeels begin twintigste eeuw ontstaan. Na de Tweede Wereldoorlog is de Oranjewijk aan de oostrand van Meerveldhoven gebouwd. De afgelopen jaren zijn vrijkomende percelen in Meerveldhoven ingevuld met etagewoningen en vrijstaande woningen.

Langs de Provincialeweg liggen verschillende authentieke panden. Deze zijn rond 1900 gebouwd, als zich in Meerveldhoven verschillende weverijen, wasserijen, blekerijen en een sigarenfabriek vestigen. Een villa, gebouwd in 1905 door een van Meerveldhovens grootindustriëlen, was van 1949 tot 1974 in gebruik als gemeentehuis. Ook bedevaartsoord de Heilige Lambertuskerk, met het beeldje van Onze-Lieve-Vrouwe ter Eik en windmolen De Adriaan (een beltmolen uit 1906) zijn het bekijken waard.

Rondom het karakteristieke kerkplein ligt een aantal kleine winkels en dicht daarbij basisschool De Meerhoef. Langs de Provincialeweg zijn diverse bedrijven en instellingen gevestigd. Aan de Ligt is het gelijknamige wijkcentrum en een gezondheidscentrum gelegen.

2.2 Plangebied

Het plangebied; het Van Gerwen-terrein, wordt in essentie omsloten door achtertuinen en achtergevels van bestaande (woon-)bebouwing gelegen aan de Provincialeweg, de Van Vroonhovenlaan, de Van Nuenenstraat en de Merefeltstraat.

Het plangebied is gelegen aan één van de belangrijkste uitvalswegen van en naar het centrum van de gemeente Veldhoven, de Provincialeweg. De Provincialeweg kenmerkt zich door een verweving van wonen, winkels, kantoren en bedrijven.

Het plangebied is gelegen op een binnenterrein. Meer concreet; het geheel wordt omgeven door achtertuinen en achtergevels van de aangrenzende objecten. Alle aangrenzende objecten zijn hiermee georiënteerd op dit binnenterrein en daarmee op de geprojecteerde ontwikkeling.

Het terrein kent nu reeds drie toegangen. Alleen vanaf de Merefeltstraat is er geen toegang. De bestaande, omliggende woonbebouwing bestaat uit veelal vrijstaande huizen op redelijk grote percelen.

Het perceel is momenteel in gebruik als verhard binnenterrein met enkele opstallen en gedeeltelijk als tuinruimte. Op het terrein zijn diverse stallingen en het kantoor aanwezig ten behoeve van het touringcarbedrijf. Daarnaast bevinden zich er diverse garageboxen op het terrein. Tot slot is er een klein stuk groen aanwezig, waar momenteel de stalling van een paard plaats vindt.

Het verdwijnen van het busbedrijf op deze locatie is een goede ontwikkeling. Het busbedrijf is nu aan alle zijden omringt door in essentie woonbebouwing. De inbreiding met woningbouw is om die reden een logische invulling en completering van het bestaande woongebied.

2.3 Beoogde situatie

Beoogd wordt het plangebied in te vullen met woningbouw met bijbehorende (parkeer-, groen-)voorzieningen. Voor de onderhavige locatie is een verkavelingsopzet gemaakt waarin is gezocht naar een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing. De gemeente Veldhoven heeft haar uitgangspunten voor het inrichten van inbreidingsgebieden opgenomen in de 'Beleid, inbreidingsvisie Veldhoven' d.d. november 2016. Aan de randvoorwaarden en uitgangspunten zoals opgenomen in deze Inbreidingsvisie wordt met onderhavige verkavelingsopzet voldaan, volgend uit:

  • een goede en verantwoorde aansluiting met de directe omgeving van de locatie: er is een logische aansluiting op de bestaande stedenbouwkundige structuur en de invulling voegt zich op een verantwoorde manier in samenhang en harmonie met de omgeving;
  • de nieuwe bebouwing wordt als logische beschouwd;
  • het initiatief voegt iets toe aan de ruimtelijke situatie;
  • er wordt een intiem woongebied gerealiseerd, waarbij het verkeer te gast is en derhalve geen trottoirs in het plangebied worden aangebracht.

Meer concreet; de verkaveling bestaat in zijn totaliteit uit 34 woningen waarvan:

  • 22 aaneen gebouwde woningen, en;
  • 12 geschakelde woningen, type twee-onder-één kapwoningen.

Bij de situering van de nieuwe woningen op het binnenterrein is gekozen om zoveel mogelijk de achtertuinen aan de bestaande achtertuinen te laten grenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00089-0401_0006.png"

Figuur 6: Verkavelingsopzet plangebied d.d. 12 mei 2017

De te bouwen woningen zijn voor verschillende doelgroepen geschikt, waaronder begrepen gezinnen, senioren en tweeverdieners, met name in de wijk Meerveldhoven. In deze omgeving is namelijk doorstroming wenselijk en de te bouwen woningen zijn derhalve daarop afgestemd; de gezinnen en senioren zullen een andere woning achterlaten.

Volgens de huidige inzichten (marktsituatie) dient er gestreefd te worden naar een gemêleerde wijkopbouw. De wijk is sterk vergrijsd, gezinnen met kinderen ontbreken. Veel ouderen bewonen een eengezinswoning. De bouw van aantrekkelijke patiobungalows is niet haalbaar gebleken. Niettemin kan door de bouw van semibungalows voor ouderen de doorstroming in de wijk op gang komen. Eengezinswoningen kunnen vrijkomen voor verjonging van de wijk. Uiteraard dienen de woningen levensloopbestendig te zijn en alle primaire ruimten dienen beneden aanwezig te zijn.

De voorziene woningbouw zal gezien het bovenstaande naar verwachting op de eerste plaats de lokale doorstroming dienen en kent daardoor weinig afbreukrisico voor de elders voorziene afzet van woningen in projecten binnen de gemeente.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om die nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden.

In deze structuurvisie, vastgesteld op 13 maart 2012 ter vervanging van de Nota Ruimte, schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Hierdoor vertragen projecten, worden deze heroverwogen of zelfs gestopt. Daarnaast werkt de huidige wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijksbetrokkenheid.

Omtrent het ontwerp van de structuurvisie vond inspraak plaats van 3 augustus tot en met 13 september 2011. Gelijktijdig is toen een wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening ter inzage gelegd, als juridische vertaling van de visie.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Gelet op de planlocatie wordt ingegaan op punt 3, waarborgen kwaliteit leefomgeving: "Waarborgen kwaliteit leefomgeving"

Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide doelen te bereiken, wordt per 1 oktober 2012 een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 van het Bro lid 2). Deze ladder is een procesvereiste. Dit houdt in dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

De ladder is sinds 1 juli 2017 gewijzigd en vereenvoudigd. De ladder werkt thans met twee stappen:

  • Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Indien blijkt dat de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van kan plaatsvinden, wordt gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

In wezen zijn de eerste twee ‘oude’ treden, samengevoegd in één artikellid. Dit betekent dat als in een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, de behoefte aan die ontwikkeling moet worden beschreven. Indien de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

3.1.2 Barro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het obstakelbeheergebied rond Vliegbasis Eindhoven. Op deze gronden gelden op grond van artikel 2.6.4 van het Barro maximaal toelaatbare bouwhoogtes voor objecten ter bescherming van de veiligheid van het luchtvaartverkeer en ter bescherming van de werking van (radar)apparatuur. De bouwhoogtebeperkingen worden niet overschreden in dit bestemmingsplan, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het Barro.

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro tevens in het radarverstoringsgebied van de radarinstallatie op vliegbasis Woensdrecht. Het plangebied ligt niet binnen de kern van het radarverstoringsgebied, maar binnen de daaromheen liggende ring. In die ring gelden uitsluitend bouwhoogtebeperkingen voor windmolens. Het radarverstoringsgebied legt daarom geen beperkingen op aan bebouwing binnen het plangebied.

Doorwerking rijksbeleid voor plangebied

De ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, heeft geen nationaal belang en het rijksbeleid uit de SVIR en de bouwhoogten zoals opgenomen in het Barro worden niet overschreden dus vormen dan ook geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling. In paragrafen 4.9 en 4.10 worden deze aspecten nader toegelicht.

3.2 Povinciaal en regionaal beleid

Met de komst van de Wro in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen.

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

In 2010 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (Svro) vastgesteld door Provinciale Staten. De Svro bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De Svro is in 2014 partieel herzien, waarbij onder andere het gewijzigde beleid op het gebied van natuur (realisering van het natuurnetwerk) en veehouderij (transitie naar een zorgvuldige veehouderij) zijn verwerkt. De Svro 2014 is in werking getreden op 19 maart 2014. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de Verordening ruimte, waarin de kaderstellende elementen uit de Svro zijn vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De Svro gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten. Binnen de stedelijke structuur worden twee ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:

  • Stedelijk concentratiegebied (stedelijke regio's): in het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.
  • Overig stedelijk gebied (landelijke regio's): het overig stedelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorziet in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte. Grootschalige verstedelijking is ongewenst en voor woningbouw geldt het principe 'bouwen voor migratiesaldo-nul'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00089-0401_0007.png"

Figuur 7: Uitsneden provinciale structuurvisie

De kern Veldhoven en de planlocatie maken deel uit van het stedelijk concentratiegebied.

Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen.

Conclusie

In onderhavig bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen voorzien die strijdig zijn met de provinciale beleidspunten uit de SVRO.

3.2.2 Verordening Ruimte

In de Wet ruimtelijke ordening is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. Provincies kunnen door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening ruimte opgesteld. De Verordening ruimte bevat regels ter bescherming van de provinciale belangen en wordt periodiek geactualiseerd. Op 19 maart 2014 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. De gewijzigde verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden. In de Verordening ruimte zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot stedelijke ontwikkeling, natuurgebieden en agrarische ontwikkelingen (waaronder de zorgvuldige veehouderij).

De regels in de Verordening ruimte 2014 zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie ruimtelijke ordening (Svro). De regels van de Verordening ruimte zijn er - in lijn met het beleid van de Svro - op gericht om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio's en in het bestaand stedelijk gebied. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio's zijn vastgelegd op de kaarten behorende bij de Verordening ruimte. In de verordening zijn ook het bestaand stedelijk gebied, de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en de ecologische hoofdstructuur begrensd. Een belangrijk onderdeel van de Verordening ruimte is de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en de naaste omgeving. In samenhang hiermee bevat de verordening een investeringsregel voor landschapsontwikkeling: bij ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied dient inzichtelijk te worden gemaakt hoe deze ontwikkeling gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap.

Structuren en aanduidingen

Op de kaartbeelden van de Verordening ruimte 2014 wordt onderscheid gemaakt in vier structuren en diverse aanduidingen. De vier structuren zijn het bestaand stedelijk gebied, de ecologische hoofdstructuur, de groenblauwe mantel en het gemengd landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00089-0401_0008.png"

Figuur 8: Uitsnede Verordening Ruimte

De verordening wijst het gebied waarin het projectgebied zich bevindt aan als ‘Bestaand Stedelijk gebied – stedelijk concentratiegebied’.

Conclusie

Onderhavig plan realiseert woningbouw op een inbreidingslocatie in het bestaand stedelijk gebied en sluit daarmee aan op de Verordening Ruimte. Immers in de Verordening Ruimte is opgenomen dat het bestaand stedelijk gebied beter benut moet worden middels inbreiding, herstructurering en intensief en meervoudig ruimtegebruik.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Stadsvisie Veldhoven 2015-2030

In 2005 werd, na intensief overleg met bewoners, bedrijven en instellingen uit de Veldhovense samenleving, de Stadsvisie 2005 – 2030 ‘Het beste van Veldhoven, the best of both worlds’ uitgebracht. Een document waarin, op basis van de bestaande situatie in 2005 en verwachte ontwikkelingen, de contouren werden vastgelegd voor het beleid richting de toekomst. De stadvisie was vooral een wensbeeld: wat willen we met z’n allen voor de toekomst van Veldhoven?

De Stadsvisie Veldhoven is in 2015 geactualiseerd. In samenspraak met diverse stakeholders zijn de sterke en zwakke kanten van Veldhoven in beeld gebracht en is de huidige situatie (anno 2015) beschreven. Een terugkerend kenmerk is dat de kracht van Veldhoven ligt in de combinatie van twee werelden: dorpse gevoelens in een verstedelijkte omgeving. Dit komt ook terug in de ligging van de gemeente, tussen de stad Eindhoven aan de ene zijde en de rust en landelijke ruimte van de Kempen aan de andere zijde.

De visie voor Veldhoven is erop gericht om deze kwaliteit (het 'beste van twee werelden', een combinatie van dorpse sfeer en stedelijke voorzieningen) vast te houden. De stadsvisie 2015-2030 kan worden gezien als een startdocument waarin de richting van het gemeentelijk beleid is aangegeven. Hierbinnen worden onder andere de thema's 'wijken, wonen, leefbaarheid, 'sociaal domein', 'educatie, cultuur, sport en recreatie' en 'economie, middenstand en werkgelegenheid' onderscheiden.

Consequenties voor het bestemmingsplan 

De Stadsvisie Veldhoven 2015-2030 geeft een wensbeeld voor de toekomstige ontwikkeling van Veldhoven en bevat geen concreet beleid dat direct kan worden vertaald in het bestemmingsplan.

3.3.2 Ruimtelijke structuurvisie Veldhoven

De ruimtelijke structuurvisie Veldhoven 'Durven kiezen voor kwaliteit' is vastgesteld op 3 juni 2009. De gemeente Veldhoven heeft ervoor gekozen om vanwege de inwerkingtreding van de nieuwe Wro een structuurvisie voor het gehele grondgebied op te stellen. De structuurvisie vormt de basis voor de ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. De structuurvisie is koersbepalend in het zoeken naar 'oplossingen'. Daarbij wordt het bestaande beleid in belangrijke mate gerespecteerd en in een context geplaatst.

In de nieuwe structuurvisie (figuur 9) zijn de grote ruimtelijke ingrepen, zoals de nieuwbouwwijk Zilverackers en bedrijventerrein Habraken, vastgelegd. Ook staan de aanpassingen van de hoofdwegenstructuur in grote lijnen beschreven. Hiernaast geeft de structuurvisie aan hoe de kwaliteit van de bestaande gebieden kan worden verbeterd. Hierbij is zowel gekeken naar ontwikkelingen die zich binnen 5 jaar zullen voordoen als naar ontwikkelingen voor een wat langere termijn.

Bij de totstandkoming van de nieuwe structuurvisie heeft de Stadsvisie 2005 een belangrijke rol gespeeld. Deze heeft als ondertitel 'best of both worlds', een verwijzing naar het stedelijke en dorpse karakter van Veldhoven. Deze twee werelden zijn in deze structuurvisie verder uitgewerkt onder het motto: durven kiezen voor kwaliteit.

De structuurvisie geeft aan dat de stedelijke en dorpse kwaliteiten pas goed tot hun recht komen als er voor iedere kwaliteit een eigen plek wordt gevonden. De stedelijke kwaliteit kan tot bloei komen in de Stedelijke As, het City Centrum en op het bedrijventerrein De Run, langs de snelweg. Hierdoor ontstaan optimale kansen om het dorpse karakter van de kerkdorpen en de woonwijken te behouden en verder te versterken.

De heldere keuze om op de ene plek juist te kiezen voor stedelijkheid en op de andere plek voor het dorpse zorgt ervoor dat Veldhoven ook in de toekomst een aantrekkelijk, veilig en sociaal woon- en werkklimaat kan blijven bieden. De gemeente levert hierdoor een bijzondere en kwalitatieve bijdrage aan de regio.

De structuurvisie onderkent een aantal belangrijk bouwstenen, zoals de groenstructuur, de verkeersstructuur, de dorpsstructuur, het buitengebied, de stedelijke as, de bedrijventerreinen en het City Centrum. Maar het is de onderlinge afstemming tussen alle onderdelen die de structuurvisie maakt tot een gedegen, integrale basis voor de ruimtelijke toekomst van Veldhoven. Op de verbeelding van de structuurvisie is het plangebied aangeduid als (bestaande) dorpsstructuur.

Binnen de dorpsstructuur dienen vernieuwingen plaats te vinden binnen de bestaande structuren en binnen de bestaande dorpsgebieden. Op de plankaart zijn de grenzen van de dorpsstructuren indicatief weergegeven, afgestemd op de feitelijke situatie. In algemene zin kan worden gesteld dat binnen de grenzen van de bebouwde kom op voorhand ruimte aanwezig is voor intensiveringen, mits het met respect gebeurt voor de stedenbouwkundige en de eventuele cultuurhistorische waarden en voor de landschappelijke context.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00089-0401_0009.png"

Figuur 9: Ruimtelijke structuurvisie Veldhoven

Consequenties voor het bestemmingsplan

In onderhavig plangebied is de nieuwbouw van 34 woningen met bijbehorende voorzieningen voorzien. Uitgangspunt is dat deze intensivering van het bestaand stedelijke gebied plaatsvindt met respect voor de stedenbouwkundige en de eventuele cultuurhistorische waarden en landschappelijke context. Bij onderhavige ontwikkeling is sprake van een functionele indeling van het perceel en wordt binnen het plangebied parkeren en groen ingepast. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied binnen het beleid van de Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven.

3.3.3 Woonvisie Veldhoven 2016 en verder Veldhoven

Op 11 oktober 2016 is door de gemeenteraad een nieuwe woonvisie vastgesteld. Het betreft een vervanging van de 'Woonvisie Veldhoven 2010-2014'. De nieuwe visie was nodig vanwege de economische crisis in de laatste jaren, de vele veranderingen in de maatschappij en nieuwe wet- en regelgeving.

De woonvisie is tot stand gekomen in de context van een groter geheel, geeft een doorkijk naar het wonen in Veldhoven (zowel vanuit de technische als sociaal-maatschappelijke kant bezien) en maakt een aantal keuzes op het vlak van de volkshuisvesting voor de komende jaren. Allerlei ontwikkelingen in de gemeente, regio en het land hebben invloed gehad op de keuzes die gemaakt zijn. Wonen heeft verder flinke raakvlakken met leefbaarheid, duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, zorg en welzijn en daarom hebben deze onderwerpen ook een plek in de woonvisie. Zoveel als mogelijk zijn de in ontwikkeling zijnde strategieën als de nieuwe ruimtelijke koers het ambitiedocument De Drie Dorpen en het duurzaamheidsbeleid meegenomen in deze woonvisie.

De gemeente is toekomstbestendig en zet in duurzaamheid in de breedste zin van het woord. Naast een energiezuinige woningvoorraad is er ook ruimte voor biodiversiteit in groene wijken. Voor het energiegebruik van nieuwbouwwoningen is het streven naar 'nul-op-de- meter' waar mogelijk. In 2050 zijn alle woningen die na 2016 in Veldhoven zijn gebouwd (aan te passen naar) een 'nul-op-de-meter' woning.

Verder hanteert de gemeente naast energiebesparing voor nieuwbouwwoningen de methodiek GPR-gebouw en de landelijk eisen voor energiezuinig bouwen. Binnen de methodiek GPR-gebouw kan duurzaamheid scoren op thema's milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde, door het toevoegen van maatregelen. Gestreeft wordt naar een gemiddelde score van 7,5, wat ook al is opgenomen in het concept ambitiedocument De Drie Dorpen (voorjaar 2016).

In de visie is aangegeven dat door de economische crisis er een stagnatie in de woningmarkt is opgetreden en een veranderende kijk op het wonen door burgers en professionels (instanties) is ontstaan. Er zal bovendien sprake zijn van demografische veranderingen in Veldhoven (toename van aantal 75- plussers en aandeel van 65 tot 74 jarigen en een afname van aandeel 30 tot 45 jarigen) met een daaraan gekoppelde wijziging in de huishoudingssamenstellingen tussen nu en 2030. Er zal meer vraag naar huurwoningen in de vrije sector komen. Ook zal de vraag naar kleine en goedkope woningen toenemen alsmede de vraag naar woningen voor mensen met een zorgvraag (de woningen moeten aanpasbaar zijn voor zorg aan huis). Daarnaast wordt daar waar mogelijk doorstroming gestimleerd. Dat kan onder meer door aan de bovenkant van het segment woningen bij te bouwen die in kwaliteit, duurzaamheid en uitstraling beduidend beter zijn dan het bestaande aanbod. Als aan de bovenkant mensen verhuizen komen in het segment daaronder woningen vrij, die dan weer interessant zijn voor de mensen die een stapje op de woningladder willen zetten. Aan het eind is er dan voor starters de mogelijkheid in de goedkope sector in te stromen.

Voor wat betreft de woningbouwprogrammering wordt rekening gehouden met alle nieuwe ontwikkelingen. De programmering zal daarom flexibel zijn om in de toekomst zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de ontwikkelingen. Er ligt een opgave om per doelgroep het juiste type woning beschikbaar te hebben. In aanvulling op (bestaande) wijkvisies zullen daarom woonprogramma's per wijk opgesteld worden die de gewenste ontwikkeling voor het woningaanbod in de wijk aangeven. Ter uitvoering worden programma's beschreven en afgestemd op prestatieafspraken die jaarlijks worden bijgesteld.

Op het vlak van wonen werkt Veldhoven samen op twee regionale niveaus. Metropoolregio Eindhoven (voorheen SRE) met 21 gemeenten en het Stedelijk gebied Eindhoven (SGE). In het SGE gaan de voornaamste afspraken over het kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogramma. Hierbinnen is ruimte voor lokale inkleuring. Daarnaast is er op SGE niveau een samenwerking tussen gemeenten en corporaties met betrekking tot urgentie voor kwestbare doelgroepen.

De positie van Veldhoven in de regio zal worden versterkt door per onderwerp op het juiste niveau afstemming te zoeken met deze verschillende schaalniveaus (Metropool- regio, Stedelijk Gebied Eindhoven en gemeente).

Consequenties voor het bestemmingsplan

Het voorliggend plan levert een bijdrage aan de regionale woonopgave en past daarmee binnen het beleid, zoals opgenomen in de Woonvisie Veldhoven 2016 en verder. Voorts is de woningbouw opgenomen in het regionale woningbouwprogramma. De oprichting van de woningen zijn passend binnen de omgeving. Tenslotte wordt in paragraaf 4.12 het aspect duurzaamheid nader toegelicht.

3.3.4 Welstandsnota Veldhoven 2008

In onderhavig bestemmingsplan worden de functies en het gebruik van de gronden en de maatvoering van de bebouwing binnen het plangebied geregeld. Hiernaast voert de gemeente welstandstoezicht op bouwplannen, op basis waarvan aspecten als architectonische verschijning en materiaalgebruik worden getoetst. Het gemeentelijk welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota Veldhoven 2008, vierde wijziging vastgesteld 20 december 2011. Op dit moment wordt het welstandsbeleid geactualiseerd.

Welstandstoezicht is een manier om de kwaliteit van de bebouwde leefomgeving te waarborgen. De gemeente Veldhoven hanteert daarbij als uitgangspunt: 'alleen zaken regelen die noodzakelijk zijn'. In dit kader is door de gemeente een welstandsnota opgesteld met objectieve en voor de burger inzichtelijke welstandscriteria. Aan de hand van deze criteria toetsen gemeente en welstandscommissie de bouwplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00089-0401_0010.png"

Figuur 10: Uitsnede kaart Welstandsnota

Het plangebied is gelegen in het deelgebied (H2) Historische linten. Binnen dit deelgebied gelden de volgen randvoorwaarden:

Omgevingsbeeld:

  • hoofdzakelijk individuele woningen met incidenteel andere functies slingerend verloop van straten en perceelsgrenzen geven samen met een verspringende rooilijn een informeel beeld doorgaand karakter van straten, continuïteit in routes;
  • door vrijstaande ligging zijn groene ruimtes en doorzichten tussen de bebouwing aanwezig;
  • de pandsgewijze bebouwing is georiënteerd op de weg, een voortuin scheidt de bebouwing van het openbaar gebied;
  • laanbeplanting, voortuinen en groen tussen de bebouwing geven een groen karakter;
  • geleidelijke overgang tussen openbaar- en privégebied door rijke begroeiing aan de voor- en zijkant van de bebouwing.

Bebouwingsbeeld:

  • samenhang in straatbeeld door overwegend historische bebouwing en eenheid in de afwisseling van pandsgewijze invulling;
  • diversiteit aan gebouwentypen, vooral uit het einde van de 19de en begin van de 20ste eeuw met tegenwoordig hoofdzakelijk een woonfunctie;
  • historisch boerderijen, woningen, landarbeidershuisjes en bedrijfsgebouwen;
  • latere invullingen met woningen;
  • vrijstaande en geschakelde eengezinswoningen uit de tweede helft van de 20ste eeuw met diverse vormgeving;
  • afwisselend straatbeeld door individueel vormgegeven panden met verschil in bouwstijl;
  • eenvoudige hoofdmassa en bouwhoogte van één tot twee lagen met kap;
  • verschillende kapvormen, veel zadeldaken met de nok parallel aan de straat, ook wolfseind, samengestelde kappen en mansardedaken;
  • duidelijke gevelbeëindiging en opbouw met plint, midden en top ;
  • verticale geleding van de gevel met grote staande ramen;
  • verfijnde, ambachtelijke detaillering;
  • vooral rode baksteen, natuursteen accenten of stucwerk;
  • keramische pannen of leien;
  • overwegend witte of lichte kozijnen en accenten.

Consequenties voor het bestemmingsplan

Bij uitwerking van het bouwplan dient de welstandsnota in acht te worden genomen, waarbij aandacht dient te worden besteed aan de bovengenoemde randvoorwaarden en gewenste bebouwingsbeeld.

3.3.5 Beleidsregels Bereikbaarheid en bluswatervoorziening

De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan er vanuit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

Consequentie voor het bestemmingsplan

De beleidsregels Bereikbaarheid en bluswatervoorziening worden als afzonderlijk toetsingskader gehanteerd om nieuwe ontwikkelingen te beoordelen en behoeven geen doorwerking in de planregels van het bestemmingsplan 'Hof van Gerwen'. Het plan is aan de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost voorgelegd en beoordeeld. Vervolens is geconcludeerd dat het plan voldoet, rekening houdende met de aanbevelingen die in het advies zijn opgenomen.

3.3.6 Beleidsvisie externe veiligheid

In november 2008 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze beleidsvisie is de huidige situatie met betrekking tot externe veiligheid in Veldhoven geïnventariseerd (wet- en regelgeving, aanwezige risicobronnen en de interne en externe organisatie). Ook is er een verantwoordingskader groepsrisico opgenomen voor nieuwe ontwikkelingen nabij risicobronnen. Daarnaast zijn er bestuurlijke beslispunten opgenomen. Een van deze beslispunten is dat er onder bepaalde voorwaarden nieuwe risico-inrichtingen, die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) kunnen worden toegestaan op de industrieterreinen Habraken en De Run.

In de beleidsvisie zijn de specifieke voorwaarden voor de nieuwvestiging van een risicobedrijf op de voornoemde bedrijventerreinen niet verder uitgewerkt. In elk geval zal een nieuwvestiging van een risicobedrijf getoetst dienen te worden aan het gestelde in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Hierbij wordt onder meer getoetst of aan de eisen voor het plaatsgebonden (PR) en groepsrisico (GR) kan worden voldaan en wordt inzake het groepsrisico advies ingewonnen bij de Regionale Brandweer. Ook aan andere milieuregelgeving (bijvoorbeeld PGS-richtlijnen), waarin bijvoorbeeld afstandseisen naar objecten van derden zijn opgenomen, dient te worden getoetst. In paragraaf 4.4 wordt verder op externe veiligheid ingegaan.

3.3.7 Verkeerscirculatieplan

Op 3 april 2007 is het verkeerscirculatieplan (VCP) Veldhoven door de gemeenteraad vastgesteld, met als doel structurele en creatieve oplossingen te bieden voor de knelpunten op het gebied van leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Oerle is destijds als 'probleemgebied' opgenomen. Door de aanleg van nieuwe rondweg aan de westzijde van de kern is hiervan inmiddels geen sprake meer.

Het VCP is specifiek bedoeld om beleid vast te stellen op het gebied van de afwikkeling van het autoverkeer (wegennet), het fietsverkeer (fietsnetwerk) en het openbaar vervoer. Op hoofdlijnen worden tevens uitspraken gedaan over parkeren, verkeersveiligheid en leefbaarheid/milieu.

Consequenties voor het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan maakt geen grootschalige infrastructurele ingrepen mogelijk. Wel biedt de bestemming 'Verkeer' de mogelijkheid om - indien dat aan de orde is - aanpassingen in het straatprofiel of in de inrichting van de openbare ruimte te doen.

3.3.8 Milieubeleidsplan

De gemeenteraad heeft op 9 februari 2010 het Milieubeleidsplan vastgesteld. Het Milieubeleidsplan zet in op een duurzame ontwikkeling van Veldhoven. Deze ontwikkeling vraagt op diverse fronten een andere wijze van werken - een transitie van de gemeente Veldhoven. In het milieubeleidsplan is de transitieopgave beschreven. Het plan bevat de milieu- en duurzaamheidambities voor 2030 en de beleidskaders voor de komende jaren.

In het milieubeleidsplan staat het begrip 'ontwikkeling' centraal. Naast een duurzame ontwikkeling wil de gemeente Veldhoven inzetten op een ontwikkeling waarbij mensen en instanties uit Veldhoven en de regio nadrukkelijker betrokken worden bij het vormgeven en invullen van het Veldhovense milieubeleid. Dit betekent onder andere dat het milieubeleidsplan niet gedetailleerd vastlegt wat er de komende jaren moet gebeuren. In het plan zijn wel de kaders beschreven waarbinnen de ontwikkelingen vorm moeten krijgen en worden diverse handvatten geboden.

Verder heeft de gemeente in 2010 het regionale dubo (GPR gebouw) conventant afgesloten, waarin is opgenomen dat voor alle nieuwbouw woningen het instrument GPRgebouw wordt ingezet om een duurzamer oontwerp te realiseren met een minimum ambitieniveau van 7.5 gemiddeld over alle deelcijfers met deelcijfer voor energie van tenminste 7.

Consequentie voor het bestemmingsplan

Het Milieubeleidsplan is strategisch van aard en bevat geen concreet beleid dat direct kan worden vertaald in het bestemmingsplan. Verder wordt er bij de uitwerking van het bouwplan met de randvoorwaarden en eisen van het convenant rekening gehouden.

3.3.9 Beleidsnotitie planologische afwijkingen

Het rijk heeft per 1 november 2014 het vergunningsvrij bouwen verruimd in het kader van de beoogde deregulering op het gebied van bouwen. Dit heeft er toe geleid dat in een aantal gevallen de Veldhovense bestemmingsplannen bepaalde bouwwerken niet toestaan, terwijl deze vergunningvrij wel mogelijk zijn. Dit is de aanleiding geweest om de standaardbebouwingsregels van de Veldhovense bestemmingsplannen door te ontwikkelen en te verruimen. Deze standaardregels zijn leidend voor alle nieuwe bestemmingsplannen die opgesteld worden, waaronder ook Veldhoven-Dorp 2017.

Consequenties voor het bestemmingsplan

De notitie planologische afwijkingen biedt voor ‘oudere’ bestemmingsplannen, waarin de verruimde standaardregeling nog niet is doorgevoerd, een wettelijke mogelijkheid om van het bestemmingsplan af te wijken. De verruimingen zoals opgenomen in de beleidsnotitie zijn onderdeel van dit bestemmingsplan en opgenomen op de verbeelding en in de regels.

3.4 Toetsing beleidskaders

Ter plaatse van het plangebied; het van Gerwenterrein gelegen aan de Provincialeweg te Veldhoven is sprake van herstructurering van een bestaand bedrijventerrein. De bestaande opstallen zullen worden gesloopt. Hiervoor in de plaats zullen maximaal 34 woningen met bijhorende voorzieningen worden gebouwd. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand bebouwd gebied. Uitgangspunt is dat deze intensivering van het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt met respect voor de stedenbouwkundige en ruimtelijke context. Zo wordt onder andere aangesloten op de uitgangspunten zoals genoemd in de welstandnota. In hoofdstuk 2 is de stedenbouwkundige invulling van de locatie weergegeven. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling zowel binnen het rijks- en provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten, kwaliteit van de leefomgeving

4.1 Bodem

Wettelijk is bepaald dat een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan of afwijkingsbesluit.

Bij grond afvoer en grondverzet vanaf het plangebied naar elders treden de regels van het Besluit bodemkwaliteit in werking. Deze regels wijken af van de voor het rapport gehanteerde regels van de Wet Bodembescherming. De uiteindelijke beslissing met betrekking tot de functionele geschiktheid van de bodem voor de beoogde doelstelling is strikt voorbehouden aan het bevoegd gezag.

Bodemfunctiekaart

De gemeente heeft de verplichting om een bodemfunctiekaart vast te stellen. De gemeente Veldhoven heeft in 2008 een bodemfunctiekaart vastgelegd, de bodemfunctiekaart is in 2015 gewijzigd in verband met enkele nieuwbouwprojecten. In deze nota wordt nader invulling gegeven aan de doelstelling en de toepassing waarvoor de bodemkwaliteitskaart wordt opgesteld.

Nota bodembeheer

In dit rapport uit 2015 worden de beleidsregels beschreven voor het toepassen van grond op (land)bodem binnen de gemeente Veldhoven. De gemeente Veldhoven heeft gekozen voor een gebiedsspecifiek kader.

Deze Nota bodembeheer dient als de beleidsmatige onderbouwing voor de keuze van een gebiedsspecifiek kader. Het doel van de Nota bodembeheer is om het grondverzet met een bodemkwaliteitskaart verder te faciliteren.

In deze Nota bodembeheer wordt gesproken over grond, aangezien binnen de gemeente Veldhoven geen tot zeer weinig bagger vrijkomt bij werkzaamheden. Mocht alsnog bagger vrijkomen dan kan waar grond staat ook bagger worden gelezen.

Dit document bevat tevens de bodemthema's die binnen de gemeente Veldhoven van toepassing zijn. De bodemthema's zijn puur informatief en worden gebruikt om in de toekomst een verdere invulling te geven aan de gemeentelijke bodemambities. De gemeente Veldhoven wil uiteindelijk een (gebiedsgericht) duurzaam bodembeleid ontwikkelen.

Onderzoek

Voor de locatie is door Lankelma Ingenieursbureau is rekening houdend met bovenstaande uitgangspunten en randvoorwaarden een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage). Uit de inventarisatie is het navolgende gebleken:

  • Ter plaatse van het onverdachte terreindeel licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen in debodem, zodat de onderzoekshypothese “onverdacht” dient te worden verworpen.
  • Ter plaatse van de inpandige wasplaats, werkplaats, bovengrondse tanks, wasplaats / tankplaats en voormalige werkplaats zijn verhoogde gehalten aangetroffen in de bodem, dient de onderzoekshypothese “verdacht” te worden aanvaard.
  • Ter plaatse van de OBAS geen verhogingen zijn aangetroffen in de bodem, dient de onderzoekshypothese “verdacht” te worden verworpen.
  • De vaste bodem ter plaatse van de voormalige tankplaats is heterogeen licht tot sterk verontreinigd met minerale olie. Middels onderhavig onderzoek is de verontreiniging afdoende afgeperkt. Uitgaande van een maximaal oppervlak van 17,5 m x 7,5 m en een diepte van ca. 3,0 m-mv, wordt het volume van de heterogeen licht tot sterk verontreinigde grond geschat op circa 400 m3.

Gezien de verontreiniging naar verwachting vóór 1987 is ontstaan, is de zogenaamde zorgplicht uit de Wet bodembescherming hier niet van toepassing. Daar het volume van de sterke verontreiniging groter is dan 25 m3, kan worden gesteld dat het hier een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft.

Conclusie

Graafwerkzaamheden binnen de gevallen van ernstige grondverontreiniging zijn zonder toestemming van het bevoegd gezag Wet bodembescherming niet toegestaan. Als ter plaatse van gegraven moet worden dan zijn mogelijk sanerende maatregelen nodig. Hiervoor dient een BUS-melding dan wel een melding Bodemverontreiniging/-Bodemsanering (met saneringsplan) te worden overlegd aan de afdeling Milieu. Ten einde dit te borgen wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels. In de voorwaardelijke verplichting wordt bepaald, dat alvorens de gronden mogen worden bebouwd en in gebruik worden genomen de BUS melding dient te zijn verricht en de eventuele saneringsmaatregelen dienen te zijn getroffen.

Voor wat betreft het overige terreindeel bestaan er uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van de geplande ontwikkelingen. De gemeente is in het kader van de omgevingsvergunning echter het bevoegd gezag.

In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707 en NEN 5897) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond, puin en op het maaiveld. Wel heeft een inspectie van het terrein plaatsgevonden. In de vrijkomende grond, het puin en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Met in achtneming van de hiervoor genoemde voorwaarden voor onderzoek en/of sanering vormt het aspect bodem geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007) is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincie en gemeente bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het archeologische erfgoed te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. Enkele uitgangspunten van deze wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren en eventuele maatregelen om behoudenswaardige archeologische resten te beschermen door deze op te graven of in de bodem te behouden, tenzij deze niet zijn aangetroffen.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun bodemarchief. De gemeente Veldhoven heeft hiertoe een eigen archeologiebeleid opgesteld.

In de Nota Archeologische Monumentenzorg Veldhoven, vastgesteld op 16 december 2008, zijn beleidsregels en wensen ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed geformuleerd en maakt de gemeente duidelijk hoe waardevol het archeologisch erfgoed voor de identiteit van Veldhoven is. De inbedding van de nota archeologie in de beleidskaart in het ruimtelijke ordeningsproces heeft vorm gekregen door een zogenaamd 'parapluplan' op te stellen: een overkoepelend, thematisch bestemmingsplan waarmee het beleid is doorvertaald in de vigerende bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan “Parapluplan 2009” is op 5 maart 2010 onherroepelijk geworden.

Uit het Parapluplan 2009 bleek dat grote delen van de gemeente Veldhoven een hoge archeologische verwachtingswaarde hadden en dat voorafgaand aan veel bodemingrepen archeologisch bureauonderzoek noodzakelijk was. Bovendien zijn sinds 2009 veel gebieden onderzocht en hebben deze geen archeologische verwachting meer. Om veel kleinschalig onderzoek en versnippering van onderzoek te voorkomen en om initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen beter van dienst te kunnen zijn, heeft de gemeente voor zijn volledige grondgebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en een gespecificeerde archeologische verwachtingskaart opgesteld (Archeologische verwachtingskaart gemeente Veldhoven, definitief 10-03-2014).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00089-0401_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00089-0401_0012.png"

Figuur 11: Uitsnede Archeologische verwachtingskaar gemeente Veldhoven

Relatie tot bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt een hoge verwachtingswaarde en geldt dat een vooronderzoek nodig is als de omvang van het gebied waarbinnen de bodemverstoring plaatsvindt groter én dieper is dan de ondergrenzen die gelden voor deze categorie (in dit geval 250 m² en 40 centimeter onder maaiveld).

Door ADC ArcheoProjecten is in oktober 2014 een onderzoek uitgevoerd. De conclusie in deze was, dat met name in het oostelijk deel van het plangebied nader onderzoek benodigd is. Daaruit kan blijken, dat ook op overige delen dit nog dient plaats te vinden.

Op basis van deze rapportage is bepaald dat na sloop en verwijdering van de bebouwing een archeologisch proefsleuvenonderzoek dient te worden uitgevoerd. De locatie waar de (serieuze) verontreiniging is geconstateerd zal worden gemeden. Het slopen zal aan de hand van de richtlijn sloop en archeologie zoals opgesteld door de gemeente Veldhoven dienen te worden uitgevoerd. Daarna zal het proefsleuvenonderzoek aan de hand van een Programma van eisen (PvE), welke in samenspraak tussen ADC Archeoprojecten en de gemeente Veldhoven is opgesteld en welke als bijlage aan onderhavige toelichting is gehecht, moeten plaatsvinden. Het graven van proefsleuven dient aan de hand van het PvE en onder begeleiding van een archeologisch deskundige plaats te vinden. Afhankelijk van de resultaten kan een vervolgonderzoek benodigd zijn.

Ten einde dit te borgen wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels. In de voorwaardelijke verplichting wordt bepaald, dat alvorens de gronden worden bebouwd en in gebruik worden genomen aan de verplichtingen ten aanzien van archeologie moet zijn voldaan.

Met in achtneming van de hiervoor genoemde voorwaarden voor (aanvullende) onderzoek vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuur- historische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden. Het rijksbeleid is mede gebaseerd op het Verdrag van Malta (1992). Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt de Bro (artikel 3.1.6, lid 2). Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed.

In de toelichting van het bestemmingsplan dient daarom een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het is verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.

De ruimtelijke ordening is een zeer belangrijk integrerend beleidsterrein als het gaat om de zorgvuldige omgang met cultuurhistorisch waardevolle structuren. De provincie beoordeelt plannen en besluiten die ter toetsing bij of ter goedkeuring aan de provincie worden voorgelegd op de wijze waarop de aanwezige cultuurhistorische waarden opgenomen zijn. De cultuurhistorische waarden worden in een vroegtijdig stadium van de planvorming geïnventariseerd, bij het ontwerp gebruikt en bij het besluit meegenomen. Een aantal cultuurhistorische objecten en structuren is beschermd middels de Monumentenwet dan wel middels een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening. Bij aantasting en bij wijziging van deze objecten en structuren is een omgevingsvergunning vereist.

Het beleid van de gemeente Veldhoven ten aanzien van het aspect cultuurhistorie is vertaald in de Nota Cultuurhistorische Waarden Veldhoven 2012. Deze nota dateert van oktober 2012 en hierin wordt het beleid ten aanzien van cultuurhistorie voor de gemeente Veldhoven beschreven.

Onder cultuurhistorie wordt in deze beleidsnota het bovengrondse ruimtelijke erfgoed verstaan. De gemeente Veldhoven gaat bij het opstellen van het cultuurhistorisch beleid uit van de Cultuur- historische Waardenkaart Veldhoven 2012 en de Welstandsnota 2011. De Veldhovense Cultuur- historische Waardenkaart is een gebieds- en structuurgerichte kaart. Veldhoven richt zich bij het vastleggen van cultuurhistorische waarden vooral op ouderdom, samenhang en context, maar ook gaafheid en belang voor de Veldhovense geschiedenis spelen een rol.

Relatie tot bestemmingsplan

Op basis van de Cultuurhistorische waardenkaarten van de Provincie Noord-Brabant en de gemeente Veldhoven is geconstateerd dat in het plangebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het gaat om wegen en paden (verhard en onverhard) en vrijwel evenwijdig daaraan de aanduiding historisch lint evenwijdig gelegen aan de Provincialeweg. Deze cultuurhistorische waarden worden geborgd door het welstandsbeleid van de gemeente Veldhoven. Verder is het gebied gelegen in een molenbiotoop.

De genoemde molenbiotoop hoort bij de molen 'De Adriaan' en is een windmolen van het type beltmolen. De molen, gebouwd in 1906, werd oorspronkelijk gebruikt voor het malen van graan. Sinds de jaren '80 is de molen buiten bedrijf. In het onderhavige bestemmingsplan is geen rekening met de molenbiotoop gehouden omdat het plangebied buiten de beschermingszone van 100 meter valt. De provinciale beschermingszone is gelegen op 400 meter. Deze beschermingszone is echter reeds in het vigerende bestemmingsplan (2005) voor de onderhavige molen teruggebracht aangezien deze molen is gelegen in een bestaande woonomgeving, waarbij reeds bebouwing aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00089-0401_0013.png"

Figuur 12 Cultuurhistorische waardenkaart

4.3 Geluidhinder

Sinds 1 januari 2007 is een gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Geluidsgevoelige ontwikkelingen moeten aan deze wet worden getoetst. Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Voor gezoneerde wegen geldt een grenswaarde van 48 dB. Deze waarde wordt berekend op basis van Lden. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh). Dit heeft echter slechts betrekking op nieuwe ontwikkelingen die binnen 10 jaar worden voorzien.

Conclusie

Ofschoon de Provincialeweg een snelheid van meer dan 30 km/uur is gelet op de ligging van de planlocatie; meer concreet afgeschermd door bestaande bebouwing, een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.4 Flora & Fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.

De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied het volgende gemeld.

Natura 2000-gebieden

het plangebied ligt niet in de directe nabijheid of invloedsfeer van een Natura 2000-gebied, noch van het Natuurnetwerk (voorheen Ecologische hoofdstructuur).

Soortenbescherming 

Eerder is door Els&Linde B.V. d.d. 26 februari 2014 een quickscan voor onderhavig gebied uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat een afdoend onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk is. In dit afdoend onderzoek d.d. 27 november 2014 lag met name de attentiewaarde op de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen in het object gelegen aan de Provincialeweg nr. 15. Nu dit pand niet langer deel uitmaakt van de ontwikkeling en de gronden en opstallen tot op heden nog vol in gebruik zijn, is een nader onderzoek - mede gelet op de vrij recente datum van het onderzoek - voor onderhavige ontwikkeling niet benodigd.

Conclusie

Gelet op de ligging en het huidige gebruik van de planlocatie; meer concreet een in bedrijf zijnd vervoersbedrijf, is een nader ecologisch onderzoek niet noodzakelijk. Onverminderd dient voorts de algemene zorgplicht in acht te worden genomen, waarbij geldt dat tijdens de broedperiode vogels in een open kapschuurtje of in een open loods kunnen broeden, zodat de werkzaamheden buiten de broedperiode van de vogels om - maart tot en met juli - dienen te worden uitgevoerd. Verder zijn tijdens het onderzoek geen beschermde plantensoorten aangetroffen.

4.5 Milieuhinder

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen.

In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn aan de bedrijven dan wel bedrijfsactiviteiten milieucategorieën en richtafstanden toegekend. De genoemde afstanden zijn adviserend en indicatief, de situatie ter plaatse kan reden zijn om hiervan af te wijken. Bedrijven worden beoordeeld op gevaar, stof, geur en geluid. Deze brochure is als hulpmiddel (niet als blauwdruk) opgesteld om toe te passen bij plannen en toetsmomenten van ruimtelijke ontwikkeling, aldus ook de ondertitel van de brochure.

De brochure is niet bedoeld om bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning voor milieu te worden geraadpleegd. Er bestaat geen plicht om de brochure te hanteren. Wel is dit een algemeen aanvaarde methode in Nederland gebleken.

Milieucategorie in relatie tot afstand 'rustige woonwijk'

1 10 m

2 30 m

3.1 50 m

3.2 100 m

4.1 200 m

4.2 300 m.

De afstanden zijn de afstanden tussen de bedrijvigheid/voorzieningen en de milieugevoelige bestemming; dus in beginsel de afstand van het bedrijfsperceel tot de gevel van de woning. De VNG-publicatie geeft richtafstanden tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Dit geldt ook voor lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarisch en andere bedrijvigheid.

Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie.

De meest nabij het plangebied gelegen bedrijven/detailhandel zijn een drukkerij en een tweetal winkels. De drukkerij is gelegen aan de Van Nuenenstraat 106, de detailhandel is gelegen aan de Provincialeweg 33-35 en 39-41. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' kent een kleine drukkerij en kopieerinrichting een zonering van 30 meter. Detailhandel kent een zonering van 10 meter.

Aan deze maatvoeringen wordt voldaan. Milieuhinder vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Doel van dit besluit is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Het besluit legt eisen op aan bedrijven waarvan het PR hoger is of kan zijn dan 10-6 per jaar, waaronder inrichtingen die vallen onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) 1999 en inrichtingen die vallen onder de richtlijnen van de Publicatie Gevaarlijke Stoffen deel 15 van de onafhankelijke Adviesraad Gevaarlijke Stoffen.

Het PR is de kans dat een persoon die permanent op een plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een ongeluk. Dit risico wordt uitgedrukt in de overlijdenskans per jaar.

Er zijn verschillende normen voor risico's als gevolg van risicovolle activiteiten bij bedrijven en het transport van gevaarlijke stoffen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en in bestaande en in nieuwe situaties. Voor kwetsbare objecten zoals woningen, ziekenhuizen en scholen gelden de strengste eisen.

Bij ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan de vraag of er risicovolle activiteiten in en/of nabij het plangebied aanwezig zijn dan wel komen en zo ja, of er sprake is van een toelaatbaar risico. Risicovolle activiteiten zijn:

  • het opslaan, gebruiken en/of produceren van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over auto-, spoor- en waterwegen of door buisleidingen (transportroutes).

Ingeval er sprake is van kwetsbare objecten waarbij het PR groter is dan 10-5 dan dient binnen drie jaar de risicovolle inrichting gesaneerd te worden.

Het GR geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval worden getroffen. Voor het GR gelden oriënterende waarden. Over elke overschrijding van de oriënterende waarde en over de toename van het GR moet verantwoording worden afgelegd. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden.

In het BRZO staan criteria die aangeven welke bedrijven zoveel gevaarlijke stoffen hebben, dat er een risico van een zwaar ongeval bestaat. Voor deze bedrijven gelden strengere regels dan normaal. Er wordt binnen de groep BRZO bedrijven nog onderscheid gemaakt tussen een zware en een lichtere categorie.

De lichtere categorie wordt ook wel Preventiebeleid Zware Ongevallen genoemd, omdat deze bedrijven een preventiebeleid moeten hebben en een veiligheidsbeheersysteem. Bedrijven van de zware categorie moeten tevens een risicoanalyse uitvoeren en een veiligheidsrapport opstellen.

Inrichtingen

Als de afstand tot een risicovolle activiteit maar groot genoeg is, is er sprake van 100% veiligheid. Maar deze afstand kan kilometers groot zijn. Nederland is te klein om deze afstanden te hanteren. Daarom is gekozen voor het hanteren van een basisbeschermingsniveau. Dit wordt geconcretiseerd door toepassing van grens- en richtwaarden voor plaatsgebonden risico (PR) en oriëntatiewaarden voor groepsrisico (GR). Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een transportroute. Ook buiten de PR-contouren bestaat nog een invloedsgebied waarbinnen groepen personen slachtoffer kunnen worden van een ongeval. Daarom moet ook het GR worden onderzocht. De hoogte van het GR is niet ruimtelijk weer te geven, wel het invloedsgebied waarover het GR wordt berekend.

Beleidsvisie Externe veiligheid

De Beleidsvisie Externe veiligheid van de gemeente Veldhoven uit 2008 geeft een overzicht van de externe veiligheidssituatie binnen de gemeente en geeft aan welke plannen de gemeente heeft om de veiligheid te borgen en zonodig verder te verbeteren.

De gemeente Veldhoven ligt voor een deel binnen het invloedsgebied van één of meerdere risicovolle activiteiten. Dit zorgt ervoor dat het thema externe veiligheid bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vrijwel altijd aan de orde is. Met deze visie geeft Veldhoven concreet richting en invulling aan een verantwoord veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling.

Op basis van de provinciale risicokaart zijn de dichtstbijzijnde risicobedrijven de twee LPG stations gelegen aan de Kempenbaan. deze inrichtingen liggen op circa 530 meter afstand van het plangebied en vormen derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Transportroutes en Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' per 31 juli 2012 zijn risiconormen voor vervoerssituaties beschreven. Qua methodiek sluit de circulaire aan op het Bevi (het hanteren van plaatsgebonden risico en groepsrisico). Spoedig treedt overigens het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking, waarmee de circulaire zal vervallen. In het Besluit staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Bijvoorbeeld verplichte veiligheidsafstanden tot deze transportroutes.

In of direct gelegen aan het plangebied zijn geen transportroutes van gevaarlijke stoffen (door buisleidingen) aanwezig. Transportroutes vormen derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor of over binnenwateren

Er bevinden zich geen spoorwegen of hoofdvaarwegen in de nabijheid van de planlocatie.

Conclusie

Op basis van de voorgaande alinea's kan geconcludeerd worden dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. Eén van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie woningen. Hierbij kan de 'regeling niet in betekenende mate bijdragen' worden toegepast. Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Bijlage 3A en 3B van de Regeling NIBM geven aan, in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is:

3% criterium (vanaf inwerkingtreding Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit):

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;-
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.2).

Conclusie

Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling van een maximaal 34 woningen past binnen het 3% criterium waardoor het aangemerkt kan worden als zijnde NIBM. Dit betekent dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Water

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging te voorkomen. Volgens het Bro is een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht.

In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water is een gezamenlijk product van de waterschappen, gemeenten en de provincie als trekker. Hierin spelen ruimte voor water en water als ordenend principe een belangrijke rol. De visie richt zich primair op het voorkomen van wateroverlast door overstroming van binnen door veel neerslag in een korte tijd. Hieruit volgen richtlijnen voor de ruimtelijke inrichting van het gebied om wateroverlast tegen te gaan en een aantal mogelijke technische maatregelen welke kunnen worden ingezet. De maatregelen kunnen worden ingedeeld in de voorkeursvolgorde van vasthouden, bergen en afvoeren.

De provincie heeft in het verlengde hiervan én vanwege de Waterwet uit 2009 op18 december 2015 ihet Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Het PMWP staat voor:

  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021

Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Het PMWP staat voor:

  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

Waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water' de Dommel

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's.

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn:

  • Voldoende water voor landbouw en natuur;
  • Wateroverlast en hittestress;
  • Kringloop denken;
  • Steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • Vergroten waterbewustzijn.

Keur Waterschap de Dommel 2015 

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

De keur van het waterschap is van toepassing wanneer direct en indirect wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De Keur is ook van toepassing als het oppervlaktewater niet in eigendom en beheer is van het waterschap.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van

hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel

Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

Bij een toename van verhard oppevlak van 250 m2 tot 2.000 m2 zal ter compensatie een berging van 43 mm/m2 dienen plaats te vinden conform het beleid van de gemeente. Boven de 2.000 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2019)

Het waterbeleid van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2019). In hoofdstuk 6 van dit beleid wordt beschreven hoe de gemeente invulling geeft aan de watertaken en ambities.

De term verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht voor inzameling en transport stedelijk afvalwater (Wet milieubeheer)
  • zorgplicht voor afvloeiend hemelwater (Waterwet)
  • zorgplicht voorkomen structureel nadelige gevolgen van grondwater (Waterwet).

Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorgdraagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen. Deze taakverantwoordelijkheid geldt alleen indien de burger niet zelf op eigen terrein het hemel- en grondwater doelmatig kan verwerken.

De gemeente Veldhoven en waterpartners streven naar een integrale en duurzame benadering van het watersysteem en de afvalwaterketen. Hierbij wordt nadrukkelijk samenwerking tussen de ketenpartners gezocht. Integraliteit en samenwerking zijn hierbij geen doelen op zich, maar essentiële randvoorwaarden om kosten en kwetsbaarheid te verminderen en de kwaliteit en kennisuitwisseling te verbeteren. De inzameling en het transport van stedelijk afvalwater in de gemeente Veldhoven leidt niet tot stank, hinder of water(bodem)kwaliteitsproblemen. De waterpartners hanteren een emissiegerichte aanpak met kosteneffectieve maatregelen in plaats van het traditionele normgerichte spoor.

Ambitie gemeente afvoer van hemelwater 

Als het regent in de gemeente Veldhoven verdwijnt het meeste hemelwater in de riolering. Door verandering van het klimaat wordt het bestaande rioolstelsel ook steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond)wateroverlast toe. Om droge voeten te houden wordt ruimte gecreëerd in het groen en/of oppervlaktewater. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren. In openbaar gebied komt dit tot uiting door hemelwatervoorzieningen in groenstroken die geschikt zijn gemaakt voor de opvang van overtollig hemelwater en aanpassing van waterpartijen. De perceelseigenaar draagt een steentje bij door op eigen terrein voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater en/of opvang van overtollig grondwater. De gemeente ziet hierbij toe op een doelmatige invulling van de hemelwateropgave.

Hydrologisch neutraal bouwen

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.

Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw

Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwaterverwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen wordt de perceelseigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • vuilwater en schoon hemelwater worden separaat aangeboden op de perceelgrens;
  • compensatie bij toename van verhardoppervlak vanaf 250 m2;
  • berging 42 mm/m2 ten opzichte van de toename van verhard oppervlak;
  • voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer e.d.) dient per locatie te worden aangegeven; bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen;
  • bij het indienen van de omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.

Relatie tot bestemmingsplan

Huidige en toekomstige situatie van de planlocatie

Het perceel is momenteel in gebruik ten behoeve van een busbedrijf en bestaat uit een verhard binnenterrein met enkele opstallen en is gedeeltelijk ingericht als tuinruimte. Op het terrein zijn diverse stallingen en het kantoor aanwezig ten behoeve van het touringcarbedrijf. Daarnaast bevinden zich er diverse garageboxen op het terrein. Tot slot is er een klein stuk groen aanwezig, waar momenteel de stalling van een paard plaats vindt. In onderstaande afbeelding is het bestaand bebouwd oppervlak aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00089-0401_0014.png"

Figuur 13: bestaand verhard oppervlak

Ten aanzien van de beoogde herontwikkeling is navolgende checklist ingevuld ten aanzien van het plangebied. Door deze checklist wordt snel duidelijk welke onderdelen een extra toelichting behoeven en welke procedures van toepassing zijn als één van de onderdelen van toepassing is voor de planlocatie.

Checklist Water  
Hoofdwatergang c.q. open water   Nee  
Zijwatergang   Nee  
Keurgebied binnen plangebied?   Nee  
Binnen 25-100 jaarszone?   Nee  
Binnen boringsvrije zone?   Nee  
Ecologische verbindingszone?   Nee  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   Nee  
Attentiegebied EHS   Nee  
Rioolwatertransportleiding   Nee  
Waterschap gemaal   Nee  
Verdachte/verontreinigde locaties?   Ja  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Deels onderzoek is per locatie nodig in verband met de aanwezigheid van leemlagen  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid   Nee  

Tabel Checklist water in ruimtelijke procedures

Oppervlaktewater

Het plangebied van Meerveldhoven maakt onderdeel uit van het deelwatersysteem de Gender. Binnen of in de nabijheid van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Bodemopbouw

De deklaag is ter plaatse van Veldhoven een metersdik pakket bestaande uit fijne zanden. Volgens de bodemdata van Nederland liggen er rond de kern Veldhoven hoofdzakelijk Enkeerdgronden opgebouwd uit lemig fijn zand en eerdgronden opgebouwd uit leemarm en zwak lemig fijn zand. De doorlatendheid van de deklaag is relatief laag. Voor infiltratie van hemelwater dient er per locatie nader onderzocht te worden of infiltratie mogelijk is. Hiervoor dienen ook diepere boringen uitgevoerd te worden.

Voorts is voor onderhavige locatie op basis van de Wateratlas Noord-Brabant aangegeveven dat:

  • het gebied fysisch geografisch behoort tot het deelgebied zandgebied, en;
  • de funderingsdiepte 0 is, en;
  • het gebied geohydrologisch tot het deelgebied laagveen behoort.

Riolering

In het verleden is het rioolstelsel als een gemengd stelsel uitgelegd. Bij droog weer en normale neerslag stroomt het afvalwater naar een gemaal en deze verpompt dit naar het zuidelijke stamriool. Bij hevige neerslag stroomt het teveel aan water via een overstort al dan niet eerst via een bergbezinkvoorziening naar de Gender.

De gemeente Veldhoven heeft een Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan opgesteld (V-GRP Veldhoven). Hierin komen de volgende speerpunten naar voren:

  • scheiden schone en vuile waterstromen;
  • gescheiden houden schone en vuile waterstromen;
  • schoon hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd in de bodem, indien dit niet mogelijk is wordt het hemelwater geretendeerd en vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater;
  • hydrologisch neutraal bouwen;
  • aansluiten bij natuurlijk (grond)watersysteem;
  • inpassen bestaand oppervlaktewater.

Het grondwater stroomt regionaal gezien in overwegende mate in noordoostelijke richting. De locatie ligt niet in het intrekgebied van een grondwaterwinning c.q. een grondwaterbergingsgebied. Het terrein is aangesloten op het bestaande gemengde riool gelegen in de Provincialeweg. Het huidige rioolstelsel heeft een beperkte capaciteit waardoor bij een hevige bui er water op straat staat.

Toekomstige situatie van het watersysteem

Bij de realisatie van de nieuwbouw zal een gescheiden rioleringsstelsel worden aangelegd. Hierbij wordt het hemelwater separaat van het vuilwater ingezameld. Het hemelwater zal waar mogelijk bovengronds worden geborgd en vooralsnog vertraagd worden afgevoerd naar het bestaande gemeentelijke gemengde rioleringssysteem gelegen in de Provincialeweg.

Vervolgens zal het totaal verhard oppervlak afnemen ten opzichte van de huidige situatie.

  Huidige situatie   Nieuwe situatie  
Terreinverharding   ca. 5.793 m²   ca.4.808 m²  
Bebouwing /daken   ca. 3.009 m²   ca.3.198 m²  
Onverhard   ca. 5.648 m²   ca.6.444 m²  
Totaal   ca. 14.450 m²   ca.14.450 m²  

De maaiveldhoogte van het huidige terrein is circa 21,50 meter +NAP (bron: AHN).

Het grondwaterpeil ligt circa 3,8 meter onder maaiveld.

De nieuwbouw zal aansluiten op de moderne bouweisen en duurzaam materiaalgebruik (gescheiden rioolstelsel, geen uitloogbare bouwmaterialen).

Nu sprake is van een afname van het 'onverhard terrein', dienen geen compenserende maatregelen te worden getroffen.

De planontwikkeling heeft geen effect op het grondwater.

Overleg waterbeheerder

De bovenstaande conclusies en bevindigen worden voor wateradvies bij het waterschap De Dommel gedurende de bestemmingsplanprocedure neergelegd.

4.9 Zonering Veiligheid vliegbasis Eindhoven en Eindhoven Airport

Voor het veilig afwikkelen van het vliegverkeer gelden in de omgeving van een luchtvaartterrein maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten. De maximaal toelaatbare hoogtes en de ligging en omvang van het gebied worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbaan en berusten op internationaal vastgelegde afspraken. Het is voor de vliegveiligheid van belang dat in de gebieden van deze obstakelvrije vlakken de maximaal toelaatbare hoogtes niet worden overschreden. De obstakelvrije vlakken worden gevormd door de funnel en de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS). Ten tijde van de uitvoering van de bouwwerkzaamheden dienen de eisen met betrekking tot deze maximale bouwhoogtes in acht genomen te worden. De bouwmethode dient hier op afgestemd te worden.

Funnel

De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte oploopt tot 45 meter. In elke baanrichting landingsvlak en een startvlak waarvan de hoogte oploopt met 1:50. De toegestane bouwhoogte geldt ten opzichte van de hoogte van de landingsdrempel - in het voorliggende geval NAP + 22,4 meter.

IHCS

De IHCS wordt gerekend vanaf elk van de landingsdrempels en is gelegen boven de omgeving van het luchtvaartterrein in aansluiting op de funnel. De IHCS bestaat uit een horizontaal vlak, dat gelegen is op een hoogte van 45 meter en een straal van 4 kilometer. In aansluiting op dit horizontalvlak is een conisch vlak gelegen, waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5 % over een afstand van 2 kilometer tot een hoogte van 145 meter. De maximale toegestane hoogte geldt ten opzichte van de laagste landingsdrempel – in het voorliggende geval NAP + 22,4 meter. In het gebied van de (funnel en de) IHCS mogen geen objecten staan die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte.

ILS

De Luchthaven Eindhoven is uitgerust met een ILS. Het ILS heeft tot doel het nauwkeuriger uitvoeren van een nadering onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren De afmetingen van het gebied zijn vastgelegd in ICAO EUR DOC 015. Dit gebied bestaat uit een rechthoekig deelgebied, waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 meter bedraagt en is gelegen over de start- en landingsbaan en aangrenzende gronden. Twee aansluitende deelgebieden parallel aan weerszijden van de start- en landingsbaan, waar de hoogte 20 meter bedraagt en twee trechtervormige deelgebieden in het verlengde van de landingsbaan waar de hoogte oploopt tot 70 meter op een afstand van 6 km. De genoemde hoogtes gelden ten opzichte van de hoogte van de landingsbaan - NAP + 22,4 meter. Het gezamenlijke gebied rond een luchtvaartterrein dat wordt gevormd door de obstakelvrije vlakken van de funnel en IHCS én de verstoringsgebieden in het kader van het ILS wordt het obstakelbeheergebied genoemd.

Geluidcontouren vliegtuiglawaai

Rond Vliegbasis Eindhoven liggen geluidcontouren. De geluidbelasting van het vliegverkeer wordt gemeten in Kosteneenheden en is gebaseerd op het aantal over- en langsvliegende vliegtuigen, het van deze vliegtuigen ondervonden maximale geluidsniveau en de verdeling over het etmaal, waarbij bijvoorbeeld de late avond zwaarder telt dan de middag. Binnen de geluidcontouren (oplopend van 35 Ke tot 50 Ke) gelden beperkingen voor het realiseren van geluidgevoelige objecten. Het plangebied valt buiten de 35 Ke-contour, waardoor de geluidcontouren geen belemmeringen opleveren voor de bouw van geluidgevoelige objecten binnen het plangebied.

Geluidcontour grondgebonden geluid

Vliegbasis Eindhoven is vanwege het grondgebonden geluid een gezoneerd bedrijventerrein: een 'industrieterrein' in de zin van de Wet geluidhinder. De 50 dB(A) zonegrens ligt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan en levert dus geen beperkingen op.

Vogelbeperkingengebied

Het plangebied ligt binnen het vogelbeperkingengebied van Vliegbasis Eindhoven. Binnen het vogelbeperkingengebied geldt op grond van artikel 3.2.3 van het Luchthavenbesluit Eindhoven een verbod voor vogelaantrekkende functies, zoals oppervlaktewateren groter dan drie hectare, vishouderijen met extramurale bassins en extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal. Dergelijke functies komen niet voor in het plangebied. In de planregels is een algemene gebruiksregel opgenomen, die het gebruik van gronden voor de genoemde vogelaantrekkende functies uitsluit.

Externe veiligheid

Luchtvaart is te beschouwen als een risicovolle activiteit. Het huidige externe veiligheidsbeleid en de daarmee samenhangende wet- en regelgeving zijn echter hoofdzakelijk gericht op risicovolle bedrijfsactiviteiten (opslag en bewerking van risicovolle stoffen in inrichtingen), wegen, spoorwegen, vaarwegen en buisleidingen. Voor luchthavens en luchtverkeer geldt geen wettelijk kader. In het Luchthavenbesluit Eindhoven (26 september 2014) zijn ook geen regels of normen voor externe veiligheid opgenomen. Op dit moment is daarom interimbeleid van toepassing.

Met een brief van 11 december 2006 heeft de toenmalige Staatssecretaris van VROM aan het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant verzocht interimbeleid externe veiligheid te voeren voor vliegbasis Eindhoven. Dit planologische interimbeleid heeft als doel dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet verenigbaar zijn met het streven naar een vanuit oogpunt van veiligheid duurzame ruimtelijke inpassing van de luchthaven in zijn (gebouwde) omgeving, worden voorkomen. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico zal de normstelling voor militaire luchthavens naar verwachting in grote lijnen overeenkomen met de normstelling voor de regionale burgerluchthavens. Dit betekent dat binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour een bouwverbod gaat gelden voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een 'nee, tenzij' beleid. De PR 10-6 contour ligt niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan en levert dus geen beperkingen op.

Relatie tot bestemmingsplan 

Het plangebied ligt buiten de funnel en het ILS verstoringsgebied. De IHCS ligt wel over het plangebied en het plangebied ligt in het vogelbeperkingengebied. Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone- IHCS' geldt in aanvulling op hetgeen elders in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP. De IHCS leidt voor het plangebied overigens niet tot een beperking van de maximale bouwhoogte, omdat deze binnen de betreffende bestemmingen reeds lager is dan maximaal toegestaan op basis van de IHCS.

4.10 Radarverstoringsgebied Vliegbasis Woensdrecht

Als gevolg van wijziging van het Barro ligt het gehele grondgebied van de gemeente Veldhoven in het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht (zie afbeelding 2.1). Dit betekent, dat er geen gebouwen en (tijdelijke) bouwwerken, waaronder begrepen windturbines hoger dan 113 m +NAP zijn toegestaan.

Relatie tot bestemmingsplan

Daar de maximum bouwhoogtes uit onderhavig plan ver beneden de maat van 113 meter blijven en er geen planologisch kader voor het oprichten van windturbines wordt geboden, zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht.

4.11 Parkeren en verkeer

De verkaveling bestaat in zijn totaliteit uit 34 woningen waarvan:

  • 22 aaneengebouwde woningen, en;
  • 12 geschakelde woningen, type twee-onder-één kap.

In totaal zijn er in het plangebied afgerond 65 parkeerplaatsen voorzien. Ter plaatse dienen er uitgaande van de gemiddelde parkeernormen (rij- en hoekwoning 1,8 en voor een geschakelde woningen, type twee-onder-één kap 2) minimaal 64 parkeerplaatsen in het plangebied te worden aangelegd. Uitgaande van deze normering dienen er in het plangebied formeel 63,6 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Er zijn derhalve voldoende parkeerplaatsen voor deze locatie voorzien.

Conclusie

Op basis van bovenstaande berekeningen en de parkeerbalans is er op basis van de verkaveling voldoende parkeergelegenheid in het plangebied aanwezig.

4.12 Duurzaamheid

Gestreefd wordt naar de ontwikkeling van een duurzame woonwijk. De ambitie is te komen tot een energieneutrale woonwijk, waarmee vooruitgelopen wordt op Europese wetgeving welke voorschrijft dat vanaf 2020 energieneutraal gebouwd wordt. Dit is ook, zoals beschreven onder paragraaf 3.3.3. in de Woonvisie van de gemeente Veldhoven vastgelegd.

Het streven is een energieneutrale woonwijk. De woningen in onderhavig plan zullen gasloos worden uitgevoerd. Verder geldt voor de woningen een energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van kleiner dan 0,26. Daarmee is de nagestreefde EPC lager dan de maximale EPC van 0,4 welke geldt op grond van het Bouwbesluit. Er zijn geen wettelijke mogelijkheden een EPC lager dan het Bouwbesluit verplicht te stellen.

Verder zal gekeken worden naar de mogelijkheden om in samenspraak met de ontwikkelaar een lagere EPC (<0,26) te realiseren, met als doel te komen tot een EPC van 0,0 of waar mogelijk 'nul op de meter'.

4.13 Overige belemmeringen

Op grond van de belemmeringenkaarten voor hoogtebeperkingen en geluidzones, leidingen en risicozones en beschermde waarden uit het provinciaal beleid zijn geen belemmeringen aanwezig welke een beperking kunnen opleveren voor het beoogde plan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de wijzigingen die in de regels en op de verbeelding ten aanzien van het bestemmingsplan zijn aangebracht.

Het bestemmingsplan 'Hof van Gerwen' kan gekarakteriseerd worden als een zogenaamd ontwikkelingsplan en vormt de juridische regeling voor de realisatie van maximaal 34 nieuwe woningen op het binnenterrein Provincialeweg 27 en de vervanging van het bestaande touringcar bedrijf.

Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen (verbeelding) met regels. Bij ieder plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht. Wel fungeert de toelichting als interpretatiekader voor de uitleg van de bestemmingsplanregels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

De regels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. In paragraaf 5.2 wordt de inhoud nader toegelicht. Bij het opstellen van de regels en de kaart is uitgegaan van de richtlijnen 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen'.

Voor de regels en de verbeelding is gebruik gemaakt van de Veldhovense standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. Dit alles om alle bestemmingsplannen in Nederland beter te kunnen vergelijken en ze digitaal uitwisselbaar te maken. Per 1 januari 2010 is deze digitalisering verplicht. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld volgens deze landelijke richtlijnen en standaarden.

5.1 Toelichting op de bestemmingen

5.1.1 Opzet planregels

Hoofdstuk 1 bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.

Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan. In beginsel zijn (hoofd)gebouwen uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, waarbij dient te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering. In de woonbestemmingen zijn buiten de bouwvlakken bijgebouwen toegestaan. Ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde (zoals erfafscheidingen, lichtmasten en vlaggenmasten) zijn onder voorwaarden toegestaan buiten de bouwvlakken. Daarnaast bevatten de verschillende bestemmingen specifieke gebruiksregels en is per bestemming bepaald in welke gevallen het bevoegd gezag kan afwijken van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 bevat een aantal algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel: dit artikel regelt dat grond die is meegerekend bij het toestaan van een bouwplan, niet nogmaals kan worden meegerekend bij de beoordeling van een later bouwplan.
  • Algemene bouwregels: dit artikel geeft een aantal bouwregels die een algemene werking hebben, en dus niet in één of meer specifieke bestemmingen worden gegeven. Het artikel bevat een regeling voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor ondergronds bouwen en voor bestaande maten. In de bestaande maten-regeling is bepaald dat, als bestaande, legaal gerealiseerde maten van bebouwing afwijken van de planregels, deze maten ter plaatse van de afwijking als minimaal respectievelijk maximaal toelaatbaar mogen worden aangehouden. Hiermee wordt voorkomen dat legale situaties onbedoeld onder het overgangsrecht worden gebracht. Tenslotte is in de algemene bouwregels een parkeerregeling opgenomen, die bepaalt dat bouwen alleen is toegestaan als op eigen terrein in voldoende parkeerruimte wordt voorzien.
  • Voorwaardelijke verplichting: de gronden van het plangebied mogen, onverlet het bepaalde in de overige regels, niet eerder in gebruik worden genomen en worden bebouwd, dan indien aan de benodigde wettelijke verplichtingen in het kader van ruimtelijke milieuaspecten met betrekking tot de bodem en archeologie is voldaan.
  • Algemene gebruiksregels: in dit artikel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig gebruik worden aangemerkt. Daarnaast is een parkeerregeling opgenomen, die bepaalt dat gebruikswijzigingen uitsluitend zijn toegestaan als op eigen terrein in voldoende parkeerruimte wordt voorzien. Tenslotte is een gebruiksregeling opgenomen in verband met het vogelbeperkingengebied rond Vliegbasis Eindhoven.
  • Algemene aanduidingsregels: in dit artikel zijn regels opgenomen die samenhangen met de gebiedsaanduidingen op de verbeelding. Er zijn regels opgenomen waarin bouwhoogtebeperkingen zijn geregeld ter plaatse van de IHCS (aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - IHCS').
  • Algemene afwijkingsregels: dit artikel geeft een algemene regeling voor het afwijken van de bouwregels.
  • Algemene wijzigingsregels: dit artikel geeft een algemene regeling waarmee burgemeester en wethouders binnen aangegeven grenzen het bestemmingsplan kunnen wijzigen.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

5.1.2 Bestemmingen

Wonen - Aaneengebouwd, Wonen - Geschakeld

De woningen in het plangebied zijn, afhankelijk van de woningtypologie, bestemd als:

  • 'Wonen - Aaneengebouwd';
  • 'Wonen - 'Geschakeld', type 'twee-onder-één-kapwoningen'.

Per perceel is een bouwvlak opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw mag worden gesitueerd en zijn de maximale goot- en bouwhoogte voor het hoofdgebouw aangeduid op de verbeelding. Door middel van de aanduiding 'bijgebouwen' is aangegeven waar bijgebouwen mogen worden gerealiseerd. Dit levert een duidelijke verbeelding op, die direct duidelijk maakt waar wel en waar niet mag worden gebouwd.

Bestemmingsomschrijving en gebruiksregels 

De gronden met een woonbestemming zijn bestemd voor wonen en voor tuinen, erven en verhardingen. Binnen de bestemmingen zijn onder voorwaarden aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven toegestaan. Via een afwijkingsbevoegdheid kunnen binnen de woonbestemmingen ook op locaties waar geen aanduiding is opgenomen kamerbewoning, mantelzorg of zorgplaatsen worden toegestaan.

Bouwregels voor hoofdgebouwen en bijgebouwen

Op de verbeelding zijn bouwvlakken en vlakken voor bijgebouwen (aanduiding 'bijgebouwen') aangegeven. Er is gewerkt met individuele bouwvlakken. De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Bijgebouwen mogen zowel binnen het bouwvlak als ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd. Het hoofdgebouw mag in de voorste bouwgrens of op een afstand van maximaal twee meter daarachter worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte staan op de verbeelding aangegeven. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°, met dien verstande dat, als in de bestaande situatie sprake is van een plat dak, op dat perceel ook een plat dak is toegestaan. Voor erkers en carports zijn aanvullende specifieke bouwregels opgenomen.

De oppervlakte van bijgebouwen, carports en overkappingen op percelen wordt gestaffeld en is afhankelijk van de bebouwingstypologie en de omvang van het perceel. De regels zijn als volgt:

De totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen mag:

  • bij aaneengebouwde woningen ten hoogste 70% van het vlak met de aanduiding 'bijgebouwen' bedragen;
  • bij vrijstaand geschakelde en twee-onder-een-kapwoningen ten hoogste 60% van het vlak met de aanduiding 'bijgebouwen' bedragen;
  • bij vrijstaande woningen ten hoogste 50% van het vlak met de aanduiding 'bijgebouwen' bedragen;

Daarnaast geldt een totale maximale oppervlakte van:

  • 150 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.500 m²;
  • 175 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 1.500 m² tot 2.000 m2;
  • 200 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.000 m² tot 2.500 m2;
  • 250 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.500 m² of groter.

Hiernaast zijn bijgebouwen zijn toegestaan in het bouwvlak, indien dit bouwvlak niet is volgebouwd met het hoofdgebouw. De maximale goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen bedraagt 3,2 respectievelijk 4,5 meter. In sommige gevallen kan hiervan worden afgeweken. Deze staan opgesomd in de regels. De dakhelling van bijgebouwen mag niet meer dan 60 graden bedragen. Verder zijn lessenaarsdaken niet toegestaan bij vrijstaande bijgebouwen. Op bijgebouwen mogen geen dakkapellen worden gebouwd.

Bouwregels voor erfafscheidingen

Erfafscheidingen tot een hoogte van 1 meter zijn overal toegestaan. Op locaties die niet grenzen aan het openbaar gebied, zijn achter het verlengde van de voorgevellijn open en dichte erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 meter toegestaan. Wanneer het bouwperceel grenst aan het openbaar gebied (op een hoeksituatie), zijn erfafscheidingen met een bouwhoogte van 2 meter toegestaan vanaf een afstand van 2 meter tot de voorgevel. In dat geval dient de erfafscheiding als open erfafscheiding te worden uitgevoerd. In het verlengde van de zijgevel zijn ook dichte erfafscheidingen toegestaan. Omdat deze erfafscheidingen vergunningvrij mogen worden gerealiseerd, is hiervoor geen regeling opgenomen.

Verkeer

De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen, straten en verhardingen, fiets- en voetpaden, pleinen en overige verblijfsgebieden, verkeers- en parkeervoorzieningen, evenementen en terrassen.In de bestemming zijn bouwregels opgenomen voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Groen

De groenvoorzieningen die structuurbepalend zijn, zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn plantsoenen, parken, groenstroken en andere groenvoorzieningen toegestaan, met bijbehorende voorzieningen zoals fiets- en voetpaden en sport- en speelvoorzieningen. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn bouwregels opgenomen.

Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)

Overeenkomstig het gemeentelijk archeologiebeleid hebben delen van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' of 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. De gronden met deze dubbelbestemmingen zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Binnen deze bestemmingen mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot;
  • in 'Waarde - Archeologie 2': bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 250 m2 en/of een bodemingreep niet dieper dan 40 cm.

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning voor het afwijken grotere gebouwen en/of een diepere bodemverstoring toestaan, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dat niet tot bezwaren leidt. Hierbij bestaat de mogelijkheid om voorwaarden aan de omgevingsvergunning te stellen. Ter bescherming van de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden is een omgevingsvergunningenstelsel voor werkzaamheden opgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Regelgeving grondexploitatie

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Hieronder valt onder meer de bouw van een of meer woningen, alsmede de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen.

Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen, dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is onder andere het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie.

De beoogde ontwikkeling op de locatie van Gerwenterrein te Veldhoven is een initiatief van een private partij. De gronden ter plaatse van de ontwikkelingslocatie zijn in bezit van de initiatiefnemers. Bij onderhavige ontwikkeling is een anterieure overeenkomst tussen gemeente en de initiatiefnemer ofwel de ontwikkelende partij gesloten, waardoor het niet noodzakelijk is een exploitatieplan op te stellen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6, sub f van het Bro heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkeling wordt uit eigen middelen betaald. Er is gebleken dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke toetsing en overleg

7.1 Maatschappelijke toetsing

De gemeente betrekt de bevolking in principe bij de voorbereiding van plannen op ruimtelijk gebied. Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft in verband daarmee vanaf 20 oktober 2017 gedurende zes weken op het gemeentesecretariaat ter inzage gelegen, waarbij informatie kon worden ingewonnen. Tijdens deze periode konden zienswijzen worden ingediend, welke na afloop aan de gemeenteraad ter besluitvorming werden voorgelegd. Ook in het gemeentelijk weekblad werd van de procedure kennisgegeven. Het plan werd eveneens digitaal ontsloten via de gemeentelijke website en de landelijke website ruimtelijkeplannen.nl.

7.2 Vooroverleg

In het kader van het gestelde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt een concept van het ontwerp-bestemmingsplan toegezonden naar diverse instanties waaronder:

  • Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant;
  • Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost;
  • Waterschap de Dommel;
  • Ministerie van Defensie.

7.3 Ontwerpbestemmingsplan

Conform het gestelde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Het plan heeft van vrijdag 20 oktober 2017 tot en met 30 november 2017 ter inzage gelegen, wat gepubliceerd is in het Veldhovens Weekblad en de Staatscourant 18 oktober 2017. Naast de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan in het gemeentehuis was het ontwerpbestemmingsplan ook digitaal raadpleegbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl.

In totaal is er één zienswijze ingediend. Deze is beantwoord in de nota van zienswijzen die als Bijlage 8 is toegevoegd aan de toelichting van het bestemmingsplan. De zienswijze leidt voor de verbeelding tot één wijziging. De aanpassing op basis van de zienswijze leidt er kort samengevat toe dat de bouwhoogte voor het meest zuidelijke bouwvlak zal worden verlaagd. Meer concreet: de bouwhoogte zal aldaar worden aangepast van 11 naar 6 meter.

7.4 Vaststelling

Het gewijzigde bestemmingsplan is op 27 februari 2018 vastgesteld door de gemeenteraad.