Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Lange Kruisweg 112
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0861.BP00054-0301
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan “Lange Kruisweg 112”, NL.IMRO.0861.BP00054-0301, van de gemeente Veldhoven.
 
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidinggrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw aangebouwde afzonderlijke ruimte, die een directe verbinding vormt met dat hoofdgebouw en die door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.6 aan-huis-gebonden beroep:
het in een woning en/of in de bij die woning behorende andere gebouwen uitoefenen van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met behoud van de woonfunctie.
 
1.7 aan-huis-verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, alsmede handelsactiviteiten via het internet, waarvan de omvang zodanig is dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
   
1.8 achtererf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
 
1.9 achtergevel:
de gevel van een gebouw, die is gesitueerd tegenover de gevellijn van het betreffende gebouw.
 
1.10 afhankelijke woonruimte:
een ander gebouw waarin mantelzorg wordt verleend.
 
1.11 ander gebouw:
een aanbouw, uitbouw of een bijgebouw.
 
1.12 antennedrager:
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
 
1.13 antenne-installatie:
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.14 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling, dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
 
1.15 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
 
1.16 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
 
1.17 architectonische waarde:
de aan een gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de buitengevel, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik eventueel in samenhang met de omgeving.
 
1.18 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.19 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen.
 
1.20 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
 
1.21 begane grondbouwlaag:
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
 
1.22 bestaand:
  1. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  2. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan.
1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.25 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.26 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.27 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
 
1.28 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.29 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.30 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.31 bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.32 bovenwoning:
een woning die zich (overwegend) op de verdieping(en) bevindt, en waarbij de hierbij behorende woningtoegangen en andere gebouwen op de begane grondbouwlaag zijn toegestaan.
 
1.33 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.34 caravan:
een niet-bouwvergunningplichtige ruimte in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders.
 
1.35 carport:
een overdekte stallingruimte voor personenauto's, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak.
 
1.36 coffeeshop:
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
 
1.37 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met cultuurhistorische, stedenbouwkundige of architectonische aard of omdat het object gaaf of zeldzaam is.
 
1.38 dak:
de gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.
 
1.39 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
 
1.40 dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
 
1.41 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
 
1.42 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.43 dichte erfafscheiding:
een erfafscheiding met een constructie waardoor het zicht op de achterliggende gronden wordt belemmerd en waarbij de constructie voor meer dan 20% dicht is.
 
1.44 dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
 
1.45 erotisch getinte horeca:
een horecabedrijf dat tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik van ter plaatse verstrekken van alcholische en niet-alcoholische dranken.
 
1.46 erotische massagesalon:
een seksinrichting waar door middel van massage seksuele handelingen worden verricht tegen een vergoeding.
 
1.47 escortbedrijf:
een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
 
1.48 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.49 gebruiken:
het gebruiken, doen en laten gebruiken.
 
1.50 gevellijn tevens bebouwingslijn:
een als zodanig op de analoge verbeelding aangegeven gevellijn tevens bebouwingslijn, die tevens functioneert als lijn waarnaar het hoofdgebouw met de gevellijn moet zijn gekeerd, behoudens voor zover uitdrukkelijk anders bepaald in deze regels.
 
1.51 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.52 hydrologisch neutraal ontwikkelen:
een ontwikkeling welke geen hydrologische acteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft;
 
1.53 kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
 
1.54 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.
 
1.55 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.56 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
 
1.57 ondergeschikte bouwdelen:
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen en liftschachten.
 
1.58 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
 
1.59 open erfafscheiding:
een erfafscheiding met een constructie die wel de toegang tot de achterliggende gronden fysiek belemmert, maar waarbij het zicht op de achterliggende gronden intact blijft, bijvoorbeeld door het gebruik van gaas of spijlen. Hierbij dient de constructie voor minimaal 70% open te zijn.
 
1.60 overbouwing:
een deel van een gebouw, gelegen boven het peil vrij van het aansluitende afgewerkte terrein,dat ter weerszijden wordt ondersteund door hetzelfde gebouw.
 
1.61 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
 
1.62 parenclub:
een uitgaansgelegenheid waar personen de mogelijkheid wordt geboden om seksuele handelingen te verrichten, zonder dat sprake is van een vergoeding van deze handelingen.
 
1.63 peil:
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg en minimaal 30 cm boven de kruin van aanliggende weg(en);
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.64 pension:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
 
1.65 pergola: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn.
 
1.66 perifere detailhandel:
zie detailhandel in volumineuze goederen.
 
1.67 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.68 raamprostitutie:
een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prositutie).
 
1.69 reclame:
het publiekelijk aanprijzen van (handels)waar en/of diensten.
 
1.70 restaurant:
een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
 
1.71 scheidingslijn bestemmingsvlak:
een op de analoge verbeelding als zodanig aangegeven lijn, die de scheiding vormt tussen gedeelten van een bestemmingsvlak, voor zover gelegen binnen de bestemming, waarbinnen verschillende functies dan wel zelfstandige functies of verschillende woningtypen zijn toegestaan.
 
1.72 scheidingslijn maatvoering:
een op de analoge verbeelding als zodanig aangegeven lijn, die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bouwvlak, waarbinnen verschillende maatvoeringen zijn toegestaan.
 
1.73 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, erotisch getinte horeca en raamprostitutie, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.74 stacaravan:
een caravan, die, ook als hij niet-bouwvergunningplichtig is, toch als een gebouw valt aan te merken.
 
1.75 uitbouw:
een bouwwerk dat in een directe verbinding staat met het (hoofd)gebouw waaraan het is gebouwd, en dat tevens een vergroting van de bestaande ruimte vormt.
 
1.76 verblijfsgebied:
gronden waarbij de nadruk ligt op het verblijf van personen in het openbaar gebied en die tevens een verkeersfunctie hebben voor fietsers en voetgangers.
 
1.77 verdieping(en):
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
 
1.78 voorgevel:
de gevel van een gebouw, die gekeerd is naar de weg of het openbaar gebied.
 
1.79 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn door de voorgevel of de als zodanig op de verbeelding aangeduide gevellijn(en).
 
1.80 (netto) vvo/verkoopvloeroppervlak:
de verkoopruimte, dat wil zeggen het voor het winkelend publiek toegankelijke deel van (het bruto oppervlak van) een detailhandelsbedrijf, inclusief de etalages en de ruimte achter toonbanken en kassa's.
 
1.81 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen en voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen en inlaten.
 
1.82 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, met dien verstande dat onder een aaneengebouwde woning wordt verstaan een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd; ook de "eindwoningen" van een blok van aaneengebouwde woningen wordt als een "aaneengebouwde woning" aangemerkt;
 
1.83 zijerf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
 
1.84 zijgevel:
een gevel van een gebouw, die niet een gevellijn of een achtergevel is.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand van een gebouw tot de achterperceelsgrens
de afstand van een gebouw tot de achterperceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van enig punt van het gebouw tot de achterperceelsgrens.
 
2.2 afstand van een gebouw tot een perceelsgrens
de afstand van een gebouw tot een perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand in meters van enig punt van het gebouw tot aan de perceelsgrens.
 
2.3 de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de gevellijn
de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de gevellijn tevens bebouwingslijn wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand in meters van enig punt van de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de gevellijn tevens bebouwingslijn.
 
2.4 bebouwde oppervlakte
de bebouwde oppervlakte wordt bepaald door het meten conform NEN-norm 2580, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan, met dien verstande dat de overbouwde oppervlakte als bebouwde terreinoppervlakte wordt meegerekend.
 
2.5 bebouwingspercentage
het bebouwingspercentage wordt bepaald door het meten van het percentage van het bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak of voor zover van toepassing het bouwvlakdeel dat met gebouwen mag worden bebouwd;
een en ander met dien verstande dat vergunningvrije bouwwerken niet worden meegenomen bij de berekening van het bebouwingspercentage.
 
2.6 bouwhoogte van een antenne-installatie
  1.  ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2.  ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.7 bouwhoogte van een gebouw of bouwwerk
vanaf het peil (eventueel in NAP aangegeven) tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.8 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
2.9 breedte van bouwpercelen
de breedte van bouwpercelen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de zijdelingse perceelsgrenzen, in de bebouwingslijn of in de bestemmingsgrens, aan de zijde waar de hoofdontsluiting van het perceel gesitueerd is.
 
2.10 breedte van gebouwen
de breedte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken (indien geen sprake is van een rechthoekig gebouw: de gemiddelde breedte van het gebouw).
 
2.11 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.12 diepte van gebouwen
de diepte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken.
 
2.13 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil (eventueel in NAP aangegeven) tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.14 goot- en/of boeibordhoogte van gebouwen
de goot- en/of boeibordhoogte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de hoogte in meters vanaf het peil (eventueel in NAP aangegeven) tot aan de druiplijn, de bovenkant van de goot, het boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij ondergeschikte bouwdelen alsmede dakkapellen en andere beperkte dakopbouwen buiten beschouwing blijven.
 
2.15 hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt bepaald door het in meters meten van het hoogste punt van bouwwerken tot aan het peil (eventueel in NAP aangegeven).
 
2.16 inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.17 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.18 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en paden;
  2. voet- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. verblijfsgebieden;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. groenvoorzieningen en bermen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. fietsenstallingen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair en dergelijke.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn gebouwen van ondergeschikte aard, zoals ten dienste van een fietsenberging, wachthuisjes voor busdiensten, gebouwen voor telecommunicatie en energiedistributie en dergelijke, wel toegestaan met als voorwaarden dat er sprake is van een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 15 m2 per bouwperceel en een maximale bouwhoogte van 4 meter;
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels :
  1. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting en antenne-installaties mag maximaal 8 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen
 
3.3.1 Nadere eisen bebouwing
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
  1.  een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  2.  de verkeersveiligheid;
  3.  de milieusituatie;
  4.  de sociale veiligheid;
  5.  de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6.  de waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
3.4.1 Afwijking oppervlakte gebouwen en bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 3.2.1, sub b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen wordt vergroot tot maximaal 25 m²;
  2. artikel 3.2.2, sub a en sub b en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 meter en de bouwhoogte van antenne-installaties wordt verhoogd tot niet meer dan 40 meter;
met inachtneming van de volgende regels:
  1. een afwijking mag niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of verkeersonveilige situaties of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er is sprake van een goede landschappelijke inpasbaarheid;
  4. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  6. de sociale veiligheid komt niet in het geding.
Artikel 4 Wonen - 1
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1.  het wonen in de vorm van aaneengebouwde woningen;
  2.  tuinen, erven en verhardingen;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1.  water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2.  parkeervoorzieningen;
  3.  nutsvoorzieningen;
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemene regels met betrekking tot het bouwvlak
Voor het bouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:
  1. het aantal te bouwen woningen mag maximaal het aantal wooneenheden bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  2. het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  3. andere gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn buiten het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat deze bouwwerken minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gesitueerd en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 4.2.3, 4.2.4, 4.2.5 en 4.2.6;
  4. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – carports uitgesloten’ zijn geen carports toegestaan;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan.
 
4.2.2 Hoofdgebouw
Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:
  1. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens of evenwijdig aan de voorste bouwgrens en binnen de voorgevelzone geplaatst te worden;
  2. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag maximaal het aantal meters bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
  3. de goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal het aantal meters bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven.
4.2.3 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw mag ten hoogste 20 m2 bedragen;
  2. bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  3. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,2 meter;
  4. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°.
4.2.4 Erkers
In afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.1 sub c, zijn bouwwerken in de vorm van 'erkers' al dan niet met bijbehorende overkapping buiten het bouwvlak toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. de erker met bijbehorende overkapping is gelegen tegen de voorgevel van het hoofdgebouw, danwel is de erker met bijbehorende overkapping gelegen tegen de voor- én zijgevel van het hoofdgebouw;
  2. de breedte van de erker aan de voorgevel mag niet meer dan 75% bedragen dan de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  3. de bouwhoogte van de erker en de bijbehorende overkapping mag niet meer dan 3,6 meter bedragen;
  4. de afstand van de voorzijde van de erker met bijbehorende overkapping tot aan de voorste en zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2 meter;
  5. de diepte en breedte van de erker met bijbehorende overkapping mag niet meer dan 1,5 meter bedragen.
 
4.2.5 Carports
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – carports uitgesloten’ zijn geen carports toegestaan.
 
4.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. antenne-installaties dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  2. licht- en andere masten dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  3. de maximale bouwhoogte voor pergola's mag niet meer dan 2,7 meter bedragen;
  4. voor erfafscheidingen geldt:
    1. achter het verlengde van de voorgevellijn, voorzover niet gericht naar het openbaar toegankelijk gebied, zijn dichte erfafscheidingen tot een hoogte van niet meer dan 2 meter toegestaan;
    2. achter het verlengde van de voorgevellijn, voorzover gericht naar het openbaar toegankelijk gebied, zijn open erfafscheidingen tot een hoogte van 2 meter toegestaan;
  5. voor schotelantennes geldt:
    1. schotelantennes mogen een doorsnede hebben van maximaal 2 meter en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
    2. schotelantennes mogen niet aan de voorgevel van een hoofdgebouw worden opgericht en de grens van het bouwvlak en de aanduiding bijgebouwen niet overschrijden;
  6. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Afwijken bouwen voorgevel van de woning
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2, sub a voor het toestaan van het bouwen van de woning waarbij de voorgevel niet in de voorste bouwgrens wordt geplaatst, maar hierachter, met inachtneming van de volgende regels:
  1. afstand tot de achterste perceelsgrens van het hoofdgebouw dient minimaal 5 meter te bedragen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  5. het bouwvlak wordt evenredig met de verschuiving van de ligging tot de voorste bouwgrens naar achteren verlegd.
4.3.2 Afwijken erkers
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.4 , sub b voor het toestaan van een erker aan de voorgevel waarvan de breedte meer dan 75% van de breedte van het hoofdgebouw bedraagt, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de overige bepalingen in artikel 4.2.4 blijven van toepassing;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  4. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
4.3.3 Afwijkende maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.6 voor:
  1. het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter ten behoeve van geluidsreducering;
  2. het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van maximaal 40 meter;
  3. het bouwen van vrijstaande licht- en andere masten en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere hoogte;
met inachtneming van de volgende regels:
  1. het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter is enkel toegestaan indien dit noodzakelijk is in het kader van het verminderen van de geluidshinder doordat infrastructurele maatregelen hier aanleiding toe geven;
  2. het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter is niet toegestaan in het kader van geluidsreducering ten behoeve van een 30-km weg;
  3. indien een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter wordt gebouwd dient te worden aangetoond dat door de hogere bouwhoogte sprake is van vermindering van de geluidsoverlast;
  4. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  6. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Bewoning
  1. per bouwperceel is slechts één woning toegestaan;
  2. kamerverhuur / kamerbewoning is niet toegestaan;
  3. het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen te gebruiken als woonruimte;
  4. het is niet toegestaan bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woningen.
4.4.2 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep en/of het gebruiken van een gedeelte van de woning en/of bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende eisen:
  1. een aan-huis-verbonden beroep voldoet aan een van de categorieën zoals opgenomen in bijlage 1 en een aan-huis-verbonden bedrijf voldoet aan een van de categorieën zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels;
  2. niet meer dan 40% en niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de woning mag voor deze doeleinden worden gebruikt;
  3. door het gebruik ontstaat geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse;
  4. er is geen sprake van een onevenredige verslechtering van de parkeersituatie in de omgeving;
  5. het gebruik betreft geen detailhandel, groothandel, prostitutie of horeca, uitgezonderd beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten en handelsactiviteiten via het internet;
  6. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet gebruikt worden ten behoeve van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, met uitzondering van extra parkeergelegenheid.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.5.1 Afhankelijk wonen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 om toe te staan dat een bijgebouw ten dienste van een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van de volgende regels:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen;
  4. er ontstaat geen zelfstandige woning.
4.5.2 Ander type aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.2, sub a om toe te staan dat een ander type aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf uit bijlagen 1 en 2 van de regels wordt uitgeoefend, met inachtneming van de volgende regels:
  1. het aantal parkeerplaatsen op eigen erf (al dan niet inpandig) mag niet afnemen, tenzij deze parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid worden gecompenseerd;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
  3. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten, wat onder andere het volgende betekent dat aanvrager door middel van een rapportage of objectieve beschrijving aantoont dat er geen hinder naar de omgeving zal ontstaan;
  4. een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend voor activiteiten die vallen onder maximaal categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen inbijlage 3, dan wel die uit een oogpunt van invloed op het woon- en leefmilieu vergelijkbaar zijn met de in die categorie vermelde bedrijven, alsmede voor kinderopvang.
4.5.3 Grotere oppervlakte aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.2, sub b om toe te staan dat tot ten hoogste 75m2 wordt gebruikt ten behoeve van aan-huis-verbonden bedrijven en/of aan-huis-verbonden beroepen, met inachtneming van de volgende regels:
  1. het aantal parkeerplaatsen op eigen erf (al dan niet inpandig) mag niet afnemen, tenzij deze parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid worden gecompenseerd;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
  3. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
4.6.1 Wijziging bouwvlak
Het bevoegd gezag kan de grootte, vorm en ligging van een op de verbeelding opgenomen bouwvlak veranderen met in achtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. het bouwvlak mag maximaal 10% worden vergroot;
  6. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
  7. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn. Om de aard en de omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen dient advies te worden ingewonnen bij Waterschap de Dommel. 
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
  1. de bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en het gestelde in de regels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, uitgezonderd erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
  2. kelders zijn, voor zover geheel gesitueerd onder het maaiveld, overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik of laten gebruiken van gronden en opstallen als of ten behoeve van een seksinrichting dan wel ten behoeve van (raam)prostitutie;
  2. het gebruik of laten gebruiken van opstallen ten behoeve van coffeeshops;
  3. het gebruik van onbebouwde gronden:
    1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
    2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
 
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan (tenzij op grond van de regels in dit bestemmingsplan reeds is afgeweken) met een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor:
  1.  het afwijken van maten met ten hoogste 10%;
  2.  overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3.  het afwijken van de gestelde maximale goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw en de gestelde minimale/maximale dakhelling van het hoofdgebouw;
met inachtneming van de volgende regels:
  1.  er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2.  er vindt geen onevenredige aanasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  3.  er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4.  de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;
  5.  het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. de brand-, verkeers en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1.  een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1.  gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2.  na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2.  het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3.  het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1.  het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2.  het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3.  indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4.  dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Lange Kruisweg 112'.