direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Locht 25-27 te Veldhoven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00042-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De huidige werf van Bouwbedrijf Van Santvoort is sinds enkele jaren toe aan vernieuwing en herinrichting. Hiertoe is reeds de vergunning voor realisatie van het nieuwe kantoorpand verleend. Dit nieuwe kantoorpand aan De Plank is inmiddels gebouwd. De gronden van het huidige kantoor komen daarmee vrij en op deze locatie bestaat het voornemen om 2 woningen te realiseren. Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Veldhoven-Dorp 2005' heeft het gebied de bestemming 'Verspreide voorzieningen' met de nadere aanduiding 'Bedrijf'. Hierbinnen is de realisatie van de woningen niet mogelijk. Daartoe is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig plan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in het zuiden van Veldhoven aan de Locht en bestaat uit de gronden tussen de nummers 23 en 31 in. Op deze locatie bevindt zich het kantoor van Bouwbedrijf Van Santvoort. Het terrein heeft een oppervlakte van circa 830 m2. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door woningen. Op de navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied op een recente luchtfoto weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0001.jpg"

Globale ligging plangebied (rood)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Veldhoven-Dorp 2005', dat op 21 november 2006 is vastgesteld door de gemeenteraad van Veldhoven. Sinds 19 maart 2008 is het plan, na een uitspraak van de Raad van State, onherroepelijk. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Verspreide voorzieningen' met de aanduiding 'bedrijf'. Hierbinnen zijn bedrijven toegestaan met maximaal milieucategorie 2. Wonen is binnen deze bestemming (en op grond van de aanduiding) niet mogelijk. Bovendien passen de beoogde woningen niet binnen het bouwvlak. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de plankaart van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0002.jpg"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Veldhoven-Dorp 2005' met globale begrenzing plangebied (blauw)

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (Hoofdstuk 5), de economische uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 6) en het gevoerde overleg en de inspraak op het plan (Hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis Veldhoven-Dorp

Veldhoven is in 1921 ontstaan uit vier kerkdorpen; Zeelst, Meerveldhoven, Veldhoven-Dorp en Oerle. De vier dorpen vormen een samenhangend stelsel van kernen en dorpslinten, rondom de nieuwere delen van Veldhoven.

Veldhoven-Dorp is van oudsher een structureel ander dorp dan de meeste Kempische dorpen. De meeste Kempische dorpen hebben namelijk een oude kern waar de kerk altijd gestaan heeft en zijn van daaruit verder gegroeid. Veldhoven-Dorp heeft geen oorspronkelijke oude kern. Het dorp was een akkerdorp en bestond vroeger uit diverse verspreide boerenenclaves die door straten aan elkaar gekoppeld waren. De belangrijkste enclave was Zonderwijk. Later is de naam veranderd in Veldhoven. Rond 1650 werd net buiten het dorp een nieuwe kerk, een schuurkerk, gebouwd. De kerk werd om strategische redenen buiten het dorp gebouwd. Door de komst van deze kerk ontstond ook het centrum rondom de Kromstraat. Rond 1840 is de schuurkerk vervangen door een stenen kerk aan de Dorpstraat. Hier kwamen ook de pastorie en de voorzieningen naartoe, waardoor dat nu nog steeds het centrum is van Veldhoven-Dorp. Op dit moment maakt Veldhoven-Dorp als wijk deel uit van de verstedelijkte bebouwde kom van de gemeente Veldhoven.

2.2 Bestaande situatie

De Locht is een oud dorpslint met een diversiteit aan functies en woonvormen waaronder woonboerderijen, villa's, vrijstaande en half-vrijstaande woonhuizen, winkelpanden, kleinschalige kantoren, horecagelegenheden, etc. De Locht kent een wisselend verkavelingspatroon met wisselende bouwstijlen. Sommige panden staan in de erfgrens, andere zijn teruggelegen. Seriematige bouw komt er niet voor.

Het plangebied ligt aan de Locht 25-27 en heeft een oppervlakte van circa 830 m2 en bestaat op dit moment uit het kantoor van Bouwbedrijf Van Santvoort met het bijbehorende parkeerterrein. Het hoofdgebouw bestaat uit twee bouwlagen en heeft een plat dak. De hoogte van het gebouw bedraagt circa 6 meter. Aan dit hoofdgebouw zijn twee aanbouwen gerealiseerd die bestaan uit één bouwlaag. Het gehele plangebied is op dit moment verhard. Aan de achterzijde van het perceel zijn de parkeerplaatsen gelegen.

De navolgende afbeeldingen tonen de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0003.jpg"

Huidige situatie plangebied (bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0004.jpg"

Huidige situatie plangebied vanaf de oostzijde van de Locht (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0005.jpg"

Huidige situatie plangebied vanaf de westzijde van de Locht (bron: Google Streetview)

2.3 Toekomstige situatie

De huidige bebouwing in het plangebied wordt gesloopt. Daarvoor in de plaats worden 2 woningen mogelijk gemaakt. Het betreffen vrijstaande, geschakelde vrijstaande of twee-onder-een kapwoningen. De woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 6 en 11 meter. Aan de Locht bevinden zich voornamelijk vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. Het toekomstige bouwtype sluit aan bij de huidige lintbebouwing aan de Locht.

De percelen hebben een oppervlakte van circa 400 m2. De breedte van de percelen bedraagt 13,5-14 meter. Terugliggend ten opzichte van het hoofdgebouw worden garages gerealiseerd. Vóór de garages wordt minimaal 10 meter ruimte vrijgehouden, zodat er twee auto's geparkeerd kunnen worden. Op de navolgende afbeeldingen zijn twee mogelijke bouwplannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0006.jpg"

Bouwplan optie 1 (bron: Keeris Architecten bna, 8 januari 2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0007.jpg"

Bouwplan optie 2 (bron: Keeris Architecten bna, 8 januari 2015)

De navolgende afbeeldingen tonen impressies van de nieuwbouwwoningen en de voorlopige bouwplannen voor de woningen. Hierop zijn onder andere achtereenvolgens de begane grond, de verdieping en de zolder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0008.jpg"

Situatie/gevelbeeld bouwplan optie 1 (bron: Keeris Architecten bna, 8 januari 2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0009.jpg"

Situatie/gevelbeeld bouwplan optie 2 (bron: Keeris Architecten bna, 8 januari 2015)

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met de SVIR en het Barro.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit wordt ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 wordt het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 3.1.6 tweede lid:

De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.


Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de in deze begripsbepaling genoemde voorbeelden is op te maken dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling, meer specifiek een woningbouwlocatie. Overigens is de term woningbouwlocatie niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie1 blijkt dat woningbouwplannen met enkele woningen (maximaal 8 woningen) niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie. Onderhavig plan maakt slechts de realisatie van 2 woningen mogelijk. Dit project wordt dus niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Gezien het feit dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in dit geval niet van toepassing is, hoeft de ladder niet verder te worden doorlopen. De actuele behoefte aan de woning dient echter nog wel te worden aangetoond. Dit gebeurt in de volgende paragrafen. Daaruit blijkt dat de woning voorziet in een actuele behoefte volgens de Regionale Woonvisie 2011-2020. De ontwikkeling is niet in strijd met de ladder van duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

De Wet ruimtelijke ordening vraagt van overheden om in een Structuurvisie hun belangen helder te definiëren en aan te geven hoe zij deze willen realiseren. Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De Structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Deze trends en ontwikkelingen zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit staat onder druk;
  • veranderend klimaat;
  • achteruitgang biodiversiteit;
  • veranderend landelijk gebied;
  • toenemende behoefte aan duurzame energie;
  • toenemende concurrentie tussen economische regio's;
  • afnemende bevolkingsgroei;
  • toename mobiliteit.

Op basis hiervan heeft de provincie gebiedsopgaves geformuleerd. Deze gebiedsopgave houdt onder andere in dat de nieuwe verstedelijking optimaal moet worden verweven met de aanwezige oost-west georiënteerde infrastructuren, en tegelijkertijd oplossingen moeten worden gezocht voor knelpunten in de noord-zuid lopende water- en groenstructuren. De afstemming tussen enerzijds ontwikkelingen in de grootschalige (intensieve) landbouw en duurzame energieproductie uit agrarische productieprocessen en anderzijds kleinschalige landbouw en de bescherming en inrichting van natuur en landschap is essentieel. De ruimtelijke kwaliteit en bereikbaarheid van de regio moet worden gewaarborgd.

Op basis van de hierboven beschreven trends en kernkwaliteiten geeft de Structuurvisie ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie kiest voor een ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Daardoor dragen ontwikkelingen bij aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De ruimtelijke keuzes geven invulling aan het streven naar ruimtelijke kwaliteit en zijn van provinciaal belang. De 13 provinciale ruimtelijke belangen zijn:

  • regionale contrasten;
  • een multifunctioneel landelijk gebied;
  • een robuust en veerkrachtig water en natuursysteem;
  • een betere waterveiligheid door preventie;
  • koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  • ruimte voor duurzame energie;
  • concentratie van verstedelijking;
  • sterk stedelijk netwerk: BrabantStad;
  • groene geledingszones tussen steden;
  • goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
  • economische kennisclusters;
  • (inter)nationale bereikbaarheid;
  • beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn vertaald in vier concrete ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen en kiest de provincie voor een bepaalde ordening van functies. De structuren geven een integrale hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de structurenkaart te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0010.jpg"

Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie met globale aanduiding plangebied (rood)

Naar huidige inzichten, met het perspectief tot 2025 en een doorkijk naar 2040, is in het stedelijk concentratiegebied (inclusief de zoekgebieden voor verstedelijking) voldoende ruimte om in de verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken en voorzieningen) te voorzien. Hier is ruimte voor een grote verscheidenheid aan woon- en werkmilieus, of een menging daarvan, in uiteenlopende dichtheden.

Toetsing

Het plangebied ligt op grond van de Structurenkaart binnen het stedelijk concentratiegebied. Binnen dit gebied is voldoende ruimte om in de woningbehoefte te voorzien. Onderhavig plan maakt de realisatie van 2 woningen mogelijk. Bij de ontwikkeling wordt aangesloten bij de bestaande bebouwingsstructuur van de Locht. De meeste woningen aan deze straat bestaan uit twee bouwlagen met een kap. Bovendien wordt door de sloop van het huidige kantoorpand de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse versterkt.

3.2.2 Verordening Ruimte 2014

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld en op 19 maart 2014 is deze in werking getreden. Ten opzichte van de Verordening ruimte 2012 omvat de Verordening ruimte 2014 diverse wijzigingen. Deze betreffen voornamelijk een vereenvoudiging en verduidelijking en betreffen wijzigingen vanwege:

  • het rijksbeleid: met de vaststelling van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is het rijksbeleid gewijzigd. Dat heeft ook gevolgen voor de kaders die in de provinciale verordening zijn opgenomen.
  • het landbouwbeleid: deze hebben in hoofdzaak betrekking op het beleid voor veehouderijen en de transitie naar zorgvuldige veehouderij en het beleid rond mestverwerking.
  • het natuurbeleid: deze wijziging heeft met name betrekking op het compensatiebeleid.
  • overige wijzigingen: er zijn diverse wijzigingen doorgevoerd vanuit praktijkervaringen.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de themakaart stedelijke ontwikkeling met structuren en aanduidingen weergegeven. Hierop is te zien dat het plangebied is aangemerkt als "bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied". Binnen bestaand stedelijk gebied is stedelijke ontwikkeling mogelijk (artikel 4.2). Onder stedelijke ontwikkeling wordt, in het kader van de Verordening Ruimte 2014, nieuw ruimtebeslag dan wel uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag verstaan, ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Voor de nieuwbouw van woningen geldt dat de toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied een verantwoording bevat over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen en hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot deze afspraken en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0011.jpg"

Uitsnede themakaart stedelijke ontwikkeling met globale aanduiding plangebied (blauw)

Toetsing

Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied. Daarbinnen zijn stedelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw, toegestaan op grond van de verordening. In het plangebied worden slechts 2 woningen mogelijk gemaakt. Deze passen binnen het regionale woningbouwprogramma (zie paragraaf 3.3.1). De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met provinciale belangen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie 2011-2020

Het motto van de Regionale Woonvisie 2011-2020 is 'lokaal doen, wat lokaal kan'. Hiermee heeft het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) gekozen voor een focus op dié thema's waar het regionaal woonbeleid echt van meerwaarde is. Samen met betrokken gemeenten, de provincie Noord-Brabant en diverse woningmarktpartijen is besloten om de volgende uitdagingen centraal te stellen:

  • oog voor kenniswerkers en lage-lonen-arbeidsmigranten
  • naar een nieuw evenwicht van sterke steden en een vitaal landelijk gebied;
  • duurzaam vernieuwen en transformeren van de bestaande woningvoorraad.

Op 28 juni 2012 heeft de Regioraad de Regionale Woonvisie 2011-2020 vastgesteld. Vervolgens zijn de thema’s uitgewerkt in een concreet Actieprogramma, waarin per actie ook de (mogelijke) partners en dergelijke benoemd worden.

De derde uitdaging betreft de grootste opgave waar de regio de komende jaren voor staat, namelijk het transformeren van de bestaande voorraad. Deze opgave bestaat uit drie componenten:

  • inspelen op demografische ontwikkelingen;
  • het energievraagstuk;
  • het herbestemmen/transformeren van kantoor- en werklocaties.

Dat de bestaande voorraad de grootste opgave is, wil niet zeggen dat er de komende jaren niks nieuws meer gebouwd wordt. De nieuwbouw zal zich primair richten op het kleinschalig toevoegen van kwaliteit aan de bestaande voorraad, passend bij de bestaande kwaliteiten en identiteiten van de steden en dorpen. Het SRE heeft een belangrijke rol om het belang van deze bestaande voorraad regionaal te agenderen en te communiceren. Daarbij moet de regio zich realiseren dat duurzaam vernieuwen meer is dan alleen een fysieke opgave: de bestaande gebruikers worden betrokken en organiseren steeds vaker hun eigen proces.

Toetsing

In het plangebied worden 2 woningen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling heeft betrekking op de derde uitdaging. De woningen vullen de bestaande voorraad aan en dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De huidige kantoorbebouwing wordt namelijk gesloopt en het plan betreft daarmee dus een herbestemming/transformatie van een kantoorlocatie. Het plan draagt daarmee bij aan de ambities uit de Regionale Woonvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven

Op 3 juni 2009 is de Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven 'Durven kiezen voor kwaliteit' vastgesteld door de gemeenteraad van Veldhoven. In de Ruimtelijke Structuurvisie wordt in hoofdlijnen de voorgenomen ontwikkeling van het gehele grondgebied in de gemeente Veldhoven beschreven, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. Daarnaast gaat deze structuurvisie in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkelingen te doen verwezenlijken.

In de structuurvisie wordt onder andere op het thema 'wonen' ingegaan. De dorpse identiteit en structuur staan onder druk doordat de voormalige dorpen zijn opgenomen in de stedelijke structuur van Veldhoven. Het is van belang dat de kernen hun bestaande (cultuurhistorische) kwaliteiten behouden en een eigen identiteit vasthouden en versterken. De voormalige kerkdorpen geven immers een uniek karakter aan Veldhoven. Er dient zorgvuldig te worden omgegaan met nieuwbouwprojecten, zodat deze de typisch dorpse sfeer niet aantasten.

Vernieuwingen zullen moeten plaatsvinden binnen de bestaande structuren en binnen de bestaande dorpsgebieden. In algemene zin kan worden gesteld dat binnen de grenzen van de bebouwde kom op voorhand ruimte aanwezig is voor intensiveringen, mits het met respect gebeurt voor de stedenbouwkundige en de eventuele cultuurhistorische waarden en voor de landschappelijke context.

In het kader van het thema 'wonen' heeft de gemeente Veldhoven enkele ambities opgesteld voor de toekomst met betrekking tot de dorpse structuur:

  • het behoud van het aantrekkelijke en relatief kleinschalige karakter en de cultuurhistorische waarden;
  • verbeteren van de leefbaarheid en sociale cohesie in de kernen;
  • het sterker profileren van de verschillende oorspronkelijke dorpen (positiebepaling).

Daarnaast dienen op verschillende aspecten van de inrichting van de openbare ruimte en de stedenbouwkundige kenmerken in de toekomst te worden gerespecteerd. Zo moeten nieuwe invullingen zich voegen in het bestaande kleinschalige patroon, met dicht opeen gebouwde, kleinschalige bebouwing met hoofdzakelijk één tot twee bouwlagen en een kap, met relatief kleine voortuinen en met diepe, groene achtertuinen. Incidenteel is iets hogere bebouwing toegestaan, mits passend in de omgeving en zorgvuldig vormgegeven (kwalitatieve toevoeging).

Toetsing

Onderhavig plan betreft de realisatie van 2 nieuwe woningen op een herstructureringslocatie binnen het bestaand stedelijk gebied. De nieuwe woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap en betreffen vrijstaande, geschakelde vrijstaande of twee-onder-één-kapwoningen. De nieuwe woningen passen hiermee binnen de bebouwingsstructuur van de Locht. Daarmee wordt aangesloten bij de uitgangspunten voor het thema 'wonen' op grond van de ruimtelijke structuurvisie.

3.4.2 Woonvisie Veldhoven 2010-2014

De Woonvisie Veldhoven 2010-2014 'Meer dan wonen alleen' is op 9 februari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. In deze visie zet de gemeente haar ambities op het gebied van wonen voor de komende jaren uiteen. De algemene doelstelling van het programma wonen is om te zorgen dat er een toereikend, passend en gevarieerd woningaanbod is, met speciale aandacht voor senioren, starters en gehandicapten. Daarnaast heeft de gemeenteraad in de vergadering van 14 juli 2009 aan de hand van de bijbehorende keuzenota de kaders voor de woonvisie vastgesteld. Samengevat zijn dat de volgende kaders:

  • een wooncarrière voor alle inwoners;
  • bijdragen aan regionale woonopgaven;
  • versterken kwaliteit bestaande wijken;
  • samenhang in uitvoering, flexibel, marktgericht en maatwerk.

Binnen die kaders zijn er drie speerpunten die bijzondere aandacht krijgen:

  • betaalbaarheid van wonen: voldoende sociale huurwoningen, maar ook voldoende goedkope koopwoningen voor huishoudens met een middeninkomen.
  • wonen met zorg: goede afstemming tussen aanbieders van wonen, zorg en welzijn waardoor ouderen en andere zorgbehoevenden langer thuis kunnen blijven wonen.
  • wonen voor mensen met een begeleidingsvraag: meer faciliteiten bieden om mensen met een beperking zelfstandig te kunnen laten wonen.

Meer keuzemogelijkheden en nieuwbouw

De gemeente wil de inwoners de kans geven binnen Veldhoven de wooncarrière te doorlopen. Ingezet wordt op een gevarieerd aanbod op het niveau van buurten en wijken en meer keuzemogelijkheden voor woningzoekenden.

De gemeente streeft naar nieuwbouw van ongeveer 3.100 woningen in de periode 2010-2020. Deze nieuwbouw is nodig om de groei van het aantal huishoudens op te kunnen vangen, de huidige spanning op de woningmarkt aan te kunnen pakken en de gewenste variatie en accenten in het woonaanbod te realiseren. De gemeente levert via de nieuwbouw ook een bijdrage aan de regionale opgaven, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin.

Toetsing

In het plangebied worden 2 koopwoningen gerealiseerd. Deze woningen dragen bij aan de woningbouwopgave van de gemeente Veldhoven. Bovendien sluiten de woningen goed aan bij de bebouwingsstructuur van de omgeving. Daarmee wordt ervoor gezorgd dat de ruimtelijke kwaliteit behouden blijft en wordt versterkt.

3.4.3 Parapluplan 2009

De gemeente Veldhoven is al jaren actief met het actualiserings- c.q. standaardiseringproces van alle bestemmingsplannen binnen de gemeente. Gedurende het actualiseringproces is gebleken dat voor een aantal nieuwe beleidsonderwerpen aanpassing van de geactualiseerde plannen alsmede de oudere vigerende plannen noodzakelijk is. Het betreft de beleidsnota archeologie en bijbehorende beleidskaart alsmede het beleid van de gemeente ten aanzien van prostitutie, kleinschalige windenergievoorzieningen, externe veiligheid en standplaatsen. Middels het parapluplan is een aantal beleidsaspecten direct vertaald naar een meer actuele bestemmingsregeling, geldend voor de gehele kern van Veldhoven.

Toetsing

De voor het plan relevante onderwerpen uit het parapluplan zijn overgenomen in dit bestemmingsplan en van een passende regeling voorzien.

3.4.4 Welstandsnota Veldhoven 2008

Op 16 december 2008 heeft de gemeenteraad van Veldhoven de Welstandsnota Veldhoven 2008 vastgesteld. Sindsdien hebben er 4 wijzigingen van deze nota plaatsgevonden. De laatste wijziging is vastgesteld op 20 december 2011. Het welstandstoezicht is een manier om de kwaliteit van de bebouwde leefomgeving te waarborgen. De gemeente Veldhoven hanteert daarbij als uitgangspunt: 'alleen zaken regelen die noodzakelijk zijn'.

Veldhoven-Dorp is een van de vier historische kernen binnen de bebouwde kom van Veldhoven, die zich op basis van bestaande landschappelijke structuren in de loop van de tijd hebben ontwikkeld. Kenmerkend is de informele ordening met een slingerend verloop van wegen en perceelsgrenzen en een individuele pandsgewijze bebouwing die zich oriënteert op de straat. In de loop van de tijd is Veldhoven-Dorp verdicht en maakten de overwegend agrarische functies plaats voor woningen, voorzieningen en bedrijfsgebouwen. Er is sprake van een diversiteit aan bebouwing, zowel in typologische zin als in de architectonische vormgeving. De historische kernen worden gekenmerkt door individuele (pandsgewijze) invulling.

In de welstandsnota wordt onderscheid gemaakt tussen algemene welstandscriteria en gebiedsgerichte criteria. De gebiedsgerichte welstandscriteria vormen een aanvulling op de algemene welstandscriteria en benoemen specifieke locale kwaliteiten die van belang zijn bij de welstandstoets van bouwplannen. Beoogd wordt de soms specifieke, unieke en authentieke relatie tussen vormgeving en de geografische plek recht te doen. Terughoudendheid is op zijn plaats om creativiteit en vernieuwing, die soms voor de leefbaarheid noodzakelijk zijn, voldoende ruimte te geven.

Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Historisch gegroeide gebieden (H)' en specifiek tot de 'Historische linten'. Het bebouwingsbeeld dat bij deze gebieden hoort, wordt gekenmerkt door de volgende aspecten:

  • samenhang in straatbeeld door overwegend historische bebouwing en eenheid in de afwisseling van pandsgewijze invulling
  • diversiteit aan gebouwentypen, vooral uit het einde van de 19de en begin van de 20ste eeuw met tegenwoordig hoofdzakelijk een woonfunctie - historisch boerderijen, woningen, landarbeidershuisjes en bedrijfsgebouwen
  • latere invullingen met woningen - vrijstaande en geschakelde eengezinswoningen uit de tweede helft van de 20ste eeuw met diverse vormgeving
  • afwisselend straatbeeld door individueel vormgegeven panden met verschil in bouwstijl
  • eenvoudige hoofdmassa en bouwhoogte van één tot twee lagen met kap
  • verschillende kapvormen, veel zadeldaken met de nok parallel aan de straat, ook wolfseind, samengestelde kappen en mansardedaken
  • duidelijke gevelbeëindiging en opbouw met plint, midden en top
  • verticale geleding van de gevel met grote staande ramen
  • verfijnde, ambachtelijke detaillering
  • vooral rode baksteen, natuursteen accenten of stucwerk
  • keramische pannen of leien
  • overwegend witte of lichte kozijnen en accenten

Toetsing

In onderhavig plangebied worden 2 vrijstaande, geschakelde vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen mogelijk gemaakt. Bij het opstellen van de bouwplannen is rekening gehouden met het omgevingsbeeld en het bebouwingsbeeld voor historische linten, zoals opgenomen in de welstandsnota. Het ontwerp van de woningen is voorgelegd aan de Welstandscommissie. Dit ontwerp dient door de commissie te worden goedgekeurd alvorens er tot de realisatie kan worden overgegaan.

3.4.5 Nota Cultuurhistorische Waarden Veldhoven 2012

Binnen de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening is, als gevolg van de Wet Modernisering Monumentenzorg (MoMo), veel veranderd. Eén van de belangrijkste veranderingen is dat cultuurhistorie vanaf 1 januari 2012 opgenomen dient te worden in bestemmingsplannen. De rol van de gemeente, in de omgang en zorg voor de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is daarmee een feit geworden.

Een belangrijk gegeven als gevolg van de MoMo is dat cultuurhistorie gebiedsgericht benaderd moet worden, dus niet te veel focus op losse elementen, maar meer op samenhang en context. Het karakter van een gebied of structuur is hierbij een uitgangspunt. De gemeente zal bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten afwegen of een ontwikkeling het cultuurhistorische karakter aantast en of die aantasting acceptabel is.

Om praktisch invulling te geven aan deze veranderingen is door de gemeente deze nota cultuurhistorie opgesteld en een cultuurhistorische beleidskaart gemaakt. In deze nota worden beleidsregels en wensen ten aanzien van de omgang met de cultuurhistorie geformuleerd. Besproken wordt op welke wijze de cultuurhistorie structureel in het ruimtelijke ordenings- en vergunningsproces kan worden ingebed en hoe er omgegaan dient te worden met de waarden die op de cultuurhistorische beleidskaart zijn opgenomen. Daarnaast gaat de nota in op communicatie hierover met de burger.

Toetsing

Op het aspect cultuurhistorie wordt in paragraaf 4.9 nader ingegaan. Hieruit blijkt dat het aspect cultuurhistorie in dit geval geen belemmering vormt.

3.4.6 Klimaatbeleid Veldhoven 2.0

Het lokale klimaat programma (SLOK) liep eind 2012 af. Dit was de reden om het lokale klimaatbeleid te herijken. Het uitgangspunt is een duurzaam Veldhoven in 2030.

Momenteel is van de broeikasgassen alleen de CO2-uitstoot inzichtelijk. Veldhoven streeft dan ook naar een CO2-neutrale gemeente na 2050. De eerste CO2 voetafdruk die volledig is voor Veldhoven is het jaar 2008: 304 kton CO2 . De uitstoot wordt voor een groot deel (72%) bepaald door de gebouwde omgeving. Dit betreft woningen, winkels, kantoren, commerciële dienstverlening en bedrijfspanden.

De doelstellingen voor Veldhoven zijn:

  • Tussenstreven: reductie van 20% CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 2008.
  • 2013-2015: realiseren van de beperking van de CO2- uitstoot binnen de gemeente Veldhoven met 2% per jaar ten opzichte van 2008.
  • Actieve inzet om duurzame energie op te wekken binnen Veldhoven, dan wel initiatieven hiertoe te ondersteunen.
  • Realiseren van een besparing op het gemeentelijke energieverbruik van 2% per jaar ten opzichte van 2012.
  • De gemeente koopt voor het eigen energieverbruik groen in en wekt zelf stroom op met zonnepanelen.

Uit de Landelijk Klimaatagenda 2011-2014 ‘Werk maken van klimaat’ kiest Veldhoven voor de komende jaren de volgende speerpunten als prioriteit:

  • bestaande woningen en gebouwen energiezuiniger maken;
  • lokale duurzame economie.

Daarnaast besteedt Veldhoven binnen het bestaande beleid ook aandacht aan de speerpunten:

  • naar energieneutrale nieuwbouw;
  • groen gas en elektrisch vervoer;
  • energiebesparing bedrijven via handhaving;
  • lokale duurzame energieproductie; en
  • transitie naar de klimaatneutrale stad en regio.

Gemeente Veldhoven speelt haar rol in het klimaatbeleid door het goede voorbeeld te geven en stimuleert daarnaast andere partijen tot duurzame bijdragen. Ze treedt hierbij op als regiegemeente met een zakelijke en realistische benadering. Het initiatief ligt vaak bij burgers, bedrijven, onderzoek- en onderwijsinstellingen en maatschappelijke organisaties. Gezamenlijk wil de gemeente aan de slag gaan met projecten. Het klimaatbeleid 2.0 wordt in principe uitgevoerd binnen de (financiële en capacitaire) kaders van het Milieubeleidsplan.

Nieuwbouw

In nieuwbouwprojecten woningbouw wordt de lat op het gebied van duurzaamheid hoog gelegd bij planvorming en realisatie. Voor de woningen worden hierbij GPR-gebouw ambities gehanteerd. Andere voorbeelden van recente projecten met veel duurzaamheid zijn Kempen Campus, MFA Noord en het Energyhouse. Ook als de gemeente geen eigenaar is van de grond stimuleert zij de bouwer in het vergunningentraject een duurzame woning te laten ontwikkelen.

Toetsing

Bij de realisatie van de woningen wordt rekening gehouden met het klimaatbeleid. Voor de woningen wordt een GPR-score van 8 beoogd.

3.4.7 Beleidsregels Bereikbaarheid en bluswatervoorziening Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost (2013)

Met de invoering van de laatste aanpassingen van de Wet Veiligheidsregio's komt de uitvoering van de brandweerzorg volledig bij de Veiligheidsregio te liggen, terwijl de verantwoordelijkheid bij de gemeenten blijft. In 2013 is de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost tot een vernieuwing van de beleidsregels bluswatervoorziening gekomen. De belangrijkste aanleiding hiervoor is het Bouwbesluit 2012. In de oude beleidsregels werden verschillende eisen gesteld aan de bluswatervoorziening en bereikbaarheid op perceelsniveau. Hiervoor zijn nu in het Bouwbesluit 2012 eisen gesteld, die soms strijdig en in ieder geval overlappend zijn met de oude beleidsregels.

Een goede bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn randvoorwaardelijk voor de kwaliteit van de brandweerzorg. Het college van Burgemeester en Wethouders (college van B&W) is verantwoordelijk voor de bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Voor woningen waarvan de inzetdiepte niet groter is dan 20 meter is de afstand van de brandweeringang en de bluswatervoorziening in totaal 60 meter. Dit lijkt af te wijken van het Bouwbesluit 2012. Voor een dergelijke bebouwing kan echter de tankautospuit als primaire bluswatervoorziening beschouwd worden.

De beleidsregels gelden voor iedereen die bezig is met ontwikkelingen in Veldhoven. Deze regels geven aan hoe om te gaan met de bereikbaarheid en bluswatervoorziening in de gemeente Veldhoven.

Toetsing

In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst of er in de omgeving voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Algemeen

Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Voor het plangebied dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

4.1.2 Onderzoek

In december 2014 is een actualiserend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd2. Het onderzoeksrapport is als bijlage opgenomen bij het bestemmingsplan. De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn in deze paragraaf weergegeven.

Verkennend landbodemonderzoek

Tijdens voorgaand onderzoek op de huidige onderzoekslocatie bleek het grondwater sterk verontreinigd te zijn met barium en matig verontreinigd te zijn met nikkel en zink. Tijdens onderhavig onderzoek zijn nog maximaal lichte verontreinigingen aangetoond met deze stoffen. Aangenomen wordt dat de eerder aangetoonde verontreiniging niet meer aanwezig is.

Tijdens voorgaand onderzoek is op het noordoostelijke deel van de huidige onderzoekslocatie een matige grondverontreiniging met PAK aangetoond. Tijdens onderhavig onderzoek is deze verontreiniging aanvullend onderzocht. Na vergelijking van de analyseresultaten met de geldende achtergrond- en interventiewaarden blijkt dat de bodem rondom de matige PAK verontreiniging maximaal licht verontreinigd is. Geconcludeerd kan worden dat de matige verontreiniging beperkt van omvang is.

Op het naastgelegen terrein is de grond plaatselijk matig verontreinigd met zink. Tijdens onderhavig onderzoek is deze zinkverontreiniging op onderhavig terrein niet aangetoond. Geconcludeerd wordt dat de zinkverontreiniging beperkt is tot het naastgelegen terrein en niet voorkomt op de huidige onderzoekslocatie.

Verkennend asbestonderzoek

Tijdens voorgaand onderzoek is op het noordoostelijk terreindeel matig puinhoudende grond aangetoond. Tijdens onderhavig onderzoek is op dit terreindeel een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Zintuiglijk is in de puinhoudende grond asbestverdacht materiaal waargenomen. Laboratoriumanalyse heeft aangetoond dat het materiaal daadwerkelijk asbesthoudend is. Daarnaast is in de fractie < 16 mm analytisch asbest aangetoond. In totaal is 194 mg/kg d.s. aan asbest aangetoond. Het betreft hechtgebonden chrysotiel asbest. Aangezien dit gehalte is aangetoond op basis van een verkennend onderzoek dient dit gehalte als indicatief beschouwd worden. Het exacte gehalte dient bepaald te worden op basis van een nader onderzoek. Vooralsnog dient er echter vanuit gegaan te worden dat op de locatie sprake is van een asbestgehalte waarbij de norm van 100 mg/kg d.s. wordt overschreden.

4.1.3 Conclusie

Met uitzondering van de resultaten van het asbestonderzoek leveren de resultaten van het actualiserend onderzoek geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen herontwikkeling. Met betrekking tot de bijmengingen met asbest dient een nader asbestonderzoek uitgevoerd te worden met als doel het daadwerkelijke asbestgehalte te bepalen. Vooralsnog dient er vanuit gegaan te worden dat op de locatie sprake is van een overschrijding van de norm voor asbest. Werkzaamheden in de grond zijn dan ook niet zondermeer toegestaan. Bij een daadwerkelijke overschrijding van de norm dienen er maatregelen te worden genomen om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor de realisering van de functie. De kosten van deze maatregelen zijn voor rekening van de initiatiefnemers van het plan. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is en dat er geen nadere bepalingen hoeven te worden opgenomen.

4.2 Flora en fauna

4.2.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur van toepassing. Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

4.2.2 Toetsing

In 2011 is voor de locatie waarop het stedenbouwkundig plan van toepassing was, reeds een quick scan flora en fauna uitgevoerd3. Uit dit onderzoek is gebleken dat er mogelijk in de spouwmuren van de te slopen bebouwing vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Om te bepalen of de bebouwing ook daadwerkelijk een functie voor vleermuizen heeft, dient een nader veldonderzoek plaats te vinden.

In 2015 is vervolgens aanvullend onderzoek naar vleermuizen4 verricht. Uit dit onderzoek is gebleken dat binnen de grenzen en in de directe omgeving van het plangebied gewone dwergvleermuis en laatvlieger zijn waargenomen. Het is uitgesloten dat de te slopen gebouwen een functie hebben die voorziet in een vaste- rust of verblijfplaats van vleermuizen.

Door het plangebied lopen diverse foerageer- en vliegroutes. Gelet op het kleinschalige karakter van de ingrepen en de structuurrijke (directe) omgeving leidt de sloop van de opstallen en de herinrichting van het terrein aannemelijk niet tot een significante verslechtering van het foerageer- en vliegroutenetwerk. Effecten op de gunstige staat van instandhouding kunnen worden uitgesloten.

Mits correct uitgevoerd hebben de hierna genoemde voorgenomen handelingen en ingrepen geen negatief effect op het voorkomen van vleermuizen en het functioneel habitat. Aangezien de werkzaamheden niet leiden tot overtreding van de Flora- en faunawet behoeft geen ontheffing (art. 75) aangevraagd te worden.

Aanbevolen wordt om maatregelen te treffen om tijdens de sloop de foerageerroutes zoveel mogelijk intact te laten en deze niet te verstoren. Effectieve maatregelen zijn o.a.: werkzaamheden uitvoeren tussen zonsopgang en zonsondergang, geen tot zeer matig gebruik van verlichting en toepassing van een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze. Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.

4.2.3 Conclusie

Wanneer aan bovengenoemde aanbevelingen wordt voldaan, vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

4.3.2 Toetsing

Het plangebied maakt deel uit van een gemengd gebied. Naast de woonfunctie komen verschillende bedrijfsfuncties voor. Bovendien betreffen de wegen in de omgeving van het plangebied wegen met een relatief hoge verkeersintensiteit die deel uit maken van de hoofdinfrastructuur.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

In het plangebied worden 2 nieuwe woningen gerealiseerd. Woningen zijn geen hinderveroorzakende functies. Woningen vallen wel onder hindergevoelige bestemmingen.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. In de omgeving van het plangebied zijn enkele hinderveroorzakende functies gelegen:

  • Locht 14: Café/bar
  • Locht 16: Zakelijke dienstverlening
  • Locht 19: Detailhandel

De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden aan voor deze functies:

Adres   Functie   Type inrichting   Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
Locht 14   Café/bar   Café's/bars   0   0   10   10  
Locht 16   Zakelijke dienstverlening   Overige zakelijke dienstverlening: kantoren   0   0   10   0  
Locht 19   Detailhandel   Detailhandel voor zover n.e.g.   0   0   10   0  

De maximale richtafstand, die volgt uit de VNG-brochure, voor voorliggend initiatief bedraagt 10 meter. Omdat het plangebied deel uit maakt van een gemengd gebied kan de richtafstand met één afstandsstap worden verminderd. De maximale richtafstand bedraagt daarmee 0 meter. De dichtstbijzijnde hinderveroorzakende functie bevindt zich aan de Locht 19. De afstand tussen deze functie en het plangebied bedraagt 15 meter. De afstand tussen de nieuw te realiseren woningen en de omliggende functies is voldoende groot.

Planologische situatie: Het plangebied maakte voorheen deel uit van het bedrijfsperceel van Bouwbedrijf Van Santvoort. Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn ter plaatse van de bestemming bedrijven met maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Dit zijn bedrijven die in principe verenigbaar zijn met woonfuncties. Op grond van de VNG-brochure geldt over het algemeen voor bedrijven met milieucategorie 2 een richtafstand van 30 meter. Omdat het plangebied deel uit maakt van een gemengd gebied kan deze richtafstand met één afstandsstap worden verminderd. De richtafstand bedraagt in dat geval 10 meter. Tussen de bedrijfsbestemming en de gevel van de woningen bevindt zich meer dan 10 meter. De tussenliggende afstand is daarmee voldoende groot.

Feitelijk situatie: Feitelijk gezien bevindt er zich in het plangebied een bedrijfsfunctie die, op grond van de VNG-brochure als volgt kan worden gecategoriseerd:

Adres   Functie   Type inrichting   Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
Locht 27   Bouwbedrijf   Aannemersbedrijven met werkplaats:
b.o. > 1.000 m2  
10   30   50   10  

Ook hier geldt weer dat de richtafstanden met één afstandsstap verminderd mogen worden. De maximale richtafstand bedraagt in dat geval 30 meter. Inmiddels is de vergunning verleend en is het nieuwe kantoorgebouw gerealiseerd. Dit kantoor is ten zuiden van de woningen gebouwd. Dit betekent dat de hinderveroorzakende bedrijfsactiviteiten op het terrein verder weg van de woningen komen te liggen dan het kantoor (zie navolgende afbeelding). Een kantoor valt onder milieucategorie 1 en heeft een richtafstand van 10 meter. In een gemengd gebied kan een kantoor direct naast een woonfunctie worden gerealiseerd. De overige bedrijfsactiviteiten op het terrein bevinden zich op circa 45 meter afstand van de gevel van de woningen. De tussenliggende afstand is daarmee voldoende groot.

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Geluid

4.4.1 Algemeen

De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek.

4.4.2 Toetsing

In januari 2015 is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd5. Het onderzoeksrapport is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. De belangrijkste resultaten zijn in deze paragraaf weergegeven.

Toetsing aan de Wet geluidhinder

Uit het onderzoek naar de geluidbelastingen blijkt dat bij alle woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van de Locht en De Plank. De hoogste geluidbelasting op de woningen bedraagt:

  • 58 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh, vanwege de Locht;
  • 54 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh, vanwege De Plank.

De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen langs een bestaande weg in stedelijk gebied bedraagt 63 dB. De optredende geluidbelastingen zijn hiermee lager dan de maximale ontheffingswaarde. Vanwege de Kempenbaan bedraagt de geluidbelasting ten hoogstens 48 dB. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.

Verlening van hogere waarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek, het realiseren van een afscherming tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan lijkt het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidbelastingen terugbrengen tot een waarde die lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor de woningen kan door de gemeente een hogere waarde worden verleend. De volgende hogere waarden dienen te worden aangevraagd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0012.jpg"

Cumulatie

De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden vanwege een tweetal wegen. In het kader van de Wgh dienen de cumulatieve geluidbelastingen inzichtelijk te worden gemaakt. Op basis van bijlage I, hoofdstuk 2: “Rekenmethode cumulatieve geluidbelasting” uit het RMG 2012 hoeven wegen en spoorwegen, die niet zorgen voor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, niet betrokken te worden in de berekening van de cumulatieve geluidbelasting. De hoogste cumulatieve geluidbelasting (Lcum) bedraagt 64 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De hoogste geluidbelasting inclusief aftrek ex art. 110g Wgh bedraagt 59 dB. Voor de gecumuleerde geluidbelastingen zijn geen normen opgenomen in de Wgh. Ter vergelijking is de maximale ontheffingswaarde uit de Wgh voor een vergelijkbare 50 km-weg gebruikt voor de toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen langs een bestaande weg in stedelijk gebied bedraagt 63 dB (artikel 83 lid 2 van de Wgh). De optredende geluidbelastingen bedragen hiermee niet meer dan de maximale ontheffingswaarde. Op basis van de normen uit de Wgh is er sprake van een acceptabele geluidbelasting en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Toetsing aan het Bouwbesluit 2012

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Bij het bepalen van de vereiste gevelgeluidwering wordt rekening gehouden met de berekende geluidbelasting op de gevels van de woningen. In het kader van een goed woon- een leefklimaat kan daarbij rekening worden gehouden met de gecumuleerde geluidbelasting. Voor de nieuwe woningen geldt dat de gecumuleerde geluidbelasting hoogstens 64 dB (excl. aftrek conform art. 110g Wgh) bedraagt. In een aanvullende onderzoek dienen de benodigde gevelmaatregelen te worden bepaald.

4.4.3 Conclusie

Op 4 juni 2015 is een besluit hogere grenswaarden verleend. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering meer voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuw vestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

4.5.2 Toetsing

In het plangebied worden 2 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Het aantal te realiseren woningen is kleiner dan 1.500. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning sprake is van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het voormalig ministerie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Daarnaast worden er in het plan geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen vormt door de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op de beperking en/of beheersing van de risico's voor de omgeving vanwege gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi) van belang. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. Daarnaast is het toetsingskader voor omgeving van transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgelegd in respectievelijk de "Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen", "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb), "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het Basisnet6.

Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).


Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.


Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0013.jpg"
Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport

In het Bevi, de cRvgs en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen. Conform de cRvgs dient bij een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden. De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. In het Bevb is voor de verantwoordingsplicht een onderscheid gemaakt tussen het 100%-letaliteitsgebied en het 1%-letaliteitsgebied. Binnen eerstgenoemd gebied geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht, in laatstgenoemd gebied dient alleen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0014.jpg"

Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico

4.6.2 Toetsing

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart Nederland weergegeven. Hierop is te zien dat ten zuiden van het plangebied een risicovolle transportroute, de A67, is gelegen. Deze weg ligt op ruim 400 meter afstand van het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour van deze weg ligt op 8 meter afstand. Het plangebied ligt ruim buiten deze afstand. De standaard toetsingsafstand voor het groeprisico bedraagt 200 meter. Het plangebied ligt eveneens ruim buiten deze toetsingsafstand. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0015.jpg"

Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (blauw)

4.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.7 Water

4.7.1 Algemeen

Het doel van de waterparagraaf is de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig meenemen bij de ruimtelijke plannen. Hierbij wordt ingegaan op de gevolgen van het plan op de waterhuishouding en wordt een beschrijving gegeven van de maatregelen die worden getroffen.

In deze paragraaf is een beknopt overzicht gegeven van het relevante beleid ten aanzien van water. Voor meer achtergronden van dit beleid wordt verwezen naar de verschillende beleidsdocumenten. Een vertaling van de waterdoelstellingen, zoals deze in de diverse stukken zijn beschreven, heeft plaatsgevonden in het actuele beleid van het waterschap. Een samenvatting hiervan is opgenomen in de volgende paragraaf. In de daarna volgende paragrafen zal het onderhavige initiatief worden getoetst aan dit beleid.

4.7.2 Beleid

Rijksbeleid

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het plangebied ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. De belangrijkste wateropgaven voor dit gebied zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit. Centraal staat een aanpak die gericht is op het herstel en reactiveren van natuurlijke processen. De biodiversiteit in hoog Nederland dient duurzaam te worden beschermd, vooral in de Natura 2000-gebieden, maar ook daarbuiten.

Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 heeft meerdere doelstellingen. Het Waterplan bevat het strategisch waterbeleid van de provincie. Daarnaast is het Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Het plan is tevens beheerplan voor grondwateronttrekkingen en bovendien is het plan structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

Beleid Waterschap De Dommel

Het algemeen bestuur van waterschap De Dommel heeft op 16 december 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 ('Krachtig Water') vastgesteld, dat door Gedeputeerde Staten op 21 december is goedgekeurd. Het waterbeheerplan is vervolgens op 22 december in werking getreden. Het waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van waterschap De Dommel voor de periode 2010-2015. In het plan worden de volgende thema´s behandeld:

  • droge voeten;
  • voldoende water;
  • natuurlijk water;
  • schoon water;
  • schone waterbodem;
  • mooi water.

Binnen de kerntaken worden twee onderwerpen met hoge prioriteit aangepakt:

  • het vóórkomen van wateroverlast;
  • het herstellen van waternatuur (het watersysteem van Natura 2000-gebieden).

Het Waterbeheerplan beschrijft hoe waterschap De Dommel samen met andere partijen invulling willen geven aan het waterbeheer. Het betreft alle aspecten rondom het beheer van de watergangen, stuwen, gemalen, transportstelsels en rioolwaterzuiveringen, zowel onder normale omstandigheden als in het geval van calamiteiten. Naast dit beleidsdocumenten dienen stedelijke ontwikkelingen zoals voorzien in dit plan tevens getoetst te worden aan andere beleidsdocumenten die het waterschap De Dommel hanteert. Het betreft o.a. de Keur en het Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen.

De Keur

De Keur (Keur waterschap De Dommel 2009) regelt o.a. het beheer en onderhoud van waterkeringen, watergangen en de vergunnings- en meldingsplicht voor ingrepen in de waterhuishouding.

Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen

Waterschap De Dommel en Waterschap Aa en Maas hebben in de notitie "Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk" een definitie en randvoorwaarden gegeven voor het Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Er mogen geen hydrologische knelpunten worden gecreëerd voor de te handhaven en de vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties in het plangebied en het beïnvloedingsgebied.

Gemeentelijk beleid

In 2010 is voor de gemeente Veldhoven een Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014 (VGRP) opgesteld. Dit plan is op 9 februari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin komen de volgende speerpunten naar voren:

  • scheiden schone en vuile waterstromen;
  • gescheiden houden schone en vuile waterstromen;
  • schoon hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd in de bodem, indien dit niet mogelijk is wordt het hemelwater geretendeerd en vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater;
  • hydrologisch neutraal bouwen;
  • aansluiten bij natuurlijk (grond)watersysteem;
  • inpassen bestaand oppervlaktewater.

De gemeente Veldhoven heeft een nieuw VGRP opgesteld. Dit plan is naar verwachting medio januari 2015 van kracht.

4.7.3 Toetsing

Huidige situatie

In de huidige situatie is de locatie volledig verhard. Op de gronden staat een kantoor en zijn parkeerplaatsen aanwezig. In de huidige situatie zijn geen problemen met wateroverlast bekend.

Toekomstige situatie

Dit plan voorziet in de bouw van 2 woningen. De woningen worden voorzien van een voor- en achtertuin. Door de realisatie van deze tuinen nemen het onverhard oppervlak toe. Dit betekent dat het verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie waarschijnlijk afneemt of in ieder geval niet toeneemt. Aangezien er geen sprake is van een toename van verhard oppervlak, is er in het kader van hydrologisch neutraal ontwikkelen vanuit het waterschap geen formele compensatie nodig. De woningen worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel in Veldhoven.

4.7.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Archeologie

4.8.1 Algemeen

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007) is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincie en gemeente bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het archeologische erfgoed te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. Enkele van de uitgangspunten van deze wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdige stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren en eventuele maatregelen om behoudenswaardige archeologische resten te beschermen door deze op te graven of in de bodem te behouden, tenzij deze niet zijn aangetroffen.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun bodemarchief. De gemeente Veldhoven heeft hiertoe een eigen archeologiebeleid opgesteld. In de Nota Archeologische Monumentenzorg Veldhoven, vastgesteld op 16 december 2008, zijn beleidsregels en wensen ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed geformuleerd en maakt de gemeente duidelijk hoe waardevol het archeologisch erfgoed voor de identiteit van Veldhoven is. De inbedding van de nota archeologie en de beleidskaart in het ruimtelijke ordeningsproces heeft vorm gekregen door een zogenaamd 'parapluplan' op te stellen: een overkoepelend, thematisch bestemmingsplan waarmee het beleid is doorvertaald in de vigerende bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan 'Parapluplan 2009' is op 5 maart 2010 onherroepelijk geworden.

Uit het Parapluplan 2009 bleek dat grote delen van de gemeente Veldhoven een hoge archeologische verwachtingswaarde hadden en dat voorafgaand aan veel bodemingrepen archeologisch bureauonderzoek noodzakelijk was. Bovendien zijn sinds 2009 veel gebieden onderzocht en hebben deze geen archeologische verwachting meer. Om veel kleinschalig onderzoek en versnippering van onderzoek te voorkomen en om initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen beter van dienst te kunnen zijn, heeft de gemeente voor haar volledige grondgebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en een gespecificeerde archeologische verwachtingskaart opgesteld (Archeologische verwachtingskaart gemeente Veldhoven, november 2013). De archeologische verwachtingen zijn vertaald naar archeologische beleidsadviezen (Archeologische beleidsadvieskaart, def. 10-03-2014).

De waarden en verwachtingen zijn voorzien van archeologische beleidscategorieën die aangeven vanaf welke verstoringsoppervlakte en -diepte archeologisch vooronderzoek dient plaats te vinden. Op de Archeologische beleidsadvieskaart zijn dit de categorieën 2 t/m 5. Deze zijn doorgaans op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming archeologie ter bescherming van de archeologische waarden. Een onderzoeksplicht geldt niet voor de categorieën 6 en 7 (respectievelijk lage- en geen verwachting).

4.8.2 Toetsing

Het plangebied Locht 25-27 is in 2011 middels een archeologisch bureau- en booronderzoek geïnventariseerd7. Dit onderzoek is als bijlage 5 opgenomen bij dit bestemmingsplan. Op basis van dit onderzoek is vanwege de lage verwachting geadviseerd het plangebied archeologisch vrij te geven. De gemeente Veldhoven heeft hierop een selectiebesluit genomen. Het besluit tot vrijgave is overgenomen op de beleidsadvieskaart, waarop het plangebied staat afgebeeld als een categorie 7 (grijs). Een nader archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0016.jpg"

Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Veldhoven met globale aanduiding plangebied (blauw)

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 Cultuurhistorie

4.9.1 Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Hiertoe is door de gemeente Veldhoven een Nota Cultuurhistorische Waarden opgesteld (zie paragraaf 3.4.5).

4.9.2 Toetsing

In het plangebied bevindt zich op dit moment het kantoorgebouw van Bouwbedrijf Van Santvoort. Dit pan betreft geen cultuurhistorisch waardevol element. De sloop van het pand en nieuwbouw van de 2 woningen zorgt er niet voor dat er eventueel in de omgeving aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen worden aangetast. Bovendien passen de nieuwe woningen goed bij de bebouwingsstructuur van de omgeving. De uitstraling van de Locht, als historisch lint, blijft behouden. Ook de aan de overzijde van de weg aanwezige monumententale boom wordt niet aangetast door de ontwikkeling. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00042-0401_0017.jpg"

Uitsnede kaart Cultuurhistorische Waarden: elementen en structuren met globale aanduiding plangebied (blauw)

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

De nieuwe woningen worden ontsloten op de Locht. De verplaatsing van het kantoor zorgt op deze locatie voor een afname in het aantal verkeersbewegingen. Naar verwachting zal het totaal aantal verkeersbewegingen in en om het plangebied door de realisatie van de woningen licht toenemen. Het extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op de Locht.

4.10.2 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW8. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is voor de nieuwe woningen uitgegaan van vrijstaande koopwoningen in de rest van de bebouwde kom van een matig stedelijk gebied. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 1,8 en maximaal 2,6 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. De parkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgelost. Bij elke woning wordt namelijk een garage gerealiseerd en voor de garage is bovendien voldoende ruimte aanwezig om 2 auto's te parkeren. Bij elke woning is dus ruimte voor 3 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernormen van het CROW.

4.10.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.11 Kabels en leidingen

Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in het plangebied rekening moet worden gehouden.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.

Het bestemmingsplan kent slechts één bestemming: Wonen - 2. Voor wat betreft de inhoud van deze bestemmingsregels is aangesloten bij de standaardregels die gehanteerd worden binnen de gemeente Veldhoven.

De bestemming Wonen - 2 wordt binnen de gemeente normaal gesproken gebruikt voor geschakelde woningen. Omdat in voorliggend geval sprake is van een keuze tussen geschakelde-, twee-onder-een-kap en vrijstaande woningen is de bestemmingsomschrijving in artikel 3 van de regels verruimd.

De gronden zijn bestemd voor maximaal 2 woningen. Daarnaast is een regeling opgenomen voor aan huis gebonden beroepen en bedrijven.

De hoofdgebouwen moeten worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak. De bijgebouwen mogen ook worden gesitueerd binnen dat bouwvlak, of binnen de aanduiding 'bijgebouwen'. De maximaal toelaatbaar geachte maatvoeringen zijn op de verbeelding en in de regels vastgelegd.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd. De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via de legesverordening en een anterieure overeenkomst. In deze anterieure overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat mogelijke planschade voor rekening van de initiatiefnemer is. Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Overleg

In het kader van het wettelijk vooroverleg is het plan toegezonden naar diverse instanties. Het Waterschap de Dommel, de provincie Noord-Brabant en Gasunie hebben te kennen gegeven geen opmerkingen te hebben over het opgestelde concept-ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen. Een ieder is in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.