Plan: | Oerle, herziening Oude Kerkstraat 16 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0861.BP00041-0401 |
Luchtfoto plangebied
Aan de Oude Kerkstraat 16 in het oude kerkdorp Oerle in de gemeente Veldhoven staat een voormalig winkelpand al geruime tijd leeg. Het planvoornemen is dit pand te slopen en ter plaatse een kleinschalig appartementengebouw op te richten met 6 zorgappartementen.
De betreffende ontwikkeling kan niet worden gerealiseerd op basis van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan 'Oerle 2016' (vastgesteld d.d. 21 februari 2017). Een herziening van het vigerende bestemmingsplan is noodzakelijk om het woningbouwinitiatief te voorzien van een planologische regeling op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling kan worden gerealiseerd. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de herziening, in de vorm van een toelichting. Aan bod komen onder andere:
Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan 'Oerle, herziening Oude Kerkstraat 16' regels en een verbeelding.
Ligging plangebied op topografische ondergrond (bron: www.opentopo.nl)
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen aan de Oude Kerkstraat 16 in het oude kerkdorp Oerle, in het noordwesten van Veldhoven. Het plangebied grenst in het noorden aan dorpscentrum d'Ouw School, in het oosten en zuiden grenst het aan woonpercelen.
Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Veldhoven, sectie H, perceelsnummer 226.
Kadastrale ondergrond met plangebied
Voor het plangebied van onderhavig bestemmingsplan geldt het bestemmingsplan 'Oerle 2016', vastgesteld door de Raad op 21 februari 2017. Met het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan komt dit plan voor het plangebied echter te vervallen c.q. gaat op in onderhavig bestemmingsplan.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Volgens het vigerend bestemmingsplan is ter plaatse de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' van kracht. Hier is een vrijstaande woning toegestaan. Ook gelden deels de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'.
Op grond van het vigerend bestemmingsplan is het niet mogelijk het planvoornemen te ontwikkelen, waar alleen een vrijstaande woning is toegestaan. Om de bouw van de zorgappartementen toch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.
In deze toelichting wordt de herziening van het vigerend bestemmingsplan onderbouwd en worden de mogelijkheden die onderhavig bestemmingsplan gaat bieden, afgewogen. In de regels wordt een regeling van de nieuwe bestemming gegeven en wordt duidelijk wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied zijn. De verbeelding (plankaart) betreft een visuele weergave hiervan.
Het bestemmingsplan 'Oerle, herziening Oude Kerkstraat 16' is opgezet conform de eisen die de Wro en de gemeente Veldhoven daaraan stellen. De regels zijn opgesteld conform de standaardregels SVBP2012, de verbeelding voldoet aan de meest actuele digitaliseringseisen conform IMRO2012. Bij de opzet en systematiek van onderhavig bestemmingsplan wordt aangesloten bij de modelregels van de gemeente Veldhoven.
Beeldbepalend pand aan Oude Kerkstraat 16, tegenover het plangebied
Het plangebied is gelegen in het oude kerkdorp Oerle. Oerle is, naast Veldhoven-Dorp, Zeelst en Meerveldhoven, één van de vier oude kerkdorpen waaruit de gemeente Veldhoven is gevormd. Het dorp ligt, ruimtelijk gescheiden door een groene zone, nog enigszins los van de rest van de kern Veldhoven, en heeft een duidelijke relatie met het omliggende buitengebied.
Oerle is ontstaan als een nederzetting met lintbebouwing langs de (Oude en Nieuwe) Kerkstraat en de Sint Janstraat. Deze ontstaansgeschiedenis is nog steeds goed terug te zien in de huidige opbouw van het dorp, dat sterk langs deze doorgaande wegen is georiënteerd. Nabij de kruising van de Sint Janstraat en de Oude Kerkstraat ligt de Rooms-katholieke kerk, die een sterk beeldbepalend element is in het dorpscentrum. Nabij de kerk, is sprake van een concentratie van enkele voorzieningen, zoals o.a. een tweetal horecagelegenheden en een kapper. Secundaire linten zijn de Zandoerleseweg en Berkt, die een vloeiende overgang naar het landelijk gebied vormen. Het dorp is, aanvullend op de van oorsprong aanwezige en kenmerkende linten, sterk uitgebreid met woonbebouwing. Deze woonbebouwing bestaat in grote meerderheid uit (half)vrijstaande woningen met ruime tuinen. De eerste uitbreidingen zijn te vinden aan de Zittardsestraat-Janus Hagelaarsstraat, Boonberg, A.P. de Bontstraat (direct ten oosten van het plangebied), Kempke en Ruiske. Verdere uitbreidingen liggen langs de Clementinalaan, de Berthastraat en de Paleisstraat.
De samenhangende elementen in het dorp worden gevormd door de eerder genoemde oude linten, die als hoofdstructuren herkenbaar zijn. Verder verschilt de afzonderlijke (woon)bebouwing in Oerle onderling nauwelijks naar aard, omvang en opzet.
Langs de linten is de oudste dorpsbebouwing terug te vinden, die wordt gekarakteriseerd door (half)vrijstaande woningen en enkele maatschappelijke en commerciële voorzieningen.
Dorpscentrum d'Ouw School
Basisschool St. Jan Baptist schuintegenover het plangebied
Aan het noordelijke deel van de Oude Kerkstraat liggen meer twee-onder-een-kap woningen en aaneengesloten bebouwing, die wordt gekenmerkt door de diepte van de percelen. In dit gebied komen bovendien enkele voormalige boerderijen voor, die tegenwoordig als woning in gebruik zijn. Ter plaatse van het plangebied bestaat de bebouwing aan de Oude Kerkstraat voornamelijk uit vrijstaande woningen, afgewisseld met een enkele tweekapper en gebouwen met bijzondere functies.
Naast het pand Oude Kerkstraat 16 staat het dorpscentrum d’Ouw School. Dit is een cultuurhistorisch waardevol pand. Het pand is beeldbepalend door de kleinschalige opzet met veel decoratie in de gevels. Hier schuin tegenover is de basisschool van Oerle gelegen. Het is een grootschaliger, historisch gebouw met een statige uitstraling.
Aan de rechterzijde is een nieuw vrijstaand huis gebouwd in de stijl van de jaren dertig uit de 20e eeuw.
Bestaande bebouwing plangebied
Binnen het plangebied is een winkelpand aanwezig, met een bovenwoning. De detailhandelsactiviteiten ter plaatse zijn enkele jaren geleden beëindigd en het pand is dan ook al enige tijd niet meer in gebruik. Er is reeds langer omgezien naar een passend gebruik, zoals onderbrengen van kinderopvang, maar het gehele pand is inadequaat om intern te verbouwen voor een woon- of andere functie.
Het perceel is circa 14,5 meter breed en 38,2 meter diep. Het bestaande pand bestaat uit twee bouwlagen en is aan de linkerzijde op de perceelsgrens gesitueerd. Het pand is circa 7 meter hoog. Aan de rechterzijde is er nu een achterom van circa 3,9 meter breed. Achter op het perceel is een berging aanwezig, bestaande uit één bouwlaag met kap. De totale oppervlakte van het perceel is 542 m2.
De bouwkundige staat van het pand is niet optimaal en het pand is een dissonant in het straatbeeld met de ter plaatse aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en beeldbepalende panden. Ook staat het bestaande pand een stuk voor de voorgevelrooilijn van de aangrenzende percelen, waardoor het dominant en storend aanwezig is in het straatbeeld. Als gevolg hiervan ligt het cultuurhistorisch waardevolle pand van d'Ouw School minder goed in het zicht.
Aangezien het pand geen behoudenswaardige kermerken bezit en als storend in het straatbeeld wordt ervaren is slopen en er iets nieuws voor terugbouwen de beste optie. Hierdoor ontstaat de kans een kwaliteitsimpuls aan de locatie te geven.
In de nieuwe opzet met woningbouw is het uitgangspunt dat deze plek wordt opgenomen in de omliggende stedenbouwkundige structuur. Deze opzet dient verder te voldoen aan een aantal randvoorwaarden met betrekking tot de beeldkwaliteit, woningtypen, verkeer en parkeren.
Situering nieuwe pand op kadastrale ondergrond
Vanuit de omgeving is er geen aanleiding om binnen het plangebied een stedenbouwkundig accent te willen maken. Een kleinere ingetogen bebouwing is passender om zo het beeldbepalende buurpand beter tot zijn recht te laten komen.
Ook een iets andere situering van het nieuwe pand op het perceel zou beter passen binnen het straatbeeld. Door de nieuwbouw aan de zijde van d'Ouw School meer naar achter te situeren komt dit beeldbepalende pand veel beter tot zijn recht. Aan de andere zijde zou het passend zijn, om hier de voorgevel in het verlengde van de voorgevelrooilijn van het buurpand op nr. 14 te leggen.
Het nieuwe pand wordt aan de noordzijde ook niet in de perceelsgrens gebouwd, maar 0,6 meter daaruit. Deze strook wordt ingericht als tuin. Hierdoor is aan de andere zijde 3,3 meter over voor een in-/uitrit.
Principe doorsnede nieuwe pand
Het nieuwe pand bestaat uit twee bouwlagen met kap. De derde bouwlaag is in de kap gesitueerd. Het nieuwe pand zal dan ook hoger zijn dan het bestaande pand, maar dit sluit wel aan bij de overige woningen in de directe omgeving. Onder het pand komt een kelder. De exacte indeling zal bij de nadere planvorming worden uitgewerkt.
Gezien het aanbod in de omgeving en de huidige vraag op de woningmarkt is op de locatie plaats voor zorgappartementen. In de Woonvisie 2016 wordt namelijk speciale aandacht gevraagd voor zorgwoningen. Er wordt verwacht dat de vraag naar zorgwoningen in de komende jaren zal toenemen en het is dan ook noodzakelijk om deze woontypen aan de voorraad toe te voegen.
Dit zal in samenwerking moeten gebeuren met een zorginstelling. Momenteel zijn er nog geen concrete afspraken met een partij die de benodigde zorg kan leveren.
Type en aantal woningen zijn bepalend voor de vereiste parkeervoorzieningen en de ruimte hiervoor is beperkt. Dit betekent dat er maximaal zes zorgappartementen kunnen worden gerealiseerd (zie ook paragraaf 2.3.4).
De Oude Kerkstraat is één van de hoofdontsluitingswegen van Oerle. In de bestaande situatie is het perceel reeds ontsloten op de Oude Kerkstraat. Dit blijft ongewijzigd. Aan de zuidkant van het pand ligt een 3,3 meter brede in-/uitrit. Dit is voldoende breed op met een auto het terrein te betreden. Doordat het pand iets meer naar achteren wordt geplaatst, ten opzichte van de bestaande situatie, is bij het verlaten van het perceel voldoende ruimte om te stoppen, zodat een goed overzicht kan worden verkregen, alvorens de weg op te rijden. Op deze manier is de verkeersveiligheid ter plaatse gewaarborgd.
Terreininrichting toekomstige situatie met 6 parkeerplaatsen op eigen terrein
Achter het pand worden op eigen terrein zes parkeerplaatsen aangelegd. In bestaande situatie is ook rekening gehouden met één auto die kan parkeren op de parkeerstrook direct tegenover het plangebied, wat het totaal beschikbare parkeerplaatsen op 7 stelt.
In de CROW-publicatie 317 wordt geen parkeernorm voor zorgwoningen gegeven. Wel geldt voor de categorie 'aanleunwoning en serviceflat' een behoefte van 0,9 - 1,3 parkeerplaats per woning. Hieruit kan worden opgemaakt dat een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per zorgwoning nodig is. Voor de zes zorgwoningen zijn dan 6,6 parkeerplaatsen benodigd, waardoor de 7 parkeerplaatsen hieraan voldoen. Deze parkeerplaatsen worden niet aan een woning toegewezen, maar door alle bewoners en bezoekers gebruikt.
De privacybescherming voor de omwonenden zou door de bouw van het nieuwe pand vrijwel geen verlies van privacy betekenen ten opzichte van de huidige situatie. De geplande woningbouw wordt weliswaar hoger dan het huidige pand, maar is qua hoogte overeenkomstig de overige (woon)bebouwing in de directe omgeving.
Ook al wordt het nieuwe pand iets verder naar achter geplaatst, dan het bestaande pand, toch blijft de afstand tot de achterliggende woningen voldoende groot (ca. 65 meter). Gezien het feit dat het hier om een regulier woongebied gaat en de toekomstige situatie vergelijkbaar is met andere situaties in de omgeving blijft de privacy voor omwonenden zoveel mogelijk gewaarborgd.
De nieuwe woning brengt geen negatieve bezonning met zich mee voor de aangrenzende woningen. De bouwhoogte is vergelijkbaar met die van de naastgelegen bestaande panden. Door de beperkte bouwhoogte van het nieuwe pand en de afstand tot de meest nabij gelegen woningen, is de schaduwwerking ervan op de aangrenzende achtertuinen vrijwel nihil. De overige percelen hebben daarbij een dermate afmeting, dat eventuele schaduwwerking als gevolg van het nieuwe pand zeer beperkt is.
Binnen Oerle is de woonfunctie overheersend. Nabij de in het dorp centraal gelegen kerk met begraafplaats, is sprake van een concentratie van enkele voorzieningen, waaronder een tweetal horecagelegenheden en een kapper. Het plangebied ligt hier ten noorden van. Nabij het plangebied zijn verder nog het dorpscentrum en een basisschool gelegen. Ten noordoosten van het plangebied is een tennispark aanwezig.
Voor het overige zijn de bewoners van het kerkdorp aangewezen op het centrum van Veldhoven, het City Centrum, of de in de kern verspreid liggende supermarkten en andere voorzieningen.
Met het planvoornemen worden maximaal zes zorgappartementen gerealiseerd. Het nieuwe pand sluit qua situering aan op de bestaande bebouwing in de directe omgeving.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van het Rijk en de provincie Noord Brabant worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede als randvoorwaarden zullen dienen voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.
Op rijksniveau zijn de volgende beleidsdocumenten van belang:
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige woningbouwontwikkeling waarbij een beperkt aantal zorgwoningen wordt gerealiseerd binnen de bebouwde kom van Veldhoven. De SVIR voorziet niet in specifieke onderwerpen die op het plangebied en planvoornemen van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden. Het plan sluit verder aan bij de geformuleerde doelstellingen ten aanzien van het waarborgen van een veilige omgeving en het behouden van cultuurhistorische waarden. Tevens voorziet het planvoornemen in een kleinschalige natuurlijke groei, waarbij woningen gebouwd worden die aansluiten bij de hedendaagse woonwensen.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.
Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.
Onderhavig planvoornemen voorziet in een kleinschalige woningbouwontwikkeling. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
Het Verdrag van Malta, ook wel de Conventie van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de grond bevinden, zoals gebruiksvoorwerpen, grafvelden en nederzettingen. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:
Het verdrag van Malta is via de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in enkele Nederlandse wetten zoals de Monumentenwet 1988 en de Ontgrondingenwet.
In paragraaf 4.13 wordt dieper ingegaan op de aanwezige en mogelijk te verwachten archeologische waarden in het plangebied van onderhavig bestemmingsplan.
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO), vastgesteld op 1 oktober 2010 en per 1 januari 2011 in werking, vervangt samen met de Verordening Ruimte de Interimstructuurvisie, de paraplunota, de uitwerkingsplannen van het streekplan en het beleidsdeel van de reconstructieplannen. Daarnaast wordt in de gebiedspaspoorten, die geïntegreerd zijn in de SVRO, de ruimtelijke visie op het landschap gegeven.
De Structuurvisie ruimtelijke ordening (2010) geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.
Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.
Voor wat betreft de markt is het van belang dat de gunstige ligging wordt benut. De ligging ten opzichte van andere economische clusters in Europa is uitstekend. Met de (internationale) bereikbaarheid is het echter slechter gesteld. Dit vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt in het provinciale beleid. Belangrijk is om netwerken te vormen, tussen de kennisindustrie, regionale economische clusters en Europese clusters.
Daarnaast is veiligheid een belangrijk aspect. Goederenvervoer per spoor zal in de toekomst om stedelijke gebieden heen geleid moeten worden.
Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Met name het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor. Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.
Duurzaamheid is nog steeds een belangrijk onderwerp binnen de ruimtelijke ordening. Er moet op zoek gegaan worden naar alternatieve mogelijkheden om energie op te wekken. Zo kan gewerkt worden aan een gezondere leefomgeving.
Structuurvisiegebied
In deel B van de structuurvisie beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groen-blauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Iedere structuur wordt verder onderverdeeld in verschillende structuurvisiegebieden, waarvoor telkens het beleid en de ambities uiteengezet worden.
Het plangebied is in zijn geheel gelegen binnen het structuurvisiegebied 'Stedelijk concentratiegebied' rond Eindhoven-Helmond. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de SER-ladder (thans 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in de SVIR) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Voor wat betreft windenergie ziet de provincie mogelijkheden voor windturbines op of aansluitend aan grootschalige bedrijventerreinen in het stedelijk concentratiegebied. Om bij deze grootschaligheid aan te sluiten en versnippering te voorkomen gaat de provincie uit van clustering.
Het planvoornemen voorziet in de bouw van zes zorgappartementen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de bovenlokale opvangtaak van verstedelijking. Daarmee past het planvoornemen binnen het provinciale beleid, zoals verwoord in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.
Een structuurvisie is niet direct juridisch bindend voor burgers en overheden. Toch kan het in het kader van de ruimtelijke ordening van provinciaal belang zijn om bepaalde aspecten veilig te stellen. De provincie heeft in dat kader de Verordening Ruimte opgesteld.
De verordening is de juridische vertaling van de structuurvisie en bevat daarom onderwerpen die in de visie naar voren komen. Dit betreft onder andere de belangen die de provincie wil behartigen en de manier waarop dit zal geschieden, evenals regels waarmee rekening gehouden moet worden bij het opstellen van een bestemmingsplan. Deze regels zijn direct bindend voor overheden. Zo weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.
Één van de hoofdlijnen van de Verordening Ruimte heeft betrekking op ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in de kern de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit strekt ertoe dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk plaatsvinden door hergebruik of intensivering op of binnen bestaand bebouwd gebied (het zogenaamde VAB-beleid). Daarnaast houdt zorgvuldig ruimtegebruik in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met de kwaliteiten van de omgeving. In de regeling van de Verordening Ruimte is deze zorgplicht in eerste instantie geconcretiseerd voor wat betreft stedelijke ontwikkeling.
Als toch nieuw ruimtebeslag nodig is, kan dit alleen daar waar er gelet op de ruimtelijke kwaliteiten verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Dit zijn de in de Verordening Ruimte aangewezen zoekgebieden voor verstedelijking. Ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten worden dus meer bepalend voor de wijze waarop de (economische) dynamiek in de kernen in landelijk gebied haar plek krijgt.
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is conform de Verordening Ruimte gelegen binnen 'Bestaande stedelijk gebied; stedelijk concentratiegebied'.
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden in bestaand stedelijk gebied of in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Binnen de grenzen van het stedelijk gebied zijn gemeenten in principe vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkelingen. In de stedelijke concentratiegebieden vindt bundeling van verstedelijking plaats.
Het planvoornemen betreft een woningbouwontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan het provinciale beleid, zoals verwoord in de Verordening Ruimte.
De 21 gemeenten in de regio Zuidoost-Brabant hebben samen het Regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 (vastgesteld d.d. 17 december 2009) opgesteld. Een realistisch en flexibel programma dat bottom-up tot stand is gekomen, binnen de door het portefeuillehoudersoverleg Ruimte & Wonen gestelde kaders. Een programma dat zowel de kwantiteit als de kwaliteit beschrijft en dat goed is voor de burger, de gemeente én voor de regio.
Zoals afgesproken in de verstedelijkingsafspraken voorziet ook de gemeente Veldhoven in de eigen actuele woningbehoefte om aan de vraag van de lokale bevolking tegemoet te komen.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal zes zorgappartementen. Deze ontwikkeling draagt bij aan het regionaal woningbouwprogramma.
Uitsnede Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven
In de Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven (vastgesteld d.d. 3 juni 2009) heeft de gemeente de basis gelegd voor de ruimtelijke toekomst van Veldhoven. De structuurvisie gaat niet alleen in op nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen, zoals de nieuwbouwwijk Zilverackers en bedrijventerrein Habraken, maar geeft ook de aanpassingen van de hoofdwegenstructuur aan. Hiernaast geeft de structuurvisie aan hoe de kwaliteit van de bestaande gebieden kan worden verbeterd. Hierbij is zowel gekeken naar ontwikkelingen die zich binnen vijf jaar zullen voordoen als naar ontwikkelingen voor een wat langere termijn.
De structuurvisie geeft aan dat de stedelijke en dorpse kwaliteiten pas goed tot hun recht komen als er voor iedere kwaliteit een eigen plek wordt gevonden. De stedelijke kwaliteit kan tot bloei komen in de Stedelijke As, het City Centrum en op het bedrijventerrein De Run, langs de snelweg. Hierdoor ontstaan optimale kansen om het dorpse karakter van de kerkdorpen en de woonwijken te behouden en verder te versterken. De heldere keuze om op de ene plek juist te kiezen voor stedelijkheid en op de andere plek voor het dorpse zorgt ervoor dat Veldhoven ook in de toekomst een aantrekkelijk, veilig en sociaal woon- en werkklimaat kan blijven bieden. De gemeente levert hierdoor een bijzondere en kwalitatieve bijdrage aan de regio.
Het overgrote deel van de woningvoorraden is gebouwd vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw. De verschillende wijken laten een mooie afspiegeling zien van de veranderende stedenbouwkundige opvattingen. Om de sociale samenhang te bevorderen, is het van belang dat in elke wijk sprake is en blijft van een hart. Behalve aandacht voor nieuwe woningbouw op inbreidingslocaties, is het van belang dat ook de huidige woningvoorraad en de woonomgeving aantrekkelijk blijven (veilig, groen, ruim en variatie). Ten behoeve van de uitwerking van deze opgave zijn de volgende aspecten gegeven:
Oerle, in de volksmond Oers geheten, is een kern die zich ruimtelijk zelfstandig presenteert, al is/wordt deze kern aanzienlijk uitgebreid. In het kader van de uitbreidingsgebied Zilverackers wordt woonbebouwing aan de zuidzijde van het kerkdorp toegevoegd, wat positieve gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid van de bestaande voorzieningen in Oerle. Tevens wordt er ruimte gemaakt voor de (her)vestiging van onder andere agrarische en agrarisch-technische hulpbedrijven, toeleverings- en afzetbedrijven, kwekerijen en bloemisterijen in het gebied 'Hoogackers'. Het gaat daarbij met name om bedrijven die op dit moment zijn gesitueerd in het overige gedeelte van Zilverackers waar het betreffende bedrijf niet kan worden gehandhaafd en moet worden verplaatst naar een andere locatie.
De dorpse identiteit en structuur staan onder druk doordat de voormalige kerkdorpen zijn opgenomen in de stedelijke structuur van Veldhoven. Het is van belang dat de kernen hun bestaande (cultuurhistorische) kwaliteiten behouden en een eigen identiteit vasthouden en versterken. De voormalige kerkdorpen geven immers een uniek karakter aan Veldhoven.
Vernieuwingen zullen moeten plaatsvinden binnen de bestaande structuren en binnen de bestaande dorpsgebieden. Dat is niet eenvoudig, zeker daar waar het lintstructuren naar het buitengebied betreft, zoals bij Oerle en Zandoerle. Op de plankaart zijn de grenzen van de dorpsstructuren indicatief weergegeven, afgestemd op de feitelijke situatie. In algemene zin kan worden gesteld dat binnen de grenzen van de bebouwde kom op voorhand ruimte aanwezig is voor intensiveringen, mits het met respect gebeurt voor de stedenbouwkundige en de eventuele cultuurhistorische waarden en voor de landschappelijke context. Daarnaast vindt in het kader van Zilverackers al een aanvulling van de dorpsstructuur van Oerle en Veldhoven-Dorp plaats, waarbij een balans tussen bebouwd en onbebouwd is gevonden. De grenzen worden zorgvuldig bewaakt, onder andere door het omliggende groen een kwalitatieve betekenis te geven. In aanvulling daarop zijn er enkele gebieden aanwezig waar nog ruimte is voor een kwalitatieve afronding.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in bouw van een nieuw pand met zes zorgappartementen. Het nieuwe pand wordt stedenbouwkundig ingepast in de bestaande structuren. Bij het planvoornemen worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van de nieuwe wooneenheden (zie ook paragraaf 2.3). Daarmee past het planvoornemen binnen het beleid uit de structuurvisie.
In de 'Woonvisie 2016 en verder, Veldhoven' (vastgesteld d.d. 11 oktober 2016) zet de gemeente haar ambities op het gebied van wonen voor de komende jaren uiteen. Het startpunt is positief: de inwoners van Veldhoven zijn tevreden over woning en woonomgeving. Daar is Veldhoven trots op. De gemeente wil de kwaliteit van de woon- en leefomgeving behouden en waar nodig versterken. Dat laatste is ook nodig. Ondanks de hoge tevredenheid zijn er wel degelijk zaken en plekken die aandacht behoeven. Bovendien is er de laatste jaren veel veranderd op de woningmarkt. De economische crisis had zijn invloed, maar zeker ook de nieuwe woningwet die de (financiële) mogelijkheden voor corporaties aan banden legt.
Wonen heeft flinke raakvlakken met leefbaarheid, duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, zorg en welzijn en daarom hebben deze onderwerpen ook een plek in de woonvisie. Zoveel als mogelijk zijn de in ontwikkeling zijnde strategieën als de nieuwe ruimtelijke koers (werktitel Ruimte voor Kwaliteit) het ambitiedocument De Drie Dorpen en het duurzaamheidsbeleid, meegenomen in deze woonvisie. Veldhoven maakt onderdeel uit van een grotere woning- en economische markt, dus mag de relatie met de regio niet ontbreken.
De woonvisie is een stip op de horizon. Het is een doorkijk naar het wonen in Veldhoven over een jaar of vijf of zes, maar er is geen harde deadline voor vast te zetten. De ontwikkelingen in de woningmarkt zijn zo onvoorspelbaar dat dit om beleid vraagt wat meegroeit, zonder direct een koerswijziging van 180 graden te maken. Het is ook mogelijk dat de visie over een aantal jaren nog actueel blijkt. De woonvisie is daarom richtinggevend en kan aangescherpt worden op het moment dat dit nodig is, bijvoorbeeld als de regionale woningbouwprogrammering vast is gelegd.
De woonvisie op hoofdlijnen is uitgewerkt in de onderstaande punten:
Het speerpunt 'Wonen op maat voor specifieke doelgroepen' raakt ook burgers die zelfstandig willen leven als zij zorg of ondersteuning nodig hebben. In Veldhoven zijn vijf woonservicezones waar woonomgeving en voorzieningen afgestemd zijn op bewoners die zorg nodig hebben. De maatschappelijke structuurvisie omschrijft een woonservicezone als "een gebied waar iedereen – met of zonder beperkingen – zo lang mogelijk zelfstandig en comfortabel kan wonen, doordat hier voldoende voorzieningen op het gebied van wonen, welzijn en zorg aanwezig zijn." Het gaat om een samenhangend geheel van voorzieningen of activiteiten dat als natuurlijke ontmoetingsplek binnen de wijk fungeert.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bouw van zes zorgappartementen. Dit woningtype past in het gemeentelijk beleid, zoals verwoord in de bovenstaande woonvisie.
Met ingang van 1 juli 2004 is het voor elke gemeente in Nederland verplicht een (vastgestelde) welstandsnota te hebben. Is dit niet het geval, dan is de gemeente niet meer bevoegd een bouwplan op welstand te toetsen.
De gemeente Veldhoven heeft haar welstandsbeleid vastgelegd in de Welstandsnota Veldhoven. In de welstandsnota, die voor de hele gemeente Veldhoven is opgesteld, zijn welstandseisen opgenomen waaraan een bouwplan moet voldoen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om welstandseisen voor dakkapellen en erfafscheidingen. Voor de volledige lijst van welstandseisen wordt verwezen naar de Welstandsnota en de bijbehorende kaart (december 2008).
In onderhavig bestemmingsplan worden de functies en het gebruik van de gronden en de maatvoering van de bebouwing binnen het plangebied geregeld. De architectonische verschijning wordt gewaarborgd door middel van toetsing aan de welstandsnota. Het bouwplan zal worden beoordeeld door de welstandscommissie en dient te voldoen aan de redelijke eisen van welstand.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat in milieutechnisch opzicht geen belemmeringen bestaan voor de woningbouwontwikkeling.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
In het plangebied worden geen activiteiten uitgevoerd en komen geen gevallen voor die in lijst C of D zijn genoemd. Hiermee kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Op 1 juli 2012 heeft een aanpassing van de Wet geluidhinder plaatsgevonden. Onder de noemer van SWUNG (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid) zijn voor de rijksinfrastructuur (hoofd(spoor)wegen) geluidproductieplafonds ingevoerd. Er gelden plafondwaarden die het geluid op vastgestelde referentiepunten langs de weg of het spoor niet mag overschrijden. Het wettelijk kader voor SWUNG is vastgelegd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Daarop blijven voor de beoordeling van geluidhinder vooralsnog de regels van de Wet geluidhinder van toepassing. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing. Deze onderwerpen zullen onderdeel uitmaken van de volgende stap in de herziening van de geluidregelgeving.
De systematiek van de zonering Wet geluidhinder voor wegverkeer houdt in dat langs een (toekomstige) verkeersweg een planologisch aandachtsgebied (de zone) ligt waarbinnen in een aantal situaties bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Deze bescherming geldt in de volgende situaties:
In bovenstaande situaties gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten in de zone een beschermingsniveau van 48 dB, dit is de voorkeursgrenswaarde. Door middel van een "hogere waarde procedure" kan door het bevoegd gezag een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare (grens)waarde. De hoogte van deze maximaal toelaatbare (grens)waarde is afhankelijk van verschillende factoren, zoals bijvoorbeeld de ligging van de geluidsgevoelige bestemming in binnenstedelijk of buitenstedelijk gebied.
De geluidsimmissie van een verkeersweg is afhankelijk van het aantal rijstroken en ook van de aard van de omgeving. Daarom heeft een geluidszone langs een weg niet één standaardbreedte. De omvang van de zone voor de verschillende situaties is in de Wgh aangegeven.
Het plangebied grenst aan de Oude Kerkstraat. Ter plaatse van het plangebied ligt deze weg binnen een 30 km-zone. Deze wegen zijn niet zone-plichtig waardoor de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is. Met betrekking tot wegverkeerslawaai zijn er derhalve geen belemmeringen.
Zonering industrieterrein vliegbasis Eindhoven
Ten noorden van het plangebied is het bedrijventerrein Flightforum gelegen. Dit industrieterrein is echter geen gezoneerd industrieterrein als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder. Ingevolge de Wet geluidhinder moeten woningen als geluidgevoelige bestemmingen worden beschouwd, waarvoor een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) van toepassing is. Voor dienstwoningen bij bedrijven gelden soepelere normen om te bouwen binnen de geluidscontour van 50 dB(A) dan bij woningbouw sec. Via de milieuvergunning wordt geregeld dat de bedrijven geen overlast naar deze woningen mag veroorzaken.
Op grotere afstand van het plangebied is het gezoneerde bedrijventerrein 'vliegbasis Eindhoven' gelegen. Het plangebied zelf is buiten de betreffende geluidscontour gelegen. Met betrekking tot industrielawaai zijn er derhalve geen belemmeringen.
Barro
Op grond van het Barro worden voor militaire luchtvaartterreinen de op grond van de Luchtvaartwet en de Wet geluidhinder vastgestelde geluidzones en de beperkingen in acht genomen.
Ingevolge de luchtvaartwetgeving gelden als gevolg van vliegbewegingen geluidscontouren rondom luchthavens. Het luchtvaartterrein Eindhoven is een militair luchtvaartterrein met medegebruik door de burgerluchtvaart. Onder (het inmiddels vervallen) artikel 25a van de Luchtvaartwet dient in de aanwijzing van het luchtvaartterrein de geluidszonering te worden vastgesteld. De vaststelling van een geluidszone doelt niet alleen op het beperken van geluidsoverlast als gevolg van het gebruik van het luchtvaartterrein, maar ziet ook op beperkingen ten aanzien van te realiseren of bestaande bestemmingen (geluidsgevoelige gebouwen) binnen de betreffende zone. Met het aanwijzingsbesluit uit 2007 was de 35 Ke-geluidszone rond dit luchtvaartterrein vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele verkeer. Deze geluidszone is echter op 5 augustus 2009 vervangen door een tijdelijke geluidszone na gedeeltelijke vernietiging van het aanwijzingsbesluit.
Tijdelijke geluidszone
Op 5 augustus 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) de geluidszone (bijlage I) die in het aanwijzingsbesluit is vastgelegd vernietigd. De ABRvS oordeelde dat het aanwijzingsbesluit, voor zover het de vaststelling van de geluidszone betreft, niet berustte op een deugdelijke motivering. Vanwege de gedeeltelijke vernietiging van het aanwijzingsbesluit zou een situatie ontstaan waarin in het geheel geen geluidszone voor het luchtvaartterrein Eindhoven zou gelden. Om deze ongewenste situatie te voorkomen, heeft de ABRvS middels een voorlopige voorziening op basis van nieuwe berekeningen een geluidszone vastgesteld. Op deze manier blijven de beperkingen met betrekking tot het gebruik van het luchtvaartterrein gelden. De geluidszone zoals vastgesteld door de ABRvS is te vinden in onderstaande figuur. Zolang geen nieuw aanwijzingsbesluit tot stand komt, vormt deze zone het kader voor de geluidsbelasting.
Vanwege de onlosmakelijke samenhang tussen het Besluit over de planologische doorwerking van het aanwijzingsbesluit en het aanwijzingsbesluit zelf heeft de ABRvS eerstgenoemd Besluit volledig vernietigd. Als gevolg van deze vernietiging is de verplichting weggevallen om de geluidszone planologisch vast te leggen. In bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de beperkingen die voortvloeien uit de geluidszone die op dit moment geldt voor luchtvaartterrein Eindhoven. Om deze reden worden geluidsgevoelige functies in deze zone expliciet uitgesloten.
35 ke-contour vliegbasis Eindhoven
Het plangebied is niet gelegen binnen de 35 Ke-contour die behoort bij de geluidszone zoals deze op 5 augustus 2009 door de ABRvS middels een voorlopige voorziening is vastgesteld. In dat kader staat het aspect luchtvaartlawaai de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
De zogenaamde 'Wet luchtkwaliteit' is in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen. In hoofdstuk 5 Wm wordt toetsing van besluiten aan luchtkwaliteitsnormen in beginsel beperkt tot activiteiten die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' beïnvloeden. Uitsluitend ontwikkelingen en besluiten die 'in betekenende mate' van invloed zijn op de kwaliteit van de buitenlucht worden expliciet getoetst. Bij wetswijziging is verder bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent het in betekenende mate bijdragen, waaronder het aanwijzen van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Het Besluit niet in betekenende mate (verder: Besluit NIBM) voorziet hierin.
Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Dit houdt in dat de ontwikkeling op basis van het besluit luchtkwaliteit niet in betekende mate bijdraagt aan aantasting van de luchtkwaliteit.
In onderhavig geval is sprake van woningbouw waarbij maximaal 6 nieuwe zorgwooneenheden worden opgericht. Een criterium om nadere eisen te stellen aan bouwplannen is dat bij 1.500 woningen en 1 ontsluitingsweg het jaarlijks percentage stofdeeltjes omhoog kan gaan. Uitgaande van het 3% criterium is binnen het plangebied geen sprake van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Derhalve hoeft voor het planvoornemen geen onderzoek inzake luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.
Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Gezien het vigerende beleid is het belangrijk onderscheid te maken tussen geurhinder uit de agrarische sector en industriële geurhinder (geurhinder van bedrijven die niet behoren tot de agrarische sector).
Het beleid voor industriële geurhinder is door het ministerie van VROM (tegenwoordig IenM) beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid (1994) en aanvullend daarop de Brief rijksbeleid geur (30 juni 1995). Uitgangspunt voor het geurbeleid is het voorkomen van (nieuwe) hinder. Wettelijk zijn er geen normen bepaald ten aanzien van de uitstoot van geur door bedrijven of de aanwezigheid van geur in de leefomgeving.
Voor bepaalde categorieën bedrijven is het algemene beleid echter opgenomen in de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR). Voor bedrijfscategorieën waarvoor een dosis-effectrelatie vastgesteld is, zijn richtnormen vastgesteld waarbij hinder verwacht kan worden (zie ook 'Bedrijven en milieuzonering', VNG). Om de verwachte hinder voor de overige categorieën bedrijven te kunnen bepalen dient een specifiek geuronderzoek plaats te vinden. Daarnaast geldt voor enkele bedrijfscategorieën naast een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geuremissieconcentratie voor bestaande situaties.
Het geurbeleid voor bedrijven in de agrarische sector is bepaald in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv – 1 januari 2007) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij. In deze wet worden normen gesteld voor de geurbelasting die een veehouderij (het dierenverblijf, niet de opslag van bijproducten e.d.) mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Tevens biedt de wet de gemeente de mogelijkheid om een eigen geurhinderbeleid op te stellen. De gemeente Veldhoven heeft in 2007 een quickscan voor het toepassen van de Wet geurhinder en veehouderij laten uitvoeren.
De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-stacks model). Dit geldt echter alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder emissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen. In de directe nabijheid van het plangebied zijn ook geen intensieve veehouderijbedrijven gelegen die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Er zijn dan ook geen geurbelastende (agrarische)bedrijven in of nabij het plangebied aanwezig. Ook wordt middels het planvoornemen geen nieuwe bron van geurhinder mogelijk gemaakt. Het aspect geur behoeft dan ook geen nader onderzoek.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
De Nota Bodembeheer van de gemeente Veldhoven is afgestemd op de wet Bodembescherming. De bijbehorende bodemkwaliteitskaart is opgesteld voor de grond (0,0 - 2,0 m-mv) en het grondwater. Gezien de kleine verschillen tussen de boven- en de ondergrond is bij het verzamelen van de gegevens hier geen onderscheid in gemaakt.
Voor het voorliggende plangebied geldt dat op basis van de "Bodemkwaliteitskaart Veldhoven" geen verontreinigingen boven de streefwaarden zijn aangetroffen. Indien tijdens grondwerkzaamheden zogenaamde puntverontreinigingen worden waargenomen zal door passende maatregelen de verontreiniging worden teruggebracht naar de in de Kwaliteitskaart vermelde streefwaarde. Deswege is een bodemonderzoek voor deze bestemmingsplanherziening niet noodzakelijk.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt, om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.
De risiconormen voor inrichtingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met bepaalde eisen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn voorts regels opgenomen betreffende de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
In en direct rond het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die zijn opgenomen in de lijst met risicovolle bedrijven in de gemeente Veldhoven en die van invloed kunnen zijn op het plangebied.
De normen voor het risico dat burgers mogen lopen als gevolg van een ongeval met transport van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVGS). Op basis van deze nota geldt het Basisnet Weg, Spoor en Water voor zowel wegen, spoorlijnen als vaarwegen. Hiermee moet voorkomen worden dat zich externe veiligheidsknelpunten zullen gaan voordoen langs spoor- en waterwegen en het hoofdwegennet.
In de nabijheid van het plangebied liggen geen wegen waarover het transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Het transport van gevaarlijke stoffen middels buisleidingen is gebaseerd op het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Dit besluit verplicht gemeenten en provincies om buisleidingen op te nemen in het bestemmingsplan, inclusief een belemmerende zone.
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het Groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht.
In de nabijheid van het plangebied liggen geen leidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Voor het veilig afwikkelen van het vliegverkeer gelden in de omgeving van een luchtvaartterrein maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten. De maximaal toelaatbare hoogtes en de ligging en omvang van het gebied worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbaan en berusten op internationaal vastgelegde afspraken. Het is voor de vliegveiligheid van belang dat in de gebieden van deze obstakelvrijevlakken de maximaal toelaatbare hoogtes niet worden overschreden. De obstakelvrije vlakken worden gevormd door de funnel en het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS).
De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte oploopt tot 45 meter. In elke baanrichting landingsvlak en een startvlak waarvan de hoogte oploopt met 1:50. De toegestane bouwhoogte geldt ten opzichte van de hoogte van de landingsdrempel – in het voorliggende geval NAP + 22,4 meter.
Het plangebied ligt niet binnen de funnel van de luchthaven. Dit is dan verder ook niet van invloed op onderhavig bestemmingsplan.
Het IHCS wordt gerekend vanaf elk van de landingsdrempels en is gelegen boven de omgeving van het luchtvaartterrein in aansluiting op de funnel. Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak, dat gelegen is op een hoogte van 45 meter en een straal van 4 km rond de landingsdrempel. In aansluiting op dit horizontal vlak is een conisch vlak gelegen, waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5% over een afstand van 2 km tot een hoogte van 145 meter. De maximale toegestane hoogte geldt ten opzichte van de laagste landingsdrempel – in het voorliggende geval NAP + 22,4 meter.
Het plangebied is niet binnen de obstakelvrije vlakken van de funnel gelegen – maar wel binnen de obstakelvrije vlakken van het IHCS. In het gebied van de (funnel en het) IHCS mogen geen objecten staan die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte. De IHCS leidt voor het plangebied niet tot een beperking van de maximale bouwhoogte, daar deze binnen de betreffende bestemmingen reeds lager is dan maximaal toegestaan op basis van de IHCS.
De vliegbasis Eindhoven is uitgerust met een ILS. Het ILS heeft tot doel het nauwkeuriger uitvoeren van een nadering onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. De afmetingen van het gebied zijn vastgelegd in ICAO EUR DOC 015. Dit gebied bestaat uit een rechthoekig deelgebied, waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 meter bedraagt en is gelegen over de start- en landingsbaan en aangrenzende gronden. Twee aansluitende deelgebieden parallel aan weerszijden van de start- en landingsbaan, waar de hoogte 20 meter bedraagt en twee trechtervormige deelgebieden in het verlengde van de landingsbaan waar de hoogte oploopt tot 70 meter op een afstand van 6 km.. De genoemde hoogtes gelden ten opzichte van de hoogte van de landingsbaan – NAP + 22,4 meter.
Het gezamenlijke gebied rond een luchtvaartterrein dat wordt gevormd door de obstakelvrije vlakken van de funnel en IHCS én de verstoringsgebieden in het kader van het ILS wordt het obstakelbeheergebied genoemd–. In het verstoringsgebied van het ILS moeten objecten worden getoetst op eventuele verstoringseffecten indien de toelaatbare hoogte wordt overschreden, welke wordt toegestaan op basis van de zonering zoals onderstaand beschreven. Het plangebied bevindt zich volledig binnen de verstoringsgebieden van het ILS.
De ILS leidt voor het plangebied niet tot een beperking van de maximale bouwhoogte, daar deze binnen de betreffende bestemming reeds lager is dan maximaal toegestaan op basis van de ILS. De ILS is voor de volledigheid wel opgenomen op de verbeelding en in de regels van onderhavig bestemmingsplan.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen, die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven, en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd, die een zonering conform de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' kennen.
Er bestaan derhalve geen belemmeringen ten gevolge van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Omgekeerd geldt tevens dat de realisering van het planvoornemen geen beperkingen oplegt aan bedrijven in de omgeving.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als zodanig beschouwd worden.
De watertoets is een verplicht onderdeel van elke planologische procedure. Doel van de watertoets is het waarborgen van waterhuishoudkundige doelstellingen door waterbelangen reeds in een vroeg stadium bij de planvorming te betrekken.
Het grondgebied van de gemeente Veldhoven valt binnen het werkgebied van Waterschap De Dommel. In het kader van de watertoets wordt onderhavige paragraaf voorgelegd aan Waterschap De Dommel.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap De Dommel. Het waterbeleid van Waterschap De Dommel is neergelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol water - samen meer waarde geven aan water' en is gebaseerd op Europese, nationale en provinciale regelgeving. Het waterbeheerplan is een strategisch document, afgestemd op de Europese Kaderrichtlijn Water, het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Hierin staan de doelen en de wijze om deze te behalen weergegeven. De belangrijkste uitdagingen voor de deze planperiode zijn de volgende:
De Kadernota Stedelijk Water vormt voor het waterschap de koepel waaronder een groot aantal kennisprojecten, beleidsuitwerkingen maar ook maatregelen gericht op stedelijk waterbeheer zullen plaatsvinden.
Met stedelijk water wordt grond- en oppervlaktewater in het gebouwd gebied bedoeld, inclusief relevante bebouwing en industrie terreinen in het buitengebied. Daarmee vallen ook dorpskernen binnen de reikwijdte van deze nota.
Waterschap De Dommel heeft, samen met waterschap Aa en Maas, een traject doorlopen om duidelijkheid te krijgen over het begrip 'hydrologisch neutraal bouwen'. Dit heeft geleid tot de notitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk'. Deze notitie geeft een inhoudelijke uitwerking en onderbouwing van de beleidsterm 'hydrologisch neutraal bouwen'. Bovendien geeft de notitie (nieuwe) uitgangspunten en randvoorwaarden van beide waterschappen bij hydrologisch neutraal bouwen. Deze worden toegepast in het proces van de watertoets.
Hydrologisch neutraal bouwen wil zeggen dat de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de oorspronkelijke situatie. Hierbij mag de oorspronkelijke afvoer uit het gebied niet overschreden worden en de GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand) niet worden verlaagd. Waar mogelijk wordt geanticipeerd op de GHG die in het kader van GGOR wordt vastgesteld.
Het waterschap gaat uit van hydrologisch neutraal ontwikkelen, omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm 'hydrologisch neutraal' heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur Oppervlaktewateren Waterschap De Dommel' van toepassing.
De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd zonder instemming van het waterschap De Dommel.
Daarnaast is het plaatsen van bouwwerken en bomen binnen 5 meter en het plaatsen van overige obstakels binnen 4 meter uit de insteek van watergangen, welke in het beheer en onderhoud zijn van waterschap De Dommel, alleen toegestaan met een ontheffing van het waterschap. Binnen 25 meter vanaf de insteek van watergangen met de functie waternatuur mogen er geen bouw- en graafwerkzaamheden worden verricht.
Hydrologische gevoelige delen van het beheersgebied zijn op bij de keur behorende keurkaarten aangewezen als keurbeschermingsgebieden en attentiegebieden. Attentiegebieden komen niet voor in of in de nabijheid van het plangebied. Ten noorden en ten westen van het plangebied zijn enkele locaties, in het buitengebied, aangeduid als keurbeschermingsgebied. Voor deze gebieden geldt een anti-verdrogingsbeleid gericht op behoud en/of herstel van grondwaterstanden en kwelsituaties. Het plangebied zelf valt buiten een keurbeschermingsgebied, derhalve wordt dit niet verder in het bestemmingsplan opgenomen.
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om zo veel mogelijk in te haken bij kansen in de wijk. Bij renovatie van woningbouw, inrichting van openbare ruimte en vervanging in het rioleringsstelsel zal steeds gezocht worden naar mogelijkheden voor verbeteringen van de waterhuishouding.
De bodem in Veldhoven bestaat voornamelijk uit dekzanden (Pleistoceen). De hogere delen zijn droog en bestaan uit fijn zand. Vaak zijn deze gronden (oude bouwlanden) eeuwenlang opgehoogd met potstalmest, waardoor de bovenste laag (dikte > 50 cm) zeer humusrijk is. Andere delen van deze hoge gronden zijn, nadat de heide ontgonnen is, eeuwenlang bebost geweest en zijn daardoor juist vrij humusarm. Lagere delen van het landschap bestaan uit nat en zeer gemengd zand (Holoceen). Deze gronden zijn in de buurt van de dorpen ook bemest met potstalmest en hebben daardoor een matig dikke humusrijke bovengrond.
De (beek)dalen vormen een onderdeel van deze gronden. Op sommige plaatsen bevatten deze dalen oude klei in de ondergrond, zoals het beekdal van Run, Bruggerijt en Rundgraaf. Alleen in het Goor komt veen in de ondergrond voor. In de loop van het Holoceen zijn, door het platbranden van bossen en steken van plaggen, zanden gaan stuiven, waardoor stuifzandgebiedjes als de Vlasrootvennen zijn ontstaan. De overgangen van de hogere gronden naar de lager gelegen beekdalen bestaan uit tamelijk droog fijn zand, vaak vergraven of ook kunstmatig opgehoogd (potstalmest). Dit zijn de reliëfrijkste gebieden.
Het plangebied ligt in het stroomgebied Boven Dommel, tussen de beken Ekkersrijt en Gender. Er liggen geen waardevolle natuurgebieden in de directe omgeving (natte natuurparel of Natura2000). Beide beken zijn een zogenaamd Waterlichaam in het kader van de KRW. Beide zijn van het type langzaamstromende bovenloop op zand, waarbij de Ekkersrijt droogvallend is en de Gender permanent watervoerend. Geen van beiden heeft een doelstelling voor vismigratie. Het plangebied ligt niet in een prioritair gebied voor de aanpak van diffuse bronnen of aanpak van waterkwaliteit van de beken.
Binnen of in de directe omgevings van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Binnen de gemeente Veldhoven is hoofdzakelijk sprake van een gemengd rioleringssysteem. De recente uitbreidingsgebieden zijn van een gescheiden rioolstelsel voorzien. De nieuwe uitbreidingsgebieden en woningen zullen tevens worden voorzien van een gescheiden stelsel en worden aangesloten op het huidige systeem.
Bij alle uitbreidingen en herinrichtingsgebieden zowel voor woningen als voor bedrijven wordt in principe een systeem voor riolering en waterhuishouding gekozen dat duurzaam wordt opgezet waarbij vuil en schoon (riool- en regen-) water zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden; vuilwater wordt gezuiverd, schoon water komt in het milieu. Ten aanzien van het grondwatersysteem zal er voldoende aandacht zijn voor hydrologisch neutraal bouwen.
Bij het nieuwe pand dient de riolering gescheiden te worden aangelegd.
In de bestaande situatie is het plangebied reeds volledig verhard of bebouwd. Als gevolg van de realisatie van het nieuwe pand neemt het verhard oppervlak niet toe. Derhalve heeft het planvoornemen geen invloed op de bestaande waterhuishouding.
Bij de inrichting, bouwen en beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem.
Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Europeesrechtelijk zijn de vogel- en habitatrichtlijn van belang. Deze richtlijnen zijn door middel van bepalingen in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) en de Flora- en Faunawet (Ffw) omgezet in nationale regelgeving. Naast deze wettelijke regelgeving is er ook beleid. Dit beleid is te vinden in de Nota Ruimte, Spelregels EHS en provinciale structuurvisies. Het doel van deze regelgeving en beleid is het waarborgen van de biologische diversiteit. Inhoudelijk kan onderscheid worden gemaakt tussen bescherming van gebieden en soorten.
De wettelijke bescherming van gebieden is geregeld in de Nbw 1998. De belangrijkste beschermde gebieden zijn de Natura 2000-gebieden. Dit zijn de gebieden die op grond van Europees recht moeten worden beschermd. Als een ingreep in of in de nabijheid van deze gebieden plaatsvindt, dan kan sprake zijn van een vergunningplicht. Toetsing vindt plaats op basis van de habitattoets. Op de vergunningplicht zijn overigens een aantal belangrijke uitzonderingen. Het voert te ver om deze hier te bespreken. Ook zijn er gebieden die enkel op grond van nationaal recht worden beschermd. Dit zijn de beschermde natuurmonumenten. Vaak is echter sprake van samenloop met Natura 2000-gebieden. In dat geval geldt een samenloopregeling.
De bescherming van soorten is geregeld in de Ffw. Niet alle soorten zijn in gelijke mate beschermd. Voor de soorten die het strengst beschermd zijn (kort gezegd: de soorten op bijlage IV van de habitatrichtlijn), moet onder omstandigheden een ontheffing worden aangevraagd bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor andere soorten kan het mogelijk zijn dat op basis van een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt.
Het plangebied ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of in of nabij een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Het plangebied ligt zodanig ver verwijderd van Natura-2000 gebieden dat van externe werking geen sprake kan zijn. Vanuit het bestaande provinciale of rijksnatuurbeleid rust er geen planologische gebiedsbescherming op het plangebied. Een vergunning op de Natuurbeschermingswet is voor ruimtelijke ontwikkelingen niet vereist.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom. De bestaande bebouwing wordt gesloopt. Naar verwachting is de deze bebouwing niet geschikt voor vleermuizen e.d. De aanwezigheid van beschermde flora en fauna is op deze locatie dan ook zeer onwaarschijnlijk. Een nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
In 1992 is het Verdrag van Malta door de landen van de Europese Unie, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ (ter plekke) bewaard moeten blijven. Er dient te worden nagestreefd de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard. Het Verdrag van Malta is via de Wet op de archeologische monumentenzorg doorvertaald in met name de Monumentenwet 1988, welke aangeeft dat de gemeente bevoegd gezag is op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
In de Nota Archeologische Monumentenzorg Veldhoven is het gemeentelijk archeologiebeleid opgenomen. In deze nota worden beleidsregels en wensen ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed geformuleerd en maakt de gemeente duidelijk hoe waardevol het archeologisch erfgoed voor de identiteit van het Veldhoven is.
In de nota onder andere besproken op welke wijze het archeologietraject structureel in het ruimtelijke-ordenings- en vergunningsverleningsproces kan worden ingebed, welke relatie de gemeente met betrekking tot de archeologie heeft met de provincie en het Rijk en hoe er om gegaan dient te worden met terreinen van hoge en zeer hoge archeologische waarden of verwachtingen.
Archeologische beleidsadvieskaart Gemeente Veldhoven
Uitsnede archeologische beleidskaart
Op basis van de Beleidskaart Archeologie gemeente Veldhoven valt het plangebied deels binnen Categorie 2 'gebieden van zeer hoge archeologische waarde' en Categorie 3 'gebieden van hoge archeologische waarde'. Dit zijn de gronden ter hoogte van de historische dorpskern, aan weerszijden van de Oude Kerkstraat.
Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 100 m2 (categorie 2) of 250 m2 (categorie 3). Het plangebied wordt slecht voor een klein deel overlapt door de archeologiecategorie 2, waardoor de verstoringsoppervlakte binnen deze categorie kleiner is dan 100 m2. De oppervlakte van de nieuwe woning blijft ruim binnen de gestelde 250 m2 van categorie 3. Het planvoornemen heeft dus op basis van de gestelde richtlijnen geen onderzoeksplicht.
Bovendien is het plangebied in de bestaande situatie al volledig bebouwd of verhard. De bestaande bebouwing zal worden gesloopt, waarvoor in de plaats een nieuw pand wordt opgericht. De gronden zijn al geroerd. Een archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Op de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is de Oude Kerkstraat aangeduid als historisch geografische lijn. Met de realisatie van het planvoornemen wordt deze echter niet aangetast. In de directe omgeving van het plangebied zijn enkele monumentale panden aanwezig. Door de realisatie van het planvoornemen komt het monumentale pand van d'Ouw School meer in het zicht te liggen, doordat het nieuwe pand iets naar achter wordt geplaatst. Daarmee staat vast dat cultuurhistorische waarden niet in het geding komen met uitvoering van het planvoornemen, maar zelfs beter tot hun recht komen.
De ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. De ladder geldt volgens artikel 3.1.6, tweede lid Bro echter alleen als 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt. Onderhavig voornemen betreft kleinschalige woningbouw (een gebouw dat de uitstraling heeft van een ruime vrijstaande woning, waarin 6 zorgappartementen worden gerealiseerd, in een bebouwingslint) en kan derhalve niet als stedelijke ontwikkeling worden gekwalificeerd.
Desalniettemin verdient vermelding dat sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik beoordeeld op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking. De woningen passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (individuele kavels verspreid over Veldhoven). De woningen voorzien derhalve in de binnen dit programma geraamde actuele regionale behoefte. In deze behoefte wordt voorzien binnen het bestaande stedelijke gebied zoals bedoeld in artikel 1.1.1 onder h Bro (“bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”).
Bij de realisatie van woningen wordt aandacht besteed aan het aspect duurzaamheid. Hierbij kan gedacht worden aan energiezuinigheid en gebruik van duurzame bouwmaterialen. Er zal worden aangesloten bij de duurzaamheidseisen zoals genoemd in het Bouwbesluit.
Onderzocht zal worden of en op welke wijze aanvullende duurzaamheidsmaatregelen genomen kunnen worden. Eén van de taakstellingen binnen het thema wonen is het realiseren van nieuwbouwwoningen met een verscherpte EPC.
In het kader van duurzaam waterbeheer dient er gebruik te worden gemaakt van niet uitlogende bouwmaterialen en niet-chemische onkruid- en gladheidsbestrijding. Straatvuil dient regelmatig verwijderd te worden om een goede hemelwaterafvoer te kunnen garanderen.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:
Bij het opstellen van de inhoud van de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek zoals gehanteerd bij de andere, recente bestemmingsplannen binnen de gemeente Veldhoven. De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welke doeleinden zijn toegestaan.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
Het bouwvlak geeft de begrenzingen weer waarbinnen het nieuwe pand opgericht mag worden. Bijgebouwen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen'. Verder zijn nadere maatvoeringsaanduidingen opgenomen.
De regels zijn conform de SVBP 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als volgt opgebouwd:
Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook de uitvoerbaarheid van het plan getoetst te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer c.q. eigenaar van de gronden. Dit is geregeld door middel van een anterieure overeenkomst met de gemeente Veldhoven. Tevens is in deze overeenkomst de afwenteling van eventuele planschadeclaims geregeld.
Voor de gemeente Veldhoven zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Het planvoornemen betreft de ontwikkeling van een kleinschalige woningbouwlocatie in de bebouwde kom van Veldhoven. Het bouwplan voegt zich goed in de stedenbouwkundige structuur en het karakter van de buurt. Hierdoor ontstaat zelfs een opwaardering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Gelet op het voorgaande mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan.
Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.
Bovenstaand is de cyclus weergegeven die een bestemmingsplan zal doorlopen voordat deze definitief wordt vastgesteld en in werking zal treden. De cyclus start met de voorbereiding, die bestaat uit een wettelijk verplicht vooroverleg met overheidsinstanties (diensten van het Rijk en de provincie, het waterschap (watertoets) en eventueel buurgemeenten) en eventueel een inspraakronde (facultatief). Na het vooroverleg gaat het bestemmingsplan de ontwerpfase in. Hier start de formele procedure zoals beschreven in artikel 3.8 Wro in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Provinciale Staten hebben de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de te beschermen provinciaal ruimtelijke belangen in de Verordening ruimte 2014. In het kader van het wettelijk vooroverleg is gebruik gemaakt van het e-formulier. Hierin is ingevuld dat er sprake is van een bestaand stedelijk gebied, waarbij geen aanduidingen van toepassing zijn. De provincie heeft zich beperkt tot de vraag hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Het ingevulde e-formulier over de in het concept-ontwerpbestemmingsplan betrokken ruimtelijke aspecten geeft de provincie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het wettelijk overleg kan dan als afgerond worden beschouwd. Er is geen noodzaak tot aanpassingen.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft laten weten dat wanneer geen nationaal belang gemoeid is, er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. In dit geval is er inderdaad, zoals bij het beleidskader beschreven, geen nationaal belang gemoeid. Het concept-ontwerpbestemmingsplan 'Oerle, herziening Oude Kerkstraat 16' is op 10 april 2016 toegezonden aan Waterschap de Dommel, de Gasunie, Veiligheidsregio Brabant Zuidoost en Ministerie van Defensie.
Gasunie concludeert dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. Ook de Veiligheidsregio heeft geen inhoudelijke opmerkingen. Waterschap De Dommel concludeert dat er op goede wijze rekening is met de waterhuishoudkundige belangen. De invloed van de voorgenomen ontwikkeling op het watersysteem is gering. Het Ministerie van Defensie heeft geen reactie gegeven op het voorontwerp-bestemmingsplan waaruit te concluderen valt dat er geen defensiebelangen worden geschaad.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
In het kader van deze procedure is het voor een ieder mogelijk om gedurende de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan (fase a) zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen vanaf 13 oktober 2017 tot en met 23 november 2017. Tegen dit ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is op 27 februari 2018 door de raad ongewijzigd vastgesteld.