direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oerle-Zuid, herziening I
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00029-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Veldhoven heeft op 17 mei 2011 het bestemmingsplan "Oerle-Zuid, eerste fase Zilverackers" vastgesteld. Dit bestemmingsplan is bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 juli 2012 onherroepelijk geworden. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de woningbouwlocatie 'Zilverackers' waarmee de gemeente volgens het Masterplan Veldhoven-West haar woningbouwtaak in regionaal verband mede wil vervullen. De gemeente Veldhoven gaat binnen het totale projectgebied Zilverackers momenteel uit van de bouw van circa 2.700 woningen in de periode tussen nu en 2030, met de daarbij behorende voorzieningen zoals sportvelden en scholen. De ontwikkeling van Oerle-Zuid vormt de eerste uitwerking van het Masterplan Veldhoven-West en maakt deel uit van de substantiële woningbouwtaak die de gemeente Veldhoven heeft in de regio Zuidoost Brabant. Voor de uitbreiding van Oerle wordt uitgegaan van circa 300 woningen waarbij rekening wordt gehouden met een divers woningbouwprogramma voor verschillende soorten huishoudens en mogelijkheden voor particulier opdrachtgeverschap. Naast woningen worden er ook mogelijkheden gecreëerd voor de realisatie van een zorgcluster.

Het stedenbouwkundig plan van destijds is in het vigerende (moeder)bestemmingsplan vertaald in een juridische regeling welke zeer strak en gedetailleerd is afgestemd op de verkaveling. Deze regeling geeft te weinig flexibiliteit om in te spelen op de inmiddels aangepaste verkaveling welke door toedoen van de veranderende marktomstandigheden is opgezet. Derhalve is het noodzakelijk om voor een deel van het plangebied van het vigerende bestemmingsplan, een nieuw bestemmingsplan op te stellen welke deze flexibiliteit wel bevat.

Door te kiezen voor ruimere bouwvlakken, en meerdere woningtypen toe te staan in deze bouwvlakken, biedt onderhavig bestemmingsplan de benodigde flexibele juridische regeling waarmee ingespeeld kan worden op de actuele vraag en het aanbod vanuit de woningmarkt. In hoofdstuk 2 wordt hier verder op ingegaan.

1.2 Opzet en inhoud bestemmingsplan

Zoals reeds gesteld voorziet onderhavig plan in een nieuwe juridische regeling voor een deel van het plangebied van het vigerende bestemmingsplan "Oerle-Zuid, eerste fase Zilverackers" (zie paragraaf 1.3 voor de plangrenzen). Daar in het kader van het vigerende bestemmingsplan reeds de nodige (onderzoeks)aspecten en (beleidsmatige)uitgangspunten onderbouwd en uitgewerkt zijn, is dit voor het onderhavig plan niet nogmaals noodzakelijk aangezien de nieuwe verkavelingsopzet en juridische regeling geen gevolgen hebben voor het overgrote deel van deze aspecten.

Voor de aspecten water en akoestiek (wegverkeerslawaai) is wel een actualisatie uitgevoerd aangezien de veranderingen in het plan consequenties heeft voor de uitgangspunten van deze aspecten. Deze actualisaties zijn in paragraaf 4.2 en 4.3 opgenomen.

Voor de overige milieuhygienische en planologische aspecten wordt doorverwezen naar het vigerende (moeder)bestemmingsplan. Wel wordt er in dit bestemmingsplan ook nog de nodige aandacht besteed aan de Ladder duurzame verstedelijking.

Ten aanzien van de beleidstoetsing geldt hetzelfde uitgangspunt. In dit hoofdstuk is een toetsing bijgevoegd aan de SVIR, Barro, Rarro en de actuele versie van de provinciale SVRO en Verordening ruime 2014.

1.3 Plangebied en vigerend bestemmingsplan

Zoals reeds is aangegeven, is voor onderhavig plangebied het bestemmingsplan "Oerle-Zuid, eerste fase Zilverackers" vigerend. Onderhavig plan heeft betrekking op een herziening van het noord-westelijk deel van het plangebied van het vigerende bestemmingsplan. Op de bijgevoegde afbeelding zijn de plangrenzen van het plangebied op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00029-0401_0001.jpg"

Hoofdstuk 2 Het voornemen en verschil met vigerend bestemmingsplan

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beknopte omschrijving van (het voorlopige) stedenbouwkundig plan en gaat tevens in op de verschillen tussen het vigerende bestemmingsplan en onderhavig plan.

2.2 Verschillen met voormalige verkaveling en vigerend bestemmingsplan

De totale uitbreiding Oerle-Zuid vormt de zuidelijke afronding van het bestaande kerkdorp Oerle. De karakteristieke radiale wegen gaan functioneren als de dragers van de uitbreiding en zorgen voor een heldere opzet en samenhang tussen oud en nieuw. Op een aantal plekken wordt de uitbreiding onderbroken door groene open ruimtes, waardoor de relatie met het Kempenlandschap zoveel mogelijk zal worden gehandhaafd. Een aantal cultuurhistorische kenmerken van het oorspronkelijke agrarische dorp Oerle blijft behouden, zoals onder andere het boslandschap, de singels en houtwallen ten zuiden van Oerle en de oude wegenstructuur met deels nog onverharde wegen.

De essentie van het voormalige stedenbouwkundige plan blijft behouden. Uitgangspunt blijft een dorpse variatie met diverse woningtypen in verschillende prijsklasses. Ook de stedenbouwkundige contouren van het stratenpatroon, de bebouwingsopzet en oriëntatierichtingen blijven grotendeels behouden. Op diverse plaatsen zijn meer of minder woningen gepositioneerd in de verschillende woonblokken of is gekozen voor andere woningtypen.

In het noordwestelijke en zuidoostelijke deel van het plangebied is ten opzichte van het voormalige verkavelingsplan meer uitgeefbare grond gesitueerd, hetgeen ten koste gaat van de daar voorheen geplande groenvoorzieningen. Echter, de essentie en hoofdopzet van de groenstructuur blijft behouden.

In tegenstelling tot het vigerende bestemmingsplan zijn de bouwvlakken op de verbeelding van onderhavig plan niet strak rondom de woonblokken geplaatst, maar wordt gewerkt met ruime bouwvlakken waarvoor enkel het maximum aantal woningen in combinatie met de geldende goot- en bouwhoogten vastgelegd wordt. Tevens worden per bouwvlak meer woningtypen toegestaan dan in het vigerende bestemmingsplan. Dit alles zorgt voor meer flexibiliteit en geeft de mogelijkheid om nog te variëren of te schuiven met woningen, woonblokken of woningtypen. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op veranderende wensen en/of eisen door toedoen van de veranderende marktomstandigheden.

Het totaal aantal woningen dat op basis van de juridische regeling van onderhavig plan toegestaan wordt betreft 139 stuks. Dit is een toename van 21 woningen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00029-0401_0002.png"

Het bovenstaande kaartbeeld geeft een impressie van de verkaveling voor Oerle-Zuid anno 2014 weer.

2.3 Verkeerskundige aspecten en parkeren

Langzaam verkeer

Voor het langzaamverkeer wordt uitgegaan van een fijnmazig netwerk tussen de bestaande kern en de zuidelijke uitbreiding van Oerle waarbij een onderscheid is gemaakt tussen routes met voorzieningen (fietsstrook, fietspad enz.), routes zonder voorzieningen en recreatieve routes. Routes met voorzieningen liggen aan de bestaande linten, langs de Verlengde Heerbaan en door het open veld om de oostelijke en westelijke buurt met elkaar te verbinden. De routes zonder voorzieningen zijn gelegen in de woonbuurten.

Autoverkeer

Onderhavig plangebied zal worden ingericht als verblijfsgebied en ontsloten worden door erftoegangswegen met een maximum snelheid van 30 km/uur. Op de Zandoerlseweg is momenteel nog sprake van een maximum snelheid van 50 km/uur. Conform het beleid van het vastgestelde gemeentelijke verkeerscirculatieplan zal binnen de planperiode van onderhavig bestemmingsplan de maximum snelheid op de Zandoerlseweg aangepast worden naar 30 km/uur.

Parkeren

Uitgangspunt is het straatbeeld zo dorps en landelijk mogelijk te maken met enkel langsparkeerplaatsen voor bezoekers in het openbaar gebied afgewisseld met boombeplanting en groenstroken. Het parkeren voor bewoners vindt plaats op eigen erf of in een parkeerhof achter de woningen.

Op basis van de geldende CROW normen (zie ook Bijlage 3 van de planregels) worden de onderstaande normen aangehouden op basis van de publicatie 182 van CROW, september 2008 (stedelijkheidsgraad: matig stedelijk; ligging: rest bebouwde kom).

Per woningcategorie gelden de volgende parkeernormen:

  • 1. goedkope rijwoningen: 1.4
  • 2. middendure woningen (grote rijwoningen, twee-onder-1 kap): 1.6
  • 3. dure woningen: 1.7

In onderhavig plan wordt daar op de volgende wijze mee omgegaan:

Alle vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen dienen twee opstelplekken op eigen terrein te realiseren, waarmee de norm van 1.6 en 1.7 wordt gehaald. De garage wordt in principe niet als opstelplek meegerekend.

De rijwoningen (met uitzondering van enkele hoekwoningen met een garage of opstelplek in de tuin) parkeren op achterterreinen binnen de bouwblokken. Deze achterterreinen zijn gemeenschappelijk eigendom van de bewoners en maken dus geen onderdeel uit van het openbaar gebied. Alle betrokken woningen hebben 1 toegewezen parkeerplaats op dit achterterrein. De overige parkeerplaatsen zijn bedoeld als uitwisselbare plaatsen voor eventueel 2e en 3e auto's.

Aangezien er in het kader van onderhavig plan sprake is van een juridische regeling welke meer woningen mogelijk maakt dan op de verkaveling zijn weergegeven, is het niet mogelijk een concrete parkeerbalans op te stellen. Op de verkavelingstekening zoals bijgevoegd in paragraaf 2.2 is te zien dat er op basis van het huidige stedenbouwkundige plan voldoende parkeerruimte aanwezig is. Om bij een wijziging van het stedenbouwkundig plan toch te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen is in de regels opgenomen dat bij aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen aangetoond moet worden dat de parkeerbalans van het totale betreffende bouwblok overeind blijft.

2.4 Beeldkwaliteit

De afronding van Oerle is de eerste uitwerking van het Masterplan Veldhoven-West. De groene open ruimte zorgt voor een sterke verweving van het dorp met het omliggende landschap, waarbij het zicht op de kerk gehandhaafd blijft. Naast de stedenbouwkundige structuur zal de architectuur een beslissende rol vervullen in het creëren van een sfeer van een vertrouwd traditioneel dorp. Het is deze wederzijdse versterking van stedenbouw en architectuur die de kwaliteit van de uitbreiding van Oerle zal onderscheiden van een doorsnee uitbreiding. Als onderdeel van het Stedenbouwkundig plan Oerle-Zuid is een beeldkwaliteitplan opgesteld dat uitspraken doet over de stedenbouwkundige structuur, de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte om te komen tot de gewenste beeldkwaliteit binnen Oerle-Zuid.

Zoals reeds is aangegeven blijft de beoogde dorpse variatie als het belangrijkste uitgangspunt overeind. Daar waar onderhavig bestemmingsplan flexibiliteit biedt voor verschillende oplossingen, geeft het beeldkwaliteitplan aan op welke wijze de bebouwing een positieve bijdrage levert aan het beoogde beeld. Het beeldkwaliteitplan voor Oerle-Zuid is in juli 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. Vanwege de wijzigingen in het stedenbouwkundig plan wordt tegelijkertijd met onderhavig bestemmingsplan een wijziging van het beeldkwaliteitplan in procedure gebracht.

Het beeldkwaliteitplan en onderhavig bestemmingsplan vormen in de toekomst het gezamenlijke toetsingskader voor bouwplannen in het plangebied en worden dus ook vastgesteld als zijnde een wijziging van en een aanvulling op de welstandsnota.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In paragraaf 1.2 is reeds aangegeven dat voor een groot deel van de beleidstoetsing er verwezen wordt naar het vigerende (moeder)bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt enkel ingegaan op beleidsdocumenten welke ten tijde van de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan nog niet van kracht waren, of welke inmiddels geactualiseerd zijn.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De aanleiding voor het opstellen van deze structuurvisie is gelegen in het feit dat er nieuwe politieke accenten zijn gelegd door veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Dit laatste onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden. De structuurvisie vervangt alle voorgaande rijksnota's ten aanzien van ruimte en mobiliteit (waaronder de Nota Ruimte), behalve de Structuurvisie Nationaal Waterplan.

De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van:

  • 1. een onderwerp dat nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van gemeenten overstijgt (bv. mainports);
  • 2. een onderwerp waarvoor internationale verplichtingen zijn aangegaan (bv. werelderfgoederen);
  • 3. een onderwerp dat (provincie-) of landsgrens overschrijdend is, of een hoog afwentelingsrisico kent of reeds in beheer bij het Rijk is (bv. infrastructuur).

Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de bovenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange termijn (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden. De onderwerpen die een nationaal belang betreffen, zijn het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat, ruimte bieden voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en het vervoer van stoffen via buisleidingen en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het beter benutten en in stand houden van het bestaande mobiliteitssysteem met bijbehorende hoofdinfrastructuur, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid en klimaatbestendige ontwikkeling, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk.

Onderhavig plan betreft een nieuwe flexibelere juridische regeling welke de mogelijkheid biedt voor een toename van 21 woningen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Onderhavig plan raakt daarmee geen van de eerder genoemde onderwerpen. Het beleid van het Rijk wordt geëffectueerd door het Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro).

 

3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2011

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, eerste tranche (Barro) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro vloeit voort uit de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wro (Spoedwet Wro; TK 32 821) wordt, naar aanleiding van het Raad van State-advies over het Barro, eerste tranche, de wettelijke grondslag voor het provinciaal medebewind en ontheffingen verbeterd. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State voorziet het Barro thans ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro.

Ten aanzien van het plangebied zijn er geen regels uit het Barro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen zijn gemoeid. Wel is het plangebied gelegen in een obstakelbeheersgebied en een radarverstoringsgebied van de vliegbasis Eindhoven. Deze zijn opgenomen in het Rarro. De ligging in dit gebied vormt echter geen belemmering aangezien de maximale toegestane bouwhoogtes niet gehaald worden.

Ten aanzien van het plangebied zijn er verder geen regels uit het Barro van toepassing.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO), 2010, partiële herziening 2014

Op 7 februari 2014 hebben Gedeputeerde Staten de partiële herziening van de SVRO vastgesteld. Deze nieuwe Structuurvisie is per 19 maart 2014 in werking getreden.

Er is bewust niet gekozen om een geheel nieuwe visie op te stellen. Dit omdat de bestaande structuurvisie recentelijk is vastgesteld en de visie en sturingsfilosofie voor het overgrote deel nog actueel zijn. Op onderdelen vindt er bijsturing plaats. Deze bijsturing heeft geen gevolgen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van woningen in dorpskernen. Derhalve blijft het uitgangspunt zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen. Bij ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00029-0401_0003.jpg"

Uitsnede Structurenkaart

Uit de Structurenkaart van de SVRO, blijkt dat het plangebied is aangeduid als bestaand stedelijk (concentratie)gebied c.q. als zoekgebied voor verstedelijking in combinatie met gemengd landelijk gebied. Er is geen sprake van een overlap met gebieden uit de Groenblauwe Structuur.

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik maakt de ontwikkeling van nieuwe (rode) functies in het buitengebied onder voorwaarden mogelijk. De voorwaarden zijn:

  • hergebruik of herschikking binnen bestaande gebruiksruimte is niet mogelijk.
  • aantasting van de basiskwaliteit (bodem en water) en verlies aan ecologische, cultuurhistorisch en landschappelijke waarden worden voorkomen (omgevingstoets).
  • bij het aansnijden van nieuwe ruimte wil de provincie dat de ruimtelijke ontwikkeling een impuls geeft aan het landschap.

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik is toegepast in de ontwikkeling van de plannen voor Zilverackers, waaronder deze zuidelijke uitbreiding van Oerle. In o.a. hoofdstuk 2 (voornemen), hoofdstuk 4 (milieuhygiënische en planologische aspecten) en hoofdstuk 6 (juridische planopzet) van deze toelichting is beschreven hoe de aantasting van kwaliteiten (bodem en water) en het verlies aan ecologische, cultuurhistorisch en landschappelijke waarden wordt voorkomen.

In het Masterplan Veldhoven-West, de Structuurvisie Zilverackers, het stedenbouwkundig plan Oerle-Zuid en in het Landschapsplan Zilverackers is aangegeven hoe de ontwikkeling van woningen, nieuwe infrastructuur en voorzieningen gepaard gaat met het geven van een impuls aan het landschap in en rondom het plangebied van dit bestemmingsplan.

In onder andere de MER Veldhoven-West, de regionale plannen (Regionaal Structuurplan, Uitwerkingsplan streekplan) en de MER gekoppeld aan de lokatiekeuze voor woningbouw en bedrijventerreinen in het westelijk deel van de stadsregio Eindhoven-Helmond (MER WEST), is beschreven waarom nieuw ruimtebeslag nodig is en hoe is gekomen tot deze locatiekeuze, rekening houdend met de kwaliteiten en waarden in het buitengebied.

De ontwikkeling van Oerle-Zuid past binnen de structuren zoals weergeven in de SVRO.

3.3.2 Verordening ruimte 2014

Op 7 februari 2014 hebben Gedeputeerde Staten de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze nieuwe Verordening is per 19 maart 2014 in werking getreden.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Noord-Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen. Ook wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap en daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.

Het provinciaal beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat het overgrote deel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden (paars). Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden kan slechts als inbreiding of herstructurering niet tot de mogelijkheden behoort en dan uitsluitend in de zogenaamde zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00029-0401_0004.jpg"

Uitsnede Themakaart Ruimtelijke ontwikkeling

Het plangebied is volledig aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied'. De ontwikkeling van de in totaal maximaal 139 woningen in onderhavig plangebied past binnen de beleidsvisie van de provincie om stedelijke ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied te realiseren.

Samenvattend kan gesteld worden dat het voornemen goed aansluit bij de uitgangspunten en randvoorwaarden die gesteld worden vanuit de Verordening ruimte 2014.

Hoofdstuk 4 Milieuhygienische en planologische aspecten

4.1 Algemeen en doorverwijzing naar vigerend (moeder)bestemmingsplan

In het kader van het vigerende bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Al deze onderzoeken zijn uitgevoerd voor het gehele plangebied van het vigerende bestemmingsplan. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 1.1 en 1.2 voorziet onderhavig plan enkel in een flexibelere juridische regeling ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe gronden aan het plangebied toegevoegd waardoor een actualisatie van de onderzoeken niet noodzakelijk geacht wordt. Voor de onderbouwing van de diverse milieuhygienische en planologische aspecten wordt derhalve doorverwezen naar het vigerende moederplan.

4.2 Wegverkeerslawaai

Door Cauberg-Huygen is in augustus 2014 een actualisatie van het eerder uitgevoerde akoestisch onderzoek uitgevoerd (kenmerk 20101521-12 d.d. 23 november 2010). De actualisatie is noodzakelijk in verband met een gewijzigd stedenbouwkundig plan.

Zoals reeds aangegeven wordt binnen de planperiode van onderhavig bestemmingsplan de geldende maximum snelheid op de Zandoerleseweg aangepast van 50 km/uur naar 30 km/uur Daarnaast zal de snelheid op de Zandoerleseweg verlaagt worden naar 30 km/uur. Deze snelheidsverlaging zorgt ervoor dat toetsing aan de Wet geluidhinder niet noodzakelijk is. In verband met een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting inzichtelijk gemaakt, mede omdat monenteel nog steeds een maximum snelheid van 50km/uur geldt.

De berekeningsresultaten laten zien dat de werkelijke geluidbelasting op de twee te realiseren woningen direct gelegen aan de Zandoerleseweg maximaal 52 dB bedraagt. hetgeen hoger is dan de geldende voorkeusgrenswaarde van 48 dB. Om te voorkomen dat er een hogere grenswaarde aangevraagd moet worden of dat ten tijde van de bouw van de woningen nog steeds sprake is van een maximum snelheid van 50 km/uur op de Zandoerleseweg, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de betreffende woningen past gebouwd mogen worden als de herinrichting een aanpassing van de maximum snelheid van de Zandoerelseweg, gereed is en in werking getreden is.

4.3 Waterhuishoudkundige situatie

Arcadis heeft in augustus 2014 een toets uitgevoerd waar uit blijkt wat de gevolgen zijn van het nieuwe stedenbouwkundige plan voor de waterhuishoudkundige situatie.

Indicatie ruimtebeslag

Sinds 2011 maakt waterschap De Dommel gebruik van de HNO-tool om bij ruimtelijke ontwikkelingen de bergingsopgave te bepalen. Deze opgave wordt bepaald aan de hand van de landelijke afvoer coëfficiënt (bron: afvoercoëfficiëntenkaart van waterschap De Dommel) en de toename van het verhard oppervlak. Voor het noordwestelijk deel van Oerle-Zuid geldt een afvoer coëfficiënt van 0,33 l/s/ha over een bruto plangebied van 3,08 ha. Van dit oppervlak is 2,06 ha verhard en daarmee een toename van de verharding. De hoeveelheid verharding in het gebied is vrijwel gelijk gebleven ten opzichte van het waterhuishoudkundig plan uit 2009 waar gerekend is met een toename van het verhard oppervlak van circa 2,10 ha.

De bergingsopgave (T=10+10%) voor Oerle-Zuid is door middel van de HNO-tool vastgesteld op 1044 m³ dit komt neer op een bergingsopgave van 50,7 mm. In het waterhuishoudkundig plan uit 2009 is rekening gehouden met een opgave van 40 mm. Om aan de actuele bergingseisen van waterschap De Dommel te voldoen moet aanvullend 224,7 m³ (10,7 mm) berging binnen het projectgebied gerealiseerd worden.

In het waterhuishoudkundig plan is aanvullend op de geplande huizen en openbare verharding rekening gehouden met 25 m² verhard oppervlak per bouwkavel ten behoeve van verharde inritten en terrassen op eigen terrein. Het aantal te realiseren bouwkavels is met 21 toegenomen, dit betekent dat er op basis van het aantal woningen rekening gehouden moet worden met 525 m² extra verhard oppervlak wat een aanvullende opgave van 30 m³ met zich meebrengt.

De totale bergingsopgave komt daarmee 254,7 m³.


Gevolgen waterstructuur waterhuishoudkundig plan

De aanvullende bergingsopgave heeft op enkele punten gevolgen voor de waterstructuur zoals deze in het waterhuishoudkundig plan is uitgewerkt.

  • In het waterhuishoudkundig plan is uitgegaan van een maximale waterdiepte van 0,5 m in de geplande infiltratievoorzieningen. Op basis van de uitgangspunten uit het waterhuishoudkundig plan is de (indicatieve) aanvullend benodigde ruimte welke voor waterberging gereserveerd moet worden 510 m². Het ruimtebeslag is in het waterhuishoudkundig plan op 6.667 m² ingeschat. De totale nieuwe opgave komt daarmee op 7.177 m². In het waterhuishoudkundig plan is de infiltratievoorziening tussen gebied B en C geprojecteerd. Het bruto oppervlak van dit gebied is voldoende om daar tevens de aanvullende opgave te kunnen realiseren. De inpassing van deze voorzieningen in het gebied wordt in een latere fase verder uitgewerkt en afgestemd op de ruimteclaims van andere disciplines, zoals wegen en groen.
  • In het waterhuishoudkundig plan wordt een doorkijk gegeven naar de gevolgen van een T=100 neerslagsituatie. Met de nieuwe inzichten van de afgelopen jaren kan deze opgave herzien worden met “klimaatbestendige” uitgangspunten die momenteel gehanteerd worden (69 mm voor T=100).

4.4 Ladder duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de Ladder duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.

De toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Stapsgewijs kan de ontwikkeling als volgt beoordeeld worden:

  • 1. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een nieuwe (flexibelere) juridische regeling voor het plangebied Oerle-Zuid. De programmatische toetsing van de volledige ontwikkeling van Zilverackers is opgenomen in het vigerend bestemmingsplan. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan maakt onderhavig plan het mogelijk om 21 woningen extra te realiseren. De ontwikkeling van Zilverackers is ingegeven door de substantiële woningbouwtaak die de gemeente Veldhoven heeft, als derde gemeente (na Eindhoven en Helmond) in de regio Zuidoost Brabant. In het huidige regionale woningbouwprogramma dat formeel door de regioraad is vastgesteld is opgenomen dat Veldhoven in de tienjaarsperiode van 2013 tot en met 2022 een taakstelling heeft van 3.114 woningen. Kijken we naar onze meest recente rapportage van 1 juli 2014 dan zien we dat we volgens de fasering van de huidige plannen in dezelfde tienjaarsperiode naar verwachting 1.493 woningen netto (na aftrek sloop) aan de voorraad zullen toevoegen. Op basis van de nieuwe provinciale prognose die er in concept ligt zou Veldhoven in de periode 2014 tot en met 2023 2.813 woning krijgen als taakstelling. Maar dit getal is nog niet formeel vastgesteld, zal dit najaar gebeuren.

    De 21 extra woningen passen hoe dan ook binnen de genoemde aantallen en zijn derhalve te verantwoorden.
  • 2. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied.
  • 3. Vanwege de ligging binnen bestaand stedelijk gebied is dit toetsingscriterium niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan Oerle-Zuid.


De gemeente is, afgezien van de grond onder een te handhaven nutsvoorziening, eigenaar van alle gronden in het gebied. Het plan is op basis van de gemeentelijke grondexploitatie onderzocht. In de gemeentelijke grondexploitatie zijn zowel de kosten als de opbrengsten opgenomen. Uitgangspunt bij de grondexploitatie is dat de gemeente alle bouwgrond uitgeeft.

De geraamde opbrengst van de uitgifte van bouwgrond is aannemelijk. Uit vastgesteld provinciaal en regionaal (SRE) onderzoek naar de behoefte van woningen is gebleken dat die behoefte er is binnen de gemeente Veldhoven. Daarnaast zijn er, vanwege het ruimtegebrek van Eindhoven, regionaal afspraken gemaakt dat de randgemeenten binnen hun gemeentegrenzen woningen voor Eindhoven zullen realiseren. De behoefte naar nieuwe woningen en daarmee de behoefte aan bouwgrond is daarmee aangetoond. Het plan kent op basis van bouwgronduitgifte door de gemeente een positief saldo en is daarom economisch uitvoerbaar.

Gezien het stadium waarin de planontwikkeling zich momenteel bevindt, kan gesteld worden dat de exploitatieopzet realistisch is.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Het bestemmingsplan vindt zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 3.1 van deze wet is bepaald dat de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststelt. De uitvoering is een taak van burgemeester en wethouders.

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening bestaat een bestemmingsplan uit (plan)regels en de verbeelding (nieuwe term voor de (plan)kaart conform de nieuwe Wro). Deze twee onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden en motivatie uiteen worden gezet.

Het bestemmingsplan is een gemeentelijk instrument waarin regels zijn opgenomen voor het gebruik (in de ruime zin van het woord) van gronden en bouwwerken. Zowel de burger als de overheid moeten zich houden aan het bestemmingsplan. Door middel van een bestemmingsplan kan een gemeente haar doelstellingen op ruimtelijke ordeningsgebied handen en voeten geven. Dit geschiedt door het leggen van bestemmingen en daarbij aan te geven wat wel en niet is toegestaan.

Binnen de gemeente Veldhoven is er voor de inrichting van het juridische gedeelte van bestemmingsplannen (verbeelding en de planregels) voor de kern (stedelijke gebieden) een standaard ontwikkeld. Deze standaard sluit aan op de door het Ministerie van VROM in samenwerking met onder meer de VNG opgestelde publicatie Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP 2012. Hierin zijn bindende afspraken en aanbevelingen met betrekking tot de opbouw en de presentatie van het bestemmingsplan vastgelegd. De bindende afspraken hebben onder meer betrekking op naamgeving van bestemmingen, opbouw van regels en opbouw en kleurstelling van de verbeelding.

In deze toelichting zal achtereenvolgens worden ingegaan op:

  • de verbeelding;
  • de planregels;
  • de wijze van toetsen;
  • de afzonderlijke artikelen.

6.1 Verbeelding

Op de verbeelding is het gebied ingetekend waarop het bestemmingsplan betrekking heeft. Deze verbeelding heeft een directe juridische binding. Voor zover het ondergrondgegevens betreft, zoals ingetekende gebouwen e.d., kunnen aan de verbeelding geen rechten worden ontleend.

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de bouwmogelijkheden. Zo wordt op de verbeelding aangegeven welke bestemming(en) voor de gronden geldt/gelden; tevens wordt door middel van gevellijnen bepaald waar gebouwen zijn toegestaan.

Op de verbeelding wordt aan de rechterzijde uiteengezet wat de verschillende kleuren en aanduidingen inhouden.

De voornaamste aanduidingen op de verbeelding die betrekking hebben op het situeren / de maatvoering van bouwwerken binnen diverse bestemmingen zijn:

  • het bouwvlak;
    Het gebied binnen het bouwvlak geeft in principe aan waar de hoofdgebouwen gesitueerd moeten worden. Binnen dit vlak zijn tevens andere gebouwen (aan- en uitbouwen en bijgebouwen al dan niet vrijstaand) toegestaan. Voor overschrijding van het bouwvlak met gebouwen, geeft het plan regels;
  • de gevellijn;
    Deze is bepalend voor de situering van de (hoofd)voorgevel alsmede voor de maatvoering van andere bouwwerken voor zover deze vóór danwel achter deze lijn worden gebouwd;

6.2 Planregels

De opbouw van de voorschriften sluit aan op de SVBP 2012 en luidt als volgt:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels
    Deze paragraaf bevat de begripsbepalingen en een bepaling over de manier waarop de in het plan genoemde maten moeten worden bepaald.
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. De bestemmingen zijn in alfabetische volgorde geplaatst.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
    In deze paragraaf staan de algemene regels vermeld. Het gaat hier bijvoorbeeld om de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkings- en wijzigingsregels en de overige regels.
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
    In dit laatste hoofdstuk staan de overgangsregels en de slotregel.

6.2.1 Opbouw planregels

Voor de enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen geldt een vaste opbouw. Niet alle elementen hoeven hierbij steeds te worden opgenomen. De volgende onderdelen komen (deels) terug bij de diverse bestemmingen:

  • Bestemmingsnaam
    Aangesloten is bij de voorgeschreven benamingen uit de SVBP 2012. De bestemmingen staan in alfabetische volgorde.
  • Bestemmingsomschrijving
    Hierin komt tot uiting welke doeleinden aan de betreffende gronden zijn toegekend. Het betreft een verdere uitwerking van de bestemmingsnaam.
  • Bouwregels
    Hierin zijn de situerings- en maatvoeringseisen opgenomen voor bouwwerken.
  • Nadere eisen
    Via het stellen van nadere eisen kunnen burgemeester en wethouders in specifieke situaties sturing geven aan ontwikkelingen.
  • Afwijken van de bouwregels
    Onder dit kopje worden mogelijkheden geboden voor kleine afwijkingen in maatvoering en situering.
  • Specifieke gebruiksregels
    Deze regeling geeft een nadere invulling aan de gebruiksmogelijkheden.
  • Afwijken van de gebruiksregels
    Onder dit kopje zijn regels opgenomen onder welke voorwaarden van verboden gebruik kan worden afgeweken.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning genoemd)
    Via dit instrument wordt voorkomen dat de bestemming wordt gefrustreerd door werken en werkzaamheden binnen het bestemmingsgebied. Activiteiten die een nadeel kunnen toebrengen zijn slechts toegestaan indien hiervoor een vergunning is verkregen.
  • Wijzigingsbevoegdheid
    Dit instrument biedt de mogelijkheid om grotere afwijkingen van het bestemmingsplan door te voeren.

6.2.2 Wijze van toetsen

Om te kunnen beoordelen of bepaalde zaken of ontwikkelingen passen binnen het regiem van het bestemmingsplan, wordt de volgende werkwijze geadviseerd.


Allereerst op de verbeelding nagaan welke bestemming(en) en aanduiding(en) voor de gronden zijn opgenomen. Daarna in de regels kijken naar de bepalingen van het/de artikel(en) met de bestemming(en) die voor de gronden geldt/gelden.


Past het aangevraagde of geconstateerde binnen de bestemmingsomschrijving en de nadere detaillering hiervan (hierbij ook kijken naar de bepaling inzake strijdig gebruik)?


Is het antwoord nee, dan kan het in ieder geval niet zonder meer volgens het bestemmingplan. Eventueel (indien wenselijk) kan worden nagegaan of de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden soelaas bieden.


Is het antwoord ja, dan moet vervolgens bij de bouwregels worden bekeken welke nadere situerings- en maatvoeringsregels van toepassing zijn. Is de functie niet op de betreffende plaats toegestaan of klopt de maatvoering niet, dan kan ook in dit geval eventueel (indien wenselijk) gebruik worden gemaakt van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.


Tenslotte moet worden gekeken of voor de activiteit geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden vereist is.

6.2.3 Artikelsgewijze bespreking

Artikel 1. Begrippen

In artikel 1 is een aantal begrippen nader uitgelegd. Door het opnemen van definities wordt geprobeerd voldoende inzicht te geven in de betekenis van de gebruikte term. Het doel is het scheppen van duidelijkheid en eenduidigheid.

De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgenomen.


Artikel 2. Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de planregels. Ook hier is het doel het trachten weg te nemen van onduidelijkheden.

De termen zijn in alfabetische volgorde opgenomen.


Artikel 3 Groen

Binnen de bestemming "Groen" zijn met name de grotere groene ruimten en de groene verbindingen met een stedelijk gerichte functie geregeld. Deze groenvoorzieningen vormen de groene dragers van het stedelijke deel van het plangebied. Onverharde en halfverharde paden en de aanleg van noodzakelijke inritten zijn toegestaan evenals andere bij de bestemming behorende voorzieningen.

Daarnaast zijn toegelaten gebouwen van openbaar nut, zoals nutshuisjes en wachthuisjes voor busdiensten e.d.

Voorts zijn "bouwwerken, geen gebouwen zijnde" toegestaan met gelimiteerde bouwhoogten.

Via een afwijkingsbevoegdheid worden mogelijkheden geboden om af te wijken van de maatvoeringseisen van gebouwen van openbaar nut of andere gebouwen van openbaar nut.


Artikel 4 Verkeer

In de bestemming "Verkeer" zijn de openbare ruimten bestemd die tevens een verkeersfunctie hebben (met uitzondering van de in de groenvoorzieningen geregelde langzaamverkeersroutes).


Enkel gebouwen ten dienste van de bestemming mogen worden opgericht zoals nutsvoorzieningen, telefooncellen en wachthuisjes voor busdiensten e.d. Voorts zijn "bouwwerken geen gebouwen zijnde" toegestaan met gelimiteerde bouwhoogten. Via een afwijking kan van de maatvoering voor nutsvoorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden afgeweken.


Artikel 5 Wonen

Binnen de bestemming wonen worden de woningen geregeld met daarbij behorende gronden (tuinen en erven). In het plan wordt in de regeling onderscheid gemaakt in verschillende woningtypen.
Er is een onderscheid gemaakt in een viertal woningtypen:

  • a. vrijstaande woningen;
  • b. twee-aaneen woningen;
  • c. aaneengebouwde woningen;
  • d. gestapelde woningen;

In de begripsomschrijving voor woning (in artikel 1) is uiteengezet aan welke bouwwijze het respectievelijke woningtype dient te voldoen.


In de bouwregels is per woningtype vastgelegd wat de maximale bouwdiepte is en wat de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient te bedragen. De maximale goot- en bouwhoogtes van de woningen zijn in de regels gesteld op respectievelijk 7 meter en 11 meter. Uitzonderingen of bijzondere afwijkingen zijn op de verbeelding weergegeven.

Deze bestemming omvat een aantal bijzondere (specifieke) aanduidingen te weten:

Specifieke bouwaanduiding - langgevel

Vanwege de specifieke langgevelopzet van de beoogde bebouwing ter plaatse, is op enkele locaties deze aanduiding opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding geldt een lagere goothoogte dan standaard in de regels is opgenomen. Het hoofdgebouw mag hier niet dieper zijn dan 10 meter en tevens dient de nokrichting van bebouwing binnen deze aanduiding voor 2/3 evenwijdig te zijn gesitueerd aan de weg.


Specifieke bouwaanduiding - bebouwingsaccent

Ter plaatse van deze aanduiding mag een bebouwd architectonisch of stedenbouwkundig accent in de bebouwing worden gerealiseerd, in de vorm van: een verdraaiing in de nokrichting, het realiseren van een dakkapel, dakopbouw, uitbouw, torentje, erker, veranda, overbouwing of open poort. Om dit te kunnen realiseren is ter plaatse van deze aanduiding een hogere bouwhoogte toegestaan voor een deel van het hoofdgebouw.

Specifieke bouwaanduiding - afstand voorgevel

In de planregels is standaard vastgelegd dat in het geval van aaneengebouwde woningen er maximaal 5 aaneengesloten woningen in dezelfde gevellijn gesitueerd mogen zijn. Ter plaatse van de bovengenoemde aanduiding mogen dit, in afwijking van de standaard, maximaal 7 woningen zijn.

Specifieke vorm van wonen - behoud bomen

In verband met de bescherming van de ter plaatse aanwezige bomen is het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - behoud bomen' verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het graven in gronden, het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het bouwen van bouwwerken;
  • c. het aanbrengen van oppervlakteverharding.

Wetgevingszone - wijzigingsgebied

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' het type woningen wijzigen naar gestapelde woningen, mits wordt voldaan aan diverse voorwaarden.

Specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke bepaling

Uit de uitgevoerde actualisatie van het akoestisch onderzoek is gebleken dat op de voorgevel van de ter plaatse van deze aanduiding, in het nieuwe stedenbouwkundige plan, geprojecteerde woningen een gevelbelasting van 52 dB is geconstateerd. Hiermee wordt de voorkeurgrenswaarde van 48 dB overschreden en dienen er of maatregelen getroffen worden of een hogere grenswaarde aangevraagd te worden.

Op de Zandoerleseweg, waar de betreffende woningen aan geprojecteerd zijn, geldt een maximum snelheid van 50 km/uur. Binnen de planperiode van onderhavig bestemmingsplan wordt deze maximum snelheid terugebracht naar 30 km/uur. Met deze aanpassing vervalt de toetsingsplicht aan de Wet geluidhinder en zal tevens de geluidbelasting op de gevels afnemen. Om te voorkomen dat de betreffende woningen gebouwd worden voordat de maximum snelheid aangepast is, is in artikel 5.2.1 een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin vastgelegd is dat de betreffende woningen pas gebouwd mogen worden als de maximum snelheid op de Zandoerleseweg is teruggebracht naar 30 km/uur.


Artikel 6 Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de archeologische waarden die in de bodem aanwezig zijn. Wanneer duidelijk is dat uitvoering van het bestemmingsplan verstoring van archeologisch waardevolle terreinen tot gevolg heeft, zal voor de vaststelling van het plan duidelijkheid moeten zijn verkregen over de aanwezigheid en veiligstelling van deze waarden, door onderzoek, opgraving en documentatie. Deze verplichting vloeit voort uit het Verdrag van Malta.


In het geval er sprake is van werkzaamheden welke de bodem verstoren, dient een archeologisch rapport te worden overgelegd.


Om te voorkomen dat de archeologische waarden door het uitvoeren van werkzaamheden verloren gaan is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen die toeziet op de waarden. De vergunning wordt verleend door het College van burgemeester en wethouders.


Voor gronden die zijn vrijgegeven door middel van een selectiebesluit, heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om deze dubbelbestemming te schrappen van de verbeelding.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Met de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende bouwvergunning of een mededeling op een meldingplichtig bouwwerk is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe bouwvergunning of het doen van een mededeling mag worden meegenomen.

De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsverunning onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In deze regels is opgenomen dat de bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, in afwijking van de verbeelding en het gestelde in de regels mogen worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, uitgezonderd erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt. Tevens is in dit artikel vastgelegd dat kelders overal toegestaan zijn waar gebouwen zijn toegestaan.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Hierin is het gebruiksverbod geregeld.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

Binnen dit artikel is het Instrument Landing System (ILS) geregeld. Het gaat om de bescherming van het ILS systeem van Eindhoven Airport. De regeling stelt beperkingen aan de situering en hoogte van bouwwerken. Via afwijking kan daarvan worden afgeweken.

Tevens is het Inner Horizontal Conical Surface (IHCS) geregeld. Het gaat de waarborging van een obstakelvrij (start- en landing)vlak ter waarborging van de vliegverkeersveiligheid (maximaal toegestane hoogte 42 meter boven NAP). In de bouwregels is de maximale bouwhoogte derhalve vastgelegd op 42 meter. Tevens is voorzien in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.


Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Hierin is een drietal afwijkingen opgenomen die gelden voor alle bestemmingen binnen het bestemmingsplan.


De eerste biedt het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om, onder voorwaarden, maximaal 10 % van een aantal in het plan opgenomen maten afwijken.


De tweede algemene afwijking voorziet in de mogelijkheid om afwijking te verlenen van de planregels van het plan voor het realiseren van waterhuishoudkundige voorzieningen. Ook dit betreft weer een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Onder het kopje algemene wijziging wordt het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid geboden om het bestemmingsplan te wijzigen waarbij de bestemmingsgrenzen met maximaal 10 meter kunnen worden verschoven.


Alvorens de betreffende wijzigingen mogen worden doorgevoerd, moet aan een aantal in deze bepaling opgenomen voorwaarden worden voldaan.


Artikel 13 Overgangsrecht

In dit artikel is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan en mits niet strijdig met het voorheen geldende bestemmingsplan met de daaronder begrepen overgangsbepaling. De regeling is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.


Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het strijdig gebruik mag worden gecontinueerd. Hierop zijn echter twee uitzonderingen gemaakt.


Gebruik dat reeds onder het hiervoor geldende bestemmingsplan illegaal is aangevangen en ook volgens het nieuwe bestemmingsplan niet kan, blijft illegaal en mag dus niet worden gecontinueerd. Hetzelfde geldt voor gebruik dat rechtens is gewraakt onder de gelding van het vorige bestemmingsplan. Wraking is een rechtsmiddel waarbij de gemeente bijvoorbeeld via een (schriftelijke) mededeling duidelijk kenbaar maakt dat het desbetreffende gebruik niet is toegestaan.


Zo wordt in dit artikel bepaald dat de bestaande bouwwerken en vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze van de overige bepalingen af. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel opnieuw op te bouwen. Evenmin is het geoorloofd om een bouwwerk geleidelijk aan geheel te vernieuwen.


In geval een bouwwerk door een calamiteit geheel verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Deze bouwwerken mogen voorts, via afwijking, eenmalig nog met maximaal 10% worden uitgebreid.

Dit artikel omvat ook een hardheidsclausule waarin aangegeven is dat indien toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht buiten toepassing kan laten.


Artikel 14 Slotregel

In dit artikel is de benaming van het plan opgenomen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van voorliggend ontwerp bestemmingsplan zal de voorgeschreven procedure van de Wet ruimtelijke ordening worden doorlopen.

Inspraak

Onderhavig bestemmingsplan heeft van 5 september 2014 tot en met 16 oktober 2014 ter visie gelegen als ontwerp. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen binnen gekomen.

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.

Omdat dit bestemmingsplan enkel ziet in een flexibilisering van het moederplan en door deze aanpassingen geen belangen van de provincie of het ministerie van Defensie raakt, is het plan niet in het kader van het vooroverleg toegezonden naar deze instanties. Het overleg over de totale ontwikkeling heeft immers al bij het moederplan plaatsgevonden en toen is het door de betreffende instanties akkoord bevonden. Wel is het plan mondeling besproken met het Waterschap. Zij hebben aangegeven in te kunnen stemmen met het plan.