Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Veldhoven actualisatie 2014
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0861.BP00019-0303
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan Veldhoven actualisatie 2014, NL.IMRO.0861.BP00019-0303, van de gemeente Veldhoven.
 
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidinggrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw aangebouwde afzonderlijke ruimte, die een directe verbinding vormt met dat hoofdgebouw en die door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.6 aan-huis-gebonden beroep:
het in een woning en/of in de bij die woning behorende andere gebouwen uitoefenen van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met behoud van de woonfunctie.
 
1.7 aan-huis-verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, alsmede handelsactiviteiten via het internet, waarvan de omvang zodanig is dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
 
1.8 achtererf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
 
1.9 achtergevel:
de gevel van een gebouw, die is gesitueerd tegenover de gevellijn van het betreffende gebouw.
 
1.10 afhankelijke woonruimte:
een ander gebouw waarin mantelzorg wordt verleend.
 
1.11 ander gebouw:
een aanbouw, uitbouw of een bijgebouw.
 
1.12 antennedrager:
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
 
1.13 antenne-installatie:
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.14 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling, dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
 
1.15 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
 
1.16 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
 
1.17 architectonische waarde:
de aan een gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de buitengevel, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik eventueel in samenhang met de omgeving.
 
1.18 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.19 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen.
 
1.20 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
 
1.21 bedrijfsgebouw/dienstgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
 
1.22 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het als onderneming jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.
 
1.23 bedrijfs- of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
 
1.24 bedrijfsvloeroppervlakte/brutovloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
 
1.25 begane grondbouwlaag:
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
 
1.26 bestaand:
  1. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  2. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
1.27 bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.28 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.29 Bevi-inrichtingen:
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.30 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.31 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.32 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
 
1.33 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.34 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.35 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.36 bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.37 bovenwoning:
een woning die zich (overwegend) op de verdieping(en) bevindt, en waarbij de hierbij behorende woningtoegangen en andere gebouwen op de begane grondbouwlaag zijn toegestaan.
 
1.38 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.39 caravan:
een niet-bouwvergunningplichtige ruimte in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders.
 
1.40 carport:
een overdekte stallingruimte voor personenauto's, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak.
 
1.41 coffeeshop:
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
 
1.42 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met cultuurhistorische, stedenbouwkundige of architectonische aard of omdat het object gaaf of zeldzaam is.
 
1.43 dagopvang:
een instelling waar mensen gedurende de dag worden begeleid, verzorgd en beziggehouden, zonder de mogelijkheid tot overnachting.
 
1.44 dak:
de gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.
 
1.45 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
 
1.46 dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
 
1.47 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
 
1.48 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.49 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel in de volgende categorieën:
  1. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans en tenten, aanhangwagens, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  3. tuincentra;
  4. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
  5. bouwmarkten.
1.50 dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
 
1.51 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.52 gebruiken:
het gebruiken, doen en laten gebruiken.
 
1.53 gevellijn tevens bebouwingslijn:
een als zodanig op de analoge verbeelding aangegeven gevellijn tevens bebouwingslijn, die tevens functioneert als lijn waarnaar het hoofdgebouw met de gevellijn moet zijn gekeerd, behoudens voor zover uitdrukkelijk anders bepaald in deze regels. 1.54 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
 
1.55 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.56 horeca, categorie 1:
een horecabedrijf, die qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt. Bij de openingstijden wordt aangesloten op de openingstijden van de winkels;  
1.57 hydrologisch neutraal ontwikkelen:
een ontwikkeling welke geen hydrologische acteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft;
 
1.58 kampeerauto:
een auto, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en/of recreatief nachtverblijf.
 
1.59 kampeermiddelen:
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
 
1.60 kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
 
1.61 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.
 
1.62 kinderopvang:
het tegen vergoeding bieden van verzorging, onderdak en begeleiding aan minderjarigen door anderen dan de eigen ouders, pleeg- of stiefouders en onderscheiden kan worden in:
  1. kinderdagopvang: opvang overdag, zonder de mogelijkheid tot overnachting;
  2. 24-uurs kinderopvang: opvang zowel overdag als 's avonds en/of 's nachts.
1.63 luifel: afdak of overkapping aan of bij een gebouw, aan de openbare zijde, al of niet ondersteund.
 
1.64 maatschappelijk: voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs, kinderdagopvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid.
 
1.65 mantelzorg: het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.66 ondergeschikte bouwdelen:
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen en liftschachten.
 
1.67 onderkomens: voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
 
1.68 overbouwing: een deel van een gebouw, gelegen boven het peil vrij van het aansluitende afgewerkte terrein,dat ter weerszijden wordt ondersteund door hetzelfde gebouw.
 
1.69 overkapping: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
 
1.70 peil:
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg en minimaal 30 cm boven de kruin van aanliggende weg(en);
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.71 pension: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
 
1.72 pergola: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn.
 
1.73 perifere detailhandel: zie detailhandel in volumineuze goederen.
 
1.74 reclame: het publiekelijk aanprijzen van (handels)waar en/of diensten.
 
1.75 restaurant: een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
 
1.76 scheidingslijn bestemmingsvlak: een op de analoge verbeelding als zodanig aangegeven lijn, die de scheiding vormt tussen gedeelten van een bestemmingsvlak, voor zover gelegen binnen de bestemming, waarbinnen verschillende functies dan wel zelfstandige functies of verschillende woningtypen zijn toegestaan.
 
1.77 scheidingslijn maatvoering: een op de analoge verbeelding als zodanig aangegeven lijn, die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bouwvlak, waarbinnen verschillende maatvoeringen zijn toegestaan.
 
1.78 stacaravan: een caravan, die, ook als hij niet-bouwvergunningplichtig is, toch als een gebouw valt aan te merken.
 
1.79 tent: een in hoofdzaak uit textiel of uit andere daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, dat gemakkelijk is op te vouwen en in te pakken.
 
1.80 uitbouw:
een bouwwerk dat in een directe verbinding staat met het (hoofd)gebouw waaraan het is gebouwd, en dat tevens een vergroting van de bestaande ruimte vormt.
 
1.81 verblijfsgebied: gronden waarbij de nadruk ligt op het verblijf van personen in het openbaar gebied en die tevens een verkeersfunctie hebben voor fietsers en voetgangers.
 
1.82 verdieping(en): de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
 
1.83 voorgevel: de gevel van een gebouw, die gekeerd is naar de weg of het openbaar gebied.
 
1.84 (netto) vvo/verkoopvloeroppervlak: de verkoopruimte, dat wil zeggen het voor het winkelend publiek toegankelijke deel van (het bruto oppervlak van) een detailhandelsbedrijf, inclusief de etalages en de ruimte achter toonbanken en kassa's.
 
1.85 woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, met dien verstande dat:
  1. onder een aaneengebouwde woning wordt verstaan een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd; ook de "eindwoningen" van een blok van aaneengebouwde woningen wordt als een "aaneengebouwde woning" aangemerkt;
  2. onder een geschakelde woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van één aangebouwd ander gebouw geschakeld is ("één-aan-één-koppeling") met het hoofdgebouw op het aangrenzende bouwperceel en waarvan het hoofdgebouw met één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens of in de bebouwingslijn is gebouwd; ook woningen die dezelfde uiterlijke basiskenmerken hebben van een reeks geschakelde woningen en die onderdeel zijn van deze reeks, worden als geschakelde woning aangemerkt;
  3. onder een halfvrijstaande woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-een-kap);
  4. ook woningen die dezelfde uiterlijke kenmerken hebben van een reeks halfvrijstaande woningen en onderdeel zijn van deze reeks, worden als halfvrijstaande woning aangemerkt;
  5. onder een meergezinswoning wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
  6. onder een patiowoning wordt verstaan een woning met een open binnenplaats;
  7. onder een vrijstaande woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
1.86 zakelijke dienstverlening: dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksaantrekkende functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/telegraaf-/telexdienst, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.
 
1.87 zijerf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
 
1.88 zijgevel: een gevel van een gebouw, die niet een gevellijn of een achtergevel is.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand van een gebouw tot de achterperceelsgrens
de afstand van een gebouw tot de achterperceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van enig punt van het gebouw tot de achterperceelsgrens.
 
2.2 afstand van een gebouw tot een perceelsgrens
de afstand van een gebouw tot een perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand in meters van enig punt van het gebouw tot aan de perceelsgrens.
 
2.3 de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de gevellijn
de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de gevellijn tevens bebouwingslijn wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand in meters van enig punt van de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de gevellijn tevens bebouwingslijn.
 
2.4 bebouwde oppervlakte
de bebouwde oppervlakte wordt bepaald door het meten conform NEN-norm 2580, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met dien verstande dat de overbouwde oppervlakte als bebouwde terreinoppervlakte wordt meegerekend.
 
2.5 bebouwingspercentage
het bebouwingspercentage wordt bepaald door het meten van het percentage van het bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak of voor zover van toepassing het bouwvlakdeel dat met gebouwen mag worden bebouwd;
een en ander met dien verstande dat vergunningvrije bouwwerken niet worden meegenomen bij de berekening van het bebouwingspercentage.
 
2.6 bouwhoogte van een antenne-installatie
  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.7 bouwhoogte van een gebouw of bouwwerk
vanaf het peil (eventueel in NAP aangegeven) tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.8 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
2.9 breedte van bouwpercelen
de breedte van bouwpercelen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de zijdelingse perceelsgrenzen, in de bebouwingslijn of in de bestemmingsgrens, aan de zijde waar de hoofdontsluiting van het perceel gesitueerd is.
 
2.10 breedte van gebouwen
de breedte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken (indien geen sprake is van een rechthoekig gebouw: de gemiddelde breedte van het gebouw).
 
2.11 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.12 diepte van gebouwen
de diepte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken.
 
2.13 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil (eventueel in NAP aangegeven) tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.14 goot- en/of boeibordhoogte van gebouwen
de goot- en/of boeibordhoogte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de hoogte in meters vanaf het peil (eventueel in NAP aangegeven) tot aan de druiplijn, de bovenkant van de goot, het boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij ondergeschikte bouwdelen alsmede dakkapellen en andere beperkte dakopbouwen buiten beschouwing blijven.
 
2.15 hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt bepaald door het in meters meten van het hoogste punt van bouwwerken tot aan het peil (eventueel in NAP aangegeven).
 
2.16 inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.17 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.18 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding voor Agrarisch met waarden – Landschappelijke waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijfsuitoefening:
met daaraan ondergeschikt:
  1. extensief dagrecreatief medegebruik;
  2. evenementen;
  3. kleinschalige natuurontwikkeling;
met de daarbij behorende:
  1. voorzieningen van algemeen nut;
  2. infrastructurele voorzieningen;
  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. waterlopen en waterpartijen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
Gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, paardenbakken, stapmolens, lichtmasten en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht.
 
3.3 Nadere eisen
 
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
  6. ter waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
3.4 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 3.2 voor:
 
3.4.1 Het realiseren van een parkeergelegenheid ten dienste van nevenactiviteiten, verbrede landbouw en evenementen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 3.1 voor het realiseren van een parkeergelegenheid ten dienste van nevenactiviteiten, verbrede landbouw en evenementen is toegestaan, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak dient te worden aangetoond dat deze niet binnen het bouwvlak kan worden aangelegd;
  2. er geen sprake is van onevenredige aantasting van landschappelijke, natuurlijke of stedenbouwkundige waarden;
  3. de parkeergelegenheid goed landschappelijk wordt ingepast;
  4. de parkeergelegenheid ten dienste van nevenactiviteiten en verbrede landbouw grenst aan het agrarische bouwvlak;
  5. de parkeergelegenheid ten dienste van evenementen niet meer dan 14 dagen per jaar gebruikt wordt;
  6. de parkeergelegenheid niet wordt verhard. Halfverharding is wel toegestaan.
3.4.2 Het oprichten van een reclame-uiting
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 3.1 voor het oprichten van een reclame-uiting ten behoeve van het eigen bedrijf, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de bouwhoogte maximaal 1,5 meter bedraagt;
  2. de oppervlakte maximaal 1 m² bedraagt.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. detailhandel;
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. seksinrichtingen;
  4. kamperen
  5. opslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn;
  6. het gebruik van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  7. draineren, onderbemalen binnen gronden met de aanduiding leefgebied van amfibieën;
  8. draineren, onderbemalen, omzetten van grasland naar bouwland, binnen gronden met de aanduiding beschermingsgebied natte natuur.
3.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 3.1 voor:
 
3.6.1 Nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 3.1 voor:
  1. verblijfsrecreatie tot ten hoogste 25 kampeermiddelen is toegestaan mits:
    1. deze niet op kortere afstand dan 50 meter van gevoelige objecten is gelegen;
    2. het uitsluitend kampeermiddelen betreft welke gericht zijn op toeristisch kamperen en het geen chalets of stacaravans betreft;
    3. het recreatief verblijf uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  2. bed&breakfast accommodatie is toegestaan met een maximale oppervlakte van 150 m²;
  3. bij de recreatievoorziening is ondergeschikte horeca toegestaan met een maximale oppervlakte van 50 m²;
  4. statische opslag in de bestaande bedrijfsgebouwen is toegestaan tot maximaal 1000 m²;
  5. een paardenhouderij voor zover de gronden niet zijn gelegen binnen de groene hoofdstructuur - landbouw of groene hoofdstrucutuur - natuur;
mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische bedrijvigheid als hoofdfunctie aanwezig is en blijft;
  2. het gezamenlijk oppervlak van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarisch bedrijf mag niet worden vergroot;
  3. de hierboven genoemde maximaal toegestane oppervlakten zijn cumulatief van aard wat impliceert dat bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten, verbrede landbouw dan wel een aan huis gebonden beroepen het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer mag gaan bedragen dan 500 m² tot het maximale aantal m² dat gebruikt wordt ten behoeve van statische opslag tot een maximum van 1000 m². Zorgfuncties zijn van de cumulatie uitgesloten;
  4. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast/belemmerd;
  5. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op wegen en paden plaatsvinden;
  6. alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie zijn toegestaan;
  7. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  8. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  9. de nevenactiviteiten dient milieuhygiënisch verantwoord te zijn.
3.6.2 Verbrede landbouw
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 3.1 voor:
  1. verblijfsrecreatie tot ten hoogste 25 kampeermiddelen is toegestaan mits:
    1. deze niet op kortere afstand dan 50 meter van gevoelige objecten is gelegen;
    2. het uitsluitend kampeermiddelen betreft welke gericht zijn op toeristisch kamperen en het geen chalets of stacaravans betreft;
    3. het recreatief verblijf uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  2. er mogen maximaal 3 trekkershutten per bouwvlak worden opgericht met een maximale oppervlakte van 30 m²;
  3. bed&breakfast accommodatie is toegestaan met een maximale oppervlakte van 150 m²;
  4. een boerenterras is toegestaan met een maximale oppervlakte van 250 m² ;
  5. aan het agrarisch bedrijf verbonden zorgfuncties zijn toegestaan tot maximaal 250 m²;
  6. aan activiteit gebonden detailhandel is toegestaan tot maximaal 50 m²;
  7. overige vormen van verbrede landbouw zijn toegestaan tot maximaal 400 m²;
mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de hierboven genoemde maximaal toegestane oppervlakten zijn cumulatief van aard wat impliceert dat bij cumulatie van meerdere vormen van verbrede landbouw, nevenactiviteiten dan wel een aan huis gebonden beroepen het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer mag gaan bedragen dan 500 m². Zorgfuncties zijn van de cumulatie uitgesloten;
  2. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast/belemmerd;
  3. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op wegen en paden plaatsvinden;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  6. de verbrede landbouw dienen milieuhygiënisch verantwoord te zijn.
3.6.3 Tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 3.1 voor:
  1. Huisvesting in woonunits onder de volgende voorwaarden:
    1. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
    2. de huisvesting uitsluitend werknemers betreft, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
    3. de huisvesting niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar bedraagt;
    4. de huisvesting plaatsvindt in een of meer woonunits, waarvan de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 300 m2 bedraagt;
    5. de bouwhoogte van een woonunit niet meer dan 3 meter bedraagt;
    6. de woonunits geplaatst worden binnen het bouwvlak en niet in een bedrijfsgebouw;
    7. voorzien is in een doelmatige landschappelijke inpassing;
    8. de woonunits telkens na tijdelijk gebruik worden verwijderd;
    9. de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van het nachtverblijf mag niet meer dan 10 m2 per persoon bedragen;
  2. Huisvesting in stacaravans onder de volgende voorwaarden:
    1. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
    2. voldoende structurele voorzieningen ten behoeve van tijdelijke huisvesting elders ontbreken;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
    4. de huisvesting uitsluitend werknemers betreft, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
    5. de huisvesting niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar bedraagt;
    6. de huisvesting plaatsvindt in een of meer stacaravans, waarvan de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 300 m2;
    7. de bouwhoogte van een stacaravan niet meer bedraagt dan 3 meter;
    8. stacaravans geplaatst worden binnen het bouwvlak en niet in een bedrijfsgebouw;
    9. voorzien is in een doelmatige landschappelijke inpassing;
    10. de stacaravans telkens na het tijdelijke gebruik worden verwijderd;
    11. de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van het nachtverblijf mag niet meer dan 10 m2 per persoon bedragen;
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
 
3.7.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning en zonder de waterbeheerde te hebben gehoord de volgende werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  2. aanleggen van verhardingen;
  3. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en de daarmee verband houdende werkzaamheden;
  4. het aanbrengen van recreatieve voorzieningen als parkeerplaatsen;
  5. aanleggen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak op gronden met de aanduiding groene hoofdstructuur - natuur.
3.7.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 3.7.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3.7.3 Toelaatbaarheid
De werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de agrarische en/of landschappelijke functies en waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  2. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis dan wel die behoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer.
3.8 Wijzigingsbevoegdheden
 
3.8.1 Wijzigen bestemming Agrarisch met waarden – landschappelijke waarden naar bestemming Bos.
Het bevoegd gezag kan de bestemming Agrarisch met waarden – landschappelijke waarden wijzigen in de bestemming Bos, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de gronden gelegen zijn binnen de nadere aanduiding ecologische verbindingszone dan wel de ecologische meerwaarde anderszins kan worden aangetoond;
  2. de agrarische bedrijvigheid is beëindigd;
  3. natuurontwikkeling zal plaatsvinden.
  4. overtollige bebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monument betreft;
  5. advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
Artikel 4 Bedrijf
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven tot en met categorie 3 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
  2. maximaal één bedrijfswoning.
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. tuinen, erven en verhardingen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. laad- en losvoorzieningen;
  6. geluidswerende voorzieningen;
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemene regels met betrekking tot het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen'
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' niet worden overschreden;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals ten dienste van een fietsenberging, buiten het bouwvlak alleen worden gebouwd indien deze achter het verlengde van de voorgevel worden gerealiseerd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 10 m2 per bouwperceel.
4.2.2 Bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijgebouwen ten dienste van de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
  1. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw mag ten hoogste 75 m2 bedragen;
  2. bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  3. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,2 meter;
  4. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°.
4.2.3 Erkers behorende bij de bedrijfswoning
In afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.1, sub a, zijn bouwwerken in de vorm van 'erkers' al dan niet met bijbehorende overkapping ten dienste van de bedrijfswoning buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. de erker met bijbehorende overkapping is gelegen tegen de voorgevel van de bedrijfswoning, danwel is de erker met bijbehorende overkapping gelegen tegen de voor- én zijgevel van de bedrijfswoning;
  2. de breedte van de erker aan de voorgevel mag niet meer dan 75% bedragen van de breedte van de voorgevel van de bedrijfswoning;
  3. de bouwhoogte van de erker en de bijbehorende overkapping niet meer mag bedragen dan 3,6 meter;
  4. de afstand van de voorzijde van de erker met bijbehorende overkapping tot aan de voorste en zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2 meter;
  5. de diepte en breedte van de erker met bijbehorende overkapping niet meer mag bedragen dan 1,5 meter.
4.2.4 Carports behorende bij de bedrijfswoning
In afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.1, sub a, zijn bouwwerken in de vorm van 'carports' ten dienste van de bedrijfswoning buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. carports mogen uitsluitend worden opgericht naast de zijgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, vanaf 3 meter vóór de voorgevellijn en het verlengde daarvan en tot 1 meter achter het bouwvlak;
  2. voor zover bestaande carports in afwijking van de voorgeschreven situering als gesteld onder a gelegen zijn, mogen deze carports op de betreffende locatie gehandhaafd blijven, een vergroting is evenwel niet toegestaan;
  3. op hoeken van wegen dient de carport te worden gebouwd tegen de zijgevel van de bedrijfswoning en 2 meter achter de voorgevellijn;
  4. per bedrijfswoning mag maximaal één carport worden opgericht;
  5. de goothoogte van de carport mag niet minder dan 1,5 meter en niet meer meer dan 3 meter bedragen;
  6. de bouwhoogte van de carport mag niet meer dan 3,2 meter bedragen, met dien verstande dat een maximale bouwhoogte van 4,5 meter is toegestaan voor carports die op een afstand van minimaal 2 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen;
  7. de bebouwde oppervlakte van de carport mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  8. de lengte van de carport mag niet minder 4 meter en de breedte niet minder dan 2,5 meter bedragen.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. antenne-installaties dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  2. licht- en andere masten dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  3. de maximale bouwhoogte voor pergola's mag niet meer dan 2,7 meter bedragen;
  4. voor erfafscheidingen geldt:
    1. achter het verlengde van de voorgevellijn, voorzover niet gericht naar het openbaar toegankelijk gebied, zijn dichte erfafscheidingen tot een hoogte van niet meer dan 2 meter toegestaan;
    2. achter het verlengde van de voorgevellijn, voorzover gericht naar het openbaar toegankelijk gebied, zijn open erfafscheidingen tot een hoogte van 2 meter toegestaan;
  5. voor schotelantennes geldt:
    1. schotelantennes mogen een doorsnede hebben van maximaal 2 meter en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
    2. schotelantennes mogen niet aan de voorgevel van een hoofdgebouw worden opgericht en de grens van het bouwvlak en de aanduiding bijgebouwen niet overschrijden;
  6. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.
4.3 Nadere eisen
 
4.3.1 Nadere eisen parkeergelegenheid
Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen met betrekking tot het realiseren van voldoende parkeergelegenheid.
 
4.3.2 Nadere eisen bebouwing
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de milieusituatie;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
4.4 Afwijken van de bouwregels
 
4.4.1 Afwijken gebouwen van ondergeschikte aard
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1, sub e voor het toestaan van de plaatsing van gebouwen van ondergeschikte aard voor de voorgevel, met inachtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
4.4.2 Afwijken erkers behorende bij de bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.3, sub b voor het toestaan van een erker aan de voorgevel waarvan de breedte meer dan 75% van de breedte van de bedrijfswoning bedraagt, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de overige bepalingen in artikel 4.2.3 blijven van toepassing;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  4. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
4.4.3 Afwijkende maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.5 voor:
  1. het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter ten behoeve van geluidsreducering;
  2. het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van maximaal 40 meter;
  3. het bouwen van vrijstaande licht- en andere masten en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere hoogte;
met inachtneming van de volgende regels:
  • het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter is enkel toegestaan indien dit noodzakelijk is in het kader van het verminderen van de geluidshinder doordat infrastructurele maatregelen hier aanleiding toe geven;
  • indien een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter wordt gebouwd dient te worden aangetoond dat door de hogere bouwhoogte sprake is van vermindering van de geluidsoverlast;
  • er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  • er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  • er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
4.4.4 Afwijking kleinschalige windenergievoorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het realiseren van kleinschalige windenergievoorzieningen als bedoeld in artikel 1, met in achtneming van de volgende regels:
  1. de goothoogte van het gebouw waarop de windenergievoorziening wordt geplaatst bedraagt minimaal 12 meter;
  2. de maximale bouwhoogte van de windenergievoorziening bedraagt 4 meter;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  4. de architectonische en/of cultuurhistorische waarden in de omgeving worden niet onevenredig aangetast;
  5. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in gevaar.
4.5 Specifieke gebruiksregels
  1. buitenopslag ten behoeve van de op grond van dit artikel toegestane bedrijvigheid is niet toegestaan;
  2. in uitzondering op a is buitenopslag ten behoove van het stallen van auto’s in verband met de uitoefening van een autogaragebedrijf wel toegestaan;
  3. buitenopslag ten behoeve van perifere detailhandel is niet toegestaan;
  4. elk bedrijf dient op zijn eigen erf te voorzien in zijn parkeerbehoefte;
  5. tot een gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 4.1 wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen, als bedoeld in artikel 1;
  6. detailhandel is uitgesloten, behoudens ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten en behoudens handelsactiviteiten via het internet;
  7. kantoren zijn enkel toegestaan als onzelfstandig onderdeel van een ter plaatse aanwezig bedrijf;
  8. het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning te gebruiken als woonruimte;
  9. het is niet toegestaan bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen te gebruiken als zelfstandige woningen;
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.6.1 Toestaan vergelijkbare bedrijven
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 sub a voor het toestaan van bedrijven die naar aard en milieubelasting vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven, met inachtneming van de volgende regels:
  1. een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat is niet toegestaan;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats.
4.6.2 Afhankelijk wonen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5 om toe te staan dat een bijgebouw behorende bij een bedrijfswoning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van de volgende regels:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen;
  4. er ontstaat geen zelfstandige woning;
  5. in het kader van de mantelzorg is het toegestaan de maximaal gestelde oppervlakte en/of bebouwingspercentage als gesteld in artikel 4.2.1, sub d te overschrijden indien de afhankelijke woonruimte in de vorm van een woonunit wordt geplaatst.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
4.7.1 Wijzigen bouwvlak
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de grootte van een op de verbeelding opgenomen bouwvlak wordt vergroot, de vorm van het bouwvlak wordt gewijzigd dan wel ter plaatse een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, met in achtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de verkeersveiligheid;
  5. het bouwvlak mag maximaal 10% worden vergroot;
  6. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
  7. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn. Om de aard en de omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen dient advies te worden ingewonnen bij Waterschap de Dommel.
4.7.2 Wijziging aanduiding bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan de grootte, vorm en ligging van een op de verbeelding opgenomen aanduiding 'bijgebouwen' veranderen, danwel een nieuwe aanduiding 'bijgebouwen' op de verbeelding opnemen, met in achtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
4.7.3 Wijzigen functie
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de bestemming 'bedrijf' wordt gewijzigd in een bestemming 'dienstverlening', 'maatschappelijk' of 'kantoren', met in achtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de verkeersveiligheid;
  3. de parkeerdruk wordt niet onevenredig vergroot;
  4. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 5 Bos
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. instandhouding van bos met de daarop afgestemde bosbouw;
  2. instandhouding van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. bebouwing voorzover dit op de verbeelding is aangeduid met een bouwvlak;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur' strekt de bestemming mede tot het behoud, herstel en de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de gebieden;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' strekt de bestemming mede tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden, te weten de groenblauwe mantel;
met daaraan ondergeschikt recreatief medegebruik
 
5.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mogen bouwwerken worden gerealiseerd, waarvan de maatvoering ten aanzien van afstanden, hoogten, oppervlakten, aantallen en percentages gelijk zijn aan de genoemde maatvoering in de bouwvergunning danwel afgegeven omgevingsvergunning en passen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlak.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
 
5.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning buiten het bouwvlak en de waterbeheerder gehoord te hebben, de volgende werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  2. aanleggen van verhardingen;
  3. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en de daarmee verband houdende werkzaamheden;
  4. het aanbrengen van recreatieve voorzieningen als parkeerplaatsen.
5.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 5.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
5.3.3 Toelaatbaarheid
De werken en werkzaamheden als bedoeld in 5.6.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de agrarische en/of landschappelijke functies en waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  2. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis dan wel die behoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer.
Artikel 6 Gemengd
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. detailhandel;
  2. dienstverlening;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1', uitsluitend in de begane grondbouwlaag een horecabedrijf categorie 1;
  4. kantoren;
  5. maatschappelijke doeleinden;
  6. Wonen uitsluitend op de verdieping
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. tuinen, erven en verhardingen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. laad- en losplaatsen;
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Algemene regels met betrekking tot het bouwvlak
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' niet worden overschreden;
  3. de dakhelling van gebouwen, met uitzondering van het gestelde in artikel 6.2.2, sub d, mag maximaal het aantal graden bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale dakhelling' is aangegeven
  4. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals ten dienste van een fietsenberging, buiten het bouwvlak alleen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 10 m2 per bouwperceel.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. antenne-installaties dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  2. licht- en andere masten dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  3. de maximale bouwhoogte voor pergola's mag niet meer dan 2,7 meter bedragen;
  4. voor erfafscheidingen geldt:
    1. achter het verlengde van de voorgevellijn, voorzover niet gericht naar het openbaar toegankelijk gebied, zijn dichte erfafscheidingen tot een hoogte van niet meer dan 2 meter toegestaan;
    2. achter het verlengde van de voorgevellijn, voorzover gericht naar het openbaar toegankelijk gebied, zijn open erfafscheidingen tot een hoogte van 2 meter toegestaan;
  5. voor schotelantennes geldt:
    1. schotelantennes mogen een doorsnede hebben van maximaal 2 meter en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
    2. schotelantennes mogen niet aan de voorgevel van een hoofdgebouw worden opgericht en de grens van het bouwvlak en de aanduiding bijgebouwen niet overschrijden;
  6. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.
6.3 Nadere eisen
 
6.3.1 Nadere eisen parkeergelegenheid
Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen met betrekking tot het realiseren van voldoende parkeergelegenheid.
 
6.3.2 Nadere eisen bebouwing
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de milieusituatie;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
  6. de waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
6.4 Afwijken van de bouwregels
 
6.4.1 Afwijken dakhelling
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1, sub c voor het toestaan van een dakhelling bij de gebouwen waarbij wordt afgeweken van het gestelde aantal graden, met inachtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
6.4.2 Afwijkende maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.2 voor:
  1. het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter ten behoeve van geluidsreducering;
  2. het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van maximaal 40 meter;
  3. het bouwen van vrijstaande licht- en andere masten en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere hoogte;
met inachtneming van de volgende regels:
  1. het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter is enkel toegestaan indien dit noodzakelijk is in het kader van het verminderen van de geluidshinder doordat infrastructurele maatregelen hier aanleiding toe geven;
  2. indien een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter wordt gebouwd dient te worden aangetoond dat door de hogere bouwhoogte sprake is van vermindering van de geluidsoverlast;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  5. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
6.5 Specifieke gebruiksregels
  1. buitenopslag ten behoeve van de in artikel 6.1 toegestane functie is niet toegestaan;
  2. het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning te gebruiken als woonruimte;
  3. tot een gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 5.1 wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen, als bedoeld in artikel 1;
  4. het is niet toegestaan bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen te gebruiken als zelfstandige woningen;
  5. een coffeeshop is niet toegestaan;
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
6.6.1 Wijzigen bouwvlak
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de grootte van een op de verbeelding opgenomen bouwvlak wordt vergroot, de vorm van het bouwvlak wordt gewijzigd dan wel ter plaatse een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, met in achtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de verkeersveilighied;
  5. het bouwvlak mag maximaal 10% worden vergroot;
  6. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
  7. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn. Om de aard en de omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen dient advies te worden ingewonnen bij Waterschap de Dommel
Artikel 7 Groen
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. plantsoenen, parken, groenstroken en andere groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. fiets- en voetpaden;
  2. in- en uitritten uitsluitend voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen;
  3. (openbaar toegankelijke) sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. bushokjes, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en dergelijke;
  6. dagrecreatie;
  7. kunstobjecten;
  8. hondenuitlaatplaats' een hondenuitlaatplaats.
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen mogen enkel gebouwd worden ten behoeve van openbaar nut, telecommunicatie, water- en energiedistributie, wachthuisjes voor busdiensten en hiermee vergelijkbare gebouwen van algemeen nut;
  2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  3. de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 10 m2;
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  2. de hoogte van kunstobjecten, speelvoorzieningen, masten, antenne-installaties en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 8 meter.
7.3 Nadere eisen
 
7.3.1 Nadere eisen bebouwing
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de milieusituatie;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
7.4 Afwijken van de bouwregels
 
7.4.1 Grotere maatvoering nutsvoorzieningen
Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 7.2.1 teneinde ten behoeve van nutsgebouwen een bebouwde oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 4 meter toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
7.4.2 Afwijkende maatvoering bouwwerken geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 7.2.2 voor het bouwen van wegbewijzering, licht- en andere masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere hoogte, een en ander met inachtneming van de volgende regels:
  1. tegen deze hoogte bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige en / of landschappelijke inrichting en vormgeving.
7.5 Specifieke gebruiksregels
 
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
 
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
7.6.1 Toestaan hondenuitlaatplaats op andere locatie
Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 7.1 teneinde hondenuitlaatplaatsen toe te staan op een locatie waar geen aanduiding "specifieke vorm van groen-hondenuitlaatplaats" is opgenomen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;
  2. er mag geen sprake zijn van een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat.
7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.7.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Groen' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  2. het vellen of rooien van bos en/of verwijderen van houtopstanden.
7.7.2 Uitzondering op verbod
Het verbod als bedoeld in artikel 7.7.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds in uitvoering zijn of reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.7.3 Toelaatbaarheid
De in artikel 7.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het gebied.
 
Artikel 8 Groen - Stedelijk
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen - Stedelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. (het duurzame behoud, herstel en verdere ontwikkeling van) bos;
  4. beplantingen;
  5. (dieren)weiden;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. paden;
  8. recreatief medegebruik;
  9. rijbakken, voor zover bestaand.
8.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde die ten dienste staan van de bestemming worden opgericht, zoals bankjes en erfafscheidingen; voor zover gebouwen bestaand zijn, mogen deze in maximaal de bestaande maatvoering gehandhaafd blijven.
  2. de bouwhoogte van nieuw te bouwen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 1 m bedragen.
  3. in afwijking van het bepaalde onder a en b mag ter plaatse van het bouwvlak een gebouw worden opgericht met een goothoogte van maximaal 3,2 m, een bouwhoogte van maximaal 4,5 m en een oppervlakte van maximaal 30 m2.
8.3 Specifieke gebruiksregels
 
Het is verboden binnen de gronden met de bestemming 'Groen -Stedelijk' oppervlakteverhardingen aan te brengen.
 
8.4 Aanlegvergunningsstelsel
 
8.4.1 Aanlegverbod zonder aanlegvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Groen - Stedelijk' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te verwijderen.
 
8.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het verbod van artikel8.4.1 is niet van toepassing, voor de werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning is verleend;
  2. welke ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het in werking treden van het plan geen aanlegvergunning vereist was;
  3. welke betreffen het normale onderhoud, beheer en gebruik.
8.4.3 Voorwaarden voor een aanlegvergunning
De in 8.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien deze werken of werkzaamheden plaatsvinden in het kader van het natuur- of bosbeheer.
 
Artikel 9 Maatschappelijk
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maatschappelijke voorzieningen;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. wegen, fiets en/of voetpaden;
  2. speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen;
  3. abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en dergelijke;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
9.2 Bouwregels
 
9.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' mag niet worden overschreden;
  3. de maximale goot- en bouwhoogte mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' niet worden overschreden;
  4. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals ten dienste van een fietsenberging, buiten het bouwvlak alleen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 10 m2 per bouwperceel en indien gelegen achter het verlengde van de voorgevellijn.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels :
voor erfafscheidingen geldt:
  1. achter het verlengde van de voorgevellijn, voorzover niet gericht naar het openbaar toegankelijk gebied, zijn dichte erfafscheidingen tot een hoogte van niet meer dan 2 meter toegestaan;
  2. achter het verlengde van de voorgevellijn, voorzover gericht naar het openbaar toegankelijk gebied, zijn open erfafscheidingen tot een hoogte van 2 meter toegestaan;
Voor overige bouwwerken geldt:
  1. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 9 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
9.3 Nadere eisen
 
9.3.1 Nadere eisen parkeergelegenheid
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot het realiseren van voldoende parkeergelegenheid.
 
9.3.2 Nadere eisen bebouwing
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de milieusituatie;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
9.4 Afwijken van de bouwregels
 
9.4.1 Afwijking kleinschalige windenergievoorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 9.2 voor het realiseren van kleinschalige windenergievoorzieningen als bedoeld in artikel 1, met in achtneming van de volgende regels:
  1. de goothoogte van het gebouw waarop de windenergievoorziening wordt geplaatst bedraagt minimaal 12 meter;
  2. de maximale bouwhoogte van de windenergievoorziening bedraagt 4 meter;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  4. de architectonische en/of cultuurhistorische waarden in de omgeving worden niet onevenredig aangetast;
  5. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in gevaar.
9.4.2 Afwijking oppervlakte gebouwen en bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 9.2.1, sub d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen wordt vergroot tot maximaal 25 m²;
  2. artikel 9.2.1, sub d en toestaan dat gebouwen van ondergeschikte aard voor de voorgevellijn worden gerealiseerd;
  3. artikel 9.2.2, sub c en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 5 meter;
met inachtneming van de volgende regels:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  2. de architectonische en/of cultuurhistorische waarden in de omgeving worden niet onevenredig aangetast;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving.
9.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend:
  1. het gebruik van de maatschappelijke voorzieningen voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsdoeleinden, anders dan ten behoeve van maatschappelijke doeleinden.
9.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
9.6.1 Wijziging bouwvlak
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de grootte van een op de verbeelding opgenomen bouwvlak wordt vergroot, de vorm van het bouwvlak wordt gewijzigd dan wel ter plaatse een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, met in achtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de verkeersveiligheid;
  5. het bouwvlak mag maximaal 10% worden vergroot;
  6. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
  7. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn. Om de aard en de omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen dient advies te worden ingewonnen bij Waterschap de Dommel.
9.6.2 Wijzigen functie
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de bestemming 'maatschappelijk' wordt gewijzigd in een bestemming 'dienstverlening' of 'kantoor', met in achtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de verkeersveilighied;
  3. de parkeerdruk wordt niet onevenredig vergroot;
  4. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 10 Sport
 
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. sport- en recreatieve voorzieningen;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. fiets en / of voetpaden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen;
  4. abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en dergelijke;
  5. bijbehorende verhardingen en verkeersvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
10.2 Bouwregels
 
10.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels :
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 9 meter;
  3. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 16 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
10.3 Nadere eisen
 
10.3.1 Nadere eisen parkeergelegenheid
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot het realiseren van voldoende parkeergelegenheid.
 
10.3.2 Nadere eisen bebouwing
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de milieusituatie;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
10.4 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 10.2.1, sub d en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 5 meter.
10.4.1 Afwegingskader
Een in artikel 10.4 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de sociale veiligheid;
  2. de stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  3. de landschappelijke inpasbaarheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 11 Verkeer
 
11.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en paden;
  2. voet- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. verblijfsgebieden;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. groenvoorzieningen en bermen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. kunstwerken;
  4. kunstobjecten;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. fietsenstallingen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair en dergelijke.
11.2 Bouwregels
 
11.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' mag niet worden overschreden;
  3. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte', mag niet worden overschreden;
  4. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals ten dienste van een fietsenberging, wachthuisjes voor busdiensten, gebouwen voor telecommunicatie en energiedistributie en dergelijke, buiten het bouwvlak alleen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 15 m2 per bouwperceel met een maximale bouwhoogte van 4 meter;
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels :
  1. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting en antenne-installaties mag maximaal 8 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en kunstwerken mag maximaal 4 meter bedragen.
11.3 Nadere eisen
 
11.3.1 Nadere eisen bebouwing
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de milieusituatie;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
11.4 Afwijken van de bouwregels
 
11.4.1 Afwijking oppervlakte gebouwen en bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 11.2.1, sub d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen wordt vergroot tot maximaal 25 m²;
  2. artikel 11.2.2, sub a en sub b en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 meter en de bouwhoogte van antenne-installaties wordt verhoogd tot niet meer dan 40 meter, met inachtneming van de artikelen 25.1, 25.2 en 25.3;
met inachtneming van de volgende regels:
  1. een afwijking mag niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of verkeersonveilige situaties of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er is sprake van een goede landschappelijke inpasbaarheid;
  4. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  6. de sociale veiligheid komt niet in het geding.
11.4.2 Afwijken ten behoeve van een standplaats
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de artikelen 11.1 en 11.2 voor het toestaan van het gebruik van gronden voor een standplaats met bijbehorende bouwwerken, met inachtneming van de volgende regels:
  1. er bestaan tegen de aanwijzing van de standplaats geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersvrijheid of –veiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  5. op de standplaats is een verkoopinrichting, inclusief luifel en uitstallingen, toegestaan met een maximale oppervlakte van 24 m2;
  6. de verkoopinrichting, inclusief luifel en uitstallingen, mag niet in de grond verankerd zijn;
  7. de verkoopinrichting, inclusief luifel en uitstallingen, moet in zijn geheel of in delen kunnen worden verplaatst;
  8. de goot- respectievelijk de bouwhoogte van de verkoopinrichting, inclusief luifel en uitstallingen, mag niet meer mag bedragen dan 3,20 meter respectievelijk 4,50 meter.
11.5 Wijzigingsbevoegdheid standplaats
 
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van nieuwe standplaatsen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. er bestaan tegen de aanwijzing, verplaatsing of uitbreiding van de standplaats geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersvrijheid of –veiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  5. op een nieuwe standplaats is een verkoopinrichting, inclusief luifel en uitstallingen, toegestaan met een maximale oppervlakte van 24 m2;
  6. de verkoopinrichting, inclusief luifel en uitstallingen, mag niet in de grond verankerd zijn;
  7. de verkoopinrichting, inclusief luifel en uitstallingen, moet in zijn geheel of in delen kunnen worden verplaatst;
  8. de goot- respectievelijk bouwhoogte van de verkoopinrichting, inclusief luifel en uitstallingen, mag niet meer mag bedragen dan 3,20 meter respectievelijk 4,50 meter.
  9. in afwijking van het bepaalde onder e en f is wijziging van het plan ten behoeve van een extra oppervlakte van 12 m2 bij een standplaats voor een luifel, parasol of uitstallingen toegestaan:
    1. ten behoeve van nieuwe, bestaande standplaatsen met de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-standplaats' of te verplaatsen standplaatsen;
    2. indien blijkens de bestaande standplaatsen nog niet van deze mogelijkheid zijn voorzien.
Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied
 
12.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, voet- en fietspaden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. geluidswerende voorzieningen;
  4. groen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. reclame-uitingen;
  9. bij deze bestemming behorende voorzieningen.
12.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen van openbaar nut zoals gebouwen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie, wachthuisjes voor busdiensten en dergelijke;
  2. bouwwerken geen gebouwen zijnde die ten dienste staan van de bestemming;
  3. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.
12.2.1 Gebouwen-algemeen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van gebouwen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie alsmede wachthuisjes voor busdiensten mag niet meer bedragen dan 3,5 m; voor overige gebouwen van openbaar nut geldt een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  2. de bebouwde oppervlakte van gebouwen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie alsmede wachthuisjes voor busdiensten mag per gebouw niet meer bedragen dan 10 m²; voor overige gebouwen van openbaar nut geldt een bebouwde oppervlakte van maximaal 3,5 m².
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
 
 bouwwerk, geen gebouw zijnde
hoogte maximaal
bewegwijzeringen
8 m
licht- en andere masten
8 m
antenne-installaties
8 m
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
4 m
 
12.3 Nadere eisen
 
Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen met betrekking tot het realiseren van voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen zoals vastgelegd in de gemeentelijke Bouwverordening ten behoeve van de bestemming. De parkeergelegenheid dient in, op of onder het gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort gerealiseerd te worden, waarbij de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2 x 6 m bij langsparkeren en ten hoogste 2,5 x 5 m in andere gevallen bedraagt, mits in het verlengde van genoemde 5 m nog 6 m extra ruimte aanwezig is; met dien verstande dat:
  1. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen perceel niet onevenredig wordt geschaad;
  2. geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak van de gronden.
12.4 Afwijken van de bouwregels
 
12.4.1 Grotere maatvoering nutsvoorzieningen Het bevoegd gezag kan afwijken ten opzichte van het bepaalde in artikel artikel 12 lid 2 teneinde ten behoeve van nutsgebouwen een bebouwde oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 4 m toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
12.4.2 Afwijkende maatvoering bouwwerken geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan afwijking verlenen van het bepaalde in artikel artikel 12 lid 2 voor:
  1. het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van maximaal 40 m;
  2. het bouwen van wegbewijzering, licht- en andere masten en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere hoogte;
een en ander met inachtneming van de volgende regels:
  1. tegen deze hoogte bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
Artikel 13 Wonen - 2
 
13.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen in de vorm van geschakelde woningen;
  2. tuinen, erven en verhardingen;
  3. met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
13.2 Bouwregels
 
13.2.1 Algemene regels met betrekking tot het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen'
Voor het bouwen binnen het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:
  1. het aantal te bouwen woningen mag maximaal het aantal wooneenheden bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  2. het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  3. andere gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen in het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd, met dien verstande dat deze bouwwerken minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gesitueerd (met uitzondering van erkers, carports en erfafscheidingen (zie artikelen 13.2.4, 13.2.5 en 13.2.6);
  4. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  5. de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen mag ten hoogste 60% bedragen van het gedeelte van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', waarbij een totale maximale oppervlakte van 150 m2 geldt; tenzij op de verbeelding een afwijkend percentage of afwijkende maat is opgenomen;
  6. voor zover de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen, carports en overkappingen meer dan het maximum in sub e bedraagt, geldt deze bestaande oppervlakte als maximum;
13.2.2 Hoofdgebouw
Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:
  1. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens of evenwijdig aan de voorste bouwgrens en binnen de voorgevelzone geplaatst te worden;
  2. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag maximaal het aantal meters bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
  3. de goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal het aantal meters bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
  4. de dakhelling van het hoofdgebouw mag maximaal het aantal graden bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale dakhelling' is aangegeven;
13.2.3 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw mag ten hoogste 75 m2 bedragen;
  2. bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  3. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,2 meter;
  4. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°.
13.2.4 Erkers
In afwijking van het bepaalde in artikel 13.2.1 sub c, zijn bouwwerken in de vorm van 'erkers' al dan niet met bijbehorende overkapping buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. de erker met bijbehorende overkapping is gelegen tegen de voorgevel van het hoofdgebouw, danwel is de erker met bijbehorende overkapping gelegen tegen de voor- én zijgevel van het hoofdgebouw;
  2. de breedte van de erker aan de voorgevel mag niet meer dan 75% bedragen dan de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  3. de bouwhoogte van de erker en de bijbehorende overkapping mag niet meer dan 3,6 meter bedragen;
  4. de afstand van de voorzijde van de erker met bijbehorende overkapping tot aan de voorste en zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2 meter;
  5. de diepte en breedte van de erker met bijbehorende overkapping mag niet meer dan 1,5 meter bedragen.
13.2.5 Carports
In afwijking van het bepaalde in artikel 13.2.1, sub c, zijn bouwwerken in de vorm van 'carports' buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. carports mogen uitsluitend worden opgericht naast de zijgevel van de woning en het verlengde daarvan, vanaf 3 meter vóór de voorgevellijn en het verlengde daarvan en tot 1 meter achter het bouwvlak;
  2. voor zover bestaande carports in afwijking van de voorgeschreven situering als gesteld onder a gelegen zijn, mogen deze carports op de betreffende locatie gehandhaafd blijven, een vergroting is evenwel niet toegestaan;
  3. op hoeken van wegen dient de carport te worden gebouwd tegen de zijgevel van de woning en 2 meter achter de voorgevellijn;
  4. per woning mag maximaal één carport wordt opgericht;
  5. de goothoogte van de carport mag niet minder dan 1,5 meter en niet meer meer dan 3,2 meter bedragen;
  6. de bouwhoogte van de carport mag niet meer dan 3,2 meter bedragen, met dien verstande dat een maximale bouwhoogte van 4,5 meter is toegestaan voor carports die op een afstand van minimaal 2 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen;
  7. de bebouwde oppervlakte van de carport mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  8. de lengte van de carport mag niet minder 4 meter en de breedte niet minder dan 2,5 meter bedragen.
13.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. antenne-installaties dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  2. licht- en andere masten dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  3. de maximale bouwhoogte voor pergola's mag niet meer dan 2,7 meter bedragen;
  4. voor erfafscheidingen geldt:
    1. achter het verlengde van de voorgevellijn, voorzover niet gericht naar het openbaar toegankelijk gebied, zijn dichte erfafscheidingen tot een hoogte van niet meer dan 2 meter toegestaan;
    2. achter het verlengde van de voorgevellijn, voorzover gericht naar het openbaar toegankelijk gebied, zijn open erfafscheidingen tot een hoogte van 2 meter toegestaan;
  5. voor schotelantennes geldt:
    1. schotelantennes mogen een doorsnede hebben van maximaal 2 meter en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
    2. schotelantennes mogen niet aan de voorgevel van een hoofdgebouw worden opgericht en de grens van het bouwvlak en de aanduiding bijgebouwen niet overschrijden;
  6. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.
13.3 Nadere eisen
 
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot het realiseren van voldoende parkeergelegenheid conform het gemeentelijk parkeerbeleid ten behoeve van de bestemming, zoals is opgenomen in bijlage 2 van de regels.
 
13.4 Afwijken van de bouwregels
 
13.4.1 Afwijken bouwen voorgevel van de woning
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.2, sub a voor het toestaan van het bouwen van de woning waarbij de voorgevel niet in de voorste bouwgrens wordt geplaatst, maar hierachter, met inachtneming van de volgende regels:
  1. afstand tot de achterste perceelsgrens van het hoofdgebouw dient minimaal 5 meter te bedragen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  5. het bouwvlak wordt evenredig met de verschuiving van de ligging tot de voorste bouwgrens naar achteren verlegd.
13.4.2 Afwijken dakhelling
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.4.2, sub d voor het toestaan van een dakhelling van het hoofdgebouw waarbij wordt afgeweken van het gestelde aantal graden, met inachtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
13.4.3 Afwijken erkers
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.4 , sub b voor het toestaan van een erker aan de voorgevel waarvan de breedte meer dan 75% van de breedte van het hoofdgebouw bedraagt, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de overige bepalingen in artikel 13.2.4 blijven van toepassing;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  4. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
13.4.4 Afwijkende maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.6 voor:
  1. het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter ten behoeve van geluidsreducering;
  2. het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van maximaal 40 meter;
  3. het bouwen van vrijstaande licht- en andere masten en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere hoogte;
met inachtneming van de volgende regels:
  1. het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter is enkel toegestaan indien dit noodzakelijk is in het kader van het verminderen van de geluidshinder doordat infrastructurele maatregelen hier aanleiding toe geven;
  2. het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter is niet toegestaan in het kader van geluidsreducering ten behoeve van een 30-km weg;
  3. indien een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter wordt gebouwd dient te worden aangetoond dat door de hogere bouwhoogte sprake is van vermindering van de geluidsoverlast;
  4. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  6. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
13.5 Specifieke gebruiksregels
 
13.5.1 Bewoning
  1. per bouwperceel is slechts één woning toegestaan;
  2. kamerverhuur / kamerbewoning is niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur'
  3. het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen te gebruiken als woonruimte;
  4. het is niet toegestaan bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woningen.
13.5.2 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep en/of het gebruiken van een gedeelte van de woning en/of bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende eisen:
  1. een aan-huis-verbonden beroep voldoet aan een van de categorieën zoals opgenomen in bijlage 3 en een aan-huis-verbonden bedrijf voldoet aan een van de categorieën zoals opgenomen in bijlage 4 van de regels;
  2. niet meer dan 40% en niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de woning mag voor deze doeleinden worden gebruikt;
  3. door het gebruik ontstaat geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse;
  4. er is geen sprake van een onevenredige verslechtering van de parkeersituatie in de omgeving;
  5. het gebruik betreft geen detailhandel, groothandel, prostitutie of horeca, uitgezonderd beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten en handelsactiviteiten via het internet;
  6. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet gebruikt worden ten behoeve van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, met uitzondering van extra parkeergelegenheid.
13.5.3 Parkeren op eigen terrein
Parkeren op eigen terrein is uitsluitend toegestaan:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  2. indien het parkeren plaatsvindt naast de zijgevel van de woning en het verlengde daarvan in de voor- en achtertuin, mits de afstand tussen de zijgevel en de zijdelingse perceelgrens minimaal 2,5 m bedraagt; of
  3. indien het parkeren plaatsvindt vóór de naar de weg gekeerde zijde van de woning, de voortuin een diepte heeft van ten minste 9 meter en geparkeerd wordt tegen het trottoir;
  4. een en ander mits:
    1. hierdoor de verkeersveiligheid en/of de verkeersafwikkeling niet in gevaar komt;
    2. de openbare groenvoorziening niet op een voor het straatbeeld onaanvaardbare wijze wordt aangetast;
    3. geen vermindering van het parkeerareaal plaatsvindt;
    4. het woon- en leefklimaat niet op onaanvaardbare wijze wordt verstoord;
    5. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving.
13.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
13.6.1 Afhankelijk wonen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.5.1 om toe te staan dat een bijgebouw ten dienste van een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van de volgende regels:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen;
  4. er ontstaat geen zelfstandige woning;
  5. in het kader van de mantelzorg is het toegestaan de maximaal gestelde oppervlakte en/of bebouwingspercentage als gesteld in artikel 13.2.1, sub e te overschrijden indien de afhankelijke woonruimte in de vorm van een woonunit wordt geplaatst.
13.6.2 Ander type aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.5.2, sub a om toe te staan dat een ander type aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf uit bijlagen 3 en 4 van de regels wordt uitgeoefend, met inachtneming van de volgende regels:
  1. het aantal parkeerplaatsen op eigen erf (al dan niet inpandig) mag niet afnemen, tenzij deze parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid worden gecompenseerd;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
  3. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten, wat onder andere het volgende betekent:
    1. aanvrager toont door middel van een rapportage of objectieve beschrijving aan, dat geen hinder naar de omgeving zal ontstaan;
    2. een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend voor activiteiten die vallen onder maximaal categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1, dan wel die uit een oogpunt van invloed op het woon- en leefmilieu vergelijkbaar zijn met de in die categorie vermelde bedrijven, alsmede voor kinderopvang.
13.6.3 Grotere oppervlakte aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.5.2, sub b om toe te staan dat tot ten hoogste 75m2 wordt gebruikt ten behoeve van aan-huis-verbonden bedrijven en/of aan-huis-verbonden beroepen, met inachtneming van de volgende regels:
  1. het aantal parkeerplaatsen op eigen erf (al dan niet inpandig) mag niet afnemen, tenzij deze parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid worden gecompenseerd;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
  3. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten.
13.6.4 Begeleid wonen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.1, sub a om toe te staan dat de woningen gebruikt worden ten behoeve van begeleid wonen, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
  2. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten.
13.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
13.7.1 Wijziging bouwvlak
Het bevoegd gezag kan de grootte, vorm en ligging van een op de verbeelding opgenomen bouwvlak veranderen met in achtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. het bouwvlak mag maximaal 10% worden vergroot;
  6. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
  7. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn. Om de aard en de omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen dient advies te worden ingewonnen bij Waterschap de Dommel.
13.7.2 Wijziging aanduiding bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan de grootte, vorm en ligging van een op de verbeelding opgenomen aanduiding 'bijgebouwen' veranderen, danwel een nieuwe aanduiding 'bijgebouwen' op de verbeelding opnemen, met in achtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
13.7.3 Wijziging woningtype
Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Wonen - 2' wijzigen in de bestemming 'Wonen - 3' ten behoeve van het woningtype 'twee-onder-een kap' of de bestemming 'Wonen - 4' ten behoeve van het woningtype 'vrijstaand', met inachtneming van de volgende regels:
  1. het ter plaatse aantal woningen blijft gelijk;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  4. er bestaan geen bezwaren vanuit een stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  5. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige woningen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  7. vanuit milieuoogpunt bestaan geen bezwaren tegen de bestemmingswijziging;
  8. de regels van de door wijziging verkregen woningtype worden vervolgens van toepassing.
Artikel 14 Wonen - 3
 
14.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a) het wonen in de vorm van twee-onder-een kapwoningen;
b) tuinen, erven en verhardingen;
 
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
c) water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d) parkeervoorzieningen;
e) nutsvoorzieningen;
 
14.2 Bouwregels
 
14.2.1 Algemene regels met betrekking tot het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen'
Voor het bouwen binnen het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:
a) het aantal te bouwen woningen mag maximaal het aantal wooneenheden bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
b) het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
c) andere gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen in het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd, met dien verstande dat deze bouwwerken minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gesitueerd (met uitzondering van erkers, carports en erfafscheidingen (zie artikelen 14.2.4, 14.2.5 en 14.2.6);
d) het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
e) de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen mag ten hoogste 60% bedragen van het gedeelte van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', waarbij een totale maximale oppervlakte van 150 m2 geldt, tenzij op de verbeelding een afwijkend percentage of afwijkende maat is opgenomen;
f) voor zover de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen, carports en overkappingen meer dan het maximum in sub e bedraagt, geldt deze bestaande oppervlakte als maximum.
 
14.2.2 Hoofdgebouw
Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:
a) de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens of evenwijdig aan de voorste bouwgrens en binnen de voorgevelzone) geplaatst te worden;
b) de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag maximaal het aantal meters bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
c) de goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal het aantal meters bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
d) de dakhelling van het hoofdgebouw mag maximaal het aantal graden bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale dakhelling' is aangegeven.
 
14.2.3 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a) de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw mag ten hoogste 75 m2 bedragen;
b) bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
c) de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,2 meter;
d) de dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°.
 
14.2.4 Erkers
a) In afwijking van het bepaalde in artikel 14.2.1 sub c, zijn bouwwerken in de vorm van 'erkers' al dan niet met bijbehorende overkapping buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
b) de erker met bijbehorende overkapping is gelegen tegen de voorgevel van het hoofdgebouw, danwel is de erker met bijbehorende overkapping gelegen tegen de voor- én zijgevel van het hoofdgebouw;
c) de breedte van de erker aan de voorgevel mag niet meer dan 75% bedragen dan de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
d) de bouwhoogte van de erker en de bijbehorende overkapping mag niet meer dan 3,6 meter bedragen;
e) de afstand van de voorzijde van de erker met bijbehorende overkapping tot aan de voorste en zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2 meter;
f) de diepte en breedte van de erker met bijbehorende overkapping mag niet meer dan 1,5 meter bedragen.
 
14.2.5 Carports
In afwijking van het bepaalde in artikel 14.2.1, sub c, zijn bouwwerken in de vorm van 'carports' buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
a) carports mogen uitsluitend worden opgericht naast de zijgevel van de woning en het verlengde daarvan, vanaf 3 meter vóór de voorgevellijn en het verlengde daarvan en tot 1 meter achter het bouwvlak;
b) voor zover bestaande carports in afwijking van de voorgeschreven situering als gesteld onder a gelegen zijn, mogen deze carports op de betreffende locatie gehandhaafd blijven, een vergroting is evenwel niet toegestaan;
c) op hoeken van wegen dient de carport te worden gebouwd tegen de zijgevel van de woning en 2 meter achter de voorgevellijn;
d) per woning mag maximaal één carport wordt opgericht;
e) de goothoogte van de carport mag niet minder dan 1,5 meter en niet meer meer dan 3,2 meter bedragen;
f) de bouwhoogte van de carport mag niet meer dan 3,2 meter bedragen, met dien verstande dat een maximale bouwhoogte van 4,5 meter is toegestaan voor carports die op een afstand van minimaal 2 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen;
g) de bebouwde oppervlakte van de carport mag niet meer dan 20 m² bedragen;
h) de lengte van de carport mag niet minder 4 meter en de breedte niet minder dan 2,5 meter bedragen.
 
14.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a) antenne-installaties dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 meter;
b) licht- en andere masten dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 meter;
c) de maximale bouwhoogte voor pergola's mag niet meer dan 2,7 meter bedragen;
d) voor erfafscheidingen geldt:
  1. achter het verlengde van de voorgevellijn, voorzover niet gericht naar het openbaar toegankelijk gebied, zijn dichte erfafscheidingen tot een hoogte van niet meer dan 2 meter toegestaan;
  2. achter het verlengde van de voorgevellijn, voorzover gericht naar het openbaar toegankelijk gebied, zijn open erfafscheidingen tot een hoogte van 2 meter toegestaan;
e) voor schotelantennes geldt:
  1. schotelantennes mogen een doorsnede hebben van maximaal 2 meter en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
  2. schotelantennes mogen niet aan de voorgevel van een hoofdgebouw worden opgericht en de grens van het bouwvlak en de aanduiding bijgebouwen niet overschrijden;
f) voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.
 
14.3 Nadere eisen
 
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot het realiseren van voldoende parkeergelegenheid conform het gemeentelijk parkeerbeleid ten behoeve van de bestemming, zoals is opgenomen in bijlage 2 van de regels.
 
14.4 Afwijken van de bouwregels
 
14.4.1 Afwijken bouwen voorgevel van de woning
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.2.2, sub a voor het toestaan van het bouwen van de woning waarbij de voorgevel niet in de voorste bouwgrens wordt geplaatst, maar hierachter, met inachtneming van de volgende regels:
a) afstand tot de achterste perceelsgrens van het hoofdgebouw dient minimaal 5 meter te bedragen;
b) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
c) er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
d) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
e) het bouwvlak wordt evenredig met de verschuiving van de ligging tot de voorste bouwgrens naar achteren verlegd.
 
14.4.2 Afwijken dakhelling
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.2.2, sub d voor het toestaan van een dakhelling van het hoofdgebouw waarbij wordt afgeweken van het gestelde aantal graden, met inachtneming van de volgende regels:
a) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
b) er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
c) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
 
14.4.3 Afwijken erkers
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.2.4 , sub b voor het toestaan van een erker aan de voorgevel waarvan de breedte meer dan 75% van de breedte van het hoofdgebouw bedraagt, met inachtneming van de volgende regels:
a) de overige bepalingen in artikel 14.2.4 blijven van toepassing;
b) er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
c) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
d) er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
e) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
 
14.4.4 Afwijkende maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.2.6 voor:
a) het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter ten behoeve van geluidsreducering;
b) het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van maximaal 40 meter;
c) het bouwen van vrijstaande licht- en andere masten en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere hoogte;
 
met inachtneming van de volgende regels:
  1. het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter is enkel toegestaan indien dit noodzakelijk is in het kader van het verminderen van de geluidshinder doordat infrastructurele maatregelen hier aanleiding toe geven;
  2. het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter is niet toegestaan in het kader van geluidsreducering ten behoeve van een 30-km weg;
  3. indien een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter wordt gebouwd dient te worden aangetoond dat door de hogere bouwhoogte sprake is van vermindering van de geluidsoverlast;
  4. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  6. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
14.5 Specifieke gebruiksregels
 
14.5.1 Bewoning
a) per bouwperceel is slechts één woning toegestaan;
b) kamerverhuur / kamerbewoning is niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur';
c) het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen te gebruiken als woonruimte;
d) het is niet toegestaan bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woningen.
 
14.5.2 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep en/of het gebruiken van een gedeelte van de woning en/of bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende eisen:
a) een aan-huis-verbonden beroep voldoet aan een van de categorieën zoals opgenomen in bijlage 3 en een aan-huis-verbonden bedrijf voldoet aan een van de categorieën zoals opgenomen in bijlage 4 van de regels;
b) niet meer dan 40% en niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de woning mag voor deze doeleinden worden gebruikt;
c) door het gebruik ontstaat geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse;
d) er is geen sprake van een onevenredige verslechtering van de parkeersituatie in de omgeving;
e) het gebruik betreft geen detailhandel, groothandel, prostitutie of horeca, uitgezonderd beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten en handelsactiviteiten via het internet;
f) het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet gebruikt worden ten behoeve van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, met uitzondering van extra parkeergelegenheid.
 
14.5.3 Parkeren op eigen terrein
Parkeren op eigen terrein is uitsluitend toegestaan:
a) ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
b) indien het parkeren plaatsvindt naast de zijgevel van de woning en het verlengde daarvan in de voor- en achtertuin, mits de afstand tussen de zijgevel en de zijdelingse perceelgrens minimaal 2,5 m bedraagt; of
c) indien het parkeren plaatsvindt vóór de naar de weg gekeerde zijde van de woning, de voortuin een diepte heeft van ten minste 9 meter en geparkeerd wordt tegen het trottoir;
d) een en ander mits:
  1. hierdoor de verkeersveiligheid en/of de verkeersafwikkeling niet in gevaar komt;
  2. de openbare groenvoorziening niet op een voor het straatbeeld onaanvaardbare wijze wordt aangetast;
  3. geen vermindering van het parkeerareaal plaatsvindt;
  4. het woon- en leefklimaat niet op onaanvaardbare wijze wordt verstoord;
  5. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving.
14.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
14.6.1 Afhankelijk wonen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.5.1 om toe te staan dat een bijgebouw ten dienste van een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van de volgende regels:
a) een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
b) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
c) de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen;
d) er ontstaat geen zelfstandige woning;
e) in het kader van de mantelzorg is het toegestaan de maximaal gestelde oppervlakte en/of bebouwingspercentage als gesteld in artikel 16.2.1, sub e te overschrijden indien de afhankelijke woonruimte in de vorm van een woonunit wordt geplaatst.
 
14.6.2 Ander type aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.5.2, sub a om toe te staan dat een ander type aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf uit bijlagen 3 en 4 van de regels wordt uitgeoefend, met inachtneming van de volgende regels:
a) het aantal parkeerplaatsen op eigen erf (al dan niet inpandig) mag niet afnemen, tenzij deze parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid worden gecompenseerd;
b) de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
c) het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten, wat onder andere het volgende betekent:
  1. aanvrager toont door middel van een rapportage of objectieve beschrijving aan, dat geen hinder naar de omgeving zal ontstaan;
  2. een omgevingsvergunning kan aleen worden verleend voor activiteiten die vallen onder maximaal categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1, dan wel die uit een oogpunt van invloed op het woon- en leefmilieu vergelijkbaar zijn met de in die categorie vermelde bedrijven, alsmede voor kinderopvang.
14.6.3 Grotere oppervlakte aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.5.2, sub b om toe te staan dat tot ten hoogste 75m2 wordt gebruikt ten behoeve van aan-huis-verbonden bedrijven en/of aan-huis-verbonden beroepen, met inachtneming van de volgende regels:
a) het aantal parkeerplaatsen op eigen erf (al dan niet inpandig) mag niet afnemen, tenzij deze parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid worden gecompenseerd;
b) de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
c) het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten.
 
14.6.4 Begeleid wonen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.1, sub a om toe te staan dat de woningen gebruikt worden ten behoeve van begeleid wonen, met inachtneming van de volgende regels:
a) de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
b) het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten.
 
14.7 Wijzigingsbevoegdheden
 
14.7.1 Wijziging bouwvlak
Het bevoegd gezag kan de grootte, vorm en ligging van een op de verbeelding opgenomen bouwvlak veranderen met in achtneming van de volgende regels:
a) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
b) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
c) er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
d) het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
e) het bouwvlak mag maximaal 10% worden vergroot;
f) de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
g) de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn. Om de aard en de omvang
van de benodigde maatregelen vast te stellen dient advies te worden
ingewonnen bij Waterschap de Dommel.
 
14.7.2 Wijziging aanduiding bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan de grootte, vorm en ligging van een op de verbeelding opgenomen aanduiding 'bijgebouwen' veranderen, danwel een nieuwe aanduiding 'bijgebouwen' op de verbeelding opnemen, met in achtneming van de volgende regels:
a) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
b) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
c) er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
d) het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
 
14.7.3 Wijziging woningtype
Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Wonen - 3' wijzigen in de bestemming 'Wonen - 2' ten behoeve van het woningtype 'geschakeld' of de bestemming 'Wonen - 4' ten behoeve van het woningtype 'vrijstaand', met inachtneming van de volgende regels:
a) het ter plaatse aantal woningen blijft gelijk;
b) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
c) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
d) er bestaan geen bezwaren vanuit een stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
e) het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
f) de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige woningen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
g) vanuit milieuoogpunt bestaan geen bezwaren tegen de bestemmingswijziging;
h) de regels van de door wijziging verkregen woningtype worden vervolgens van toepassing.
 
Artikel 15 Wonen - 4
 
15.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a) het wonen in de vorm van vrijstaande woningen;
b) tuinen, erven en verhardingen;
 
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
c) water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d) parkeervoorzieningen;
e) nutsvoorzieningen;
 
15.2 Bouwregels
 
15.2.1 Algemene regels met betrekking tot het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen'
Voor het bouwen binnen het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:
a) het aantal te bouwen woningen mag maximaal het aantal wooneenheden bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
b) het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
c) andere gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen in het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd, met dien verstande dat deze bouwwerken minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gesitueerd (met uitzondering van erkers, carports en erfafscheidingen (zie artikelen 15.2.4, 15.2.5 en 15.2.6);
d) het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
e) de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen mag ten hoogste 50% bedragen van het gedeelte van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', waarbij een totale maximale oppervlakte van 150 m2 geldt, tenzij op de verbeelding een afwijkend percentage of afwijkende maat is opgenomen;
f) voor zover de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen, carports en overkappingen meer dan het maximum in sub e bedraagt, geldt deze bestaande oppervlakte als maximum.
 
15.2.2 Hoofdgebouw
Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:
a) de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens of evenwijdig aan de voorste bouwgrens en binnen de voorgevelzone geplaatst te worden;
b) de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag maximaal het aantal meters bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
c) de goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal het aantal meters bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
d) de dakhelling van het hoofdgebouw mag maximaal het aantal graden bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale dakhelling' is aangegeven.
 
15.2.3 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a) de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw mag ten hoogste 75 m2 bedragen;
b) bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
c) de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,2 meter;
d) de dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°.
 
15.2.4 Erkers
In afwijking van het bepaalde in artikel 15.2.1 sub c, zijn bouwwerken in de vorm van 'erkers' al dan niet met bijbehorende overkapping buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
a) de erker met bijbehorende overkapping is gelegen tegen de voorgevel van het hoofdgebouw, danwel is de erker met bijbehorende overkapping tegen de voor- én zijgevel van het hoofdgebouw;
b) de breedte van de erker aan de voorgevel mag niet meer dan 75% bedragen dan de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
c) de bouwhoogte van de erker en de bijbehorende overkapping mag niet meer dan 3,6 meter bedragen;
d) de afstand van de voorzijde van de erker met bijbehorende overkapping tot aan de voorste en zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2 meter;
e) de diepte en breedte van de erker met bijbehorende overkapping mag niet meer dan 1,5 meter bedragen.
 
15.2.5 Carports
In afwijking van het bepaalde in artikel 15.2.1, sub c, zijn bouwwerken in de vorm van 'carports' buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
a) carports mogen uitsluitend worden opgericht naast de zijgevel van de woning en het verlengde daarvan, vanaf 3 meter vóór de voorgevellijn en het verlengde daarvan en tot 1 meter achter het bouwvlak;
b) voor zover bestaande carports in afwijking van de voorgeschreven situering als gesteld onder a gelegen zijn, mogen deze carports op de betreffende locatie gehandhaafd blijven, een vergroting is evenwel niet toegestaan;
c) op hoeken van wegen dient de carport te worden gebouwd tegen de zijgevel van de woning en 2 meter achter de voorgevellijn;
d) per woning mag maximaal één carport wordt opgericht;
e) de goothoogte van de carport mag niet minder dan 1,5 meter en niet meer meer dan 3,2 meter bedragen;
f) de bouwhoogte van de carport mag niet meer dan 3,2 meter bedragen, met dien verstande dat een maximale bouwhoogte van 4,5 meter is toegestaan voor carports die op een afstand van minimaal 2 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen;
g) de bebouwde oppervlakte van de carport mag niet meer dan 20 m² bedragen;
h) de lengte van de carport mag niet minder 4 meter en de breedte niet minder dan 2,5 meter bedragen.
 
15.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a) antenne-installaties dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 meter;
b) licht- en andere masten dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 meter;
c) de maximale bouwhoogte voor pergola's mag niet meer dan 2,7 meter bedragen;
d) voor erfafscheidingen geldt:
  1. achter het verlengde van de voorgevellijn, voorzover niet gericht naar het openbaar toegankelijk gebied, zijn dichte erfafscheidingen tot een hoogte van niet meer dan 2 meter toegestaan;
  2. achter het verlengde van de voorgevellijn, voorzover gericht naar het openbaar toegankelijk gebied, zijn open erfafscheidingen tot een hoogte van 2 meter toegestaan;
e) voor schotelantennes geldt:
  1. schotelantennes mogen een doorsnede hebben van maximaal 2 meter en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
  2. schotelantennes mogen niet aan de voorgevel van een hoofdgebouw worden opgericht en de grens van het bouwvlak en de aanduiding bijgebouwen niet overschrijden;
f) voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.
 
15.3 Nadere eisen
 
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot het realiseren van voldoende parkeergelegenheid conform het gemeentelijk parkeerbeleid ten behoeve van de bestemming, zoals is opgenomen in bijlage 2 van de regels.
 
15.4 Afwijken van de bouwregels
 
15.4.1 Afwijken bouwen voorgevel van de woning
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2, sub a voor het toestaan van het bouwen van de woning waarbij de voorgevel niet in de voorste bouwgrens wordt geplaatst, maar hierachter, met inachtneming van de volgende regels:
a) afstand tot de achterste perceelsgrens van het hoofdgebouw dient minimaal 5 meter te bedragen;
b) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
c) er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
d) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
e) het bouwvlak wordt evenredig met de verschuiving van de ligging tot de voorste bouwgrens naar achteren verlegd.
 
15.4.2 Afwijken dakhelling
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2, sub d voor het toestaan van een dakhelling van het hoofdgebouw waarbij wordt afgeweken van het gestelde aantal graden, met inachtneming van de volgende regels:
a) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
b) er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
c) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
 
15.4.3 Afwijken erkers
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.4 , sub b voor het toestaan van een erker aan de voorgevel waarvan de breedte meer dan 75% van de breedte van het hoofdgebouw bedraagt, met inachtneming van de volgende regels:
a) de overige bepalingen in artikel 15.2.4 blijven van toepassing;
b) er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
c) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
d) er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
e) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
 
15.4.4 Afwijkende maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.6 voor:
a) het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter ten behoeve van geluidsreducering;
b) het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van maximaal 40 meter;
c) het bouwen van vrijstaande licht- en andere masten en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere hoogte;
 
met inachtneming van de volgende regels:
  1. het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter is enkel toegestaan indien dit noodzakelijk is in het kader van het verminderen van de geluidshinder doordat infrastructurele maatregelen hier aanleiding toe geven;
  2. het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter is niet toegestaan in het kader van geluidsreducering ten behoeve van een 30-km weg;
  3. indien een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3,0 meter wordt gebouwd dient te worden aangetoond dat door de hogere bouwhoogte sprake is van vermindering van de geluidsoverlast;
  4. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  6. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
15.5 Specifieke gebruiksregels
 
15.5.1 Bewoning
a) per bouwperceel is slechts één woning toegestaan;
b) kamerverhuur / kamerbewoning is niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur';
c) het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen te gebruiken als woonruimte;
d) het is niet toegestaan bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woningen.
 
15.5.2 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep en/of het gebruiken van een gedeelte van de woning en/of bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende eisen:
a) een aan-huis-verbonden beroep voldoet aan een van de categorieën zoals opgenomen in bijlage 3 en een aan-huis-verbonden bedrijf voldoet aan een van de categorieën zoals opgenomen in bijlage 4 van de regels;
b) niet meer dan 40% en niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de woning mag voor deze doeleinden worden gebruikt;
c) door het gebruik ontstaat geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse;
d) er is geen sprake van een onevenredige verslechtering van de parkeersituatie in de omgeving;
e) het gebruik betreft geen detailhandel, groothandel, prostitutie of horeca, uitgezonderd beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten en handelsactiviteiten via het internet;
f) het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet gebruikt worden ten behoeve van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, met uitzondering van extra parkeergelegenheid.
 
15.5.3 Parkeren op eigen terrein
Parkeren op eigen terrein is uitsluitend toegestaan:
a) ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
b) indien het parkeren plaatsvindt naast de zijgevel van de woning en het verlengde daarvan in de voor- en achtertuin, mits de afstand tussen de zijgevel en de zijdelingse perceelgrens minimaal 2,5 m bedraagt; of
c) indien het parkeren plaatsvindt vóór de naar de weg gekeerde zijde van de woning, de voortuin een diepte heeft van ten minste 9 meter en geparkeerd wordt tegen het trottoir;
d) een en ander mits:
  1. hierdoor de verkeersveiligheid en/of de verkeersafwikkeling niet in gevaar komt;
  2. de openbare groenvoorziening niet op een voor het straatbeeld onaanvaardbare wijze wordt aangetast;
  3. geen vermindering van het parkeerareaal plaatsvindt;
  4. het woon- en leefklimaat niet op onaanvaardbare wijze wordt verstoord;
  5. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving.
15.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
15.6.1 Afhankelijk wonen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.5.1 om toe te staan dat een bijgebouw ten dienste van een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van de volgende regels:
a) een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
b) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
c) de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen;
d) er ontstaat geen zelfstandige woning;
e) in het kader van de mantelzorg is het toegestaan de maximaal gestelde oppervlakte en/of bebouwingspercentage als gesteld in artikel 15.2.1, sub e te overschrijden indien de afhankelijke woonruimte in de vorm van een woonunit wordt geplaatst.
 
15.6.2 Ander type aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.5.2, sub a om toe te staan dat een ander type aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf uit bijlagen 3 en 4 van de regels wordt uitgeoefend, met inachtneming van de volgende regels:
a) het aantal parkeerplaatsen op eigen erf (al dan niet inpandig) mag niet afnemen, tenzij deze parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid worden gecompenseerd;
b) de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
c) het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten, wat onder andere het volgende betekent:
  1. aanvrager toont door middel van een rapportage of objectieve beschrijving aan, dat geen hinder naar de omgeving zal ontstaan;
  2. een omgevingsvergunning kan aleen worden verleend voor activiteiten die vallen onder maximaal categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1, dan wel die uit een oogpunt van invloed op het woon- en leefmilieu vergelijkbaar zijn met de in die categorie vermelde bedrijven, alsmede voor kinderopvang.
15.6.3 Grotere oppervlakte aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.5.2, sub b om toe te staan dat tot ten hoogste 75m2 wordt gebruikt ten behoeve van aan-huis-verbonden bedrijven en/of aan-huis-verbonden beroepen, met inachtneming van de volgende regels:
a) het aantal parkeerplaatsen op eigen erf (al dan niet inpandig) mag niet afnemen, tenzij deze parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid worden gecompenseerd;
b) de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
c) het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten.
 
15.6.4 Begeleid wonen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.1, sub a om toe te staan dat de woningen gebruikt worden ten behoeve van begeleid wonen, met inachtneming van de volgende regels:
a) de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
b) het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten.
 
15.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
15.7.1 Wijziging bouwvlak
Het bevoegd gezag kan de grootte, vorm en ligging van een op de verbeelding opgenomen bouwvlak veranderen met in achtneming van de volgende regels:
a) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
b) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
c) er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
d) het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
e) het bouwvlak mag maximaal 10% worden vergroot;
f) de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
g) de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn. Om de aard en de omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen dient advies te worden ingewonnen bij Waterschap de Dommel.
 
15.7.2 Wijziging aanduiding bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan de grootte, vorm en ligging van een op de verbeelding opgenomen aanduiding 'bijgebouwen' veranderen, danwel een nieuwe aanduiding 'bijgebouwen' op de verbeelding opnemen, met in achtneming van de volgende regels:
a) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
b) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
c) er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
d) het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
 
15.7.3 Wijziging woningtype
Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Wonen - 4' wijzigen in de bestemming 'Wonen - 2' ten behoeve van het woningtype 'geschakeld' of de bestemming 'Wonen - 3' ten behoeve van het woningtype 'twee-onder-een kap', met inachtneming van de volgende regels:
a) de inhoud van de door de wijziging te realiseren woningen bedraagt ieder ten minste 250 m³;
b) de bestemmingswijziging heeft tot gevolg dat maximaal één extra woning per bouwperceel kan worden gerealiseerd;
c) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
d) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
e) er bestaan geen bezwaren vanuit een stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
f) het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
g) de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige woningen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
h) vanuit milieuoogpunt bestaan geen bezwaren tegen de bestemmingswijziging;
i) de regels van de door wijziging verkregen woningtype worden vervolgens van toepassing.
 
Artikel 16 Wonen - 6
 
16.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a) het wonen in de vorm van gestapelde woningen;
b) tuinen, erven en verhardingen;
c) parkeergarages;
 
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
d) water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e) parkeervoorzieningen;
f) groenvoorzieningen;
g) abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en dergelijke;
h) speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen;
i) wegen, fiets en/of voetpaden;
 
16.2 Bouwregels
 
16.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a) de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
b) het aantal te bouwen woningen mag maximaal het aantal bedragen zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
c) het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' mag niet worden overschreden;
d) de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' mag niet worden overschreden;
e) in afwijking van het bepaalde onder a. mogen ondergeschikte aard buiten het bouwvlak alleen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 10 m2 per bouwperceel;
f) in afwijking van het bepaalde onder a mogen parkeergarages welke geheel onder het maaiveld zijn gelegen, ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
 
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels :
a) de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter;
b) de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 9 meter;
c) de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
 
16.3 Nadere eisen
 
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot het realiseren van voldoende parkeergelegenheid conform het gemeentelijk parkeerbeleid ten behoeve van de bestemming, zoals is opgenomen in bijlage 2 van de regels.
 
16.4 Afwijken van de bouwregels
 
16.4.1 Afwijking kleinschalige windenergievoorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 1972.1 voor het realiseren van kleinschalige windenergievoorzieningen als bedoeld in artikel 1, met in achtneming van de volgende regels:
a) de goothoogte van het gebouw waarop de windenergievoorziening wordt geplaatst bedraagt minimaal 12 meter;
b) de maximale bouwhoogte van de windenergievoorziening bedraagt 4 meter;
c) de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
d) de architectonische en/of cultuurhistorische waarden in de omgeving worden niet onevenredig aangetast;
e) de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in gevaar.
 
16.4.2 Afwijking oppervlakte gebouwen en bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a) artikel 16.2.1, sub e en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen wordt vergroot tot maximaal 25 m²;
b) artikel 16.2.2, sub c en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 5 meter;
met inachtneming van de volgende regels:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  2. de architectonische en/of cultuurhistorische waarden in de omgeving worden niet onevenredig aangetast;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving.
16.5 Specifieke gebruiksregels
 
16.5.1 Bewoning
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a) bewoning als afhankelijke woonruimte;
b) kamerverhuur / kamerbewoning;
c) het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woningen.
 
16.5.2 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep en/of het gebruiken van een gedeelte van de woning en/of bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende eisen:
a) een aan-huis-verbonden beroep voldoet aan een van de categorieën zoals opgenomen in bijlage 3 en een aan-huis-verbonden bedrijf voldoet aan een van de categorieën zoals opgenomen in bijlage 4 van de regels;
b) niet meer dan 40% en niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de woning mag voor deze doeleinden worden gebruikt;
c) door het gebruik ontstaat geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse;
d) er is geen sprake van een onevenredige verslechtering van de parkeersituatie in de omgeving;
e) het gebruik betreft geen detailhandel, groothandel, prostitutie of horeca, uitgezonderd beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten en handelsactiviteiten via het internet;
f) het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet gebruikt worden ten behoeve van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, met uitzondering van extra parkeergelegenheid.
 
16.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
16.6.1 Afhankelijk wonen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.5.1 om toe te staan dat een bijgebouw ten dienste van een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van de volgende regels:
a) een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
b) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
c) de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen;
d) er ontstaat geen zelfstandige woning.
 
16.6.2 Ander type aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.5.2, sub a om toe te staan dat een ander type aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf uit bijlagen 3 en 4 van de regels wordt uitgeoefend, met inachtneming van de volgende regels:
a) het aantal parkeerplaatsen op eigen erf (al dan niet inpandig) mag niet afnemen, tenzij deze parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid worden gecompenseerd;
b) de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
c) het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten, wat onder andere het volgende betekent:
  1. aanvrager toont door middel van een rapportage of objectieve beschrijving aan, dat geen hinder naar de omgeving zal ontstaan;
  2. een omgevingsvergunning kan aleen worden verleend voor activiteiten die vallen onder maximaal categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1, dan wel die uit een oogpunt van invloed op het woon- en leefmilieu vergelijkbaar zijn met de in die categorie vermelde bedrijven, alsmede voor kinderopvang.
16.6.3 Grotere oppervlakte aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.5.2, sub b om toe te staan dat tot ten hoogste 75m2 wordt gebruikt ten behoeve van aan-huis-verbonden bedrijven en/of aan-huis-verbonden beroepen, met inachtneming van de volgende regels:
a) de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
b) het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten.
 
16.6.4 Begeleid wonen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.1, sub a om toe te staan dat de woningen gebruikt worden ten behoeve van begeleid wonen, met inachtneming van de volgende regels:
a) de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
b) het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten.
 
16.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
16.7.1 Wijzigen bouwvlak
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de grootte, vorm en ligging van een op de verbeelding opgenomen bouwvlak wordt gewijzigd, dan wel ter plaatse een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, met in achtneming van de volgende regels:
a) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
b) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
c) er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
d) er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de verkeersveiligheid;
e) het bouwvlak mag maximaal 10% worden vergroot;
f) het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
g) de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn. Om de aard en de omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen dient advies te worden ingewonnen bij Waterschap de Dommel.
 
16.7.2 Wijziging aantal wooneenheden
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat meer woningen worden toegestaan dan het maximum aantal wooneenheden zoals op de verbeelding is aangegeven, met in achtneming van de volgende regels:
a) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
b) er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
c) de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
d) het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
 
16.7.3 Wijziging aanduiding 'parkeergarage'
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de grootte, vorm en ligging van een op de verbeelding opgenomen aanduiding 'parkeergarage' wordt gewijzigd, dan wel ter plaatse een nieuwe aanduiding wordt aangegeven, met in achtneming van de volgende regels:
a) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
b) er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
c) er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
d) er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de verkeersveilighied;
e) het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
 
Artikel 17 Waarde - Archeologie 1
 
17.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 1 (WR-A-1) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
 
17.2 Bouwregels
 
Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
  2. de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met ten hoogste 100 m2 en de bodemingreep niet dieper is dan 0,40 meter.
17.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 17.2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemmingen, indien is gebleken dat het oprichten van het in lid 17.2 bedoelde gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
  2. Voor zover het oprichten van het in lid 17.2 bedoelde gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan het bevoegd gezag aan omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het treffen van maatregelen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvrager zal worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  4. een rapport als bedoeld in sub c is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  5. Het bepaalde in lid 17.2 is niet van toepassing op:
    1. bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    2. bouwwerken die mogen worden gerealiseerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,40 meter onder maaiveld en zonder wegwerkzaamheden kan worden geplaatst.
17.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
17.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgendewerken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,50 meter bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen of verschralen van heide- of natuurgebieden;
  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
17.4.2 Uitzondering op het verbod
Het bepaalde in 17.4.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
  1. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 17.1.1 sub h, l en m;
  2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 100 m2;
  3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek, mits verricht door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg;
  4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
  6. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  7. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  8. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
17.4.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 17.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien uit een archeologisch rapport blijkt dat de in lid 17.4.1 genoemde werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische resten.
  2. een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Voor zover de in lid 17.4.1. genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    4. Indien het bepaalde onder c, sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
  4. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
17.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen door de voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen van de verbeelding, indien :
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 18 Waarde - Archeologie 2
 
18.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 2 (WR-A-2) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
 
18.2 Bouwregels
 
Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
  2. de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met ten hoogste 250 m2 en de bodemingreep niet dieper is dan 0,40 meter.
18.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 18.2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemmingen, indien is gebleken dat het oprichten van het in lid 18.2 bedoelde gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
  2. Voor zover het oprichten van het in lid 18.2 bedoelde gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan het bevoegd gezag aan omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het treffen van maatregelen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvrager zal worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  4. een rapport als bedoeld in sub c is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  5. Het bepaalde in lid 18.2 is niet van toepassing op:
    1. bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    2. bouwwerken die mogen worden gerealiseerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,40 meter onder maaiveld en zonder wegwerkzaamheden kan worden geplaatst.
18.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
18.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,50 meter bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen of verschralen van heide- of natuurgebieden;
  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
18.4.2 Uitzondering op het verbod
Het bepaalde in 18.4.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
  1. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 18.4.1 sub h, l en m;
  2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2;
  3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek, mits verricht door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg;
  4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
  6. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  7. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  8. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
18.4.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 18.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien uit een archeologisch rapport blijkt dat de in lid 18.4.1 genoemde werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische resten.
  2. een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Voor zover de in lid 18.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    4. Indien het bepaalde onder c, sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
  4. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
18.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag is kan het bestemmingsplan wijzigen door de voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen van de verbeelding, indien :
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 19 Waarde - Archeologie 3
 
19.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 3 (WR-A-3) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
 
19.2 Bouwregels
 
Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
  2. de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met ten hoogste 2.500 m2 en de bodemingreep niet dieper is dan 0,40 meter.
19.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 19.2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemmingen, indien is gebleken dat het oprichten van het in lid 19.2 bedoelde gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
  2. Voor zover het oprichten van het in lid 19.2 bedoelde gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan het bevoegd gezag aan omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het treffen van maatregelen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvrager zal worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  4. een rapport als bedoeld in sub c is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  5. Het bepaalde in lid 19.2 is niet van toepassing op:
    1. bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    2. bouwwerken die mogen worden gerealiseerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,40 meter onder maaiveld en zonder wegwerkzaamheden kan worden geplaatst.
19.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
19.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,50 meter bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen of verschralen van heide- of natuurgebieden;
  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
19.4.2 Uitzondering op het verbod
Het bepaalde in 19.4.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
  1. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 19.4.1 sub h, l en m;
  2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 2.500 m2;
  3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek, mits verricht door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg;
  4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
  6. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  7. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  8. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
19.4.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 19.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien uit een archeologisch rapport blijkt dat de in lid 19.4.1 genoemde werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische resten.
  2. een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Voor zover de in lid 19.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    4. Indien het bepaalde onder c, sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
  4. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
19.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen door de voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen van de verbeelding, indien :
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
3 Algemene regels
Artikel 20 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 21 Algemene bouwregels
 
22.1 Overschrijding bouwgrenzen
  1. de bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en het gestelde in de regels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, uitgezonderd erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
  2. kelders zijn, voor zover geheel gesitueerd onder het maaiveld, overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan.
Artikel 22 Algemene gebruiksregels
 
Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik of laten gebruiken van gronden en opstallen als of ten behoeve van een seksinrichting dan wel ten behoeve van (raam)prostitutie;
  2. het gebruik of laten gebruiken van opstallen ten behoeve van coffeeshops;
  3. het gebruik van onbebouwde gronden:
    1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
    2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
 
Artikel 23 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan (tenzij op grond van de regels in dit bestemmingsplan reeds is afgeweken) met een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor:
  1. het afwijken van maten met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. het afwijken van de gestelde maximale goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw en de gestelde minimale/maximale dakhelling van het hoofdgebouw;
met inachtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er vindt geen onevenredige aanasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;
  5. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. de brand-, verkeers en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
Artikel 24 Algemene wijzigingsregels
 
Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone- wijzigingsgebied het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Groen' wordt gewijzigd in een bestemming 'Sport', met in achtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de verkeersveilighied;
  3. de parkeerdruk wordt niet onevenredig vergroot;
  4. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. de voorgenomen ontwikkeling dient hydrologisch neutraal plaats te vinden. Om de aard en omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen dient advies te worden ingewonnen bij Waterschap de Dommel"
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
 
25.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 26 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Veldhoven – actualisatie 2014'. Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van DATUM 2014
  
de griffier,
de voorzitter,
................................
................................