direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22f Doorstroming Eindhoven-Veldhoven
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.TAMOPH22f-0301

Regels

Preambule

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van Doorstroming Eindhoven-Veldhoven in Veldhoven en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22f) van het omgevingsplan van de gemeente Veldhoven. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22f van het omgevingsplan van de gemeente Veldhoven. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22f' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan (de bruidsschat) gelden ook voor dit TAM-omgevingsplan. Behalve voor zover de regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk of voor zover in dit TAM-omgevingsplan specifiek van deze regels is afgeweken.
  • 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Doorstroming Eindhoven-Veldhoven in Veldhoven, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0861.TAMOPH22f-0301 zoals vastgelegd op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 2 Begripsbepalingen

2.1 Begripsbepalingen Omgevingswet

De begripsbepalingen in de volgende bijlagen zijn van toepassing voor dit TAM-omgevingsplan, tenzij bij dit TAM-omgevingsplan daarvan is afgeweken:

  • Bijlage bij de Omgevingswet;
  • Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving;
  • Bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;
  • Bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
  • Bijlage I bij het Omgevingsbesluit;
  • Bijlage I bij de Omgevingsregeling.
2.2 Aanvullende en afwijkende begripsbepalingen

Onderstaande begripsbepalingen zijn van toepassing voor dit TAM-omgevingsplan.

2.2.1 TAM-omgevingsplan

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22f Doorstroming Eindhoven-Veldhoven.

2.2.2 omgevingsplan

het omgevingsplan van de gemeente Veldhoven.

2.2.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

2.2.4 archeologisch onderzoek

archeologisch onderzoek, verricht door een organisatie (bijv. een onderzoeksbureau of overheidsinstelling) die daartoe is gecertificeerd conform de Erfgoedwet.

2.2.5 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).

2.2.6 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

2.2.7 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
  • a. bij bebouwing: zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. bij gebruik van grond en opstallen: zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
2.2.8 brug

een permanente verbinding in een weg of pad over een andere weg dan wel water.

2.2.9 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.

2.2.10 dichte erfafscheiding

een erfafscheiding met een constructie waardoor het zicht op de achterliggende gronden wordt belemmerd en waarbij de constructie voor meer dan 30% dicht is.

2.2.11 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

2.2.12 kunstwerk

een in bouwkundige zin, door mensenhanden gemaakt (civiel technisch) bouwwerk, zoals aquaducten, bruggen, dijken, tunnels en viaducten.

2.2.13 nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

2.2.14 ondergeschikte bouwdelen

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen en liftschachten.

2.2.15 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

2.2.16 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.
2.2.17 perronoverkapping

een bouwwerk met een dak al dan niet gedeeltelijk of geheel met wanden omsloten bij een busstation;

2.2.18 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

2.2.19 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan voorzieningen als duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in meters (m), m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit artikel. Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

3.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.2 de diepte van een bodemingreep

de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau).

3.3 de oppervlakte van een bodemingreep

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.

3.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 4 Openbaar gebied

4.1 Functieomschrijving openbaar gebied

In het 'Openbaar gebied' zijn de volgende activiteiten toegestaan:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'verkeer': het gebruik van gronden en bouwwerken voor wegen, straten en paden en andere parkeer- en verkeersvoorzieningen.
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'groen': het gebruik van gronden en bouwwerken voor plantsoenen, parken en andere groenvoorzieningen.

met de volgende bijbehorende voorzieningen:

  • c. fiets- en/ of voetpaden;
  • d. pleinen en overige verblijfsgebieden;
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. (openbaar toegankelijke) sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen;
  • g. kunstwerken;
  • h. kunstobjecten;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. hondenuitlaatvoorzieningen en speelvoorzieningen;
  • l. bushokjes, fietsenstallingen, straatmeubilair en dergelijke;
  • m. in- en uitritten, uitsluitend voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen;
  • n. voorzieningen voor openbaar vervoer.
4.2 Beoordelingsregels bouwen openbaar gebied
4.2.1 Gebouwen
  • 1. Ter plaatse van 'Openbaar gebied' mogen gebouwen enkel gebouwd worden ten behoeve van openbaar nut, water- en energiedistributie, wachthuisjes voor busdiensten en hiermee vergelijkbare gebouwen van algemeen nut.
  • 2. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbaar nut gelden de volgende regels:
    • a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m;
    • b. de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m2.
4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstobjecten, speelvoorzieningen, masten, antenne-installaties en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • b. de maximale bouwhoogte van geluidschermen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van flora- en faunavoorzieningen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • d. de maximale bouwhoogte van bruggen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
4.3 Vergunningplichtige bouwactiviteiten
4.3.1 Afwijkende maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • 1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 22.26, wordt verleend voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 voor:
    • a. het bouwen van antenne- installaties tot een bouwhoogte van maximaal 40 m;
    • b. het bouwen van wegbewijzering, licht- en andere masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere bouwhoogte.
  • 2. De omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 1, wordt verleend indien:
    • a. tegen de bouwhoogte geen bezwaar bestaat vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
    • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
    • c. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
    • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige architectonische en/ of cultuurhistorische waarden;
    • e. er geen onaanvaardbare negatieve invloed op de werking van het ILS en de IHCS van de Vliegbasis Eindhoven bestaat.

Artikel 5 overige zone - busstation - MMC

5.1 Afwijkend toepassingsbereik busstation - MMC

Binnen de aanduiding 'overige zone - busstation MMC' geldt, in afwijking van het bepaalde in artikel 1, lid 1, dat de besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet van toepassing blijven.

5.2 Functieomschrijving busstation - MMC

In 'overige zone - busstation MMC' zijn de volgende activiteiten toegestaan:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - busstation MMC': het gebruiken van gronden en bouwwerken voor wegen, straten en paden, een busstation en andere parkeer- en verkeersvoorzieningen.

met de volgende bijbehorende voorzieningen:

  • b. wegen en verhardingen;
  • c. pleinen en overige verblijfsgebieden;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. fiets- en/ of voetpaden;
  • f. bushokjes, fietsenstallingen, straatmeubilair en dergelijke;
  • g. overkappingen;
  • h. liften en liftgebouwen;
  • i. fietsenstallingen;
  • j. voorzieningen voor openbaar vervoer;
  • k. voorzieningen bij een busstation zoals verblijfsruimten, sanitairruimten, een kiosk en stalling voor rolstoelen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. kunstwerken;
  • n. kunstobjecten;
  • o. geluidwerende voorzieningen;
  • p. hondenuitlaatvoorzieningen en speelvoorzieningen.
5.3 Aanvullende regels

De regels in 5.2 gelden in aanvulling op de regels uit de besluiten van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet.

5.4 Beoordelingsregels bouwen busstation - MMC
5.4.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de activiteiten zoals opgenomen in 5.2 binnen de aanduiding 'overige zone - busstation MMC' gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een perronoverkapping mag niet meer bedragen dan 7.300 m2;
  • b. de bouwhoogte van een perronoverkapping mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • c. de oppervlakte van gebouwen onder de perronoverkapping mag niet meer bedragen dan 100 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de perronoverkapping, bedoeld onder a, niet wordt meegerekend;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen onder in de perronoverkapping mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • e. de oppervlakte van overkappingen buiten de perronoverkapping mag niet meer bedragen dan 500 m2;
  • f. de bouwhoogte van overkappingen buiten de perronoverkapping mag niet meer bedragen dan 4 m.
5.4.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de activiteiten zoals opgenomen in 5.2 binnen de aanduiding 'overige zone - busstation MMC', gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstobjecten, speelvoorzieningen, masten, antenne-installaties en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • b. de maximale bouwhoogte van geluidschermen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van flora- en faunavoorzieningen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • d. de maximale bouwhoogte van bruggen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
5.5 Voorrangsbepaling

De regels in 5.4 gaan voor op de regels uit de besluiten van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet.

Artikel 6 overige zone - verkeer

6.1 Afwijkend toepassingsbereik verkeer

Binnen de aanduiding 'overige zone - verkeer' geldt, in afwijking van het bepaalde in artikel 1, lid 1, dat de besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet van toepassing blijven.

6.2 Functieomschrijving verkeer

In 'overige zone - verkeer' zijn de volgende activiteiten toegestaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor wegen, straten en paden en andere parkeer- en verkeersvoorzieningen.

met de volgende bijbehorende voorzieningen:

  • b. fiets- en/ of voetpaden;
  • c. pleinen en overige verblijfsgebieden;
  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. (openbaar toegankelijke) sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen;
  • f. kunstwerken;
  • g. kunstobjecten;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. hondenuitlaatvoorzieningen en speelvoorzieningen;
  • k. bushokjes, fietsenstallingen, straatmeubilair en dergelijke;
  • l. in- en uitritten, uitsluitend voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen;
  • m. voorzieningen voor openbaar vervoer.
6.3 Aanvullende regels

De regels in 6.2 gelden in aanvulling op de regels uit de besluiten van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet.

6.4 Beoordelingsregels bouwen verkeer
6.4.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de activiteiten zoals opgenomen in 6.2 binnen de aanduiding 'overige zone - verkeer' gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • b. de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m2.
6.4.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de activiteiten zoals opgenomen in 6.2 binnen de aanduiding 'overige zone - verkeer' gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstobjecten, speelvoorzieningen, masten, antenne-installaties en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • b. de maximale bouwhoogte van geluidschermen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van flora- en faunavoorzieningen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • d. de maximale bouwhoogte van bruggen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
6.5 Voorrangsbepaling

De regels in 6.4 gaan voor op de regels uit de besluiten van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1

7.1 Functieomschrijving

Binnen het gebied 'Waarde – Archeologie 1' zijn de gronden mede bedoeld voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

7.2 Beoordelingsregels bouwen
7.2.1 Bouwen voor andere functies

Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende functies geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
  • b. een bouwwerk waarvan de oppervlakte kleiner is dan 100 m² en minder diep reikt dan 0,40 m beneden maaiveld;
  • c. gebouwen die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan;
  • d. gebouwen die mogen worden gerealiseerd krachtens een reeds verleend vergunning.
7.2.2 Bouwen voor archeologische functie

Op deze gronden is het bouwen van een gebouw voor archeologisch onderzoek toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 3 m.

7.3 Aanvullende beoordelingsregels bouwen - met beoordelingsruimte

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken zoals bedoeld in artikel 22.26 wordt in afwijking van artikel 7.2.1 ook verleend voor het bouwen ten behoeve van andere functies, indien:

  • a. is gebleken dat het oprichten van dit gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden; en
  • b. dit is verzekerd in een rapport als bedoeld in artikel 7.5, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvrager zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
7.4 Voorschriften

Voor zover het oprichten van een gebouw als bedoeld in artikel 7.2 kan leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
  • b. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.5 Aanvraagvereisten bouwen

Bij het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 7.2 wordt een rapport ingediend, waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
7.6.1 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  • c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  • i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;
  • k. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • l. het afplaggen of verschralen van heide- of natuurgebieden;
  • m. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
7.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in 7.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. maximaal 0,40 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 7.6.1 sub a, h, l en m;
  • b. een verstoringsoppervlakte hebben van niet meer dan 100 m2;
  • c. ten dienste staan van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • e. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 m onder maaiveld wordt geroerd;
  • f. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • g. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit TAM-omgevingsplan; of
  • h. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
7.6.3 Beoordelingsregels werk en werkzaamheden

De in artikel 7.6.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien uit een archeologisch rapport blijkt dat het uitvoeren van de werken en werkzaamheden en ook de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologische resten.

7.6.4 Voorschriften

Voor zover het uitvoeren van de werken en werkzaamheden en ook de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien het bepaalde onder c van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
7.6.5 Aanvraagvereisten
  • a. Archeologisch onderzoek
    Bij het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning als genoemd in artikel 7.6.1 wordt een rapport ingediend, waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Uitzondering aanvraagvereiste
    Een onderzoek als bedoeld in a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Ondergronds bouwen

Kelders en parkeergarages zijn, voor zover geheel gesitueerd onder het maaiveld, overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan.

9.2 Bestaande maten
9.2.1 Afwijkende maten

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, het volgende:

  • a. indien en voor zover de bestaande maatvoering, afstanden, bebouwingspercentages, en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de voorgeschreven maxima, dan wel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum;
  • b. indien de bestaande situering afwijkt van deze regels, is ook de bestaande situering toegestaan.
9.2.2 Herbouw

In geval van herbouw is 9.2.1 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de in dit TAM-omgevingsplan bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven functie.

10.2 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met de functie wordt in dit TAM-omgevingsplan in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van gronden en opstallen als of ten behoeve van een seksinrichting dan wel ten behoeve van (raam)prostitutie;
  • b. het gebruik of laten gebruiken van opstallen ten behoeve van coffeeshops;
  • c. het gebruik van onbebouwde gronden:
      • als stand- of ligplaats van onderkomens;
      • als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de functie gerichte gebruik van de gronden.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 geluidzone - industrie
11.1.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone – industrie' is het bouwen van geluidgevoelige gebouwen en terreinen niet toegestaan, voorzover de geluidsbelasting ter hoogte van de gevel of de grens van het terrein meer dan 50 db(A) bedraagt.

11.2 luchtvaartverkeerzone - IHCS
11.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - IHCS' geldt dat die gronden -naast de andere aangewezen functie(s)- primair bedoeld zijn als obstakelvrij (start- en landings)vlak ter waarborging van de vliegveiligheid.

11.2.2 Beoordelingsregels bouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - IHCS' geldt, in aanvulling op hetgeen elders in deze planregels is bepaald, dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 m boven NAP.

11.3 overige zone - voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' is het gebruik van gronden en bouwwerken conform artikel 4 en artikel 6 uitsluitend toegestaan nadat een landschapsplan is opgesteld, welke door het college van burgemeester en wethouders is goedgekeurd, en de landschapsmaatregelen uit dit landschapsplan zijn uitgevoerd en in stand worden gehouden.

Artikel 12 Algemene aanvullende beoordelingsregels bouwen - met beoordelingsruimte

12.1 Aanvullende beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning wordt in afwijking van de beoordelingsregels bouwen ook verleend voor het bouwen voor de in a t/m f genoemde gevallen indien wordt voldaan aan de regels onder 1 t/m 4:

  • a. het afwijken van maten met ten hoogste 10%;
  • b. het bouwen van antenne-installaties tot een bouwhoogte van maximaal 40 m, met inachtneming van artikel 11.2;
  • c. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde functiegrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • d. het afwijken van de gestelde maximale goot- en bouwhoogte van een gebouw en de gestelde minimale/maximale dakhelling van een gebouw;
  • e. het toestaan van kleinschalige windenergievoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 6 m op gebouwen met een goothoogte van minimaal 12 m;
  • f. het toestaan van dichte erfafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 m ten behoeve van geluidsreducering;

met inachtneming van de volgende regels:

  • 1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • 2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  • 3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  • 4. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
12.2 Uitzondering aanvullende beoordelingsregel

De aanvullende beoordelingsregel in artikel 12.1 geldt niet voor bouwactiviteiten waarvoor binnen één van de aangewezen functies al een aanvullende beoordelingsregels voor bouwen - met beoordelingsruimte is toegepast.

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.