direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22d - Resort Veldhoven
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.TAMOPH22d-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Toepassingsbereik

De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.

De regels in hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan (de bruidsschat) gelden ook voor dit TAM-omgevingsplan. Behalve voor zover de regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk of voor zover in dit TAM-omgevingsplan specifiek van deze regels is afgeweken.

De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Witvenseweg in Veldhoven, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0861.TAMOPH22d-0301 zoals vastgelegd op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 2 Begripsbepalingen Omgevingswet

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk, tenzij daar in dit hoofdstuk van is afgeweken.

Artikel 3 Aanvullende en afwijkende begripsbepalingen

3.1 Omgevingsplan:

Het omgevingsplan van de gemeente Veldhoven.

3.2 TAM-Omgevingsplan:

Het TAM-Omgevingsplan 'TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22d 'Resort Veldhoven' met identificatienummer NL.IMRO.0861.TAMOP22d-0301 van de gemeente Veldhoven.

3.3 plankaart:

de plankaart van het TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22d 'Resort Veldhoven'

3.4 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

3.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

3.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

3.7 achtergevel:

de gevel van een hoofdgebouw, die is gesitueerd tegenover de voorgevel van het betreffende hoofdgebouw.

archeologisch onderzoek:

3.8 archeologisch onderzoek:

archeologisch onderzoek, verricht door een organisatie (bijv. een onderzoeksbureau of overheidsinstelling) die daartoe is gecertificeerd conform de Erfgoedwet.

3.9 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).

3.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

3.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.12 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het als onderneming jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen;

3.13 begane grondbouwlaag:

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

3.14 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
  • bij bebouwing: zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • bij gebruik van grond en opstallen: zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
3.15 bewoner:

een ieder die in de gemeentelijke basisadministratie als zodanig voor het betreffende adres vermeld staat en de personen die deel uitmaken van zijn/haar huishouden.

3.16 bijgebouw:

een aanbouw, uitbouw of vrijstaand gebouw dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

3.17 bouwen:

het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

3.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

3.19 bouwlaag:

het gedeelte van een bouwwerk tussen twee vloeren in, met uitzondering van het souterrain en de zolder.

3.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

3.21 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

3.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

3.23 bouwvoor:

bovenste deel van de bodem van bijvoorbeeld een akker dat door menging door ploegen of spitten is ontstaan en humusrijker is dan de ondergrond (zie ook akkerdek). De grondlaag waar de wortels van de planten in groeien. Doorgaans de bovenste 30 centimeter.

3.24 bouwwerk:

constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties.

3.25 caravan:

een niet-omgevingsvergunningplichtige ruimte in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf.

3.26 carport:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder eigen wanden of deuren, bedoeld als overdekte stallingruimte voor personenauto's.

3.27 centrale voorzieningen:

voorzieningen bedoeld voor het recreatief hoofdgebruik zoals receptie, sanitaire voorzieningen, facilitaire voorzieningen en overdekte sport- en/of speelvoorzieningen.

3.28 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.

3.29 dak:

de gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.

3.30 dakkapel:

verticaal raamkozijn in een schuin dak, voorzien van een eigen dak en van zijwanden, en aan alle zijden omgeven door het betreffende dakvlak.

3.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

3.32 erker:

een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel.

3.33 erotisch getinte horeca:

een horecabedrijf dat tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik van ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.

3.34 erotische massagesalon:

een seksinrichting waar door middel van massage seksuele handelingen worden verricht tegen een vergoeding.

3.35 escortbedrijf:

een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

3.36 evenement:

een (grootschalig) eenmalig of periodiek terugkerend voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, zoals sportmanifestaties, kermissen, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen of thematische markten, al dan niet in tijdelijke onderkomens, zoals tenten of paviljoens.

3.37 extensief dagrecreatief medegebruik:

die vormen van dagrecreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

3.38 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

3.39 functiegrens:

de grens van een functievlak.

3.40 functievlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde functie.

3.41 garagebox:

een gebouw dat bedoeld is voor de stalling van motorvoertuigen, alsmede als opslagplaats c.q. berging ten behoeve van huishoudelijk gebruik.

3.42 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

3.43 groepsaccomodatie:

(deel van) een gebouw dat is bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf door groepen, met permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen

3.44 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.

3.45 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige functie van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functie het belangrijkst is.

3.46 horecabedrijf:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

3.47 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

3.48 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

3.49 kamerbewoning:

het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen door meerdere onzelfstandige huishoudens.

3.50 kamerverhuur:

de verhuur van een deel van al dan niet zelfstandige woonruimte ten behoeve van (langdurige) bewoning door personen voor welke inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie noodzakelijk is en die geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.

3.51 kampeerauto:

een auto, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en/of recreatief nachtverblijf.

3.52 kampeermiddelen:

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

3.53 kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

3.54 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

3.55 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, tot maximaal een 0,5 meter boven maaiveld.

3.56 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge bijlage I bkl een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

3.57 landschappelijke waarde:

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

3.58 lessenaarsdak:

een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild, dat onder een helling is aangebracht, waarbij het laagste punt van het dakvlak de goothoogte betreft en het hoogste punt de bouwhoogte.

3.59 luifel:

afdak of overkapping aan of bij een gebouw die aan de open zijde, al of niet ondersteund is.

3.60 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

3.61 nok:

bovenste rand van een dak of de horizontale snijlijn van twee dakvlakken.

3.62 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

3.63 ondergeschikte bouwdelen:

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen en liftschachten.

3.64 open erfafscheiding:

een erfafscheiding met een constructie die wel de toegang tot de achterliggende gronden fysiek belemmert, maar waarbij het zicht op de achterliggende gronden intact blijft, bijvoorbeeld door het gebruik van gaas of spijlen. Hierbij dient de constructie voor minimaal 70% open/begroeid te zijn. Een (dichte) poort in de erfafscheiding is hierbij toegestaan.

3.65 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en niet meer dan één eigen wand.

3.66 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

3.67 parenclub:

een uitgaansgelegenheid waar personen de mogelijkheid wordt geboden om seksuele handelingen te verrichten, zonder dat sprake is van een vergoeding van deze handelingen.

3.68 parkeerplaats:

opstelplaats ten behoeve van één auto, hieronder niet begrepen parkeergarages en/of garageboxen behorende bij woningen. Opstelplaatsen gelegen in collectieve parkeervoorzieningen en carports worden ook aangemerkt als parkeerplaats.

3.69 peil:
  • voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.
3.70 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

3.71 raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).

3.72 recreatie:

vrijetijdsbesteding zoals dagrecreatie, verblijfsrecreatie en (extensief) recreatief medegebruik.

3.73 recreatiebedrijf:

een bedrijf dat het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfs- of dagrecreatie tot doel heeft;

3.74 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

3.75 recreatiewoning / recreatie verblijf:

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, recreatief te worden gebruikt.

3.76 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, erotisch getinte horeca en raamprostitutie, al dan niet in combinatie met elkaar.

3.77 standplaats:

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek d.m.v. nummering, stroomvoorziening, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen van recreatie-verblijven ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

3.78 uitbouw:

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

3.79 vakantieappartement:

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt;

3.80 verblijfsrecreatie:

vormen van recreatie die hoofdzakelijk gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf;

3.81 voorgevel:

de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw.

3.82 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn door de voorgevel.

3.83 voorste bouwgrens:

de naar de weg gekeerde grens van een bouwvlak. Indien een bouwvlak met meerdere zijden aan de weg grenst zijn er meerdere voorste bouwgrenzen.

3.84 water:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

3.85 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan voorzieningen als duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke.

3.86 wonen:

het gebruik van een woning voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

3.87 woning:

een woning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.

3.88 zelfstandige woning:

een woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen, zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woning en die niet aan wettelijke beperkingen is onderheven.

3.89 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het Omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit artikel. Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten (NEN 2580):

4.1 afstand van een gebouw tot een perceelsgrens:

de afstand van een gebouw tot een perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand in meters van enig punt van het gebouw tot aan de perceelsgrens. Ondergeschikte bouwonderdelen, zoals dakgoten, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten.

4.2 breedte van gebouwen:

de breedte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken (indien geen sprake is van een rechthoekig gebouw: de gemiddelde breedte van het gebouw).

4.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

4.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

4.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

4.6 de diepte van een bodemingreep:

de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau).

4.7 de diepte van gebouwen:

de diepte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de voorste en achterste eindgevelvlakken.

4.8 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

4.9 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

4.10 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

4.11 de oppervlakte van een bodemingreep:

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.

4.12 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

4.13 vloeroppervlakte:

de oppervlakte van een ruimte gemeten vanaf de binnenzijde van de scheidingsconstructie.

Artikel 5 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 6 Normadressaat

Aan de regels in Hoofdstuk 22d wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 7 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.

Artikel 8 Natuur

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie 'Natuur' zoals die op de verbeelding is aangewezen.

8.2 Functieomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen locaties zijn aangewezen voor:

  • a. het duurzame behoud, herstel en verdere ontwikkeling van natuur, en;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – natuurnetwerk brabant' zijn de gronden tevens aangewezen voor het behoud, herstel en de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de gebieden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe waarden' zijn de gronden tevens aangewezen voor het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden, te weten de groenblauwe mantel;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - behoud en herstel watersystemen', zijn de gronden tevens aangewezen voor realisatie, en het behoud, beheer en herstel van watersystemen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. agrarisch natuurbeheer;
  • f. recreatief medegebruik;
  • g. educatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • h. onverharde en halfverharde voet- en fietspaden;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. fauna(verbindings)voorzieningen.
8.3 Bouwactiviteit - Beoordelingsregels
8.3.1 Algemeen
  • a. Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de functies zoals opgenomen in artikel 8.2.
  • b. Gebouwen zijn niet toegestaan.
8.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, van geringe omvang ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale oppervlakte bedraagt 10 m²;
  • b. de maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt 2,5 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2 meter.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Verbod

Het is verboden om de gronden te gebruiken voor:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen.
8.4.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden, zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders, in ieder geval de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. aanleggen van verhardingen;
  • c. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en de daarmee verband houdende werkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van recreatieve voorzieningen als parkeerplaatsen.
b Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 8.4.2 onder a vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en/of gebruik;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds in uitvoering zijn of reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit hoofdstuk.
c Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 8.4.2 onder a zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en/of ecologische functies en waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast en het toekomstig herstel van het natuurlijk watersysteem niet wordt geschaad;

Artikel 9 Recreatie

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als

'Recreatie'.

9.2 Functieomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen locatie is aangewezen voor:

  • a. Centrale, bedrijfsmatige exploitatie van een recreatiebedrijf met daarbij behorende voorzieningen;
  • b. een hotel ter plaatse van de aanduiding 'hotel';
  • c. een horecabedrijf ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  • d. recreatiewoningen, ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  • e. recreatie verblijven, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – recreatie verblijven';
  • f. centrale voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen';
  • g. maximaal 12 vakantie-appartementen binnen de bebouwingscontour van bestaande bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen' en/of de aanduiding 'bedrijfswoning;
  • h. één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • i. een geluidzone van industrielawaai, ter plaatse van de geluidzone – industrie,
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe waarden' zijn de gronden tevens aangewezen voor het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden, te weten de groenblauwe waarden;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - behoud en herstel watersystemen', zijn de gronden tevens aangewezen voor realisatie, en het behoud, beheer en herstel van watersystemen;

met de daarbij behorende

  • l. verkeers- en parkeervoorzieningen / verhardingen en (onverharde) paden;
  • m. sport- en speelvoorzieningen;
  • n. groenvoorzieningen;
  • o. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.3.1 Verbod

Het is verboden om de gronden of bouwwerken te gebruiken voor:

  • a. opslag van goederen en materialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het gebruik van de grond en opstallen voor de benoemde functies in artikel 9.2;
  • b. permanente bewoning van gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning;
  • c. huisvesting van arbeidsmigranten;
  • d. seksinrichtingen;
  • e. horeca, niet zijnde een hotel en behoudens horeca ter plaatse van de aanduiding 'horeca' als bedoeld in 9.2 sub b;
9.3.2 Verblijfsrecreatie

Verblijfsrecreatie in de vorm van gebruik van recreatiewoningen, recreatieverblijven of vakantieappartementen is uitsluitend toegestaan met een centrale bedrijfsmatige exploitatie.

9.3.3 Voorwaardelijke verplichting kavelpaspoort

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieverblijven', mogen ter plaatse van een nieuw na vaststelling van dit plan gerealiseerd recreatieverblijf pas worden gebruikt als recreatieverblijf nadat ter plaatse van het nieuw gerealiseerde recreatieverblijf is voldaan aan de inrichtingseisen uit het kavelpaspoort, zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels.

9.3.4 Voorwaardelijke verplichting groenblauwe zone

De groenblauwe zone overeenkomstig de in Bijlage 1 opgenomen inrichtingsschets moet binnen een termijn van twee jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig plan zijn aangelegd en dient vervolgens aldus in stand te worden gehouden.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplicht

Het is binnen deze functie verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. dempen en graven van poelen, sloten en greppels.
  • c. aanleggen van verhardingen;
  • d. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en de daarmee verband houdende werkzaamheden;
  • e. het aanbrengen van recreatieve voorzieningen als parkeerplaatsen;
  • f. het vellen, kappen of rooien van bomen.
9.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in 9.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. Welke het normale onderhoud en/of (landschapsbeheer) van de gronden betreffen;
  • b. Welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. Waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
9.4.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De in 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien er geen onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden plaats vindt.

De werkzaamheden in 9.4.1 onder f zijn slechts toelaatbaar, indien op het terrein compensatie van de gevelde bomen plaats vindt.

9.5 Bouwactiviteit - Beoordelingsregels
9.5.1 Algemeen

Binnen de voor 'Recreatie' aangeduide locaties mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd passende binnen deze bestemming.

9.5.2 Hotel

Uitsluitend binnen de aanduiding 'Hotel' mag worden voorzien in een hotel, waarbij navolgende bouwregels worden gehanteerd:

  • a. de maximale oppervlakte van het hotel mag niet meer bedragen dan 3.200 m2;
  • b. de maximale bouwhoogte van het hotel mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • c. het maximaal eenheden/kamers bedraagt 136.
9.5.3 Horecabedrijf

Uitsluitend binnen de aanduiding 'Horeca' mag worden voorzien in een horecabedrijf, waarbij navolgende bouwregels worden gehanteerd:

  • a. de maximale oppervlakte van bebouwing ten behoeve van een horecabedrijf mag niet meer bedragen dan 1.085 m2;
  • b. de maximale goothoogte van bebouwing ten behoeve van een horecabedrijf mag niet meer bedragen dan 4 meter.
  • c. de maximale bouwhoogte van bebouwing ten behoeve van een horecabedrijf mag niet meer bedragen dan 5 meter.
9.5.4 Centrale voorzieningen

Binnen de aanduiding 'specifiek vorm van recreatie - centrale voorzieningen' mag worden voorzien in gebouwen ten behoeve van centrale voorzieningen, waarbij navolgende bouwregels worden gehanteerd:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt niet meer dan 1.400 m2;
  • b. de maximale goothoogte van bebouwing ten behoeve van centrale voorzieningen mag niet meer bedragen dan 7,5 meter.
  • c. de maximale bouwhoogte van bebouwing ten behoeve van centrale voorzieningen mag niet meer bedragen dan 11 meter.
9.5.5 Bedrijfswoning

Binnen de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan, waarbij navolgende bouwregels gelden;

  • a. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • b. de maximale goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt 5,5 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt 10 meter;
  • d. onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning;
  • e. de woning dient te worden afgedekt met een kap waarvan de hellingshoek minimaal 30° en maximaal 60° mag bedragen;
9.5.6 Recreatiewoningen

Binnen de aanduiding 'recreatiewoning' mag worden voorzien in recreatiewoningen, waarbij navolgende bouwregels gelden:

  • a. het aantal recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 28;
  • b. de maximale goothoogte van een recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 4,2 meter;
  • d. de maximale inhoud van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 350 m³;
  • e. de maximale oppervlakte van een recreatiewoningen, inclusief bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m².
9.5.7 Recreatie verblijven

Binnen de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieverblijven' mag worden verzien in recreatieverblijven, waarbij de navolgende bouwregels gelden:

  • a. het totaal aantal recreatieverblijven mag niet meer bedragen dan 237 met dien verstande dat het totaal bebouwd oppervlakte van alle recreatieverblijven inclusief bijbehorende bouwwerken en overkappingen gezamenlijk maximaal 24.090 m².bedraagt;
  • b. de maximale oppervlakte van een recreatieverblijf mag niet meer bedragen dan 83 m2;
  • c. bij een recreatieverblijf mogen maximaal 2 vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, met een maximaal toegestane oppervlakte van 6 m2 per bijgebouw;
  • d. de maximale oppervlakte aan bebouwing per standplaats inclusief de bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 110 m2;
  • e. de maximale goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,8 meter;
  • f. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,8 meter;
  • g. de minimale afstand tussen recreatieverblijf gebouwd vanaf 1 januari 2024 bedraagt tenminste 5 meter;
  • h. de minimale afstand tussen recreatieverblijf gebouwd vòòr 1 januari 2024 bedraagt tenminste 3 meter.
9.5.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 6 meter bedragen, met uitzondering van het bepaalde in sub b en c;
  • b. de bouwhoogte van terreinverlichting en lichtmasten mag niet meer dan 15 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • d. de minimale afstand tot de as van de openbare weg bedraagt 10 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • e. voor reclame-uitingen gelden aanvullend de volgende specifieke bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van borden en spandoeken bedraagt maximaal 1,5 meter;
    • 2. maximaal 2 borden/ spandoeken van elk maximaal 1,5 m2;
  • f. maximaal 4 vlaggen van elk maximaal 6 m2.

Artikel 10 Waterstaat - Waterbergingsgebied

10.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' .

10.2 Functieomschrijving

De voor 'Waterstaat-waterbergingsgebied' aangewezen locaties zijn mede aangewezen voor het behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.

10.3 Bouwactiviteit - beoordelingsregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere functies mag bebouwing uitsluitend ten dienste van waterberging worden gebouwd, tot een hoogte van maximaal 2 meter.

10.4 Bouwactiviteit - specifieke beoordelingsregels

Het bevoegd gezag verleent op aanvraag een omgevingsvergunning, waarmee wordt afgeweken van het bepaalde in 10.3, door toe te staan dat gebouwen worden gebouwd, als wordt voldaan aan de navolgende voorwaarden:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterberging;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij het Waterschap van de betreffende waterberging.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  • h. het aanbrengen of wijzigen van kaden.
10.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in 10.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
10.5.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 10.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterberging;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de waterberging.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene beoordelingsregels

12.1 Ondergeschikte bouwdelen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 4 wordt bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen in dit TAM-omgevingsplan worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

12.2 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
  • a. Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet danwel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht , op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet danwel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht , op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden;

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in sub a en sub b van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats

12.3 Verboden bouwactiviteiten
  • a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen, uit te breiden of te veranderen.
  • b. Het verbod onder a is niet van toepassing indien:
    • 1. het gaat over een bouwwerk dat staat beschreven in artikel 2.29 Besluit bouwwerken leefomgeving;
    • 2. de regels zoals beschreven in artikel 2.30 lid 2 Besluit bouwwerken leefomgeving van toepassing zijn;
    • 3. de betreffende aanduiding zoals beschreven in artikel 2.30 lid 3 Besluit bouwwerken leefomgeving op een locatie van toepassing is en wordt voldaan aan de regels zoals beschreven in lid 3 van dat besluit;
    • 4. het gestelde in paragraaf 22.2.7.2 en paragraaf 22.2.7.3 van het Omgevingsplan op de bouwactiviteit van toepassing is;
  • c. Artikel 22.23 van het Omgevingsplan is van overeenkomstige toepassing op dit TAM-Omgevingsplan.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Aanduidingen algemeen

Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:

  • 'overige zone - bebhoud en herstel van watersystemen';
  • 'overige zone - groenblauwe waarden';
  • 'overige zone - natuurnetwerk brabant';


gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

13.2 Luchtvaartverkeerzone – ihcs
13.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - ihcs' geldt dat die gronden – naast de andere aangewezen functies – primair zijn bedoeld als obstakelvrij (start- en landings-) vlak ter waarborging van de vliegveiligheid.

13.2.2 Beoordelingsregels bouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone – ihcs' geldt in aanvulling op hetgeen elders in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan ~130 m + NAP.

13.3 Vrijwaringszone - radarverstoringsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' geldt in aanvulling op hetgeen elders in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van windturbines niet meer mag bedragen dan 113 meter boven NAP.

13.4 Geluidzone - industrie
13.4.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding “geluidzone - industrie” is de vestiging van geluidsgevoelige objecten niet toegestaan, voorzover de geluidsbelasting ter hoogte van de gevel of de grens van het terrein meer dan 50 dB(A) bedraagt.

13.4.2 Hogere grenswaarde

In afwijking van het bepaalde in 13.4.1 is de vestiging van geluidsgevoelige objecten bij een hogere waarde dan 50 dB(A) ter hoogte van de gevel of de grens van het terrein wel toegestaan, mits een hogere waarde in de zin van de Wet geluidhinder is vastgesteld.

13.4.3 Maximale geluidbelasting

Ten aanzien van de maximale geluidbelasting geldt dat enkel ter plaatse van de buitenste aanduidingsgrens van de aanduiding “geluidzone - industrie” de etmaalwaarde niet meer mag bedragen dan 50 dB(A).

Bij de vaststelling hiervan wordt geen rekening gehouden met het in de geluidzone-industrie aanwezige geluidscherm evenwijdig aan de Kempenbaan.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Parkeren
14.1.1 Algemeen
  • a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende functies mogen slechts worden bebouwd onder de voorwaarde dat binnen het wijzigingsbesluitgebied van dit hoofdstuk voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij omgevingsvergunning voor bouwen wordt aan de hand van de Parkeernormennota Veldhoven 2021 of het op dat moment geldend parkeerbeleid bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
14.1.2 Aanvullende beoordelingsregel bouwen - met beoordelingsruimte

Bij een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden afgeweken van het bepaalde artikel 14.1.1 indien:

  • a. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
14.2 Waterberging (voorwaardelijke verplichting)
14.2.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Het gebruik van gronden en gebouwen ter plaatse van de recreatiefunctie is uitsluitend toegestaan indien is voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang en deze voorziening in stand wordt gehouden. De capaciteit van de waterbergingsvoorziening wordt als volgt berekend: minimaal 60 mm per m² bebouwd/verhard oppervlak.

14.2.2 Verwijzing naar wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen en dergelijke, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsregels

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  • c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit van dit hoofdstuk, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met dit hoofdstuk strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.