Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Grote Kerkepad
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0861.BP00170-0301
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
Het bestemmingsplan “Grote Kerkepad” met identificatienummer NL.IMRO.0861.BP00170-0301 van de gemeente Veldhoven.
 
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aan-huis-verbonden beroep
Het door de bewoner in een woning en/of in de bij die woning behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met behoud van de woonfunctie, met daaraan ongeschikte detailhandel. Hieronder vallen in ieder geval de beroepen zoals opgenomen in Bijlage 1 Lijst aan-huis-verbonden beroepen.
 
1.4 aan-huis-verbonden bedrijf
Het door de bewoner bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, alsmede internethandel waarvan de omvang zodanig is dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend, met daaraan ondergeschikte detailhandel. Hieronder vallen in ieder geval de bedrijven zoals opgenomen in Bijlage 2 Lijst aan-huis-verbonden bedrijven.
 
1.5 aanbouw
Een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.6 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.7 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.8 achtergevel
De gevel van een hoofdgebouw, die is gesitueerd tegenover de voorgevel van het betreffende hoofdgebouw.
 
1.9 archeologisch onderzoek
Onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
 
1.10 archeologische verwachting
De aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
 
1.11 archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
 
1.12 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.13 begane grondbouwlaag
De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
 
1.14 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
Bij bebouwing: zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
bij gebruik van grond en opstallen: zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
 
1.15 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
 
1.16 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.17 bewoner
Een ieder die in de gemeentelijke basisadministratie als zodanig voor het betreffende adres vermeld staat en de personen die deel uitmaken van zijn/haar huishouden.
 
1.18 bijgebouw
Een aanbouw, uitbouw of vrijstaand gebouw dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.19 bodemingreep
Werken of werkzaamheden, die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.
 
1.20 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.21 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
 
1.22 bouwlaag
Het gedeelte van een bouwwerk tussen twee vloeren in, met uitzondering van het souterrain en de zolder.
 
1.23 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.24 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
 
1.25 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.26 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.27 carport
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder eigen wanden of deuren, bedoeld als overdekte stallingruimte voor personenauto's.
 
1.28 coffeeshop
Een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
 
1.29 dak
De gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.
 
1.30 dakkapel
Verticaal raamkozijn in een schuin dak, voorzien van een eigen dak en van zijwanden, en aan alle zijden omgeven door het betreffende dakvlak.
 
1.31 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg
Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.
 
1.32 dichte erfafscheiding
Een erfafscheiding met een constructie waardoor het zicht op de achterliggende gronden wordt belemmerd en waarbij de constructie voor meer dan 30% dicht is.
 
1.33 erker
Een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel.
 
1.34 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.35 hoofdgebouw
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.36 huishouden
Persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
 
1.37 kamerbewoning
Het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen door meerdere onzelfstandige huishoudens.
 
1.38 kamerverhuur
De verhuur van een deel van al dan niet zelfstandige woonruimte ten behoeve van (langdurige) bewoning door personen voor welke inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie noodzakelijk is en die geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.
 
1.39 kelder
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, tot maximaal een 0,5 meter boven maaiveld.
 
1.40 lessenaarsdak
Een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild, dat onder een helling is aangebracht, waarbij het laagste punt van het dakvlak de goothoogte betreft en het hoogste punt de bouwhoogte.
 
1.41 nok
Bovenste rand van een dak of de horizontale snijlijn van twee dakvlakken.
 
1.42 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
 
1.43 ondergeschikte bouwdelen
Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen en liftschachten.
 
1.44 onderkomens
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
 
1.45 open erfafscheiding
Een erfafscheiding met een constructie die wel de toegang tot de achterliggende gronden fysiek belemmert, maar waarbij het zicht op de achterliggende gronden intact blijft, bijvoorbeeld door het gebruik van gaas of spijlen. Hierbij dient de constructie voor minimaal 70% open/begroeid te zijn. Een (dichte) poort in de erfafscheiding is hierbij toegestaan.
 
1.46 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en niet meer dan één eigen wand.
 
1.47 parkeerplaats
Opstelplaats ten behoeve van één auto, hieronder niet begrepen parkeergarages en/of garageboxen behorende bij woningen. Opstelplaatsen gelegen in collectieve parkeervoorzieningen en carports worden wel aangemerkt als parkeerplaats.
 
1.48 peil
Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.
 
1.49 plantenkas
Een transparant bouwwerk, bijvoorbeeld door het gebruik van veel glas, voor het kweken van planten en groenten;
 
1.50 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.51 raamprostitutie
Een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).
 
1.52 seksinrichting
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, erotisch getinte horeca en raamprostitutie, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.53 uitbouw
Een vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.54 voorgevel
De naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw.
 
1.55 voorgevellijn
De denkbeeldige lijn door de voorgevel.
 
1.56 voorste bouwgrens
De naar de weg gekeerde grens van een bouwvlak. Indien een bouwvlak met meerdere zijden aan de weg grenst zijn er meerdere voorste bouwgrenzen.
 
1.57 vrijstaande woning
Een woning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd.
 
1.58 waterhuishoudkundige voorzieningen
Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan voorzieningen als duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke.
 
1.59 zelfstandige woning
Een woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen, zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woning en die niet aan wettelijke beperkingen is onderheven.
 
1.60 zorgplaats
Een niet-zelfstandige woning of wooneenheid, met 24-uurs nabije zorg (permanent aanwezig) en bescherming (inclusief toezicht), die niet via de reguliere woningdistributie beschikbaar komt, maar waarvan de bewoner(s) vanwege hun beperkte zelfredzaamheid vanaf aanvang van bewoning op basis van een ter zake van overheidswege gehanteerd systeem zijn geïndiceerd voor zorg, die beschikbaar is in de directe nabijheid van die woning of wooneenheid en welke zorg door die bewoner(s) ook daadwerkelijk wordt afgenomen.
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten (Nen 2580):
 
2.1 afstand van een gebouw tot een perceelsgrens
De afstand van een gebouw tot een perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand in meters van enig punt van het gebouw tot aan de perceelsgrens. Ondergeschikte bouwonderdelen, zoals dakgoten, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten.
 
2.2 breedte van gebouwen
De breedte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken (indien geen sprake is van een rechthoekig gebouw: de gemiddelde breedte van het gebouw).
 
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.6 de diepte van een bodemingreep
De diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau).
 
2.7 de diepte van gebouwen
De diepte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken.
 
2.8 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.9 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.10 de oppervlakte van een bodemingreep
Het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.
 
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.12 vloeroppervlakte
De oppervlakte van een ruimte gemeten vanaf de binnenzijde van de scheidingsconstructie.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Groen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. plantsoenen, parken, groenstroken en andere groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. fiets- en/of voetpaden ;
  2. (openbaar toegankelijke) sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen;
  3. kunstwerken;
  4. kunstobjecten;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. bushokjes, fietsenstallingen, straatmeubilair en dergelijke. 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
  1. Voor het bouwen van een plantenkas conform het begrip in 1.49 ter plaatse van de aanduiding ‘moestuin’ gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    2. het oppervlak per gebouw mag niet meer bedragen dan 10 m².
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van kunstobjecten, speelvoorzieningen, masten, antenne- installaties en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
  
Artikel 4 Verkeer
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en verhardingen;
  2. fiets- en/of voetpaden ;
  3. pleinen en overige verblijfsgebieden;
  4. verkeers- en parkeervoorzieningen;
  5. evenementen;
  6. terrassen; 
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. laad- en losvoorzieningen;
  2. geluidwerende voorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. (openbaar toegankelijke) sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen;
  5. kunstwerken;
  6. kunstobjecten;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. hondenuitlaatvoorzieningen;
  10. bushokjes, fietsenstallingen, straatmeubilair, winkelwagenvoorzieningen en dergelijke. 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbaar nut, water- en energiedistributie, wachthuisjes voor busdiensten en hiermee vergelijkbare gebouwen van algemeen nut gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  2. de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m²; 
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van kunstobjecten, speelvoorzieningen, masten, antenne- installaties en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter. 
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Grotere maatvoering nutsvoorzieningen
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1, sub a teneinde gebouwen met een oppervlakte van maximaal 25 m² en een bouwhoogte van maximaal 4,5 meter toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:
  1. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersvrijheid of –veiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving. 
4.3.2 Afwijken maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere bouwhoogte, met inachtneming van de volgende regels:
  1. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersvrijheid of –veiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving. 
4.3.3 Afwijken ten behoeve van een standplaats
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de artikelen 4.1 en 4.2 voor het toestaan van het gebruik van gronden voor een standplaats met bijbehorende bouwwerken, met inachtneming van de volgende regels:
  1. er bestaan tegen het gebruik van de standplaats geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersvrijheid of –veiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  4. op de standplaats is een verkoopinrichting, inclusief luifel en uitstallingen, toegestaan met een maximale oppervlakte van 35 m²;
  5. de goot- respectievelijk de bouwhoogte van de verkoopinrichting, inclusief luifel en uitstallingen, mag niet meer mag bedragen dan 3,2 meter respectievelijk 4,5 meter.
 
Artikel 5 Wonen - Aaneengebouwd
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - Aaneengebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen in de vorm van aaneengebouwde woningen;
  2. tuinen, erven en verhardingen;
  3. in- en uitritten;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. parkeervoorzieningen, met inachtneming van het bepaald in artikel 15;
  3. nutsvoorzieningen. 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemene regels met betrekking tot het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen'
 
Voor het bouwen binnen het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:
  1. het hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', met dien verstande dat deze bouwwerken binnen het bouwvlak minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan dienen te worden gesitueerd; dit geldt niet voor erkers, carports en erfafscheidingen zoals bedoeld in 5.2.4, 5.2.5 en 5.2.6;
  3. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  4. de totale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 70% bedragen van het gedeelte van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Daarnaast geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' maximaal mag worden gebouwd:
    1. 150 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.500 m²;
    2. 175 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 1.500 m² tot 2.000 m2;
    3. 200 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.000 m² tot 2.500 m2;
    4. 250 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.500 m² of groter;
  5. woningsplitsing is niet toegestaan;
  6. aanvullende nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van aanvullende nieuwbouw ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waarbij geldt dat het aantal toe te voegen woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding is aangegeven. 
5.2.2 Hoofdgebouw
 
Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
  1. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens of maximaal 2 meter daarachter geplaatst te worden;
  2. de goothoogte en bouwhoogte van het hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  3. het dak van het hoofdgebouw is plat afgedekt en de dakhelling is maximaal 5 graden. 
5.2.3 Bijgebouwen
 
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 150 m2;
  2. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,2 meter;
  3. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,2 meter; 
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. voor erfafscheidingen geldt:
    1. bouwwerken in de vorm van erfafscheidingen zijn buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan;
    2. erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 1 meter zijn overal toegestaan;
    3. achter het verlengde van de voorgevellijn, voor zover niet gericht naar het openbaar gebied, zijn open en dichte erfafscheidingen tot een bouwhoogte van niet meer dan 2 meter toegestaan;
    4. vanaf 2 meter achter het verlengde van de voorgevellijn, voor zover gericht naar het openbaar gebied, zijn open erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 meter toegestaan;
    5. voor zover bestaande dichte erfafscheidingen in afwijking van de voorgeschreven regels op plaatsen staan waar conform de regels alleen open erfafscheidingen mogelijk zijn, mogen deze erfafscheidingen op de betreffende locatie gehandhaafd blijven en vervangen worden;
  2. voor schotelantennes geldt:
    1. schotelantennes mogen een doorsnede hebben van maximaal 2 meter en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
    2. schotelantennes mogen niet aan de voorgevel van een hoofdgebouw worden opgericht en de grens van het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' niet overschrijden;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van carports, mag niet meer bedragen dan 3 meter. 
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Afwijking situering, goot- en bouwhoogte en dakhelling van gebouwen en afwijking bouwhoogte en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 5.2.1, sub b en toestaan dat gebouwen verder dan 2 meter achter de voorste bouwgrens gebouwd mogen worden;
  2. artikel 5.2.2, sub b en artikel 5.2.3, sub b en c en een grotere goot- en/of bouwhoogte toestaan;
  3. artikel 5.2.2, sub c en artikel 5.2.3, sub e en een kleinere of grotere dakhelling toestaan;
  4. artikel 5.2.6, sub a en toestaan dat de constructie van erfafscheidingen voor minimaal 50% open is;
  5. artikel 5.2.6, ten behoeve van het bouwen van vrijstaande licht- en andere masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte;
met inachtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  4. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang. 
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
5.4.1 Bewoning
  1. per bouwperceel is slechts één woning toegestaan;
  2. kamerverhuur/ kamerbewoning is niet toegestaan;
  3. het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen te gebruiken als woonruimte;
  4. het is niet toegestaan bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woningen;
  5. het is niet toegestaan woningen te gebruiken als zorgplaats. 
5.4.2 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
 
Het gebruiken van een gedeelte van de woning en/of bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of een aan-huis-verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. niet meer dan 40% en niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de woning en/of bijgebouwen mag voor deze doeleinden worden gebruikt;
  2. in afwijking van het gestelde onder a, gelden er geen oppervlaktebeperkingen bij kinderopvang;
  3. door het gebruik ontstaat geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse;
  4. er is geen sprake van een onevenredige verslechtering van de parkeersituatie in de omgeving;
  5. het gebruik betreft geen detailhandel, groothandel, prostitutie of horeca, uitgezonderd beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten;
  6. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet gebruikt worden ten behoeve van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, met uitzondering van extra parkeergelegenheid en activiteiten waarbij het gebruik van buitenruimte vanuit sectorale wetgeving verplicht wordt gesteld, waaronder kinderopvang. 
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
5.5.1 Kamerbewoning
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1, sub b om toe te staan dat een woning wordt gebruikt voor kamerbewoning, met inachtneming van de volgende regels:
  1. per woning mogen niet meer dan 4 kamers worden gebruikt voor kamerverhuur c.q. kamerbewoning;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  4. de ontwikkeling dient te passen binnen de gemeentelijke woningbouwtaakstelling;
  5. de brand- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang. 
5.5.2 Mantelzorg
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1, sub c om toe te staan dat een bijgebouw bij de woning wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. voldaan dient te worden aan de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen die is toegestaan ingevolge artikel 5.2.1 sub d;
  4. De mantelzorgwoning c.q. het bijgebouw mag bewoond worden zolang er sprake is van mantelzorg. 
5.5.3 Zorgplaats
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1 sub e om toe te staan dat de woningen gebruikt worden als zorgplaatsen, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  2. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  3. de brand- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang. 
5.5.4 Grotere oppervlakte aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.2, sub a om toe te staan dat tot ten hoogste 75m2 wordt gebruikt ten behoeve van aan-huis-verbonden bedrijven en/of aan-huis-verbonden beroepen, met inachtneming van de volgende regels:
  1. het aantal parkeerplaatsen op eigen erf (al dan niet inpandig) mag niet afnemen, tenzij deze parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid worden gecompenseerd;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  3. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten. 
5.6 Voorwaardelijke verplichting waterberging
 
Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van de bestemming ‘Wonen-Aaneengebouwd’ zonder aanleg en instandhouding van een waterberging van 60 liter per m² aan verharding die het opgevangen hemelwater ten minste 48 uur vasthoudt en binnen vijf dagen weer volledig beschikbaar is, of conform de dan meest recente geldende voorschriften van het waterschap.
  
Artikel 6 Wonen - Geschakeld
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - Geschakeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen in de vorm van vrijstaand geschakelde woningen of twee-onder-een kapwoningen, waarbij het beheer erop gericht is om de bestaande situatie voort te laten duren;
  2. tuinen, erven en verhardingen;
  3. in- en uitritten;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. parkeervoorzieningen, met inachtneming van het bepaald in artikel 15;
  3. nutsvoorzieningen. 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Algemene regels met betrekking tot het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen'
 
Voor het bouwen binnen het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:
  1. het hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', met dien verstande dat deze bouwwerken binnen het bouwvlak minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan dienen te worden gesitueerd; dit geldt niet voor erkers, carports en erfafscheidingen zoals bedoeld in 6.2.4, 6.2.5 en 6.2.6;
  3. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  4. de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen mag ten hoogste 60% bedragen van het gedeelte van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Daarnaast geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' maximaal mag worden gebouwd:
    1. 150 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.500 m²;
    2. 175 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 1.500 m² tot 2.000 m2;
    3. 200 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.000 m² tot 2.500 m2;
    4. 250 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.500 m² of groter;
  5. woningsplitsing is niet toegestaan;
  6. aanvullende nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van aanvullende nieuwbouw ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waarbij geldt dat het aantal toe te voegen woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding is aangegeven. 
6.2.2 Hoofdgebouw
 
Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
  1. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens of maximaal 2 meter daarachter geplaatst te worden;
  2. de goothoogte en bouwhoogte van het hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  3. de dakhelling van het hoofdgebouw dient minimaal 40 graden en maximaal 60 graden te bedragen..
6.2.3 Bijgebouwen
 
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 150 m2;
  2. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,2 meter;
  3. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c, mag de bouwhoogte van een aanbouw of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw meer bedragen, te weten maximaal de laagste bestaande, naar het openbaar gebied gerichte, goothoogte van het hoofdgebouw. Een en ander met inachtneming van de volgende regels:
    1. de dakhelling en de nokrichting van de aanbouw of uitbouw dienen gelijk te zijn aan de dakhelling en de nokrichting van het hoofdgebouw;
    2. voor zover een aanbouw of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw gericht is naar het openbaar gebied en op een afstand van minder dan 1 meter van de perceelsgrens is gesitueerd, dient het dakvlak ten opzichte van de perceelsgrens schuin op te lopen naar het hoofdgebouw;
  5. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 60 graden;
  6. lessenaarsdaken bij vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan;
  7. dakkapellen zijn niet toegestaan op bijgebouwen. 
6.2.4 Erkers
 
Bouwwerken in de vorm van 'erkers' al dan niet met bijbehorende overkapping zijn overal toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. de erker met bijbehorende overkapping is gelegen tegen de voorgevel van het hoofdgebouw, danwel is de erker met bijbehorende overkapping gelegen tegen de voor- én zijgevel van het hoofdgebouw;
  2. de breedte van de erker aan de voorgevel mag niet meer dan 75% bedragen van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  3. de bouwhoogte van de erker en de bijbehorende overkapping mag niet meer dan 3,6 meter bedragen;
  4. de afstand van de voorzijde van de erker met bijbehorende overkapping tot aan de voorste en zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter;
  5. de diepte van de erker met bijbehorende overkapping mag niet meer dan 1,5 meter bedragen. 
6.2.5 Carports
 
Bouwwerken in de vorm van 'carports' zijn overal toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. carports mogen uitsluitend worden opgericht naast de zijgevel van de woning en het verlengde daarvan, vanaf 3 meter vóór de voorgevellijn en het verlengde daarvan en tot 1 meter achter het bouwvlak;
  2. voor zover bestaande carports in afwijking van de voorgeschreven situering als gesteld onder a gelegen zijn, mogen deze carports op de betreffende locatie gehandhaafd blijven en vervangen worden , een vergroting is evenwel niet toegestaan;
  3. voor zover gericht naar het openbaar gebied, dient de carport te worden gebouwd tegen de zijgevel van de woning en 2 meter achter de voorgevellijn;
  4. per woning mag maximaal één carport wordt opgericht;
  5. de bouwhoogte van de carport mag niet meer dan 3,2 meter bedragen, met dien verstande dat een maximale bouwhoogte van 4,5 meter is toegestaan voor carports die op een afstand van minimaal 2 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen;
  6. de oppervlakte van de carport mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  7. de lengte van de carport mag niet minder dan 4 meter en de breedte niet minder dan 2,5 meter bedragen. 
6.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. voor erfafscheidingen geldt:
    1. bouwwerken in de vorm van erfafscheidingen zijn buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan;
    2. erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 1 meter zijn overal toegestaan;
    3. achter het verlengde van de voorgevellijn, voor zover niet gericht naar het openbaar gebied, zijn open en dichte erfafscheidingen tot een bouwhoogte van niet meer dan 2 meter toegestaan;
    4. vanaf 2 meter achter het verlengde van de voorgevellijn, voor zover gericht naar het openbaar gebied, zijn open erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 meter toegestaan;
    5. voor zover bestaande dichte erfafscheidingen in afwijking van de voorgeschreven regels op plaatsen staan waar conform de regels alleen open erfafscheidingen mogelijk zijn, mogen deze erfafscheidingen op de betreffende locatie gehandhaafd blijven en vervangen worden;
  2. voor schotelantennes geldt:
    1. schotelantennes mogen een doorsnede hebben van maximaal 2 meter en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
    2. schotelantennes mogen niet aan de voorgevel van een hoofdgebouw worden opgericht en de grens van het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' niet overschrijden;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van carports, mag niet meer bedragen dan 3 meter. 
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
6.3.1 Afwijken erkers
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.4 , sub b voor het toestaan van een erker aan de voorgevel waarvan de breedte meer dan 75% van de breedte van het hoofdgebouw bedraagt, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de overige bepalingen in artikel 6.2.4 blijven van toepassing;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  4. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving. 
6.3.2 Afwijking situering, goot- en bouwhoogte en dakhelling van gebouwen en afwijking bouwhoogte en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 6.2.2, sub b en toestaan dat gebouwen verder dan 2 meter achter de voorste bouwgrens gebouwd mogen worden;
  2. artikel 6.2.2, sub b en artikel 6.2.3, sub b en c en een grotere goot- en/of bouwhoogte toestaan;
  3. artikel 6.2.2, sub c en artikel 6.2.3, sub e en een kleinere of grotere dakhelling toestaan;
  4. artikel 6.2.6, sub a en toestaan dat de constructie van erfafscheidingen voor minimaal 50% open is;
  5. artikel 6.2.6, ten behoeve van het bouwen van vrijstaande licht- en andere masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte;
met inachtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  4. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang. 
6.4 Specifieke gebruiksregels
 
6.4.1 Bewoning
  1. per bouwperceel is slechts één woning toegestaan;
  2. kamerverhuur/ kamerbewoning is niet toegestaan;
  3. het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen te gebruiken als woonruimte;
  4. het is niet toegestaan bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woningen;
  5. het is niet toegestaan woningen te gebruiken als zorgplaats. 
6.4.2 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
 
Het gebruiken van een gedeelte van de woning en/of bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of een aan-huis-verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. niet meer dan 40% en niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de woning en/of bijgebouwen mag voor deze doeleinden worden gebruikt;
  2. in afwijking van het gestelde onder a, gelden er geen oppervlaktebeperkingen bij kinderopvang;
  3. door het gebruik ontstaat geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse;
  4. er is geen sprake van een onevenredige verslechtering van de parkeersituatie in de omgeving;
  5. het gebruik betreft geen detailhandel, groothandel, prostitutie of horeca, uitgezonderd beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten;
  6. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet gebruikt worden ten behoeve van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, met uitzondering van extra parkeergelegenheid en activiteiten waarbij het gebruik van buitenruimte vanuit sectorale wetgeving verplicht wordt gesteld, waaronder kinderopvang. 
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
6.5.1 Kamerbewoning
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.4.1, sub b om toe te staan dat een woning wordt gebruikt voor kamerbewoning, met inachtneming van de volgende regels:
  1. per woning mogen niet meer dan 4 kamers worden gebruikt voor kamerverhuur c.q. kamerbewoning;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  4. de ontwikkeling dient te passen binnen de gemeentelijke woningbouwtaakstelling;
  5. de brand- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang. 
6.5.2 Mantelzorg
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.4.1, sub c om toe te staan dat een bijgebouw bij de woning wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. voldaan dient te worden aan de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen die is toegestaan ingevolge artikel 6.2.1 sub d;
  4. De mantelzorgwoning c.q. het bijgebouw mag bewoond worden zolang er sprake is van mantelzorg. 
6.5.3 Zorgplaats
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.4.1 sub e om toe te staan dat de woningen gebruikt worden als zorgplaatsen, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  2. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  3. de brand- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang. 
6.5.4 Grotere oppervlakte aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.4.2, sub a om toe te staan dat tot ten hoogste 75m2 wordt gebruikt ten behoeve van aan-huis-verbonden bedrijven en/of aan-huis-verbonden beroepen, met inachtneming van de volgende regels:
  1. het aantal parkeerplaatsen op eigen erf (al dan niet inpandig) mag niet afnemen, tenzij deze parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid worden gecompenseerd;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  3. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten. 
6.6 Voorwaardelijke verplichting waterberging
 
Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van de bestemming ‘Wonen-Geschakeld’ zonder aanleg en instandhouding van een waterberging van 60 liter per m² aan verharding die het opgevangen hemelwater ten minste 48 uur vasthoudt en binnen vijf dagen weer volledig beschikbaar is, of conform de dan meest recente geldende voorschriften van het waterschap.
 
Artikel 7 Wonen - Vrijstaand
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen in de vorm van vrijstaande woningen;
  2. tuinen, erven en verhardingen;
  3. in- en uitritten;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. parkeervoorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 15;
  3. nutsvoorzieningen. 
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Algemene regels met betrekking tot het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen'
 
Voor het bouwen binnen het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:
  1. het hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', met dien verstande dat:
    1. voor zover gericht naar het openbaar gebied, deze bouwwerken binnen het bouwvlak minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan dienen te worden gesitueerd;
    2. voor zover niet gericht naar het openbaar gebied, deze bouwwerken binnen het bouwvlak minimaal 6 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan dienen te worden gesitueerd;
      dit geldt niet voor erkers, carports en erfafscheidingen zoals bedoeld in 7.2.4, 7.2.5 en 7.2.6;
  3. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  4. de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen mag ten hoogste 50% bedragen van het gedeelte van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', waarbij een totale maximale oppervlakte geldt van:
    1. 150 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.500 m²;
    2. 175 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 1.500 m² tot 2.000 m2;
    3. 200 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.000 m² tot 2.500 m2;
    4. 250 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.500 m² of groter;
  5. woningsplitsing is niet toegestaan;
  6. aanvullende nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van aanvullende nieuwbouw ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waarbij geldt dat het aantal toe te voegen woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding is aangegeven. 
7.2.2 Hoofdgebouw
 
Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
  1. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens of maximaal 2 meter daarachter geplaatst te worden;
  2. de goothoogte en bouwhoogte van het hoofdgebouw mogen maximaal het aantal meters bedragen zoals ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  3. de dakhelling van het hoofdgebouw dient minimaal 40 graden en maximaal 60 graden te bedragen. 
7.2.3 Bijgebouwen
 
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 150 m²;
  2. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,2 meter;
  3. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c, mag de bouwhoogte van een aanbouw of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw meer bedragen, te weten maximaal de laagste bestaande, naar het openbaar gebied gerichte, goothoogte van het hoofdgebouw. Een en ander met inachtneming van de volgende regels:
    1. de dakhelling en de nokrichting van de aanbouw of uitbouw dienen gelijk te zijn aan de dakhelling en de nokrichting van het hoofdgebouw;
    2. voor zover een aanbouw of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw gericht is naar het openbaar gebied en op een afstand van minder dan 1 meter van de perceelsgrens is gesitueerd, dient het dakvlak ten opzichte van de perceelsgrens schuin op te lopen naar het hoofdgebouw;
  5. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 60 graden;
  6. lessenaarsdaken bij vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan;
  7. dakkapellen zijn niet toegestaan op bijgebouwen. 
7.2.4 Erkers
 
Bouwwerken in de vorm van erkers, al dan niet met bijbehorende overkapping, zijn buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. de erker met bijbehorende overkapping is gelegen tegen de voorgevel van het hoofdgebouw, danwel is de erker met bijbehorende overkapping tegen de voor- én zijgevel van het hoofdgebouw;
  2. de breedte van de erker aan de voorgevel mag niet meer dan 75% bedragen van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  3. de bouwhoogte van de erker en de bijbehorende overkapping mag niet meer dan 3,6 meter bedragen;
  4. de afstand van de voorzijde van de erker met bijbehorende overkapping tot aan de voorste en zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2 meter;
  5. de diepte van de erker met bijbehorende overkapping mag niet meer dan 1,5 meter bedragen. 
7.2.5 Carports
 
Bouwwerken in de vorm van carports zijn overal toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. carports mogen uitsluitend worden opgericht naast de zijgevel van de woning en het verlengde daarvan, vanaf 3 meter vóór de voorgevellijn en het verlengde daarvan en tot 1 meter achter het bouwvlak;
  2. voor zover gericht naar het openbaar gebied, dient de carport te worden gebouwd tegen de zijgevel van de woning en 2 meter achter de voorgevellijn;
  3. per woning mag maximaal één carport wordt opgericht;
  4. de bouwhoogte van de carport mag niet meer dan 3,2 meter bedragen, met dien verstande dat een maximale bouwhoogte van 4,5 meter is toegestaan voor carports die op een afstand van minimaal 2 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen;
  5. de oppervlakte van de carport mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  6. de lengte van de carport mag niet minder dan 4 meter en de breedte niet minder dan 2,5 meter bedragen.
7.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. antenne-installaties dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  2. voor erfafscheidingen geldt:
    1. bouwwerken in de vorm van erfafscheidingen zijn buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan;
    2. erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 1 meter zijn overal toegestaan;
    3. achter het verlengde van de voorgevellijn, voor zover niet gericht naar het openbaar gebied, zijn open en dichte erfafscheidingen tot een bouwhoogte van niet meer dan 2 meter toegestaan;
    4. vanaf 2 meter achter het verlengde van de voorgevellijn, voor zover gericht naar het openbaar gebied, zijn open erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 meter toegestaan;
    5. voor zover bestaande dichte erfafscheidingen in afwijking van de voorgeschreven regels op plaatsen staan waar conform de regels alleen open erfafscheidingen mogelijk zijn, mogen deze erfafscheidingen op de betreffende locatie gehandhaafd blijven en worden vervangen;
  3. voor schotelantennes geldt:
    1. schotelantennes mogen een doorsnede hebben van maximaal 2 meter en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
    2. schotelantennes mogen niet aan de voorgevel van een hoofdgebouw worden opgericht en de grens van het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' niet overschrijden;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
7.3.1 Afwijken erkers
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.4 sub b voor het toestaan van een erker aan de voorgevel waarvan de breedte meer dan 75% van de breedte van het hoofdgebouw bedraagt, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de overige bepalingen in artikel 7.2.4 blijven van toepassing;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  4. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving. 
7.3.2 Afwijking situering, goot- en bouwhoogte en dakhelling van gebouwen en afwijking bouwhoogte
en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 7.2.2, sub a en toestaan dat gebouwen verder dan 2 meter achter de voorste bouwgrens gebouwd mogen worden;
  2. artikel 7.2.2, sub b en artikel 7.2.3, sub b en c en een grotere goot- en/of bouwhoogte toestaan;
  3. artikel 7.2.2, sub c en artikel 7.2.3, sub e en een kleinere of grotere dakhelling toestaan;
  4. artikel 7.2.6, sub c en toestaan dat de constructie van erfafscheidingen voor minimaal 50% open is;
  5. artikel 7.2.6 ten behoeve van het bouwen van vrijstaande licht- en andere masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte;
met inachtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  4. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang. 
7.4 Specifieke gebruiksregels
 
7.4.1 Bewoning
  1. per bouwperceel is slechts één woning toegestaan;
  2. kamerverhuur/kamerbewoning is niet toegestaan;
  3. het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen te gebruiken als woonruimte;
  4. het is niet toegestaan bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woning;
  5. het is niet toegestaan woningen te gebruiken als zorgplaats. 
7.4.2 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
 
Het gebruiken van een gedeelte van de woning en/of bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of een aan-huis-verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. niet meer dan 40% en niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de woning en/of bijgebouwen mag voor deze doeleinden worden gebruikt;
  2. in afwijking van het gestelde onder a, gelden er geen oppervlaktebeperkingen bij kinderopvang;
  3. door het gebruik ontstaat geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse;
  4. er is geen sprake van een onevenredige verslechtering van de parkeersituatie in de omgeving;
  5. het gebruik betreft geen detailhandel, groothandel, prostitutie of horeca, uitgezonderd beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten;
  6. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet gebruikt worden ten behoeve van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, met uitzondering van extra parkeergelegenheid en activiteiten waarbij het gebruik van buitenruimte vanuit sectorale wetgeving verplicht wordt gesteld, waaronder kinderopvang.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
7.5.1 Kamerbewoning
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.4.1, sub b om toe te staan dat een woning wordt gebruikt voor kamerbewoning, met inachtneming van de volgende regels:
  1. per woning mogen niet meer dan 4 kamers worden gebruikt voor kamerverhuur c.q. kamerbewoning;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  4. de ontwikkeling dient te passen binnen de gemeentelijke woningbouwtaakstelling;
  5. de brand- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang. 
7.5.2 Mantelzorg
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.4.1, sub c om toe te staan dat een bijgebouw bij de woning wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
a. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
c. voldaan dient te worden aan de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen die is toegestaan ingevolge artikel 7.2.1 sub d;
d. de mantelzorgwoning c.q. het bijgebouw mag bewoond worden zolang er sprake is van mantelzorg.
 
7.5.3 Zorgplaats
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.4.1 sub e om toe te staan dat de woningen gebruikt worden als zorgplaats, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  2. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  3. de brand- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang. 
7.5.4 Grotere oppervlakte aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.4.2 sub a om toe te staan dat tot ten hoogste 75 m2 wordt gebruikt ten behoeve van aan-huis-verbonden bedrijven en/of aan-huis-verbonden beroepen, met inachtneming van de volgende regels:
  1. het aantal parkeerplaatsen op eigen erf (al dan niet inpandig) mag niet afnemen, tenzij deze parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid worden gecompenseerd;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  3. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten. 
7.6 Voorwaardelijke verplichting waterberging
 
Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van de bestemming ‘Wonen-Vrijstaand’ zonder aanleg en instandhouding van een waterberging van 60 liter per m² aan verharding die het opgevangen hemelwater ten minste 48 uur vasthoudt en binnen vijf dagen weer volledig beschikbaar is, of conform de dan meest recente geldende voorschriften van het waterschap.
 
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
 
8.2 Bouwregels
 
Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
  2. een bouwwerk waarvan de oppervlakte kleiner is dan 250 m² of minder diep reikt dan 0,40 meter beneden maaiveld. 
8.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemmingen, indien is gebleken dat het oprichten van dit gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
  2. Voor zover het oprichten van het in lid 8.2 bedoelde gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen, of;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvrager zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  4. Het bepaalde in lid 8.2 is niet van toepassing op:
    1. gebouwen die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    2. gebouwen die mogen worden gerealiseerd kracht een reeds verleende vergunning.
    3. een gebouw dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter. 
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
8.4.1 Verbod
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 meter bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen of verschralen van heide- of natuurgebieden;
  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie. 
8.4.2 Uitzonderingen
 
Het bepaalde in 8.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 8.4.1 sub a, h, l en m;
  2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2 ;
  3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
  6. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  7. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan;
  8. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. 
8.4.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 8.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien uit een archeologisch rapport blijkt dat de in lid 8.4.1 genoemde werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologische resten.
  2. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Voor zover de in lid 8.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
    4. indien het bepaalde onder c sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van werkzaamheden.
  4. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. 
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
 
Artikel 9 Waarde - Archeologie 3
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
 
9.2 Bouwregels
 
p of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
  2. een bouwwerk waarvan de oppervlakte kleiner is dan 2.500 m² of minder diep reikt dan 0,40 meter beneden maaiveld. 
9.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemmingen, indien is gebleken dat het oprichten van dit gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
  2. Voor zover het oprichten van het in lid 9.2 bedoelde gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen, of;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvrager zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  4. Het bepaalde in lid 9.2 is niet van toepassing op:
    1. gebouwen die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    2. gebouwen die mogen worden gerealiseerd kracht een reeds verleende vergunning.
    3. een gebouw dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter. 
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
9.4.1 Verbod
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 meter bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen of verschralen van heide- of natuurgebieden;
  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie. 
9.4.2 Uitzonderingen
 
Het bepaalde in 9.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 9.4.1 sub a, h, l en m;
  2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 2.500 m2;
  3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
  6. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  7. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan;
  8. mogen worden uitgevoerd kracht een reeds verleende vergunning. 
9.4.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 9.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien uit een archeologisch rapport blijkt dat de in lid 9.4.1 genoemde werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologische resten.
  2. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Voor zover de in lid 9.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
    4. indien het bepaalde onder c sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van werkzaamheden.
  4. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. 
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
 
3 Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 11 Algemene bouwregels
 
11.1 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en het gestelde in de regels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, uitgezonderd erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
 
11.2 Ondergronds bouwen
 
Kelders en parkeergarages zijn, voor zover geheel gesitueerd onder het maaiveld, overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan.
 
11.3 Bestaande maten
 
11.3.1 Afwijkende maten
 
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 ‘Bestemmingsregels’ geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, het volgende:
  1. indien en voor zover de bestaande maatvoering, afstanden en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de voorgeschreven maxima, dan wel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum;
  2. indien de bestaande situering afwijkt van deze regels, is ook de bestaande situering toegestaan. 
11.3.2 Herbouw
 
In geval van herbouw is 11.3.1 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
 
12.1 Algemeen gebruiksverbod
 
Het is verboden de in dit bestemmingsplan bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
 
12.2 Strijdig gebruik
 
Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in dit bestemmingsplan in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik of laten gebruiken van gronden en opstallen als of ten behoeve van een seksinrichting dan wel ten behoeve van (raam)prostitutie;
  2. het gebruik of laten gebruiken van opstallen ten behoeve van coffeeshops;
  3. het gebruik van onbebouwde gronden:
    1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
    2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
 
12.3 Vogelbeperkingengebied
 
12.3.1 Algemeen
Ter bescherming van het vogelbeperkingengebied van de luchthaven Eindhoven is een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
  1. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  2. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  3. vishouderijen met extramurale bassins;
  4. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  5. afvalwaterzuiveringsinstallaties. 
12.3.2 Afwijken van de gebruiksregels
 
Indien de betreffende bestemming het toelaat kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.4.1 indien de belangen van de luchthaven Eindhoven niet onevenredig worden geschaad. Hierover dient overleg plaats te vinden met de daarvoor bevoegde instanties. Ter voorbereiding van dat overleg dient in ieder geval een faunaeffectenstudie plaats te vinden, waarin is onderzocht of er al of niet sprake is van een toename in het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van- en naar de luchthaven vanwege de ontwikkeling. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.
  
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
 
13.1 Luchtvaartverkeerzone - Inner Horizontal en Conical Surfice (IHCS)
 
13.1.1 Aanduidingsomschrijving
 
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - luchtvaartverkeerzone - IHCS' geldt dat die gronden (naast de andere aangewezen bestemming(en)) primair bestemd zijn als obstakelvrij (start- en landings)vlak ter waarborging van de vliegveiligheid.
 
13.1.2 Bouwregels
 
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - luchtvaartverkeerszone - IHCS' geldt in aanvulling op hetgeen elders in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP.
 
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan (tenzij op grond van de regels in dit bestemmingsplan reeds is afgeweken) met een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor:
  1. het afwijken van maten met ten hoogste 10%;
  2. het bouwen van antenne-installaties tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter, met inachtneming van artikel 13.1;
  3. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. het afwijken van de gestelde maximale goot- en bouwhoogte van een gebouw en de gestelde minimale/maximale dakhelling van een gebouw;
  5. het toestaan van kleinschalige windenergievoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 6 meter op gebouwen met een goothoogte van minimaal 12 meter;
  6. het toestaan van dichte erfafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 meter ten behoeve van geluidsreducering met inachtneming van de volgende regels:
    1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
    2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
    3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
    4. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
 
Artikel 15 Overige regels
 
15.1 Parkeren
 
15.1.1 Algemeen
  1. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd en gebruikt onder de voorwaarde dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden;
  2. Bij omgevingsvergunning voor bouwen wordt aan de hand van de Parkeernormennota Veldhoven 2021 of het op dat moment geldend parkeerbeleid bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid. 
15.1.2 Afwijken
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde artikel 15.1 indien:
  1. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
 
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 
16.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 17 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Grote Kerkepad’.