direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Berg 43a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00166-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om op de locatie aan de Berg 43a te Veldhoven een vrijstaande woning op te richten op het westelijk achtererf van de planlocatie.

Het oorspronkelijke voornemen had betrekking op toevoeging van 2 woningen op het achtererf van de woning, maar het uiteindelijke plan voorziet uitsluitend in oprichting van één woning. De tevens voorgenomen vervanging van het bestaande bijgebouw is inmiddels via een aparte vergunning gerealiseerd.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is het niet mogelijk om de beoogde ontwikkeling rechtstreeks toe te staan, aangezien binnen de bestemming 'Wonen - 4' het realiseren van een extra woning niet is toegestaan en het beoogde bouwplan niet passend is binnen het huidige bouwvlak. Hierdoor is er sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken en planologisch - juridisch te verankeren is er een bestemmingsplanwijziging benodigd. Derhalve is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De locatie is gelegen in de wijk Heikant-West, in het noordelijk deel van de kern Veldhoven. Het plangebied omvat kadastraal het perceel Veldhoven, sectie I, nummer 261. Het perceel heeft een oppervlakte van ca. 2.000 m2. Het plangebied wordt begrensd door de straten Stropersberg, Vossenberg en Berg en een groenvoorziening aan de oostzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0001.png" figuur 1 Luchtfoto met globale ligging van het plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan “Veldhoven Noord'' dat op 25 juni 2013 door de gemeenteraad van Veldhoven is vastgesteld. Het plangebied is daarin bestemd als 'Wonen - 4' en is daarnaast voorzien van een 'bouwvlak' en twee bouwaanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte' en 'bijgebouwen'.

Ook ligt het plangebied binnen de gebiedsaanduiding 'luchtvaaartverkeerzone - ihcs' Ter plaatse van deze aanduiding geldt dat die gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) - primair bestemd zijn als obstakelvrij vlak ter waarborging van de vliegverkeersveiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0002.png" figuur 2 Uitsnede plangebied geldend bestemmingsplan '"Veldhoven Noord".

Op basis van het geldende bestemmingsplan, is het niet mogelijk om de beoogde ontwikkeling rechtstreeks toe te staan, aangezien binnen de bestemming 'Wonen - 4' geldt dat per bouwperceel slechts één woning toegestaan is. Tevens is de beoogde bebouwing buiten het bouwvlak gelegen. Het planvoornemen is daarmee niet passend binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Derhalve is een bestemmingsplan wijziging benodigd. Met voorliggend bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat het perceel geschikt is voor het toestaan van twee woningen op een bestaande woonlocatie in het noordelijk deel van de kern Veldhoven.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding met de daarbij behorende regels. De digitale verbeelding is rechtsgeldig en raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit is een landelijke website waarop alle bestemmingsplannen van Nederland staan. Alleen de digitale versie is juridisch bindend.

Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld, wat de effecten van het bestemmingsplan zijn en welke afwegingen hebben plaatsgevonden.

Na deze inleiding volgt hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk bevat de beleidskaders en een motivatie hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de diverse beleidsdoelstellingen. In Hoofdstuk 2 staat de bestaande en de nieuwe situatie beschreven. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante planologische aspecten, al dan niet milieutechnisch van aard. In hoofdstuk 5 staat uitleg over de uitvoerbaarheid, waarbij ingegaan wordt op de economische uitvoerbaarheid en de procedure (maatschappelijke uitvoerbaarheid) van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 geeft een uitleg over de juridische aspecten van het plan waarbij ook een korte uitleg van de bestemmingsregels wordt gegeven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving ontwikkeling

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het voor de beeldvorming goed dat de uitgangspositie in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt daarom eerst een beschrijving van bestaande situatie. Daarna wordt het plan toegelicht, waardoor duidelijk wordt hoe het plangebied er in de toekomst uit gaan zien.

2.1 De bestaande situatie

2.1.1 Omgeving

Het huidige Veldhoven is gevormd na samenvoeging van de eeuwenoude kerkdorpen Zeelst, Meerveldhoven, Veldhoven en Oerle. In de tweede helft van de twintigste eeuw zijn door de aanleg van nieuwbouwwijken de vier oorspronkelijke dorpen Veldhoven Dorp, Meerveldhoven, Zeelst en Oerle aan elkaar vastgegroeid tot één grote bebouwde kom. Zo ontstaan vanaf 1980 nieuwe woonwijken ten noorden van de Heerbaan. Een van deze wijken betreft de Heikant, die feitelijk in twee delen op te splitsen is. Een westelijk en een oostelijk deel die worden gescheiden door hoofdontsluitingsweg De Dom. Onderhavig plangebied is gelegen in het westelijk deel.

Heikant-West is kenmerkend door een diversiteit aan woonstijlen en bebouwing, slingerende wegen en verspringende rooilijnen. De buurt heeft een grillig stratenpatroon en weinig doorgaande wegen. Het gebied kent een woonerfachtige en compacte inrichting, met veelal geschakelde woningen en rijtjeswoningen. De woonerven ontsluiten op de buurtontsluitingslus Berg - Middelberg die is aangesloten op De Dom, die dient als de hoofdontsluitingsweg van de Heikant.

Het plangebied grenst direct aan de straten de Stropersberg, de Vossenberg en de Berg. Aan de oostzijde grenst de locatie aan een parkje cq. groenvoorziening. Daaromheen wordt de locatie omgeven door woonlocaties. Ten noorden van het plangebied is ook een basisschool (de Berckacker) gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0003.png" figuur 6 Straatbeeld vanaf de Berg

2.1.2 Plangebied

Het plangebied is ca. 40 meter breed en 50 meter diep. Binnen het plangebied is bebouwing en verharding aanwezig. De bebouwing bestaat uit de karakteristieke boerderijwoning met een oppervlakte van ca. 260 m2. Achter de boerderijwoning is een recent herbouwd bijgebouw gelegen, deze omvat een oppervlakte van ca. 90 m2. De boerderijwoning is rondom voorzien van verharding wat dient als inrit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0004.png"

figuur 7 Luchtfoto met ligging van het plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van één vrijstaande woning op het achtererf van het plangebied, ten noordwesten van het herbouwde bijgebouw bij de bestaande boerderij woning.

De bestaande boerderijwoning wijkt in zijn verkaveling af van de verkavelingsstructuur in de directe omgeving. Met het toevoegen van de woning ontstaat een logischer straatbeeld, waar tevens aandacht is voor voldoende groen in de straat. De woning heeft een oppervlakte van ca. 80 m2 .

De woning wordt voorzien van twee parkeerplaatsen op eigen terrein. De parkeerplaatsen worden ontsloten via de Stropersberg. Tevens wordt met onderhavige ontwikkeling rekening gehouden met het milieu en het klimaat. Zo wordt de woning gerealiseerd volgens de meest recente duurzaamheidseisen om het energieverbruik te minimaliseren. Daarbij vormt het plan geen belemmering voor de klimaatadaptatie, aangezien hemelwater op eigen terrein kan worden opgevangen (zie paragraaf 4.8 Water).

Concreet bestaat de totale ontwikkeling uit:

  • de realisatie van één vrijstaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0005.png"

figuur 8 plattegrond inrichting nieuwe situatie

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Bij het opstellen van beleid dienen gemeenten rekening te houden met het beleid van andere overheden. Zo geven het rijk, de provincie Noord-Brabant en de regio met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk worden de voor de ontwikkeling relevante zaken uit het nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven. Ook wordt aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt met het beleid van de gemeente Veldhoven zelf.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.

De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten :

  • 1. ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen;
  • 3. zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Omgevingsinclusieve benadering

Centraal in de te maken afwegingen tussen belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting uit de Omgevingswet van het begrip fysieke leefomgeving en wordt de noodzakelijke integraliteit van afwegingen benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is dat tussen beschermen en ontwikkelen.

Het doel van de toekomstige Omgevingswet (deze wet treedt naar verluid in werking per 1 januari 2023) is namelijk het bereiken van een balans tussen: '(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'.

Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in de omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving. Hiermee moet dus rekening worden gehouden bij het maken van beleidskeuzes. Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.

Afwegingsprincipes

Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen.

Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken & identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Een opgave in de NOVI is om aansluitend op de woonbehoefte (met name in en bij de stedelijke regio's) woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om in het plangebied een extra woning te realiseren.

De NOVI krijgt verder doorwerking op lagere beleidsniveaus. De relevante beleidsstukken op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau zijn in de navolgende paragrafen getoetst.

Voor het plangebied geldt verder dat sprake is van een lokale ontwikkeling van geringe aard en omvang waarbij geen nationale belangen aangetast worden.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid zoals opgenomen in de SVIR richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Sturing op verstedelijking, waaronder afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, heeft het Rijk grotendeels losgelaten. Er is enkel nog sprake van een 'ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van deze instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Conclusie relatie met voorliggend plan

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor deze omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Veldhoven.

Het beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft geen gevolgen voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor deze ontwikkeling vindt de afweging of wordt voldaan aan de principes van een goede ruimtelijke ordening décentraal plaats.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het obstakelbeheergebied rond Vliegbasis Eindhoven. Op deze gronden gelden op grond van artikel 2.6.4 van het Barro maximaal toelaatbare bouwhoogtes voor objecten ter bescherming van de veiligheid van het luchtvaartverkeer en ter bescherming van de werking van (radar)apparatuur. De bouwhoogtebeperkingen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het Barro.

Het plangebied valt volgens de kaarten van da Rarro binnen de radarverstoringsgebieden van de radarstations Herwijnen en Woensdrecht. Het plangebied ligt niet binnen de kern van het radarverstoringsgebied, maar binnen de daaromheen liggende ring. In die ring gelden uitsluitend bouwhoogtebeperkingen voor windmolens. Binnen het radarverstoringsgebied van Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. Voor Woensdrecht geldt een maximale hoogte van bouwwerken van 113 meter ten opzichte van NAP. Omdat in voorliggend bestemmingsplan geen windmolens met een dergelijke hoogte mogelijk worden gemaakt, is het bestemmingsplan verder in overeenstemming met het bepaalde hierover in het Rarro.

3.1.4 Ladder voor duurzame ontwikkeling

Relevante wet- en regelgeving

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een motiveringsplicht opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder gewijzigd van drie naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is het volgende opgenomen:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Ladder is alleen van toepassing op plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Op basis van de overzichtsuitspraak die is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geldt dat bij woningbouwlocaties vanaf 12 woningen in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Is dit het geval, dan is een Laddertoets vereist en is daarmee een beschrijving van de behoefte nodig. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Denk hierbij aan specifieke woningtypen, wooncategorieën en woonmilieus.

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een uitgebreidere motivering vereist waarbij tevens dient te worden ingegaan op de vraag, waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Of het plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied moet worden bepaald aan de hand van de bepalingen in het Bro, artikel 1.1.1,: 'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het voornemen betreft de realisatie van één woning binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Vooruitlopend op de in werking treding van de Omgevingswet, hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Met deze Omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's. Inmiddels is er ook een Interim omgevingsverordening vastgesteld, waarop hierna wordt ingegaan.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De omgevingsvisie bevat geen specifieke ambities voor het plangebied. Met onderhavige ontwikkeling wordt op beperkte schaal bijgedragen aan de opgave Brabant als slimme netwerkstad, door het creëren van voldoende woonvoorraad en daarmee in te spelen op de groeiende bevolking en economie van de stedelijke regio. Daarmee leidt voorliggend plan tot een verbeterde omgevingskwaliteit en past het plan binnen de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

3.2.2 Brabantse Omgevingsverordening en Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Brabantse omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben op 11 maart 2022 de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Nadat in december 2018 de Omgevingsvisie werd vastgesteld, heeft de provincie daarmee weer een belangrijke stap gezet op weg naar de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2023. Naast de omgevingsverordening hebben Provinciale Staten ook besloten over:

  • 1. voorbeschermingsregels die straks in het omgevingsplan komen van gemeenten;
  • 2. delegatie aan Gedeputeerde Staten om de Omgevingsverordening te wijzigen;
  • 3. een wijziging van de Interim omgevingsverordening.

De provincie is vanuit de wet verplicht om één verordening vast te stellen waarin alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving staan. Naast rechtstreeks werkende regels voor activiteiten, die zich richten tot initiatiefnemers staan er in de Omgevingsverordening ook instructieregels aan gemeenten voor het omgevingsplan, instructieregels aan waterschappen maar ook regels over fauna-, vaarweg- en zwemwaterbeheer. De verordening voldoet aan de eisen van de Omgevingswet. Daardoor zijn er diverse wijzigingen doorgevoerd. Maar er zijn ook wijzigingen verwerkt vanwege nieuwe inzichten of nieuw vastgesteld beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0006.png"

Totdat de Omgevingsverordening in werking treedt, geldt de Interim omgevingsverordening. Daarom wordt nu nog niet getoetst aan de omgevingsverordening maar aan de Interim omgevingsverordening.

Interim omgevingsverordening

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2022 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.

De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.

Planspecifiek

In deze paragraaf wordt ingegaan op de diverse onderdelen uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant die relevant zijn voor het plangebied. In de volgende afbeelding is te zien dat er een werkingsgebied geldt voor het plangebied, te weten 'Stedelijk gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0007.png" figuur 3 Uitsnede kaart Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant met ligging van het plangebied

In de omgevingsverordening is daarnaast een aantal basisprincipes voor evenwichtige toedeling van functies aan locaties bepaald. Allereerst is daarnaar gekeken. Vervolgens is ingezoomd op de aanduidingen en aangegeven hoe de ontwikkeling hierbinnen past.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (artikel 3.5 t/m 3.8)

Om invulling te kunnen geven aan een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving dient voor een evenwichtige toedeling van functies rekening gehouden te worden met de volgende basisprincipes:

  • 1. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • 2. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  • 3. meerwaardecreatie;

Met het voornemen is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, aangezien de ontwikkeling plaats vindt op een inbreidingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Er is daarmee geen sprake van een toename van ruimtebeslag.

De toetsing van de gevolgen van het initiatief op de diverse lagen (ondergrond (bodem, water en archeologie), netwerklaag (infrastructuur en natuurnetwerk) en bovenste laag (oa cultuurhistorie, landschap, veiligheid en milieu) is uiteengezet in hoofdstuk 4 van deze toelichting.

Met het voornemen wordt een woning toegevoegd voor een brede doelgroep. De toevoeging van de woning leidt tot een stedenbouwkundig, logischer straatbeeld. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan de duurzame ambities van de gemeente doordat bij de realisatie van dit kleinschalig woningbouwproject rekening wordt gehouden met milieu en klimaat.

Duurzame stedelijke ontwikkeling (artikel 3.42)

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen gelegen binnen Stedelijk gebied en een onderbouwing te bevatten dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

Onderhavige ontwikkeling sluit aan bij het regionaal beleid, dat nader is toegelicht in hoofdstuk 3.3.

Daarnaast is sprake van een duurzame ontwikkeling, omdat:

  • a. de woning zorgvuldig wordt ingepast met aandacht voor voldoende groen in de straat, wat zorgt voor een verbetering van de gezonde leefomgeving;
  • b. het voornemen voorziet in het zorgvuldig inpassen van de nieuw te realiseren woning, door aan te sluiten op de bestaande verkavelingsstructuur in de directe omgeving;
  • c. de nieuwe te realiseren woning wordt gebouwd volgens de meest recente duurzaamheidseisen.
  • d. het voornemen niet leidt tot nadelige effecten op de waterhuishouding binnen het plangebied. Daarbij kan hemelwater op eigen terrein worden opgevangen.
  • e. onderhavige ontwikkeling op een inbreidingslocatie is gelegen. Dit zorgt voor een betere bereikbaarheid met betrekking tot omliggende voorzieningen, wat weer resulteert in het terugdringen van onnodig energieverbruik bij het vervoer.
  • f. de groeiende economie en bevolking in het stedelijk gebied gepaard gaat met de groeiende vraag naar woningen. Voorliggend plan voorziet in het aanvullen van het woonaanbod.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan passend is binnen de gestelde kaders van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Afsprakenkader Wonen 2007, Aantrekkelijke woonmilieus in Stedelijk Gebied Eindhoven

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  • a. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het Stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale verordening.
  • b. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij het uitgangspunt is dat er geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij het regionaal portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt. Uitleglocaties liggen buiten het Stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale verordening.
  • c. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt.
  • d. Het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van negen majeure projecten geformuleerd, die nu is afgerond.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Met onderhavig initiatief wordt uitgegaan van inbreiding en sluit daarmee aan bij de afspraken die de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven hebben opgesteld voor woningbouwontwikkeling. De beoogde ontwikkeling past daarmee binnen het Afsprakenkader Wonen 2007.

3.3.2 Brainport Principes

In het Afsprakenkader Wonen 2017 is opgenomen dat alle gemeenten binnen de regio werken volgens de Brainport Principes. De negen gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) werken samen om de regio te versterken. In dit samenwerkingsverband wordt nagedacht hoe de regio economisch en sociaal kan worden versterkt. Economisch is deze regio binnen Nederland maar ook internationaal erg belangrijk, meer dan vaak wordt beseft. Om deze rol in de toekomst ook waar te kunnen blijven maken, is versterking op een aantal gebieden nodig. Ten opzichte van de Randstad lijken voorzieningen achter te blijven. Terwijl voor een hoog technologische regio de instroom van hooggekwalificeerde werknemers essentieel is. Hoe bereiken we dat deze mensen hier graag willen wonen? Het samenwerkingsgebied SGE heeft een aantal principes opgesteld om het woonklimaat in de regio te versterken: de "Brainport Principes" bevatten aandachtspunten voor alle nieuwe woningbouwontwikkelingen en luiden als volgt:

  • a. Koesteren van identiteit;
  • b. Ruimte voor innovatie;
  • c. Vraaggericht ontwikkelen, de wauw-factor;
  • d. Invloed voor bewoners;
  • e. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus;
  • f. Benutting regionaal schaalniveau;
  • g. Gezonde verstedelijking.

Doelen die moeten worden behaald zijn:

  • Van concurreren op kwantiteit naar samenwerken op kwaliteit;
  • Kwaliteitsverbetering (nieuwbouw-)woningaanbod in het gehele SGE; De principes gelden overal, maar het resultaat kan verschillend zijn (zgn. Level Playing Field)
  • Stap naar een completer en diverse woningaanbod in het SGE;
  • Woningbouwprojecten meer nadrukkelijk een bijdrage laten leveren aan de "gezonde, slimme en duurzame stad".

Hoe gaan we dat doen?

  • Gezamenlijk de lat hoog leggen - gezamenlijke ambitie met zo hoog mogelijk kwaliteitsniveau voor nieuwbouwwoningen;
  • Elkaar èn bouwers/ontwikkelaars prikkelen: "we doen niet meer wat we deden, vanaf vandaag gaan we het anders doen”.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in een kleinschalig woningbouwproject die zorgvuldig wordt ingepast, doordat het plan wordt gerealiseerd op een inbreidingslocatie met behoud van de bestaande structuren. Daarbij is aandacht voor het realiseren van een divers woningaanbod om de omgevingskwaliteit te verbeteren. Tevens wordt met het plan rekening gehouden met milieu en klimaat om zo een gezonde verstedelijking te verwezenlijken.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Onderhavige ontwikkeling speelt in op alle principes die opgesteld zijn om het woonklimaat in de regio te versterken. De beoogde ontwikkeling past daarmee binnen de Brainport Principes.

3.3.3 Woondeal

Op 7 maart 2019 hebben de minister van Binnenlandse Zaken (BZK), de provincie Noord-Brabant en het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de Woondeal ondertekend. Met de ondertekening van de Woondeal zetten partijen zich in om de woonopgave in deze regio aan te pakken. Een grote variëteit aan woonmilieus draagt bij aan de ontwikkeling van de Brainportregio.

De Woondeal helpt de gewenste versnelling van de woonopgave in Eindhoven en de andere acht gemeenten binnen het SGE te realiseren: meer woningen, op de juiste locatie en voor de goede doelgroep. De versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. De Woondeal gaat daarnaast ook over de werking van de woningmarkt (met name op het gebied van regelgeving), de plancapaciteit (de periode tot 2040) en integrale gebiedsontwikkeling in de regio Eindhoven. De Woondeal is een eerste stap van een langjarig partnerschap met de betrokken partijen.

Het SGE heeft behoefte aan 27.000 woningen in de periode 2019 tot en met 2023. Deze behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie. Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt - zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen 2017 - in de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. De minister, de provincie en het SGE volgen de ontwikkeling van deze locaties als geheel op het gebied van aantallen en exploitatie. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring. Veldhoven heeft zich tot doel gesteld als haar bijdrage aan de Woondeal zo'n 2.000 woningen te realiseren in de periode 2020-2024. Hiervoor is aanvullende harde plancapaciteit nodig. Op dit moment wordt een nieuwe woondeal voorbereid op basis van nationale bouw- en woonagenda. Met deze agenda neemt de Rijksoverheid weer regie over volkshuisvesting. De agenda schetst de oorzaken van de wooncrisis, de doelstellingen en de aanpak door de Rijksoverheid voor de komende jaren.

ontwikkeling woningvoorraad Veldhoven   Scenario   2020-2024   2025-2029   2030-2039   Totaal  
SGE   Prognose 2017   11.310   8.810   11.325   31.445  
SGE   Woondeal 2019   26.990   10.710   24.290   61.990  
Veldhoven   Prognose 2017   580   460   465   1.505  
Veldhoven   Woondeal 2019   2.000   *   *    

Plancapaciteit (2021-2030)   Hard   Zacht   Totaal  
SGE   19.028   27.043   46.071  
Veldhoven   1.464   3.686   5.150  

Conclusie relatie met voorliggend plan

Dit bestemmingsplan maakt het toevoegen van één woning mogelijk en draagt daarmee bij aan de doelstelling om versneld voldoende woningen te bouwen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Veldhoven 'Stad van dorpen in het hart van de Brainport'

Op 8 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Veldhoven de 'Omgevingsvisie Veldhoven, Stad van dorpen in het hart van de Brainport' vastgesteld. In deze omgevingsvisie geven wij aan waar we als gemeente op inzetten bij de ontwikkeling van Veldhoven tot 2040. Deze visie geeft hiermee richting en kaders aan voor toekomstige ontwikkelingen, initiatieven en beleid.

Op basis van drie kernopgaven wordt beschreven waar de gemeente voor staat tot 2040. Deze drie kernopgaven vormen samen de ruimtelijke koers voor Veldhoven:

  • 1. Investeren in stedelijke en dorpse kwaliteiten
  • 2. Verder bouwen aan de innovatieve en bereikbare maakstad
  • 3. Werken aan een duurzame en gezonde leefomgeving

In de omgevingsvisie zijn per kernopgave een aantal strategische keuzen bepaald. Zo is er op basis van de kernopgaven bijvoorbeeld gekozen voor een sterk stedelijke structuur, het citycentrum als bruisend en multifunctioneel hart, het behoud van een herkenbare dorpse structuur, het werken aan gezonde wijken, het verduurzamen van de gebouwde omgeving en het werken naar toekomstbestendige woonwijken en werkmilieus. Omdat we streven naar een zo inzichtelijk en voorspelbaar beleid in de omgevingsvisie is er een gebiedsgerichte vertaling van deze strategische keuzes in de omgevingsvisie opgenomen. In deze gebiedsgerichte vertaling zijn de integrale ambities voor een gebied op een rij gezet. Zo is per gebied de karakterisering en opgave verwoord en zijn de kaders waarbinnen ontwikkelingen plaats mogen vinden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0008.png"

figuur 4 Uitsnede Omgevingsvisie Veldhoven met plangebied rood omlijnd

De locatie van de ontwikkeling ligt in een gebied wat is aangeduid als woonwijk, meer specifiek een gezonde en duurzame woonwijk. Hierover is in de omgevingsvisie aangegeven dat door beter te kijken naar de vraag van (toekomstige) bewoners van de wijken, een meer gedifferentieerd woningaanbod wordt geboden, dat aansluit bij de behoeften van grotere en kleinere groepen van de bevolking. De wijken blijven in opzet hetzelfde en een rustige plek om te wonen. Het voorzieningenniveau wordt geborgd en de openbare ruimte wordt zo ingericht dat deze klimaatadaptief en toegankelijk is en uitnodigt tot bewegen.

In de gebiedskaders is opgenomen dat er een gebiedsgerichte aanpak per wijk plaatsvindt met een koppeling van maatschappelijke en ruimtelijke opgaven. Er wordt ingezet op gedifferentieerde wijken en inclusieve woonmilieus, met een grote draagkracht, door een sterke sociale cohesie waarin ook kwetsbare mensen zich staande kunnen houden en ontwikkelen. Tevens wordt per wijk ingezet op voldoende betaalbare woningen. Daarnaast is bestaat het streven om ruimte te bieden voor nieuwe woonconcepten, gericht op doorstroming, passend bij de maat en schaal van de wijk.

Voorliggende ontwikkeling geeft hier een goede invulling voor en past dus goed in de kaders die de raad voor de toekomst van Veldhoven heeft vastgesteld.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden het plan past binnen de kaders van de omgevingsvisie.

3.4.2 Woonvisie 'Keuzes maken, Woonvisie 2016 en verder'

In december 2016 is door de gemeenteraad de woonvisie 'Keuzes maken, Woonvisie 2016 en verder' vastgesteld. In de visie is aangegeven dat door de economische crisis er een stagnatie in de woningmarkt is opgetreden en een veranderende kijk op het wonen door burgers en professionals (instanties) is ontstaan. Er zal bovendien sprake zijn van demografische veranderingen in Veldhoven (toename van aantal 75-plussers en aandeel van 65- tot 74-jarigen en een afname van aandeel 30- tot 45-jarigen) met een daaraan gekoppelde wijziging in de huishoudingssamenstellingen tussen nu en 2030. Er zal meer vraag naar huurwoningen in de vrije sector komen. Ook zal de vraag naar kleine en goedkope woningen toenemen alsmede de vraag naar woningen voor mensen met een zorgvraag (de woningen moeten aanpasbaar zijn voor zorg aan huis).

Voor wat betreft de woningbouwprogrammering wordt rekening gehouden met alle nieuwe ontwikkelingen. De programmering zal daarom flexibel zijn om in de toekomst zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de ontwikkelingen. Er ligt een opgave om per doelgroep het juiste type woning beschikbaar te hebben.

Op het vlak van wonen werkt Veldhoven op regionaal niveau samen met het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE). Naast afspraken over de woningbouwprogrammering wordt ook voor andere onderwerpen samengewerkt. Zo voeren de SGE-gemeenten met de corporaties samen een urgentieregeling (huisvestigingsverordening) uit. Wonen heeft raakvlakken met leefbaarheid, duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, zorg en welzijn en daarom hebben deze onderwerpen ook een plek in de woonvisie. De beleidskeuzes zijn gebaseerd op de bestaande situatie in combinatie met diverse trends en ontwikkelingen die de komende jaren van invloed zijn op de woningvraag en -markt.

Met het voornemen wordt één vrijstaande koopwoning in de vrije sector toegevoegd aan de particuliere woningmarkt. De woning heeft een oppervlakte van ca. 80 m2 en valt in het middeldure segment. Hierdoor is de woning geschikt voor een brede doelgroep, zoals senioren, enkelvoudige of kleinere gezinnen en starters. De woning sluit hierdoor aan op demografische veranderingen.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden het plan past binnen de kaders van de Woonvisie 'Keuzes maken, Woonvisie 2016 en verder'.

3.4.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

De gemeenteraad van Veldhoven heeft op 29 oktober 2019 het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het verkeersbeleid, dat in 2007 werd vastgesteld (VerkeersCirculatiePlan), gaf nadrukkelijk aandacht aan de verkeersstructuur, waarvan veel is uitgevoerd. Het GVVP is breder georiënteerd. Er is naast aandacht voor de auto ook aandacht voor alternatieven. De ambities op dat vlak zijn hoog. Het GVVP heeft in de basis een looptijd tot en met 2030.

Door de vele ontwikkelingen in Veldhoven neemt het aantal bewoners en werknemers de komende periode flink toe. De keerzijde van deze ontwikkelingen is dat ook de druk op de mobiliteit toeneemt. De ontwikkeling van Zilverackers, de verdere ontwikkeling van De Run en de aansluiting op de A67, inclusief de N69, en de Zilverbaan zorgen eveneens voor veranderende en extra verkeersbewegingen. Daarbij moet structureel aandacht worden besteed aan de verkeersveiligheid en leefbaarheid. In het GVVP worden hiervoor aan de hand van tien modules ambities beschreven. Bij het GVVP zijn kaarten opgenomen met het gewenste fietsnetwerk, (H)OV netwerk en de wegcategorisering. Door de voltooiing van de Zilverbaan en de realisatie van de aansluiting A67 en upgrading van de route Locht - Kempenbaan, wordt de ontsluiting en bereikbaarheid van Zilverackers gefaciliteerd.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in een geringe toename van het aantal verkeersbewegingen ter plaatse, zoals is aangetoond in paragraaf 4.10 Verkeer en parkeren. Daarbij sluit het plangebied via de Stropersberg en Vossenberg aan op de Berg, die fungeert als ontsluitingslus van de wijk. Hierdoor vormt de geringe toename aan verkeersbewegingen van en naar het plangebied geen belemmering voor de verkeersdrukte in Veldhoven.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden het plan past binnen de kaders van de Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Veldhoven.

3.4.4 Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit'

In het voorliggende bestemmingsplan wordt het gebruik van de gronden en de toegestane bebouwing binnen het plangebied geregeld. Hiernaast voert de gemeente welstandstoezicht op bouwplannen, op basis waarvan aspecten als architectonische verschijning en materiaalgebruik worden getoetst. Het gemeentelijk beleid is opgenomen in het 'Ambitiedocument Samen voor ruimtelijke kwaliteit' zoals op 14 mei 2019 is vastgesteld.

Het ambitiedocument bevat 4 kernwaarden en 5 architectuurprincipes. Voor de onderhavige locatie is de kernwaarde 'aantrekkelijke woonwijken' van toepassing.

Veldhoven kent een relatief groot aantal planmatig en thematisch ontworpen woongebieden die vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw tot stand zijn gekomen. In vergelijking met de historische gebieden, zijn deze woongebieden in korte tijd tot stand gekomen en kennen per gebied een grote mate van homogeniteit. Als er verbouwing van een bestaande woning plaatsvindt of er een enkele woning wordt gebouwd, is deze van ondergeschikte invloed op de totale belevingswaarde van de wijk. In Veldhoven heeft iedere wijk haar eigen karakter. Dit maakt dat men zich thuis voelt in de eigen wijk en het verhoogt de oriëntatie in Veldhoven. Van belang is dat dit herkenbare karakter geen geweld wordt aangedaan, maar dat bewoners die er graag wonen ook de mogelijkheden krijgen om hun woning aan te kunnen passen. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid is gericht op het bewaken van de basiskwaliteit en het respecteren van de bestaande omgeving. De nadruk ligt op het handhaven van de bestaande omgevingskwaliteiten van de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0009.png" Figuur 5 Uitsnede kernwaardenkaart met globale ligging van het plangebied

In gebieden die in het Besluit ruimtelijke ordening zijn gedefinieerd als achtererfgebied gelden geen regels. Voor alle overige bouwwerken worden gelden 5 architectuurprincipes als welstandscriteria. Het betreft de volgende 'basiselementen van het bouwen':

  • a. Relatie tussen bouwwerk en omgeving
  • b. Samenhand vormgeving, functie en constructie
  • c. Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
  • d. Schaal en maatverhoudingen
  • e. Materiaal, textuur, kleur en licht


Daarnaast stimuleert de gemeente initiatiefnemers in een vroegtijdig stadium duurzaamheidsmaatregelen integraal onderdeel te laten uitmaken van het ontwerp.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Onderhavig plan voorziet in een kleinschalige woningbouwontwikkeling die aansluit bij de verkavelingsstructuur in de omgeving. Hierdoor ontstaat een logischer straatbeeld en worden de bestaande omgevingskwaliteiten gerespecteerd. Tevens bestaat de ambitie om de woning duurzaam te bouwen en zonnepanelen op het dak van de woning te installeren. Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen het Ambitiedocument Samen voor ruimtelijke kwaliteit.

3.4.5 Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen

De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan er vanuit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De beleidsregels Bereikbaarheid en bluswatervoorziening worden als afzonderlijk toetsingskader gehanteerd om nieuwe ontwikkelingen te beoordelen. Daarnaast dient het bouwplan te voldoen aan het bouwbesluit 2012. Derhalve behoeven de beleidsregels geen doorwerking in de ruimtelijke motivering van onderhavige ontwikkeling. Tevens is de nieuwe woning onderdeel van bestaande structuren. Derhalve kan er vanuit worden gegaan dat onderhavig initiatief passend is in de reeds bestaande voorzieningen.

 

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording

In de toelichting op het bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Ook komen alle relevante overige ('niet-milieutechnische') planologische aspecten aan bod.

4.1 Bodem

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, hoeft er geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd te worden; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Er is weliswaar geen sprake van bestemmingswijzigingen, maar ter plaatse van de geldende bestemming 'Wonen – 4' wordt een extra woning gerealiseerd. Bodemonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan is niet noodzakelijk, aangezien de huidige bestemming zijnde 'Wonen – 4' al gevoelige objecten toestaat. Bovendien maakt het plangebied onderdeel uit van een gebied, waar (sub)recent grootschalige verstoringen van de bodem hebben plaats gevonden, blijkens de gemeentelijke archeologische beleidskaart. Het merendeel van het plangebied is hierop aangeduid als 'bebouwing/infrastructuur' met een lage archeologische verwachting.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gelet op bovenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Wegverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidszone, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt.

Onderhavig plangebied wordt omgeven met wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u geldt en ligt daarom niet binnen een geluidszone. Op basis van de Wet geluidhinder is een onderzoek naar de geluidsbelasting niet aan de orde. Nochtans is in het kader van een goede ruimtelijke ordening en het aantonen van een goed woon- en leefklimaat een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Aelmans Advies Groep, rapportnr. M200252.001.001/GGO, d.d. 7 januari 2021) uitgevoerd. De rapportage bij dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. Hierna worden de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek besproken en kunnen uit de toets in het kader van de Wet geluidhinder de volgende conclusies worden getrokken.

Formeel gezien zijn de getoetste wegen niet gezoneerde wegen en worden derhalve niet getoetst aan de voorkeursgrenswaarde. Daarnaast is de belasting dusdanig laag dat deze niet boven de voorkeursgrenswaarde uit komt.


Wet geluidhinder

Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige is dit niet aan de orde.


Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de ‘methode Miedema’. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de worst-case aannames van Stopersberg / Vossenberg, bedraagt 53 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie ‘redelijk’ en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Gezien de worst-case aanname is de verwachting dat de daadwerkelijke geluidbelasting nog lager ligt.

Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Tevens beschikt het bouwplan over een geluidluwe gevel/buitenruimte. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.


Industrielawaai

De locatie ligt niet in de nabijheid van een bedrijf of (geluidgezoneerd) bedrijventerein. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de geluidzone voor industrielawaai. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

Spoorweglawaai

Het plangebied ligt op ruim 5,6 kilometer van de spoorlijn tussen Eindhoven en Boxtel. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 1,5 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De aspecten industrie-, spoorweg- en luchtvaartlawaai vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek voor het aspect wegverkeerslawaai geldt dat er geen noodzaak is voor een procedure hogere waarde.

Overigens wordt in afwijking van het oorspronkelijke en onderzochte voornemen slechts 1 in plaats van 2 woningen opgericht, hiermee wijzigen de conclusies van het uitgevoerde onderzoek echter niet.

Gesteld kan worden dat een goed akoestisch woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

4.3 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Daarin zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van desbetreffende stoffen in de buitenlucht;
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).

 

De uitwerking van het begrip 'niet in betekende mate' staat in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeerverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gericht op mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). In het besluit is geregeld dat wanneer een gevoelige bestemming binnen een onderzoekszone van een rijks- of provinciale weg wordt gevestigd of uitgebreid, een luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. Gevoelige bestemmingen zijn functies waarbinnen kinderen, ouderen en zieken verblijven, zoals scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Een woning of ziekenhuis is geen gevoelige bestemming conform het besluit. De onderzoekszone van een rijksweg betreft 300 meter aan beide zijden van de weg, gemeten vanaf de rand van de weg. Voor een provinciale weg geldt hetzelfde, maar dan een zone van 50 meter.

Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg.

Beoordeling plan

Er wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige bestemming conform het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit) mogelijk gemaakt. Daarnaast valt het project, zowel gezien de oppervlakte als het toe te voegen aantal woningen, zeer ruim onder de bovengrens van de categorie “niet in betekenende mate” bijdragend.

Dit bestemmingsplan maakt nieuwe woningen mogelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is afgewogen of het verdedigbaar is om de woningen op deze plaats te realiseren. Daarbij is gebruik gemaakt van de NSL-monitoringstool van Rijksoverheid. Met de tool is voor verschillende rekenpunten langs drukke (binnenstedelijke) wegen inzichtelijk gemaakt hoe hoog de waarden stikstofdioxide of fijn stof op deze plekken zijn. Als uitgangspunt zijn de hoogste waarden van de dichtstbijzijnde meetpunten genomen (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0010.png"

figuur 9 Uitsnede NSL Monitoringskaart

De (maximale) concentraties op een afstand van ongeveer 500 meter van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht.

  2020   2030   Maatgevende richtwaarde  
NO2   16,8   12,2   40  
PM10   17,1   14,8   32,5  
PM2,5   9,7   7,9   25  

Uit de tabel op basis van de NSL-monitoringstool is op te maken dat de grenswaarden en overschrijdingsdagen voor stikstofdioxide en fijn stof in 2020 niet overschreden worden en ruimschoots aan de maatgevende richtwaarden wordt voldaan. Ook de komende decennia is een overschrijding niet te verwachten. Hiermee kan worden geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Met de NIBM-tool is vervolgens middels een worst-case berekening de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit bepaald. In de CROW publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’ wordt een maximale verkeersgeneratie per woning op 8,6 gesteld. Uitgaande van de toevoeging van 1 woning resulteert dit in een verkeersgeneratie van 9 voertuigbewegingen per etmaal. Aangezien het enkel een woning betreft kan uitgegaan worden van een aandeel vrachtverkeer van 0%. De berekening met de NIBM-tool is in navolgende figuur opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0011.png"

figuur 10 Worstcase berekening NIBM-tool

Op basis van bovenstaande blijkt het aantal extra verkeersbewegingen niet in betekende mate bij te dragen aan fijn stof uitstoot. Daarnaast wordt in afwijking van het oorspronkelijke en onderzochte voornemen slechts 1 in plaats van 2 woningen opgericht, waarmee het feitelijk aantal verkeersbewegingen nog lager ligt.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tussen kwetsbare of gevoelige objecten, zoals een woning, en bepaalde functies en bedrijven voldoende afstand te worden gehouden. Deze afstand is enerzijds nodig om het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object niet aan te tasten, anderzijds is deze afstand nodig om het bedrijf of de functie niet te beperken in de betreffende (bedrijfs)activiteiten. Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. In de VNG-publicatie is voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar een richtafstand gegeven, waarbij de grootste richtafstand leidend is.

De VNG maakt onderscheid tussen de omgevingstypen 'Rustige woonwijk / rustig buitengebied' en 'Gemengd gebied'. Bij het eerste type is duidelijk sprake van functiescheiding. Bij het tweede is sprake van functiemenging en komen direct naast woningen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. Volgens de VNG-publicatie behoren gebieden, die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de hogere milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In de VNG-publicatie is aangegeven dat wanneer er sprake is van een 'gemengd gebied', de richtafstand met één afstandsstap mag worden verminderd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijke richtafstand van 30 meter wordt verminderd naar 10 meter en een oorspronkelijke richtafstand van 10 meter wordt verminderd naar 0 meter.

Beoordeling plan

In de direct omgeving van het plangebied zijn veelal woningen en enkele maatschappelijke voorzieningen gelegen. Gelet op de aanwezige en toegelaten functies en de duidelijke functiescheiding kan het gebied worden beschouwd als een rustige woonwijk.

In navolgende tabel zijn de diverse maatschappelijke functies in de directe nabijheid van het plangebied weergegeven met de bijbehorende richtafstanden en de afstand tot het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0012.png"

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Vanuit het oogpunt van het aspect bedrijven en milieuzonering kan een goed woon- een leefklimaat worden gegarandeerd ter plaatse van het plangebied. Omgekeerd vormt het plan geen belemmering voor de bedrijfsvoering- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen niet-woonfuncties en bedrijven. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen beperking voor dit plan.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basisnetten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0013.png" Uitsnede risicokaart met ligging van het plangebied

Externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Met behulp van de risicokaart is een inventarisatie gemaakt van de in de omgeving van het besluitvakgebied aanwezige bronnen. De dichtstbijzijnde inrichting met een mogelijk extern veiligheidsrisico betreft een gasflessendepot en is gelegen op een afstand van ca. 1,6 kilometer van het plangebied. Het plangebied ligt dan ook buiten het invloedsgebied (20 m) van Bevi-bedrijven.

Externe veiligheid transportroutes (Bevt) en buisleiding (Bevb)

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van wegen, spoor en/of buisleidingen ligt. Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen vindt in de gemeente Veldhoven plaats over de A2 en de A67. De dichtstbijzijnde situatie waar het vervoer van gevaarlijke stoffen door leidingen plaatsvindt betreft de gasleiding ten noorden van het plangebied, op een afstand van ca. 1,5 kilometer. De woningen zijn niet gelegen binnen de 200 meter zone als opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In de voorliggende situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht waarbij de verantwoording dient in te gaan op de volgende onderdelen:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de betreffende weg;
  • voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg een ramp voordoet.

Conform artikel 7 en 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) dient in te worden gegaan op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. Gelet op de ruime afstand tot de gasleiding (circa 1,5 kilometer) en de toevoeging van slechts één woning kunnen een aantal standaard adviezen worden aangenomen:

  • Breng afsluitbare mechanische ventilatie aan in de woningen: Nieuwe bouwwerken (waaronder de nieuwe groepsaccommodatie) moeten voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Als de verblijfsgebouwen worden voorzien van mechanische ventilatie, dient deze conform artikel 3.31 van het Bouwbesluit uitgezet kunnen worden.
  • Pas de beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening toe: Het betreft een bestaand perceel, waarvan alleen de functie wijzigt. Aan de bereikbaarheid of bluswatervoorziening vinden geen aanpassingen plaats.
  • Pas risicocommunicatie toe: de gemeente Veldhoven sluit zich aan bij de landelijke risicocommunicatie.

In de omgeving van het plangebied liggen geen wegen die deel uitmaken van het Basisnet weg. Over de wegen in en rond het plangebied kunnen incidenteel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gezien de (zeer) lage vervoersintensiteit levert dit geen relevante risico's op. In de wijde omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen of waterwegen gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze aspecten hebben derhalve geen invloed op onderhavig plan.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan. Een nadere toets aan het aspect externe veiligheid kan dan ook achterwege blijven.

Het voornemen is tevens ter beoordeling voorgelegd aan de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost. Indien een ruimtelijk plan minder dan 50 personen toevoegt, zoals in onderhavig geval, kan worden volstaan met het standaardadvies van de Veiligheidsregio, tenzij sprake is van een transport voor gevaarlijke stoffen op minder dan 30 meter afstand. Dit laatste is niet het geval, zodat in onderhavige situatie het standaardadvies volstaat. Dit luidt als volgt:

  • Communiceer actief met de omwonenden in het plangebied over de risico's van de gevaarlijke stoffen. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van de risicobron af. Dit bevordert de zelfredzaamheid van omwonenden. Dit advies geldt ook voor bedrijfshulpverleningsorganisaties.
  • Pas de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van VRBZO toe. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kunt u ervan uitgaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt.

4.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder te opzichte van de tot de veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld zijn. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van de geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij beslissingen in het kader van de Wet milieubeheer. Nieuwe knelpunten moeten worden voorkomen.

In de Wet geurhinder een veehouderij zijn grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderijbedrijf op en geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning) mag veroorzaken. Tevens gelden volgens de wet minimale afstanden tot woningen van derden. De grenswaarden worden weergegeven in odour units per vierkante meter lucht (ouE/m3). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de ligging van een veehouderijbedrijf binnen of buiten de concentratiegebieden en de ligging van de veehouderijbedrijven binnen of buiten de bebouwde kom.

De gemeente Veldhoven heeft de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Veldhoven' vastgesteld. Deze verordening is op 20 mei 2008 in werking getreden. De gemeente Veldhoven heeft in de bijbehorende 'Gebiedsvisie t.b.v. de verordening geurhinder en veehouderij' voor de bebouwde kom een streefwaarde voor de achtergrondbelasting opgenomen van 10 ouE/m3 . Dit leefklimaat kan als redelijk goed worden bestempeld. De gemeentelijke geurverordening stelt geen afwijkende geurnorm voor de voorgrondbelasting. Derhalve geldt ter plaatse een geurnorm van 3 ouE/m3 voor de voorgrondbelasting.

Toetsing bestemmingsplan

De meest dichtbijgelegen veehouderij is gelegen op een afstand van 1,8 kilometer (paardenhouderij) / 2,4 kilometer (geitenhouderij) van het plangebied. Derhalve kan worden gesteld dat het aspect geurhinder geen belemmering vormt ten aanzien van de beoogde herontwikkeling van het plangebied.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig kader

De omgang met het archeologisch erfgoed is geregeld in de Erfgoedwet (2016). Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische resten, indien een bestemmingsplan dat voorschrijft. De gemeente heeft vanuit haar archeologiebeleid voorwaarden opgesteld ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed. Deze zijn in het bestemmingsplan weergegeven als een dubbelbestemming Waarde-Archeologie met daaraan gekoppelde ondergrenzen onderzoeksplicht.

De gemeente Veldhoven beschikt over een Archeologische beleidsadvieskaart van datum 10 maart 2014. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan bevindt zich op de beleidsadvieskaart de categorie 7: met archeologische (verwachtings)waarden, te weten: gebieden zonder een archeologische verwachting of archeologisch vrijgegeven (geen onderzoeksplicht), zoals te zien is op figuur 10. Derhalve is ten aanzien van het planvoornemen geen nader onderzoek noodzakelijk en vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van een woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0014.png" Figuur 11 Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Veldhoven met ligging van het plangebied

4.7.2 Cultuurhistorie

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden.

Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische landschappen en archeologische waarden van een gebied.

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW 2010, herziening 2016) is bepaald welke cultuurhistorische waarden of elementen binnen of in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0015.png"

Figuur 12 Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart met ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan een van de historische linten (Berg) tussen eeuwenoude kerkdorpen Zeelst en Oerle. De structuur van deze oude doorgangsweg is ingepast in de Heikant, waarbij enkele boerderijen zijn behouden. Met het voornemen wordt deze structuur en de bestaande boerderij binnen onderhavig plangebied niet aangetast.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gelet op bovenstaande vormt zowel het aspect archeologie als cultuurhistorie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Water

4.8.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

4.8.2 Waterrelevant beleid en regelgeving provincie Noord-Brabant

Provinciaal Water en Bodem programma 2022-2027

Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.

Ambitie: Brabant heeft in 2050 een klimaatbestendig en veerkrachtig water- en bodemsysteem en is bestand tegen extremen.

Rode draad: water en bodemsysteem herstellen

Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

4.8.3 Waterrelevant beleid en regelgeving Waterschap de Dommel

Waterbeheerplan 2022-2027 - Water als basis voor toekomstbestendige leefomgeving

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan
  • Wat schoon is moet schoon blijven

We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

De keur van het waterschap is van toepassing wanneer direct en indirect wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De Keur is ook van toepassing als het oppervlaktewater niet in eigendom en beheer is van het waterschap.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 500 m², 500 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

4.8.4 Beleid en ambitie gemeente

Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2015 - 2019 gemeente Veldhoven

Het waterbeleid van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2019). De term Verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.

Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Ambitie gemeente afvoer van hemelwater

Op het gebied van hemelwater zijn de onderstaande beleidsdoelen en ambitie beschreven:

  • Vasthouden aan de hemelwatertrits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Met de lokale voorkeursvolgorde: infiltreren waar mogelijk, bovengronds bufferen op locaties met voldoende ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren;
  • Perceeleigenaren dragen een steentje bij door op eigen terrein doelmatig voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater;
  • Actief doorzetten op bovengrondse maatregelen ten behoeve van de verwerking van hemelwater in de openbare ruimte. Bovengrondse maatregelen komen als doelmatiger alternatief dan ondergrondse maatregelen naar voren. Daarnaast zijn bovengrondse maatregelen zichtbaar voor onder andere de bewoners, wat resulteert tot meer bewustwording van de inwoners in Veldhoven:
  • Bij herontwikkelingen waar mogelijk inzetten op gescheiden riolering. Onderscheidt in afvoer van stedelijk afvalwater en voor de afvoer van hemelwater.

Hydrologisch neutraal bouwen

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.

Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw

Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwater verwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen wordt de eigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • Vuilwater en schoon hemelwater worden gescheiden aangeboden op de perceelgrens;
  • De gemeente hanteert voor de toename van het verhardoppervlak van 250 m2 tot 500 m2  een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Boven de 500 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel;
  • Voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • Leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer e.d.) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • Wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen.
  • Bij het indienen van de omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.

4.8.5 Huidige en toekomstige situatie van de planlocatie

Huidige situatie

Het plangebied is ca. 40 meter breed en 50 meter diep. De bestaande bebouwing bestaat uit de karakteristieke boerderijwoning met een oppervlakte van ca. 260 m2. Achter de boerderijwoning is een herbouwd bijgebouw gelegen, deze omvat een oppervlakte van ca. 90 m2. De boerderijwoning is rondom voorzien van verharding wat dient als inrit. In de directe omgeving van en in het plangebied bevinden zich geen watergangen of andere wateroppervlaktes. Ook voorzieningen met betrekking tot waterkering of waterberging zijn niet aanwezig.

Het gedeelte van het perceel waar de vrijstaande woning is geprojecteerd is op dit moment volledig onbebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00166-0401_0016.png" figuur 13 Uitsnede 'Vastgestelde legger oppervlaktewaterlichamen 2018' met ligging van het plangebied

De locatie bevindt zich volgens het Actueel Hoogtebestand van Nederland (ahn) op een hoogte van circa 21 meter + NAP. Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen oppervlaktewateren gelegen. Uitgaande van een huishouden van 4 personen wordt er gemiddeld 140 liter afvalwater per dag weggespoeld via de bestaande rioolaansluiting op het gemengd rioolstelsel.

Voor de locatie is de checklist van het waterschap ingevuld, zie de onderstaande tabel. De checklist leidt niet tot aanvullende eisen en of nadere uitwerking van het plan.

Checklist Watersysteem  
Hoofdwatergang cq open water   Nee  
Zijwatergang   Nee  
Keurgebied binnen plangebied?   Nee  
Binnen 25-100 jaarszone?   Nee  
Binnen boringsvrije zone?   Nee  
Ecologische verbindingszone?   Nee  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   Nee  
Attentiegebied EHS   Nee  
Rioolwatertransportleiding   Nee  
Waterschap gemaal   Nee  
Verdachte/verontreinigde locaties?   Nee  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Ja  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid   Nee  

Toekomstige situatie

Met het toevoegen van één vrijstaande woning aan het plangebied is sprake van een beperkte toename van het verharde oppervlak, van ca. 120 m2. Onderhavige ontwikkeling heeft gevolgen voor de grondwaterstanden en bodemgesteldheid ter plaatse, welke qua impact minimaal zijn. De gevolgen zijn van verwaarloosbare aard.

Oppervlakten   Huidig m2    Toekomstig m2  
Daken   350   430  
Terrein verharding   170   270  
Onverhard terrein   1.480   1.300  
Totaal   2.000   2.000  

Indien de bebouwings-/ verhardingstoename op een locatie minder dan 500 m2 bedraagt wordt er door het waterschap (op basis van de Keur) geen extra compensatie verreist. Indien de verhardingstoename minder dan 250 m2 bedraagt wordt er ook door de gemeente geen compensatie vereist.

Het voornemen leidt tot een verhardingstoename van ca. 180 m2. Hiermee wordt ruim onder de grenswaarde van 250 m2 gebleven en geldt er voor voorgenomen ontwikkeling geen compensatieplicht.

Wel dient het overtollig hemelwater op eigen terrein te worden opgevangen en gedurende enige tijd binnen het perceel vastgehouden te kunnen worden. Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen ter borging dat met het voornemen sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling, conform de voorschriften van het waterschap. In het plangebied is voldoende ruimte binnen de tuinen van de percelen om het opgevangen hemelwater in de bodem te laten infiltreren. Als de waterberging, door een extreme piek, niet meer op eigen terrein geborgd kan worden, dan kan het overtollige water afgevoerd worden naar het lager gelegen en aan het plangebied grenzende hondenuitlaatterrein.

Ten behoeve van het afvalwater wordt een gescheiden stelsel aangelegd waarbij het vuilwater gescheiden van het hemelwater wordt aangeboden op de bestaande (gemengde) riolering zoals ter plaatse aanwezig als bestaande infrastructuur. Hiertoe wordt een aansluiting gerealiseerd vanaf de nieuwe woning. De kosten hiervan worden bij de vergunningaanvraag via leges gerekend.

4.9 Flora en fauna

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingegaan. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 de Boswet en de Flora- en faunawet. De Wnb staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

In dat kader is door Archimil op 13 november 2020 een Quickscan flora en fauna uitgevoerd (rapport 3276R008-3). Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Hierna worden de belangrijkste bevinden uit het onderzoek besproken.

4.9.1 Gebiedsbescherming

In de directe nabijheid van de onderzoekslocatie zijn geen natuurgebieden gelegen die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Het meest nabijgelegen Natura 2000 gebied is de natuurlijke zone rondom de Run en Dommel, welke is opgenomen in natuurgebied Leenderbos, Groote Heide & de Plateaux. Deze natuurlijke zone is, aan de overzijde van de snelweg A67, op circa 3,5 km gelegen van de planlocatie. Circa 5 km westelijk van de locatie is Kempenland-West gelegen.

Om te beoordelen of de beoogde activiteit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden, is een stikstofonderzoek (Pouderoyen Tonnaer, projectnr. P200252, d.d. 24 juni 2022, geactualiseerd op 31 januari 2023) uitgevoerd. De rapportage bij dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 3 bij deze toelichting. Hierna worden de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek besproken en kunnen de volgende conclusies worden getrokken.

Stikstofdepositie

In het kader van de gebiedsbescherming van Natura2000-gebieden is, naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State ten aanzien van het PAS, voor iedere ruimtelijke ontwikkeling een beoordeling van de stikstofeffecten voor Natura 2000-gebieden noodzakelijk. De drempelwaarde die onder het PAS werd gehanteerd is namelijk vervallen, waardoor zal moeten worden aangetoond dat een plan geen stikstofdepositie op nabijgelegen Natura2000-gebieden heeft. Voor elke toename, hoe klein ook, is vooralsnog een eigen onderbouwing nodig. Mogelijke effecten worden gemeten op twee cijfers achter de komma waardoor een activiteit doorgang kan vinden als de depositie op de rekenpunten binnen nabijgelegen Natura2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Activiteiten worden in de regel onder verdeeld in verschillende fases. Zo is er de realisatiefase (die van tijdelijke aard is) en de gebruiksfase (die een continue emissie genereert).

Realisatiefase

Er wordt met het voornemen een vrijstaande woning gerealiseerd op het achtererf van het plangebied. Op dit moment is er nog geen informatie over de in te zetten mobiele werktuigen, de duur van de inzet en de bouwjaren/ stageklassen van deze werktuigen. Om toch een beoordeling te maken ten aanzien van de emissies in de realisatiefase is een worst-case scenario uitgewerkt.

Uit de berekening van de realisatiefase volgen geen rekenresultaten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar.


Gebruiksfase

Het project zal gasloos worden uitgevoerd. In de gebruiksfase is derhalve alleen sprake van extra verkeersgeneratie.

Er wordt met het planvoornemen één vrijstaande woning gerealiseerd. Op basis van publicatie 381 van het CROW normen geldt een maximumnorm van 8,6 bewegingen per wooneenheid per etmaal voor een vrijstaande koopwoning in een matig stedelijk gebied in de rest bebouwde kom. Dit leidt afgerond tot in totaal 9 verkeersbewegingen per etmaal in de gebruiksfase. De afwikkeling van het verkeer is verondersteld voor 50% in beide richtingen van de Berg af te wikkelen. Er is een stagnatie van 10% veronderstelt.

Uit de berekening van de gebruiksfase volgen geen rekenresultaten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar.

De maximale verkeersgeneratie in de gebruiksfase bedraagt maximaal 9 lichte verkeersbewegingen per etmaal. Rekening houdend met voorgaande conclusies kunnen significant nadelige effecten op Natura 2000-gebieden ten gevolge van de gebruiksfase worden uitgesloten.

In verband met de recente actualisatie van de AERIUS calculator zijn bovenstaande berekeningen zowel in versie 2021.0.1 en versie 2022 van de AERIUS calculator ingevoerd. Het plan leidt in beide versies niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Conclusies

Het bouwplan leidt niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen op basis van het voorgaande worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.

4.9.2 Soortenbeschrijving

Bij de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van het achterterrein van de Berg 43A te Veldhoven is op de locatie geen beschermde flora en fauna waargenomen die een belemmering kan vormen voor de voorgenomen activiteit. De coniferenhaag kan door de huismus gebruikt worden als schuilgelegenheid. Echter is in de omgeving vergelijkbaar habitat aanwezig, waardoor de geplande activiteiten geen negatief effect zal hebben op de huismus. Op basis van het gebruik van de locatie en de directe omgeving wordt voor het overige geen beschermde flora en fauna verwacht.

Op basis van de quickscan wordt een aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna, voor de geplande activiteiten, niet noodzakelijk geacht. Voor de geplande activiteiten is op basis van de bekende gegevens geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Voor de realisering van de woning zal de bestaande, afschermende groene haag zoveel mogelijk in stand gehouden worden, zodat het perceel qua afscherming een groene uitstraling houdt. Ten behoeve van de instandhouding van de groene afscherming is hiertoe een voorwaardelijke verplichting in de juridische regels opgenomen. Er zal slechts (een klein gedeelte van) de coniferenhaag worden verwijderd. Daarnaast zal een notenboom worden gerooid. Beiden kunnen als nestgelegenheid dienen voor diverse algemene vogelsoorten.

Op basis van artikel 3.1 van de Wet Natuurbescherming is het verboden om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Werkzaamheden zullen alsdan buiten het broedseizoen (15 maart-15 juli) uitgevoerd moeten worden. Daarnaast zullen de ingrepen aan de groene perceelsafscherming gefaseerd uitgevoerd worden.


Zorgplicht

Voor alle soorten geldt de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt kort gezegd in dat een ieder die weet dat zijn handelen of nalaten negatieve gevolgen zal hebben voor flora en fauna, verplicht is dit handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen die de negatieve gevolgen kunnen voorkomen, beperken of ongedaan maken. Zo dient het plangebied tijdig onaantrekkelijk gemaakt te worden als leefgebied voor de kwetsbare soorten die mogelijk in het plangebied kunnen voorkomen en dienen de werkzaamheden bij voorkeur plaats te vinden buiten kwetsbare perioden van deze soortengroepen. Als tijdens de sloop-, bouw- en aanlegwerkzaamheden beschermde soorten worden aangetroffen, moeten dusdanige maatregelen worden genomen dat de schade aan deze soorten zo veel mogelijk wordt beperkt.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor onderhavig plan. Ten behoeve van de juridische borging van de instandhouding van de groene afscherming is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

4.10 Verkeer en parkeren

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie en het bepalen van de parkeerbehoefte wordt gebruik gemaakt van de normen uit publicatie 381 van het CROW. Bij de berekening wordt gebruik gemaakt van maximumnormen voor de rest bebouwde kom in een matig stedelijk gebied.

4.10.1 Verkeer

Om de verkeersgeneratie van en naar het plangebied te bepalen is gebruik gemaakt van de maximumnormen van het CROW voor 1 vrijstaande koopwoning in de rest bebouwde kom in een matig stedelijk gebied. Uitgaande van de CROW-normen bedraagt de gemiddelde verkeersgeneratie per weekdaggemiddelde:

  • Vrijstaande koopwoning: 8,6 * 1 woning = 9 verkeersbewegingen

Het plangebied zal ontsloten worden via de Stropersberg en Vossenberg naar de Berg, waardoor deze aangesloten is op de bestaande ontsluitingslus van de Heikant-West. De toekomstige ontsluiting via Berg kan de verwachte verkeersgeneratie verwerken. Het voornemen leidt daarmee niet tot negatieve effecten op de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid.

4.10.2 Parkeren

Aan de hand van de gemeentelijke parkeernormennota 2021 van gemeente Veldhoven is de parkeerbehoefte berekend. Hiervoor is gebruik gemaakt van de maximumnormen voor vrijstaande koopwoningen in de rest bebouwde kom in een matig stedelijk gebied. Uitgaande van de in de gemeentelijke parkeernormennota 2021 opgestelde normen bedraagt de parkeerbehoefte voor het project:

  • Vrijstaande koopwoning gelegen in rest bebouwde kom: 2,1 waarvan 0,3 voor bezoekers en 1,8 structureel op eigen terrein. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,8 * 1 woning = 2 parkeerplaatsen.

Op eigen terrein is voldoende ruimte om 2 parkeerplaatsen naast elkaar te realiseren, zoals ingetekend op de inrichtingsschets (paragraaf 3.2). Twee parkeerplaatsen naast elkaar telt gecorrigeerd als 1,8. Hiermee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormennota 2021.

Om te borgen dat ook daadwerkelijk in de benodigde parkeerbehoefte wordt voorzien, is in de regels van dit bestemmingsplan een algemene regel opgenomen (artikel 9.1) opgenomen. Hierin is bepaald dat bij het bouwen en wijzigen van het bestaande gebruik, zoals toegestaan op grond van de geldende bestemmingen, voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid en dat deze parkeergelegenheid in stand moet worden gehouden.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering oplevert voor het planvoornemen.

4.11 Kabels en leidingen

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

De dichtstbijzijnde bovengrondse hoogspanningslijn is de 'Eindhoven zuid - Hapert' (150 kV) gelegen op een afstand van circa 4 kilometer van het plangebied. De indicatieve zone betreft 2 x 60 meter.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor onderhavig plan. Een nadere toetsing kan dan ook achterwege blijven.

4.12 Milieueffectrapportage

In 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat in de toelichting bij het bestemmingsplan gemotiveerd te worden hoe rekening is gehouden met diverse ruimtelijke belangen. In artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro wordt verwezen naar enkele milieuaspecten die in de toelichting terug dienen te komen. Daarbij wordt eveneens verwezen naar de milieueffectrapportage (m.e.r.). Dit is een wettelijk instrument dat als doel heeft milieuaspecten volwaardig te betrekking in de ruimtelijke afweging die gemaakt wordt ten behoeve ruimtelijke plannen en besluiten. Er zijn in beginsel drie afzonderlijke situaties die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht bij een bestemmingsplan:

  • a. Er is een passende beoordeling nodig in het kader van de Wet natuurbescherming;
  • b. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 3 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportrage;
  • c. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 4 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van de Besluit milieueffectrapportage.

Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D valt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet dan ook een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Beoordeling plan

Uit de resultaten van de opgestelde Aerius-berekening (zie ook Bijlage 3 blijkt dat het voornemen niet leidt tot effecten op omliggende op Natura 2000 gebieden. Het opstellen van een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  • 1. Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één vrijstaande koopwoning op het achtererf van onderhavig plangebied. Het plan betreft een ontwikkeling op een inbreidingslocatie.

Op grond van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage dient een MER te worden opgesteld bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (als bedoeld in categorie 11.2) met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen dan wel de realisatie van een bedrijfsvloeroppervlakte met een omvang van meer dan 200.000 m². De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied overschrijdt deze drempelwaarden niet.

Ter plaatse van het plangebied vindt slechts toevoeging plaats van één burgerwoning, waarbij het ruimtebeslag van de toe te voegen voorziene bebouwing beperkt is. Overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (201901439/1/R1) is gezien de zeer beperkte omvang met dit voornemen geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De toevoeging van de woning betreft daarmee geen m.e.r.beoordelingsplichtige activiteit, zoals omschreven in de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r..

  • 2. Ligging binnen een gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een 'gevoelig gebied'. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een 'gevoelig gebied' zoals gedefinieerd in het Besluit m.e.r. In de hoofdstukken 3, 4 en 5 van de toelichting is reeds aangegeven dat het plan gelet op de aard, omvang en ligging geen negatieve effecten heeft ten opzichte van dergelijke gevoelige gebieden.

  • 3. Belangrijke milieugevolgen

In Hoofdstuk 4 van deze toelichting zijn de verschillende milieuaspecten afgewogen. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan geen negatieve effecten heeft ten aanzien van deze aspecten. De locatie, aard en omvang van het voornemen leiden niet tot dusdanige omstandigheden of milieueffecten, op basis waarvan alsnog een nadere m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gelet op de hierboven beschreven beoordeling is het niet nodig een nadere m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.13 Duurzaamheid

Belangrijk aandachtspunt voor de gemeente Veldhoven is het thema duurzaamheid in brede zin, dus van duurzame (groene) inpassing tot de ambitie duurzaam bouwen.

Onderhavige ontwikkeling draagt bij aan de duurzame ambities van de gemeente door de realisatie van een kleinschalig woningbouwproject waar rekening is gehouden met milieu en klimaat.

Het plan voorziet in het beperken van het energieverbruik, doordat de woning wordt gerealiseerd volgens de meest recente duurzaamheidseisen. De woning zal gasloos als nul op de meter woning worden uitgevoerd. Daarbij vormt het plan geen belemmering voor de klimaatadapatie, aangezien hemelwater op eigen terrein zal worden opgevangen (zie paragraaf 4.8 Water voor uitgebreide toelichting). Tevens bestaat de ambitie om zonnepanelen te plaatsen, en bestaan er kansen om waterdoorlatende bestrating en of groene daken te realiseren middels het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) wordt voorgeschreven dat tegelijk met het vaststellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld moet worden voor het plangebied of delen ervan, tenzij:

  • het kostenverhaal anderszins verzekerd is;
  • er geen noodzaak tot het stellen van locatie-eisen of eisen aan type woningbouw is;
  • er geen noodzaak is voor het bepalen van een tijdvak of fasering.


In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Onder een bouwplan wordt onder andere verstaan de bouw van één of meerdere woningen. Wijziging van het gebruik van een bestaand gebouw kan dan ook niet worden aangemerkt als een bouwplan.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft een 'bouwplan'. Omdat er een anterieure overeenkomst is afgesloten met de initiatiefnemer, is het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' en hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.

5.2 Procedure

5.2.1 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft laten weten dat wanneer geen nationaal belang gemoeid is, er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. In dit geval is er inderdaad, zoals bij het beleidskader beschreven, geen nationaal belang gemoeid.

De provincie heeft zich beperkt tot de vraag hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Als gemeente maak je hiervoor gebruik van het e-formulier. De vragen in het e-formulier en de daarop gegeven antwoorden geven inzicht in de vraag of het ruimtelijk plan mogelijk strijdig is met het provinciaal beleid. Het ingevulde e-formulier over de in het concept-ontwerpbestemmingsplan betrokken ruimtelijke aspecten geeft de provincie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het wettelijk overleg met de provincie kan dan als afgerond worden beschouwd. Er is geen noodzaak tot aanpassingen.

In het kader van het wettelijk vooroverleg is het concept ontwerp bestemmingsplan ook aan de overige relevante vooroverleginstanties toegezonden.

De Gasunie heeft aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben. De veiligheidsregio Brabant-Zuidoost heeft een standaardadvies uitgebracht, dat in paragraaf 4.5 van deze toelichting is opgenomen.

Het waterschap heeft verzocht nader te borgen dat sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling. Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

5.2.2 Tervisielegging

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 9 september gedurende zes weken tot en met 27 oktober 2022 ter inzage gelegen.

Tijdens de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend.

Tussen de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en vaststelling van het definitieve bestemmingsplan is de notitie beoordeling stikstofeffecten, zoals opgenomen in Bijlage 3 aangevuld en geactualiseerd. Dit heeft verder niet tot wijizigingen in de conclusies en aanpassing van het plan geleid.

Het bestemmingsplan is op 31 januari 2023 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan heeft een uniek en eigen identificatienummer, namelijk NL.IMRO.0861.BP00166-0401 Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, en gaat vergezeld van een toelichting. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, heeft de toelichting wel een belangrijke rol bij de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opzet van de verbeelding en de planregels is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke modelregels. De gemeente streeft namelijk naar (zoveel mogelijk) standaardisering van bestemmingen en planregels, zodat iedereen in Veldhoven gelijke rechten heeft. Maatwerk is soms nodig, om specifieke situaties goed te kunnen vastleggen.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), dit zijn op nationaal niveau voorgeschreven richtlijnen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de naamgeving van artikelen en het kleurgebruik van bestemmingen.

Het bestemmingsplan is gericht op 'toelatingsplanologie'. De gedachte hierachter is dat iedereen zelf mag bepalen (voor zover dat is toegestaan binnen de planologische mogelijkheden) wat hij realiseert op zijn grondeigendom. Het bestemmingsplan maakt bepaalde functies mogelijk en kan randvoorwaarden stellen aan de mate en de wijze van bebouwing en het gebruik. De eigenaar bepaalt binnen deze randvoorwaarden zelf wat hij realiseert en of wat hij niet realiseert. Hij is dus niet verplicht om de bestemming te verwezenlijken.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding, die op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl staat, is juridisch bindend. In de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. De bestemming en de aanduiding(en) zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in de legenda.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een ondergrond getekend.

6.3 Toelichting op de regels

De bestemmingsplanregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, die bestaan uit de begrippen en de wijze van meten.

Artikel 1. Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2. Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemmingen opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. Het bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Artikel 4: Wonen - Vrijstaand

Voor de nieuwe woning is (evenals voor de bestaande woning) de bestemming ‘Wonen - vrijstaand’ opgenomen, conform de recente gemeentelijke modelregels. Voor de bestaande en nieuwe woning is daarnaast een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de woning opgericht dient te worden. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte bedraagt 4,5 respectievelijk 10 meter voor de bestaande woning alsmede 4,5 respectievelijk 8,5 meter voor de nieuwe woning. Dit is als zodanig ook op de verbeelding opgenomen. Conform het geldend bestemmingsplan geldt aanvullend voor de bestaande woning, dat in afwijking van de generieke goothoogte, voor de achtergevel een afwijkende maximale goothoogte geldt van 1,5 meter, zoals op de verbeelding aangeduid met een specifieke bouwaanduiding. Daarnaast is voor beide woningen een dakhellingspercentage opgenomen, te weten 20 tot 60%.

Bijgebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan, alsmede binnen de aanduiding ‘bijgebouwen’. Voor beide woningen geldt dat de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen ten hoogste 50% bedragen van het bouwperceel mag bedragen tot een maximum van 150 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.500 m2 respectievelijk 175 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 1.500 m² tot 2.000 m2;

De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt 3,2 respectievelijk 4,5 meter.

Daarnaast wordt conform de gemeentelijke standaardregels een aan huis verbonden beroep of bedrijf rechtstreeks toegestaan, mits de vloeroppervlakte hiervoor niet meer dan 40% en niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de woning en/of bijgebouwen bedraagt.

De landschappelijke inpassing / groene afscherming vormt een voorwaarde voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het voornemen. In de regels is hier daarom een voorwaardelijke verplichting aan gekoppeld. Het gebruik en in stand houden van de nieuw te realiseren woning is uitsluitend toegestaan indien het perceel blijvend is voorzien van een adequate afscherming in de vorm van een groene haag (uitsluitend onderbroken door 1 inrit) en deze afscherming als zodanig in stand wordt gehouden.

Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van de borging dat bij het voornemen sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling, conform de voorschriften van het waterschap.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Artikel 5. Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 6. Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is vastgelegd dat het bouwvlak uitsluitend mag worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen. Verder zijn kelders toegestaan waar gebouwen mogen worden gebouwd.

Ook is er een regeling opgenomen voor bestaande maten. Indien de bestaande maatvoering, afstanden, bebouwingspercentages en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (volgens een verleende omgevingsvergunning) afwijken van de in de regels en op de verbeelding genoemde maten zijn de bestaande maten leidend.

Tenslotte zijn regels opgenomen over parkeren. Bij (nieuw)bouw dient altijd voldaan te worden aan de gemeentelijke parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het bouwen strijdig met het bestemmingsplan.

Artikel 7. Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik en de regels ten aanzien van het parkeren. Bij wijziging van gebruik dient altijd voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het gebruik strijdig met het bestemmingsplan.

Ook zijn regels opgenomen in verband met het zogenaamde vogelbeperkingengebied vanwege het nabijgelegen vliegveld Eindhoven. Er is een verbod voor de volgende vormen van grondgebruik en enkele functies binnen het plangebied:

  • a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • c. vishouderijen met extramurale bassins;
  • d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • a. afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Er is een mogelijkheid af te wijken van dit indien kan worden aangetoond dat de belangen van de luchthaven Eindhoven niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 8. Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn aanvullende regels gesteld in verband met de nabije ligging van het vliegveld Eindhoven. Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - Inner Horizontal en Conical Surface (IHCS)' geldt in aanvulling op wat verder in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP.

Artikel 9. Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van bouwgrenzen, maatvoeringen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen.

Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel van het bestemmingsplan. In de overgangsregels is het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik geregeld. In de slotregel is bepaald onder welke titel het plan kan worden aangehaald.