direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoek Ambachtslaan - Klokkenmaker
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00146-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Nabij de kruising (rotonde) met de Sterrenlaan, op de hoek van de Ambachtslaan-Klokkenmaker te Veldhoven staat een appartementengebouw met momenteel 28 sociale huurwoningen. Deze woningen, eigendom van de Woonstichting 'thuis, voldoen echter niet meer aan de eisen en woonwensen van deze tijd. In dat kader heeft de Woonstichting 'thuis in nauw overleg met de gemeente Veldhoven een plan uitgewerkt waarbij dit gebied van de woonwijk 't Look zal worden geherstructureerd. Daartoe zal het bestaande appartementengebouw worden gesloopt en worden vervangen door nieuwbouw.

Directe aanleiding voor de herontwikkeling is de grote opgave die de gemeente Veldhoven heeft voor het realiseren van extra woningen. In maart 2019 heeft de gemeente tezamen met andere gemeenten ingestemd met de versnellingsopgave van de woningbouwproductie. Dit houdt in, dat de gemeente zich gaat inzetten om tot en met eind 2024 versneld meer woningen te realiseren. Deze afspraken zijn ook afgestemd met de woningcorporaties, waaronder initiatiefnemer de Woonstichting 'thuis. De locatie aan de Ambachtslaan is één van de locaties die hiervoor in beeld komt.

Het college is vervolgens akkoord gegaan met het kader voor de ontwikkeling van de Ambachtslaan. Dit kader bestaat uit het realiseren van een programma van 56 huurwoningen in maximaal vijf bouwlagen. De woningvoorraad neemt hiermee met 28 toe.

Hoewel de ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid, laat het huidige bestemmingsplan deze ontwikkeling niet toe. Daarom is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De gronden waarop de gedachte nieuwbouw is beoogd zijn gelegen binnen het bebouwd gebied van de gemeente Veldhoven en maken onderdeel uit van de wijk 't Look, een woonwijk gesitueerd ten westen van het centrum van Veldhoven. De locatie wordt aan de noordzijde, aan de overzijde van de Ambachtslaan begrensd door grondgebonden woningen; alle met de zijgevels en tuinen naar het plangebied georiënteerd. Aan de oostzijde zijn (thans nog) -omringd door groen- zorgwoningen van Stichting Lunet zorg aanwezig. Tot slot wordt de planlocatie aan de zuid- en westzijde door de bestaande infrastructuur De Schaatsenmaker en De Klokkenmaker omsloten, waaraan het bestaande parkeerterrein - naast woningbouw - voor onder meer het wijkwinkelcentrum is gesitueerd.

Het bouwplan met 56 appartementen sluit, gelet op de ligging en de reeds aanwezige en toegestane functies - zowel qua bebouwing als gebruik -, goed aan op de omgeving en kan daarmee als een passende ontwikkeling worden gekwalificeerd.

De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1 (luchtfoto). In figuur 2 is een topografische kaart van de locatie met het omliggende gebied afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0001.jpg"

Fig. 1: luchtfoto met globale aanduiding planlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0002.jpg"

Fig. 2: topografische kaart van de locatie met het omliggende gebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied maakt momenteel deel uit van het bestemmingsplan ''t Look 2016', zoals vastgesteld op 11 oktober 2016 door de gemeenteraad van de gemeente Veldhoven. Op grond van dit bestemmingsplan geldt voor de gronden van het plangebied de bestemming 'Wonen - Gestapeld' en is de oprichting van maximaal 28 wooneenheden met een maximale goot- en bouwhoogte van 13 meter toegestaan. Voorts is voor het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - ihcs' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0003.jpg"

Fig. 3: weergave bestemmingsplan met planlocatie, rode vierkant geeft indicatief de planlocatie weer

Doordat de nieuwbouw hoger wordt en het toevoegen van nieuwe woningen niet is toegestaan, past het planvoornemen niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling in juridisch-planologisch opzicht mogelijk te maken, dient het vigerende bestemmingsplan ingevolge artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) te worden gewijzigd. Bij de wijziging van het bestemmingsplan dient te worden aangetoond, dat de herontwikkeling past binnen de bestaande ruimtelijke structuur, en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding met de daarbij behorende regels. De digitale verbeelding is rechtsgeldig en raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit is een landelijke website waarop alle bestemmingsplannen van Nederland staan. Alleen de digitale versie is juridisch bindend.

Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld, wat de effecten van het bestemmingsplan zijn en welke afwegingen hebben plaatsgevonden.

Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin staan de beleidskaders en een motivatie hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de diverse beleidsdoelstellingen. Hoofdstuk 3 bevat een uiteenzetting over de bestaande en de nieuwe situatie. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante planologische aspecten, al dan niet milieutechnisch van aard. In hoofdstuk 5 staat uitleg over de uitvoerbaarheid, waarbij ingegaan wordt op de economische uitvoerbaarheid en de procedure (maatschappelijke uitvoerbaarheid) van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 geeft een uitleg over de juridische aspecten van het plan waarbij ook een korte uitleg van de bestemmingsregels wordt gegeven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Bij het opstellen van beleid dienen gemeenten rekening te houden met het beleid van andere overheden. Zo geven het rijk, de provincie Noord-Brabant en de regio met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk worden de voor de ontwikkeling relevante zaken uit het nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven. Ook wordt aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt met het beleid van de gemeente Veldhoven zelf.

2.1 2.1 Nationaal beleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie op 2050 gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0004.jpg"

Fig. 4: Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Ook worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten

De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Drie afwegingsprincipes

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. Combineren boven enkelvoudig;
  • 2. Kenmerken & identiteit;
  • 3. Afwentelen voorkomen.

In de NOVI zijn de volgende nationale belangen genoemd die het project raken:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.

Voor wat betreft de volgende nationale belangen “Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en alle onderdelen van de fysieke leefomgeving”, “Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit” en “Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving” wordt verwezen naar de milieuonderzoeken, zoals die in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten aan de orde komen.

Het realiseren van een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften behelst een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zie verder onder paragraaf 2.1.3 (ladder voor duurzame ontwikkeling).

Voor de nationale belangen “Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid “en “Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater” wordt verwezen naar paragraaf 4.8 (water).

Conclusie relatie met voorliggend plan

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van duurzame, toekomstbestendige woningen en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI. Daarmee voldoet het plan aan het rijksbeleid zoals dit is vastgelegd in de Nationale Omgevingsvisie.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de NOVI zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het obstakelbeheergebied rond Vliegbasis Eindhoven. Op deze gronden gelden op grond van artikel 2.6.4 van het Barro maximaal toelaatbare bouwhoogtes voor objecten ter bescherming van de veiligheid van het luchtvaartverkeer en ter bescherming van de werking van (radar)apparatuur. De bouwhoogtebeperkingen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het Barro. In paragraaf 4.11 wordt hier meer gedetailleerd op ingegaan.

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het radarverstoringsgebied van de radarinstallatie op vliegbasis Woensdrecht. Het plangebied ligt niet binnen de kern van het radarverstoringsgebied, maar binnen de daaromheen liggende ring. In die ring gelden uitsluitend bouwhoogtebeperkingen voor windmolens. Omdat in voorliggend bestemmingsplan geen windmolens met een dergelijke hoogte mogelijk worden gemaakt, is het bestemmingsplan verder in overeenstemming met het bepaalde hierover in het Rarro. In paragraaf 4.12 wordt hier meer gedetailleerd op ingegaan.

2.1.3 Ladder voor duurzame ontwikkeling

Relevante wet- en regelgeving

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een motiveringsplicht opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder gewijzigd van drie naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is het volgende opgenomen:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Ladder is alleen van toepassing op plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Op basis van de overzichtsuitspraak die is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2017 (ECLI:N, RVS:2017:1724) geldt dat bij woningbouwlocaties vanaf 12 woningen in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Is dit het geval, dan is een Laddertoets vereist en is daarmee een beschrijving van de behoefte nodig. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Denk hierbij aan specifieke woningtypen, wooncategorieën en woonmilieus.

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een uitgebreidere motivering vereist waarbij tevens dient te worden ingegaan op de vraag, waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Of het plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied moet worden bepaald aan de hand van de bepalingen in het Bro, artikel 1.1.1:

'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'

Regionale afspraken

De gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) (gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) hebben eind 2017 afspraken gemaakt over woningbouw op de regionale woningmarkt. Dit 'Afsprakenkader Wonen 2017' (hierna: het Afsprakenkader) is door alle gemeenteraden bekrachtigd en heeft de instemming van de provincie Noord-Brabant. Vervolgens is in maart 2019 de Woondeal gesloten tussen het SGE, het ministerie van BZK en de provincie Noord-Brabant.

In het Afsprakenkader is vastgelegd hoe de afstemming van de woningbouwontwikkelingen binnen het SGE is geregeld. Hierin zijn kwantitatieve en kwalitatieve afspraken gemaakt over geplande uitbreidingslocaties en zijn ook afspraken gemaakt over afstemming en monitoring van alle woningbouwlocaties.

De meest actuele behoeftecijfers liggen vast in de Woondeal. Zie voor de regionale afstemming paragraaf 2.3 “Regionaal beleid”.

Op basis van de Woondeal en de krapte op de regionale woningmarkt is er de noodzaak om extra harde plancapaciteit te realiseren. Als waarborg tegen een overmaat van nieuwe woningen wordt de productie en programmering (lopende en nieuwe projecten, inclusief fasering) in het stedelijk gebied gemonitord en afgezet tegen de Woondeal en/of de dan actuele provinciale prognoses.

Toetsing plan

Het voorliggende plan voorziet in de sloop en nieuwbouw van 28 extra woningen waardoor er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling'. Het plan ligt binnen de bebouwde kom van Veldhoven en kan aangeduid worden als een 'inbreidingsplan'. Het voorliggend plan bevindt zich tevens in het bestaand stedelijk gebied zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening ruimte (zoals beschreven in par. 2.2.2). Ook is de planontwikkeling geprojecteerd op gronden waar reeds gestapelde woonbebouwing is toegestaan. Ofschoon de nieuwbouw wel tot verdichting zal leiden, is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, omdat de nieuwbouw en de woonfunctie zorgvuldig worden afgestemd op en aansluiten bij de (ontwikkelingen in de) directe (woon)omgeving. Hiermee zorgt de ontwikkeling voor een duidelijke opwaardering van de locatie van de woonwijk 't Look in het algemeen en van de Ambachtslaan in het bijzonder.

Het woningbouwprogramma bestaat uit de realisatie van in totaal 56 appartementen in de sociale huursector. Het gaat hierbij om appartementen in het goedkope segment. Daarmee wordt invulling gegeven aan de woonvisie (zoals beschreven in par. 2.4.3). De ontwikkeling levert verder een belangrijke bijdrage aan de versnellingsopgave van woningbouw zoals vastgelegd in de Woondeal uit 2019. Daarnaast wordt met de realisatie van appartementen in het goedkope segment (onder de eerste aftoppingsgrens) ingespeeld op het verlagen van de druk op dit segment en kan doorstroming op de woningmarkt plaatsvinden.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd, dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Het voorliggende initiatief past binnen de regionale woningbouwafspraken en -programmering, waarmee de behoefte aan deze ontwikkeling, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin, voldoende is aangetoond. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Vooruitlopend op het inwerking treden van de Omgevingswet, hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Met deze Omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's. Inmiddels is er ook een Interim omgevingsverordening vastgesteld, waarop hierna wordt ingegaan.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De Omgevingsvisie bevat geen specifieke ambities voor het plangebied.

2.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 8 december 2020 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant geconsolideerd vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2021. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Enkele inhoudelijke wijzigingen zijn echter wel aangebracht. Op hoofdlijnen gaat het om:

  • a. een meer gebruikersvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder losse bijlagen;
  • b. aanpassingen waardoor de regels straks beter passen in het systeem van de omgevingswet;
  • c. aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.

Zo wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven en instructieregels voor gemeenten. De instructieregels voor gemeenten hebben tot doel dat de gemeenteraad de, in de omgevingsverordening opgenomen, voorwaarden betrekt bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit).

De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die wordt bepaald door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde.

Op de kaart bij de omgevingsverordening wordt onderscheid gemaakt in Stedelijk en Landelijk gebied.

Het plangebied ligt in het 'Stedelijk gebied'. Voor het bouwen van woningen binnen het 'Stedelijk gebied' geldt als voorwaarde dat dit past binnen de regionale afspraken die over wonen zijn gemaakt. Ook vanuit de ladder voor duurzame verstedelijking die in het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 2.1.3) is opgenomen, gelden dienaangaande voorwaarden. Verder wordt gelet op de doelen als benoemd in de Brabantse omgevingsvisie aandacht gevraagd voor de opgaven vanuit energietransitie, klimaatadaptatie en een veilige, gezonde leefomgeving.

De toetsing wordt hierna uitgevoerd.

Artikel 3.42: Duurzame stedelijke ontwikkeling

Voor het onderhavige plangebied is allereerst van belang artikel 3.42 Iov N-B:

artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling

lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Toetsing plan

In aanvulling van hetgeen onder paragraaf 2.1.3 is beschreven, overwegen wij het navolgende.

Onderhavige ontwikkeling betreft het planologisch toevoegen van 28 woningen in het bestaand stedelijk gebied van Veldhoven. De nieuwbouw van woningen is toegestaan binnen het Stedelijk gebied als bepaald in artikel 3.42 Iov, mits passend binnen de woningbouwafspraken zoals deze op regionaal niveau zijn bepaald en mits de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw, zoals bepaald in de regionale woondeal voor de stedelijke regio Eindhoven en de daaraan gekoppelde versnellingsopgave om de woningtekorten weg te werken.

Met betrekking tot de woningbouwplanning voor de gemeente Veldhoven dient te worden gekeken naar hetgeen hierover in deze toelichting elders is beschreven. Het onderhavige planvoornemen draagt bij aan het invullen van de woningbouwbehoefte in de regio in het algemeen en in Veldhoven in het bijzonder. Derhalve past het plan binnen de regionale afspraken.

Onderhavige ontwikkeling betreft voorts een 'duurzame stedelijke ontwikkeling': de ontwikkeling bevordert zorgvuldig ruimtegebruik door gebruikmaking van een inbreidingslocatie. Tevens bevordert het plan een gezonde leefomgeving door woningen te realiseren binnen de kern van Veldhoven, alwaar voorzieningen zowel met de auto als per fiets goed te bereiken zijn. Tot slot wordt de mogelijkheid tot productie en gebruik van duurzame energie niet belemmerd, docht juist gestimuleerd.

Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8:

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Voor het onderhavige plangebied zijn verder van belang de artikelen 3.5 – 3.8 Iov N-B :

Toetsingskader

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (Paragraaf 3.1.2) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.

Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met :

  • a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • c. meerwaarde-creatie.

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag (bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel) voor bebouwing, bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6 lid 2 Bro (ladder voor duurzame verstedelijking) en gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op

  • de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen, waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  • de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Meerwaarde-creatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat alsmede de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Toetsing plan:

Zorgvuldig ruimtegebruik:

  • a. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Met onderhavig initiatief is hiervan in overwegende mate sprake.
  • b. Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in paragraaf 2.1.3 getoetst.
  • c. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel. De begrenzing van het beoogde bouwvlak en de bestemmingen zijn zodanig afgestemd dat hieraan toepassing wordt gegeven.

Toepassing van de lagenbenadering

In hoofdstuk 4 van onderhavige toelichting wordt ingegaan op deze effecten op de ondergrond. Wat betreft de effecten op de netwerklaag kan worden vastgesteld dat voor onderhavig initiatief geen nieuwe (hoofd)infrastructuur behoeft te worden aangelegd. Voor het overige heeft het planvoornemen geen effect op een natuurnetwerk, het energienetwerk en waterwegen. De afwikkeling van het verkeer vindt plaats op de bestaande infrastructuur. Wat betreft de effecten op de bovenste laag zijn de effecten op het milieu beschreven in hoofdstuk 4. Er wordt geen effect verwacht op de bovenste laag.

Meerwaardecreatie.

Met onderhavig initiatief wordt invulling gegeven aan meerwaardecreatie door de functionele en ruimtelijke inpassing van de nieuwbouw in de bestaande woonwijk. Het plan draagt bij aan het verbeteren van de leefbaarheid aan dit deel van het dorp vanwege de ruimtelijke kwaliteitsverbetering en omdat er behoefte is aan de nieuwe (huur-)woningen. Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De beoogde herontwikkeling aan de Ambachtslaan voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Integrale Strategie Ruimte Metropoolregio Eindhoven (ISR)

In 2016 is Brainportregio Eindhoven door het Rijk erkend als één van de drie mainports. De 21 gemeenten van de Metropoolregio Eindhoven (MRE) hebben een gezamenlijke ambitie: de Brainport Eindhoven verder ontwikkelen tot een economische topregio die internationale allure verbindt aan regionale eigenheid.

De ISR is een ambitie, inspiratie- en kansendocument voor de regio. Het is een basis van waaruit partijen op verschillende niveaus (lokaal, subregionaal en bovenregionaal) werken aan opgaven ter versterking van de kwaliteiten van onze regio. Het vormt een gemeenschappelijk vertrekpunt voor de subregionale en lokale beleidsontwikkeling. De ISR ondersteunt daarmee de onderlinge en met andere partijen te maken afspraken. De ISR heeft een functie voor communicatie- en lobbytrajecten. Zo zal het een bouwsteen namens de regio vormen voor de provinciale omgevingsvisie.

De ISR is opgesteld door de werkplaats Ruimte met partners uit het bedrijfsleven, wetenschap, onderwijs en overheden. De ISR zet in op 3 centrale thema's:

  • 1. De energieke regio: de centra van steden en dorpen zijn van bewoners en bezoekers. Inrichting is gericht op beleving en verblijfskwaliteit.
  • 2. De verbonden regio: Een onderscheidende regionale en (inter-)nationale bereikbaarheid. Verplaatsen in de regio is sneller, eenvoudiger en/of leuker.
  • 3. De innovatieve regio: Economische activiteit en innovatie op werklocaties. Verbeteren verwevenheid campussen, kennisinstellingen en de innovatieve maakindustrie. Ruimte om te experimenteren.

De strategiekaart toont de keuzen, ambities en strategische projecten die van belang zijn op (inter)nationaal niveau, waaraan we als Brainportregio werken. De Brainportregio maakt onderdeel uit van de nationale Ruimtelijke Economische Ontwikkelingsstrategie (REOS). Deze richt zich op het versterken van het economisch kerngebied van Nederland. Tegelijkertijd dragen de op de strategiekaart vermelde elementen ook bij aan een versterking van de regio zelf, wat goed is voor het woon-, leef en ondernemingsklimaat van iedereen in de regio.

De strategie is opgebouwd uit de thema's: economisch vestigingsklimaat; woon- en leefklimaat; omgevingskwaliteit; mobiliteit; duurzaamheid en klimaat. Per thema bevat de ISR een kaart en een beschrijving van het streven en de wijze waarop dit kan worden bereikt.

Toetsing plan

Ambitie is om schoner, slimmer en zuiniger om te gaan met de ruimte en om grondstoffen optimaal te (her)benutten. Er wordt gestreefd naar duurzame locatieontwikkeling: herontwikkeling en transformatie van bestaande gebieden is daardoor een essentieel onderdeel. Ook in de ISR hebben projecten en initiatieven die gericht zijn op hergebruik, transformatie en (gedeeltelijke) sloop van bestaande bebouwing aldus prioriteit. De herontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is zo'n project.

Het juiste type woon- en werkmilieu moet worden geaccommodeerd op de juiste locatie, met respect voor het landschap, het watersysteem en andere (ook sociale) waarden: naar klimaat adaptief grondgebruik in een gezonde leefomgeving. Genoemd kunnen worden aardgasvrij bouwen, adaptatie (afname verhardingsoppervlak en vergroening in gevelgroen), landschappelijke waarde (vergroening van het gebied, gebruik van zonne-energie). In paragraaf 4.17 wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.

Veldhoven is aangeduid als suburbaan woonmilieu, waar de nadruk ligt op woongebieden in lagere dichtheden, met voorzieningen op korte afstand. Echter gelet op de ligging van de planlocatie, met voorzieningen op korte afstand, is een toename van de dichtheid binnen het plangebied verantwoord. Hiermee wordt het juiste type woonmilieu op de juiste locatie gerealiseerd.

Qua mobiliteit kan worden opgemerkt, dat deze ontwikkeling wordt uitgevoerd met toepassing van deelmobilteit, waartoe deelauto's worden ingezet, die onderdeel uit gaan maken van een regionaal en landelijk netwerk van deelmobiliteit. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan op de ambities en doelstellingen die met de Integrale Strategie Ruimte voor de Metropoolregio Eindhoven op het gebied van het woon- en leefklimaat, omgevingskwaliteit, mobiliteit, duurzaamheid en klimaat zijn gesteld. De beoogde ontwikkeling past daarmee in dit regionale beleidskader.

2.3.2 Brabantse Agenda Wonen

De Brabantse Agenda Wonen is een agenda op hoofdlijnen en stippelt een koers uit voor (verdere) regionale samenwerking en vernieuwing van de woningbouwafspraken. Daarin nodigt de provincie alle subregio's uit om, samen met relevante partijen op de woningmarkt en de provincie, een regionaal perspectief op wonen te ontwikkelen.

Versnelling van de woningbouwproductie, vernieuwing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en het ombouwen van leegstaand vastgoed naar woningen zijn belangrijke doelen van de Brabantse Agenda Wonen. Met deze agenda geeft de provincie aan welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen en wonen en hoe zij zich hiervoor gaat inzetten.

Op basis van de Brabantse Agenda Wonen moet ruimte worden gegeven aan goede plannen. “Een beleid gericht op een duurzame verstedelijking en zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik biedt ruim baan voor 'goede plannen' binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en dorpen. Ruimte dus voor woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, dat aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw kan worden genomen.”

Per gemeente is een indicatie (met bandbreedte) gegeven van de planningsruimte voor woningbouw in de komende jaren. Overeenkomstig de provinciale verordening is deze 'programma-indicatie' richtinggevend voor de (sub)regionale woningbouwplanning en –programmering en de hierover te maken regionale afspraken. Gemeentelijke bestemmingsplannen, die voorzien in de nieuwbouw van woningen of anderszins leiden tot een (netto) toename van de woningvoorraad, dienen te passen.

Dit bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van 28 woningen aan de woningvoorraad. De woningen worden opgericht op een bestaand bouwperceel binnen bestaand stedelijk gebied. Op de plaats waar de nieuwbouw is geprojecteerd staat op dit moment nog het huidige appartementengebouw. In die zin is er dus sprake van een inbreidings-/herstructureringslocatie.

In de prognose voor de subregio Eindhoven-Helmond is geïndiceerd, dat de woningvoorraad toeneemt tot ongeveer 27.000 woningen voor de periode 2019-2023. Daarbij is voor de gemeente Veldhoven geïndiceerd dat deze brandbreedte een toename van 1.480 tot 1.835 woningen betreft. De toevoeging van 28 woningen op basis van dit bestemmingsplan past ruimschoots binnen deze bandbreedte.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gelet op het voorgaande past dit woningbouwinitiatief zowel binnen de kwalitatieve- als kwantitatieve woningbouwafspraken uit de Brabantse Agenda Wonen.

2.3.3 Stedelijk Gebied Eindhoven

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Ten slotte is in maart 2019 een Woondeal gesloten tussen het SGE, het ministerie van BZK en de provincie Noord-Brabant.

De belangrijkste uitgangspunten van het Afsprakenkader en de Visie op Wonen:

Afstemmingsafspraken:

  • a. Ruim baan geven aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het Stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale verordening.
  • b. Geen nieuwe uitleglocaties tenzij het portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt.
  • c. Voor grotere projecten geldt, dat een instemming van het SGE portefeuillehoudersoverleg wonen nodig is voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht. Het portefeuillehoudersoverleg baseert zich op het advies van het onafhankelijke SGE coördinatieteam wonen. Dit geldt voor projecten vanaf 75 woningen.
  • d. De woningbouwontwikkelingen worden kwantitatief en kwalitatief gemonitord.
  • e. In principe worden de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied beschouwd. Er wordt zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Dit onderdeel is deels achterhaald door het sluiten van de Woondeal.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het woningbouwplan sluit naadloos aan op de afstemmingsafspraken zoals hierboven geformuleerd.

2.3.4 Brainport Principes

Het Coördinatieteam Wonen heeft de opdracht gekregen om woningbouwplannen in het SGE gebied kwantitatief en kwalitatief te toetsen. Voor binnenstedelijke plannen is een uitzondering gemaakt vanuit de versnellingsopgave. Deze plannen worden niet meer kwantitatief getoetst, maar dienen nog wel te voldoen aan de Brainport principes om de kwaliteit van inbreidingslocaties te kunnen blijven garanderen. Bij plannen groter dan 75 woningen in stedelijke concentratiegebieden wordt deze toetst gedaan door het Coördinatieteam Wonen.

Er zijn 7 Brainport Principes:

  • 1. Koesteren van identiteit;
  • 2. Ruimte voor innovatie;
  • 3. Vraaggericht ontwikkelen;
  • 4. Invloed voor bewoners;
  • 5. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus;
  • 6. Benutting regionaal schaalniveau;
  • 7. Gezonde verstedelijking.

Doelen die moeten worden behaald zijn:

  • a. Van concurreren op kwantiteit naar samenwerken op kwaliteit;
  • b. Kwaliteitsverbetering (nieuwbouw-)woningaanbod in het gehele SGE; De principes gelden overal, maar het resultaat kan verschillend zijn (zgn. Level Playing Field)
  • c. Stap naar een completer en diverse woningaanbod in het SGE;
  • d. Woningbouwprojecten meer nadrukkelijk een bijdrage laten leveren aan de "gezonde, slimme en duurzame stad".

Hoe gaan we dat doen?

  • a. Gezamenlijk de lat hoog leggen - gezamenlijke ambitie met zo hoog mogelijk kwaliteitsniveau voor nieuwbouwwoningen;
  • b. Elkaar èn bouwers/ontwikkelaars prikkelen: “we doen niet meer wat we deden, vanaf vandaag gaan we het anders doen”.

De initiatiefnemer moet deze kwaliteitskenmerken kunnen toelichten en verantwoorden. Een team van specialisten uit de verschillende gemeenten beoordeelt en stelt de score vast op een schaal van 1 tot 10. Op deze manier ontstaat voor ieder initiatief een uniek figuur en is direct zichtbaar op elke aspecten een project goed of minder goed scoort en is duidelijk of een project voldoende scoort om door te kunnen of dat aanpassingen noodzakelijk zijn.

Toetsing plan

Voorliggende ontwikkeling behelst minder dan 75 woningen, zodat formeel toetsing aan van het Coördinatieteam Wonen van het Stedelijk Gebied Eindhoven aan de Brainport Principes niet van toepassing is. Het plan is beoordeeld door het Q-team van de gemeente Veldhoven, waarbij (een deel) van de principes bij de toetsing wel zijn meegewogen.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het plan Q-team heeft het plan beoordeeld en geeft onder meer aan, dat het plan excelleert op de kwaliteit “Duurzame voetafdruk”, waarbij gestreefd wordt naar innovatief materiaal(her-)gebruik en geavanceerde technieken voor verwarming en koeling. Bovendien wordt op de kwaliteit 'Gezonde Verstedelijking' ook geëxcelleerd. De ontwikkeling houdt daarmee (ruim) voldoende rekening met de Brainport Principes, Het aspect duurzaamheid wordt verder nader toegelicht in par. 4.17. Tot slot past het plan binnen de regionale woningbouwafspraken en -programmering, waarmee de behoefte aan deze ontwikkeling voldoende is aangetoond.

2.3.5 Woondeal

Op 7 maart 2019 hebben de minister van Binnenlandse Zaken (BZK), de provincie Noord-Brabant en het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de Woondeal ondertekend. Met de ondertekening van de Woondeal zetten partijen zich in om de woonopgave in deze regio aan te pakken. Een grote variëteit aan woonmilieus draagt bij aan de ontwikkeling van de Brainportregio.

De Woondeal helpt de gewenste versnelling van de woonopgave in Eindhoven en de andere acht gemeenten binnen het SGE te realiseren: meer woningen, op de juiste locatie en voor de goede doelgroep. De versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. De Woondeal gaat daarnaast ook over de werking van de woningmarkt (met name op het gebied van regelgeving), de plancapaciteit (de periode tot 2040) en integrale gebiedsontwikkeling in de regio Eindhoven. De Woondeal is een eerste stap van een langjarig partnerschap met de betrokken partijen. Het SGE heeft behoefte aan 27.000 woningen in de periode 2019 tot en met 2023. Deze behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie. Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt - zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen 2017 - in de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. De minister, de provincie en het SGE volgen de ontwikkeling van deze locaties als geheel op het gebied van aantallen en exploitatie. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring.

Veldhoven heeft zich tot doel gesteld als haar bijdrage aan de Woondeal zo'n 2000 woningen te realiseren.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Dit bestemmingsplan maakt 28 extra woningen mogelijk en draagt bij aan de doelstelling om versneld voldoende (huur-)woningen te bouwen.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Ruimtelijke StructuurVisie Veldhoven

De Ruimtelijke StructuurVisie Veldhoven is op 3 juni 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie vormt de basis voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente die zich met name richt op de kwaliteiten van Veldhoven en het versterken van de identiteit. In de structuurvisie zijn keuzes gemaakt met betrekking tot het behoud en de versterking van zowel de stedelijke als de dorpse kwaliteiten van Veldhoven: deze kwaliteiten komen pas goed tot hun recht als voor iedere kwaliteit een eigen plek wordt gevonden.

Het overgrote deel van de woningvoorraad in Veldhoven is gebouwd vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw. De verschillende wijken zijn een afspiegeling van de veranderende stedenbouwkundige opvattingen. Om de sociale samenhang te bevorderen, is het van belang dat in elke wijk sprake is en blijft van een hart. Behalve aandacht voor nieuwe woningbouw op inbreidingslocaties, is het van belang dat ook de huidige woningvoorraad en de woonomgeving aantrekkelijk blijven (veilig, groen, ruim en variatie).

In de structuurvisie zijn enkele ambities benoemd voor de dorpse structuur van Veldhoven:

  • Het behoud van het aantrekkelijke en relatief kleinschalige karakter en de cultuurhistorische waarden;
  • Verbeteren van de leefbaarheid en sociale cohesie in de kernen;
  • Het sterker profileren van de verschillende oorspronkelijke dorpen (positiebepaling).

Daarnaast wordt bijzondere aandacht gevraagd voor de landschappelijke inpassing bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

In de structuurvisie is per deelgebied een koers aangegeven, waarbij de kenmerken van de stedenbouwkundige/landschappelijke structuur - de dorpse, kleinschalige structuur dan wel de stedelijke accenten - tot uitdrukking komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0005.png"

Fig. 5: kaart Ruimtelijke StructuurVisie Veldhoven planlocatie betreft rode ster

Het plangebied is gelegen binnen de wijk 't Look, dat deel uitmaakt uit van het gebied 'Planmatige uitbreiding'. In de structuurvisie zijn enkele ambities benoemd voor de inbreidingen van Veldhoven:

  • Het creëren of behouden van (minstens) één hart in elke wijk om de sociale samenhang te bevorderen.
  • Het behoud van aantrekkelijke woningvoorraad en een aantrekkelijke woonomgeving (veilig, groen, ruim en variatie).
  • Het strategisch omgaan met inbreidingen en uitbreidingen, om de diversiteit in het woningaanbod te vergroten, waarbij meer wordt gefocust op kwaliteit dan op kwantiteit van de woningvoorraad.

Wat betreft de uitwerking dienen de navolgende aspecten van de inrichting van de openbare ruimte en de stedenbouwkundige kenmerken ook in de toekomst te worden gerespecteerd.

Inrichting openbare ruimte

  • Ruime groen- en speelvoorzieningen.
  • Aan het openbaar gebied: zorgvuldig ontworpen erfscheidingen en zicht op openbaar gebied.
  • Pleksgewijze in- en aanvulling van de groenvoorzieningen, met duurzame soorten en een grotere variatie waarmee de biodiversiteit voldoende kansen krijgt voor ontwikkeling.

Stedenbouwkundige kenmerken

  • Nieuwe invullingen moeten zich voegen in het patroon van woningen met overwegend twee bouwlagen en een kap op middelgrote percelen, met veelal ruime voortuinen. Incidenteel is iets hogere bebouwing toegestaan, mits passend in de omgeving en zorgvuldig vormgegeven (kwalitatieve toevoeging).
  • Versterking van de positie van de aan de woonfunctie gerelateerde voorzieningen.
  • Zorgen voor goede bereikbaarheid en toegankelijkheid vanuit de wijken van de voorzieningen, in het bijzonder bij voorzieningen die door schaalvergroting bovenwijks zijn geworden.
  • Doorbreken van de eenzijdige samenstelling van de woningvoorraad, onder andere door het versterken van de zorgcomponent, meer aandacht voor starters en senioren en meer aandacht voor beeldkwaliteit en architectuur (kwalitatieve aanvullingen).

Daarnaast zijn er specifieke aandachtspunten binnen de verschillende wijken. In 't Look dienen verkeers- en parkeerproblemen te worden aangepakt als een ruimtelijk vraagstuk (gebiedseigen oplossingen) en dienen de appartementenblokken een kwaliteitsimpuls te krijgen in samenhang met de omliggende openbare ruimte.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het plan omvat de (her-)ontwikkeling van een bestaande verouderde woonlocatie in aansluiting op de vraag van de markt naar toekomstbestendige (huur-)woningen. Daarnaast krijgt de planlocatie zelf alsmede de directe omgeving een kwaliteitsimpuls, doordat veel aandacht aan duurzaamheid wordt geschonken en de nieuwbouw in samenhang met de omliggende openbare ruimte wordt mee-ontworpen en gerealiseerd. Op deze wijze wordt in nauw overleg met de gemeente aan de vereiste renovatie van het openbaar gebied invulling gegeven, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan parkeren en mobiliteit. Uitgangspunt bij de ontwikkeling is voorts het bestaande groen, waaronder begrepen de bestaande bomen, zoveel mogelijk te behouden.

Voor een nadere beschrijving van de stedenbouwkundige structuur wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

Gelet hierop levert de beoogde ontwikkeling een bijdrage aan het verbeteren van de kwaliteit, leefbaarheid, sociale cohesie en het gemêleerde karakter van de woonomgeving en past het plan binnen de kaders van de Ruimtelijke StructuurVisie Veldhoven.

2.4.2 Stadsvisie Veldhoven 2015-2030

In 2005 werd, na intensief overleg met bewoners, bedrijven en instellingen uit de Veldhovense samenleving, de Stadsvisie 2005 - 2030 'Het beste van Veldhoven, the best of both worlds' uitgebracht. Een document waarin, op basis van de bestaande situatie in 2005 en verwachte ontwikkelingen, de contouren werden vastgelegd voor het beleid richting de toekomst. De stadsvisie was vooral een wensbeeld: wat willen we met z'n allen voor de toekomst van Veldhoven?

De Stadsvisie Veldhoven is in 2015 geactualiseerd. In samenspraak met diverse stakeholders zijn de sterke en zwakke kanten van Veldhoven in beeld gebracht en is de huidige situatie (anno 2015) beschreven. Een terugkerend kenmerk is dat de kracht van Veldhoven ligt in de combinatie van twee werelden: dorpse gevoelens in een verstedelijkte omgeving. Dit komt ook terug in de ligging van de gemeente, tussen de stad Eindhoven aan de ene zijde en de rust en landelijke ruimte van de Kempen aan de andere zijde.

De visie voor Veldhoven is erop gericht om deze kwaliteit (het 'beste van twee werelden', een combinatie van dorpse sfeer en stedelijke voorzieningen) vast te houden. De Stadsvisie 2015 - 2030 kan worden gezien als een startdocument waarin de richting van het gemeentelijk beleid is aangegeven. Hierbinnen worden onder andere de thema's 'wijken, wonen, leefbaarheid', 'sociaal domein', 'educatie, cultuur, sport en recreatie' en 'economie, middenstand en werkgelegenheid' onderscheiden.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De Stadsvisie Veldhoven 2015 - 2030 geeft een wensbeeld voor de toekomstige ontwikkeling van Veldhoven en bevat geen concreet beleid dat direct kan worden vertaald in het bestemmingsplan.

2.4.3 Woonvisie 2016 en verder Veldhoven: 'Keuzes maken'

In oktober 2016 is door de gemeenteraad de woonvisie 'Keuzes maken, Woonvisie 2016 en verder' vastgesteld. De woonvisie is tot stand gekomen in de context van een groter geheel, geeft een doorkijk naar het wonen in Veldhoven (zowel vanuit de technische als sociaal-maatschappelijke kant bezien) en maakt een aantal keuzes op het vlak van de volkshuisvesting voor de komende jaren. Allerlei ontwikkelingen in de gemeente, regio en het land hebben invloed gehad op de keuzes die gemaakt zijn.

In de visie is aangegeven dat door de economische crisis er een stagnatie in de woningmarkt is opgetreden en een veranderende kijk op het wonen door burgers en professionals (instanties) is ontstaan. Er zal bovendien sprake zijn van demografische veranderingen in Veldhoven (toename van aantal 75-plussers en aandeel van 65- tot 74-jarigen en een afname van aandeel 30- tot 45-jarigen) met een daaraan gekoppelde wijziging in de huishoudingssamenstellingen tussen nu en 2030. Er zal meer vraag naar huurwoningen in de vrije sector komen. Ook zal de vraag naar kleine en goedkope woningen toenemen alsmede de vraag naar woningen voor mensen met een zorgvraag (de woningen moeten aanpasbaar zijn voor zorg aan huis).

Voor wat betreft de woningbouwprogrammering wordt rekening gehouden met alle nieuwe ontwikkelingen. De programmering zal daarom flexibel zijn om in de toekomst zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de ontwikkelingen. Er ligt een opgave om per doelgroep het juiste type woning beschikbaar te hebben. In aanvulling op (bestaande) wijkvisies zullen daarom woonprogramma's per wijk opgesteld worden die de gewenste ontwikkeling voor het woningaanbod in de wijk aangeven. Ter uitvoering worden programma's beschreven en afgestemd op prestatieafspraken die jaarlijks worden bijgesteld.

Op het vlak van wonen werkt Veldhoven op regionaal niveau samen met het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE). Naast afspraken over de woningbouwprogrammering wordt ook voor andere onderwerpen samengewerkt. Zo voeren de SGE-gemeenten met de corporaties samen een urgentieregeling (huisvestigingsverordening) uit. Wonen heeft raakvlakken met leefbaarheid, duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, zorg en welzijn en daarom hebben deze onderwerpen ook een plek in de woonvisie. De beleidskeuzes zijn gebaseerd op de bestaande situatie in combinatie met diverse trends en ontwikkelingen die de komende jaren van invloed zijn op de woningvraag en -markt.

De positie van Veldhoven in de regio zal worden versterkt door per onderwerp op het juiste niveau afstemming te zoeken met deze verschillende schaalniveaus (Stedelijk Gebied Eindhoven en gemeente).

Wonen heeft raakvlakken met leefbaarheid, duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, zorg en welzijn en daarom hebben deze onderwerpen ook een plek in de woonvisie. De beleidskeuzes zijn gebaseerd op de bestaande situatie in combinatie met diverse trends en ontwikkelingen die de komende jaren van invloed zijn op de woningvraag en -markt. Met het oog op de toekomst streeft Veldhoven naar het bieden van een duurzame woningvoorraad. Voor het energieverbruik van nieuwbouwwoningen is het streven nul-op-de-meter.

Toetsing plan

Met de herontwikkeling van de locatie worden 56 gestapelde sociale huurwoningen gerealiseerd. Het gaat om appartementen van 50 m² tot 70 m² groot. Het merendeel van deze woningen zijn tussen de 50 m2 en 60 m2. Daarmee wordt invulling gegeven aan de opgave vanuit de woonvisie om kleine betaalbare woningen te realiseren.

De voorgestelde woningtypen dragen eraan bij dat er een gedifferentieerd aanbod van woningen wordt toegevoegd aan het woningaanbod in Veldhoven.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Door het ontwikkelen en realiseren van 56 huurwoningen voldoet het plan aan de Woonvisie 2016.

2.4.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

De gemeenteraad van Veldhoven heeft op 29 oktober 2019 het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het verkeersbeleid, dat in 2007 werd vastgesteld (VerkeersCirculatiePlan), gaf nadrukkelijk aandacht aan de verkeersstructuur, waarvan veel is uitgevoerd. Het GVVP is breder georiënteerd. Er is naast aandacht voor de auto ook aandacht voor alternatieven. De ambities op dat vlak zijn hoog. Het GVVP heeft in de basis een looptijd tot en met 2030.

Door de vele ontwikkelingen in Veldhoven neemt het aantal bewoners en werknemers de komende periode flink toe. De keerzijde van deze ontwikkelingen is dat ook de druk op de mobiliteit toeneemt. De ontwikkeling van Zilverackers, de verdere ontwikkeling van De Run en de aansluiting op de A67, inclusief de N69, en de Zilverbaan zorgen eveneens voor veranderende en extra verkeersbewegingen. Daarbij moet structureel aandacht worden besteed aan de verkeersveiligheid en leefbaarheid. In het GVVP worden hiervoor aan de hand van tien modules ambities beschreven. Bij het GVVP zijn kaarten opgenomen met het gewenste fietsnetwerk, (H)OV netwerk en de wegcategorisering. Door de voltooiing van de Zilverbaan en de realisatie van de aansluiting A67 en upgrading van de route Locht - Kempenbaan, wordt de ontsluiting en bereikbaarheid van Zilverackers gefaciliteerd.

Toetsing plan

Het plan leidt niet tot aanpassing van de omliggende hoofdinfrastructuur. Wel zal het openbare gebied mede in relatie tot voornoemde ontwikkeling worden heringericht. De primaire ontsluiting van het plangebied vindt nu plaats via de rotonde op de Sterrenlaan. Deze bestaande ontsluiting zal ook in de toekomstige situatie de primaire toegang tot het gebied vormen.

Verwezen wordt naar paragraaf 4.10 waar de verkeersafwikkeling als gevolg van het bouwplan en de parkeerbehoefte in kaart zijn gebracht.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het plan voldoet aan de uitgangspunten zoals opgenomen in het GVVP.

2.4.5 Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit'

In het voorliggende bestemmingsplan wordt het gebruik van de gronden en de toegestane bebouwing binnen het plangebied geregeld. Hiernaast voert de gemeente welstandstoezicht op bouwplannen, op basis waarvan aspecten als architectonische verschijning en materiaalgebruik worden getoetst. Het gemeentelijk beleid is opgenomen in het 'Ambitiedocument Samen voor ruimtelijke kwaliteit' zoals op 14 mei 2019 is vastgesteld.

Het ambitiedocument bevat 4 kernwaarden en 5 architectuurprincipes.

Voor de onderhavige locatie zijn de kernwaarden 'zorgvuldig opgezette woonwijken' en 'aantrekkelijke woonwijken' van toepassing (kernwaarde 3 en 4). Voor deze wijken staat de kwaliteit met respect voor de bestaande omgeving voorop. Iedere ontwikkeling moet op een logische locatie en op een zodanig goede wijze ingepast worden, zodat er sprake is van een meerwaarde voor iedereen. Hiermee wordt de nadruk op het creëren van een kwaliteitsimpuls gelegd. Na de realisatie gaat de kernwaarde 'aantrekkelijke woonwijken' gelden en is altijd de bestaande kwaliteit het uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0006.png"

Fig. 6: Uitsnede kernwaardenkaart, rode ster betreft indicatief de planlocatie

De opgave is aldus om in het ontwerp aansluiting te zoeken op de bestaande structuren en deze op zorgvuldige wijze in te passen. Dit wordt op de volgende manier gedaan:

Het appartementengebouw wordt grotendeels binnen het bestaande bouwvlak gebouwd, evenwijdig aan de Ambachtslaan en De Schaatsenmaker. Hiermee blijven de zichtlijnen grotendeels behouden. Het woongebouw wordt verder alzijdig. De hoogte neemt weliswaar toe, maar de bebouwing kent een trapsgewijze gevel om zo het volume meer open te houden en het gevoel van een kleinschalig complex te benaderen. Hiermee creëert het ontwerp een stedelijke gevelwand die passend is bij het karakter en de korrelgrootte van de (gestapelde) woningen in de directe omgeving. Verder wordt de openbare ruimte mee-ontworpen en opnieuw ingericht, waarbij behoud van groen voorop staat, hetgeen een grote kwaliteitssprong ten opzichte van de huidige situatie met zich meebrengt.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De beoogde herontwikkeling is passend binnen de kaders van het Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit' omdat een duurzame inbreiding passend in de directe (woon-)omgeving wordt gerealiseerd.

2.4.6 Groenbeleidsplan 2009-2019

Het gemeentelijk Groenbeleidsplan maakt inzichtelijk welke belangrijke groenstructuren binnen de gemeente aanwezig zijn en welke kwaliteiten en functies deze structuren hebben. Hierdoor wordt een duurzame ontwikkeling van het groen in deze structuren gewaarborgd. Het groen krijgt zo de mogelijkheid uit te groeien tot volwassenheid. Hierdoor zorgt het groenbeleidsplan dat de kenmerkende wijkgroenstructuur en de bosrand van 't Look nu en in de toekomst bijdraagt aan een aantrekkelijk woon- en werkklimaat. Naast het vastleggen van de belangrijkste groenstructuren is het groenbeleid (groenbeleid, bomenbeleid en beheer en onderhoud) een belangrijk onderdeel van dit plan. Hierin wordt de inhoudelijke koers voor het groen in de gemeente bepaald.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De Ambachtslaan maakt deel uit van de gemeentelijke hoofdgroenstructuur. De rechtlijnige stedenbouwkundige opzet wordt verstrekt door de bomenstructuur. De bomenstructuur wordt bepaald door platanen aan de noordzijde van de Ambachtslaan en de lindes aan de zijde van het plangebied. Deze bomenstructuur gelegen binnen het plangebied zal bij de herontwikkeling behouden blijven, waarmee wordt bijgedragen aan de opgaven die Groenbeleidsplan voor 't Look heeft geformuleerd. Verder zal de aanwezige groenstructuur in het plan worden bestemd als groen en op deze manier worden geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0007.png"

Fig. 7: Uitsnede groenbeleidsplan, rechthoek betreft planlocatie en deel van de Ambachtslaan

2.4.7 Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen

De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan er van uit worden gegaan, dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De beleidsregels Bereikbaarheid en bluswatervoorziening worden als afzonderlijk toetsingskader gehanteerd om nieuwe ontwikkelingen te beoordelen en behoeven geen doorwerking in de planregels van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 3 Beschrijving ontwikkeling

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het voor de beeldvorming goed dat de uitgangspositie in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt daarom eerst een beschrijving van de bestaande situatie. Daarna wordt het plan toegelicht, waardoor duidelijk wordt hoe het plangebied er in de toekomst uit gaan zien.

3.1 Bestaande situatie

In de tweede helft van de twintigste eeuw kende Veldhoven een snelle groei met de aanleg van verschillende woonwijken die niet zijn opgevat als uitbreidingen van de bestaande kernen en wegenstructuur, maar los hiervan geprojecteerd zijn tussen de kernen Veldhoven, Meerveldhoven, Zeelst en Oerle. Met een orthogonale hoofdstructuur van wegen en groen werden achtereenvolgens d' Ekker, Zonderwijk, 't Look en Cobbeek aangelegd.

't Look is gebouwd op basis van het bestemmingsplan 't Look, vastgesteld in 1968, en nagenoeg volledig gebouwd in het midden van de jaren zeventig. De wijk heeft een heldere structuur met een centrale wegen - Ambachtslaan, De Tinnengieter en de Nijverheidslaan - die in het westen en oosten aansluit op de ontsluitingswegen Sondervick en Sterrenlaan. De wegen delen de wijk op in een buitenring en een binnengebied. Op de centrale wegen sluiten alle aangrenzende woonstraten aan, zowel vanuit het middengebied als de randen van het plangebied. Deze woonstraten bestaan hoofdzakelijk uit een soort hoven in de vorm van kleine ringen die het mogelijk maken om elke woonstraat rond te rijden vanaf de centrale wegen. De binnengebieden van deze hoven zijn onderling verbonden met langzaamverkeersroutes.

De structuur en het verkavelingspatroon van 't Look zijn kenmerkend voor de periode eind jaren '60 en begin jaren '70. In deze periode speelt de overgang van het Functionalisme met een open en orthogonaal karakter met talrijke meergezinswoningen naar het kleinschalige en besloten karakter van de groene woonerven met hoofdzakelijk laagbouw, voortkomend uit de Forum-beweging.

t Look wordt omzoomd door ruime en volgroeide groenstroken, die een natuurlijke buffer vormen tussen de aangrenzende wijken of een geleidelijke overgang naar het buitengebied. Dit zijn de hoofddragers van de hoofdgroenstructuur. Een fijnmazig, volgroeid groen raamwerk is op een lager niveau een belangrijke drager van 't Look en is medebepalend voor de beeldkwaliteit van het wonen in het groen. Ook de bomenstructuur en met name de laanbeplanting van de Ambachtslaan en de Nijverheidslaan, zijn belangrijke dragers van de groenstructuur.

Het bebouwingsbeeld in 't Look vertoont nauwe samenhang met de hoofdstructuur van de wijk. De verkaveling is opgebouwd uit een herhaling van stempels met een heldere compositie van rijtjes en twee-onder-één-kapwoningen. De hoofdstructuur van de wijken wordt gemarkeerd door appartementenblokken van vier à vijf lagen. Langs de randen van de wijken is plaats voor meer open bebouwing in de vorm van vrijstaande woningen. De vrijstaande woningen nemen een bijzondere positie in de wijk. Ze staan op grote percelen waarvan een groot aantal direct grenst aan het groen en het bos aan de noord- en westzijde van het plangebied. Verder zijn er veel rijwoningen met een eenvoudige hoofdvorm, bestaande uit twee lagen met een doorlopende kap aanwezig. Het groene karakter en de eenheid van zich herhalende architectuur vormen de belangrijkste kwaliteiten van de woonwijk.

De planlocatie zelf ligt aan de centrale ontsluitingsstructuur van de wijk. De directe omgeving wordt hoofdzakelijk gedomineerd door een woonfunctie, zowel in de vorm van grondgebonden als gestapelde woningen. Aan de zuidzijde grenst de locatie aan een bestaand parkeerterrein met daaraan grenzend het wijkwinkelcentrum met voorzieningen als een supermarkt (AH), horeca en een kapper. Voor 't Look zijn verder plannen opgesteld voor de herontwikkeling en herinrichting van de openbare ruimte. Het betreft een grootschalige renovatie op het gebied van bestrating, parkeervoorzieningen, groen en riolering. Onderhavige locatie maakt hier deel vanuit. In de planontwikkeling is in nauw overleg met de gemeente dan ook de (her-)inrichting van de openbare ruimte betrokken.

Op onderstaande foto's is een impressie van de huidige situatie gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0008.jpg"

fig. 8: Ambachtslaan oost-west

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0009.jpg"

fig. 9: Ambachtslaan west-oost

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0010.jpg"

fig. 10: De Klokkenmaker zuid-noord

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0011.jpg" fig. 11: bestaande bebouwing Schaatsenmaker

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0012.jpg"

Fig. 12: Planlocatie

3.2 Toekomstige situatie

Het project bestaat uit de vervanging van een bestaand appartementengebouw opgetrokken uit vier bouwlagen aan de Ambachtslaan door nieuwbouw. De planlocatie vraagt om een nieuwe toekomstbestendige functie, passend in de omgeving. Sloop en oprichting van vervangende nieuwbouw zijn daarvoor noodzakelijk. Het plangebied ligt aan de centrale ontsluitingsstructuur van de wijk en betreft daarmee een zichtlocatie. Het plangebied ligt daarmee op een prominente plaats en vraagt -mede in relatie tot andere toekomstige ontwikkelingen- om een (her-)ontwikkeling die recht doet aan de locatie.

Het bouwplan

Uitgangspunt is dat het te ontwerpen bouwplan moet passen binnen de hoofdopzet en vormgeving van de omliggende bebouwing. De ligging vraagt een zorgvuldige beschouwing van het te realiseren ontwerp. In dat kader is door initiatiefnemer samen met de gemeente en de omgeving een zorgvuldig en intensief traject doorlopen.

Mede op basis daarvan is besloten het programma onder te brengen in maximaal 5 lagen, zij het dat vanaf de tweede laag aan de zijde van de Ambachtslaan en vanaf de eerste laag aan de zijde van De Schaatsenmaker de gevels terugspringen. Deze getrapte gevelopbouw geeft zowel de beste mogelijkheden voor de ruimtelijke kwaliteit ten opzichte van de omgeving als voor het functioneren van het gebouw zelf. Het ontwerp creëert hiermee een stedelijke gevelwand die passend is bij het karakter en de korrelgrootte van de (gestapelde) woningen in de directe omgeving. Verder wordt de bestaande lanen- en bebouwingsstructuur zoveel mogelijk behouden, zodat de rechtlijnige stedenbouwkundige opzet van de wijk gehandhaafd blijft.

Het woongebouw wordt alzijdig. Het programma ter plaatse van het plangebied bestaat uit 56 appartementen. Het appartementengebouw zal tot maximaal 5 lagen hoog parallel aan de Ambachtslaan en parallel aan De Schaatsenmaker worden gebouwd. De bouw-/nokhoogte bedraagt circa 17 meter. Alle parkeerplaatsen worden op het maaiveld in de directe omgeving van het plan gerealiseerd en met de (her-)ontwikkeling van het hele gebied in nauw overleg met de gemeente mee-ontworpen.

Aanzichten, doorsneden en impressies zijn weergegeven op onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0013.png"

Fig. 13: Noordgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0014.png"

Fig. 14: zuidgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0015.png"

Fig. 15: Doorsnede

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0016.png"

Fig. 16: Impressie 

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0017.png"

Fig. 17: Impressie

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0018.png"

Fig. 18: Impressie 

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording

In de toelichting op het bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Ook komen alle relevante overige ('niet-milieutechnische') planologische aspecten aan bod.

4.1 Bodem

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, hoeft er geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd te worden; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Er is sprake van een bestemmingswijziging.

Naar aanleiding van onderhavige herontwikkeling is door ATKB een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek d.d. 15 januari 2021 is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Beoordeling

Hierna worden de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek besproken.

  • De bodem op de locatie bestaat tot de maximale boordiepte uit zand. Grondwater is tot een diepte van 5,0 m-mv niet vastgesteld. In de bodem zijn bijmengingen bestaande uit baksteen en beton aangetroffen.
  • Op het maaiveld en in de grond is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Het gehalte aan asbest in de bodem is berekend op 1,5 mg/kg ds. Het gewogen gehalte is kleiner dan de helft van de interventiewaarde (< 50 mg/kgds). Conform de NEN 5707 is het niet noodzakelijk verder onderzoek uit te voeren.
  • De zandige bovengrond met bijmenging van bodemvreemd materiaal (puin) ter plaatse van MM1.01 is licht verontreinigd PAK. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verontreinigingen vastgesteld. De lichte verontreinigingen zijn waarschijnlijk gerelateerd aan de bodemvreemde bijmenging of aan de vermoedelijk toegepaste grond in de groenborders grenzend aan de woonflat.
  • De gehanteerde onderzoekshypothese “De bodem is licht verontreinigd met de parameters uit het standaardpakket (NEN 5740)” is bevestigd.
  • De gehanteerde onderzoekshypothese “Het gehalte PFAS in grond overschrijdt het gehalte voor 'Wonen' uit het THP niet” is deels bevestigd. De bovengrond binnen de borders, grenzend aan de zuid en oostzijde van de flat voldoet indicatief op basis van PFAS “Wonen” of “Niet Toepasbaar”. Vermoedelijk is er een nieuwe PFAS-houdende bovengrond aangebracht bij herinrichting van de borders. De overige bovengrond in het deelgebied en de ondergrond zijn indicatief altijd toepasbaar.
  • De gehanteerde onderzoekshypothese “In grondlagen (met antropogene bodemvreemde bijmenging) kan asbest voorkomen” is bevestigd. Er is een zeer laag gehalte aan asbest vastgesteld in de bovengrond ter hoogte van de zuidzijde van de flat. Er is geen sprake van een verontreiniging met asbest.
  • Nader onderzoek wordt in het kader van de doelstelling van het onderzoek niet noodzakelijk geacht.
  • Op basis van de verkregen resultaten wordt de bodemkwaliteit op de locatie geschikt geacht voor het voorgenomen gebruik, namelijk Wonen. Hierbij wordt opgemerkt dat bij toekomstige wetswijzigingen wel een beperking kan ontstaan als gevolg van de aanwezigheid van PFAS in de borders grenzend aan de flat. De bevoegde instantie in deze is gemeente Veldhoven (gemandateerd bevoegd gezag: Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant).
  • Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan voor vrijkomende grond alleen indicatief een uitspraak worden gedaan over de toepassingsmogelijkheden. De PFAS-houdende grond in de borders met heesters grenzend aan de zuidzijde en oostzijde van de flat dient separaat (van de rest van de deellocatie) ontgraven en gekeurd te worden om de mogelijke toepassingsmogelijkheden van de grond te toetsen, onderhavig onderzoek weergeeft dat het gehalte tussen Wonen/industrie en Niet-Toepasbaar ligt.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Met inachtneming van de conclusies uit de bodemonderzoeken vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijzing.

4.2 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Wegverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidszone, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt.

De wegen direct rondom het plangebied zijnde de Ambachtslaan en de Sterrenlaan kennen een zone in de zin van de Wet geluidhinder.

Omdat met het plan nieuwe geluidgevoelige objecten (woningen) worden mogelijk gemaakt binnen de zone van deze wegen, is een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting van het wegverkeerslawaai van deze wegen op de gevels van de nieuwe woningen noodzakelijk.

Voor dit plan is door Greten raadgevende Ingenieurs een dergelijk onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn vervat in de rapportage d.d. 14 januari 2021 en hier opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Naast de zone-plichtige wegen zijn in de rapportage ook de 30 km/uur wegen beoordeeld. Dit betreffen De Klokkenmaker, de Scheerder, de Verver, de Struweel en de Nijverheidslaan. Hierna worden de belangrijkste bevindingen behandeld.

Beoordeling

Uit de resultaten blijkt dat:

  • Ten gevolge van de Ambachtslaan ter plaatse van de noordwestgevel, noordoostgevel en de zuidwestgevel niet voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. De maximale grenswaarde van 68 dB Lden wordt echter nergens overschreden. De maximaal aanwezige waarde is 57 dB Lden op de eerste verdieping van de noordwestgevel.
  • ten gevolge van de Sterrenlaan overal aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.
  • ten gevolge van de Klokkenmaker, hetgeen een niet zoneplichtige weg betreft de voorkeurswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximaal aanwezige waarde is 55 dB Lden.
  • de gecumuleerde geluidbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai maximaal 62 dB Lden op de noordwestgevel bedraagt.

In de onderstaande tabel zijn het aantal woningen, de vast te stellen hogere waarde en de wegen samengevat:

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0019.png"

Toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting is onvoldoende doeltreffend of vanuit technisch en/of financieel oogpunt niet realistisch om toe te schrijven aan dit project.

Verder blijkt uit het onderzoek, dat niet zondermeer kan worden voldaan aan de voorwaarden gesteld vanuit het geluidsbeleid van de gemeente. Er dienen ter plaatse van de appartementen aan de noordwestgevel op de begane grond en de eerste verdieping, met de volgende maatregelen rekening gehouden te worden:

  • Creëren van een geluidluwe buitenruimte en gevel door het afsluitbaar maken van de balkons. Als alternatief kan, in overleg met bevoegd gezag, worden overwogen om de ballustrades van de balkons gedeeltelijk gesloten uit te voeren. Bij het gebruik van de balkons zal veelal gezeten worden, wanneer een scherm toegepast wordt van 1,5 meter bevinden zich de personen volledig achter het scherm waardoor de hinder van wegverkeerslawaai minimaal is en er een groot deel van de gevel beschouwd kan worden als geluidluw. Om het woongenot optimaal te maken kunnen de plafonds van de balkons voorzien worden van een geluidsabsorberend materiaal.
  • De minimale situering van een geluidgevoelige ruimte aan een geluidluwe gevel, bij voorkeur de hoofdslaapkamer.

Verdere compensatie kan worden gevonden in:

  • toepassing van gebalanceerde ventilatie;
  • het feit dat de appartementen zorgen voor een afschermende werking voor de achterliggende locatie,
  • uitvoering van de gevels zodanig, dat voldaan wordt aan het vigerende Bouwbesluit uitgaande van de gecumuleerde geluidbelasting.

Bovengenoemde compensaties zullen een zeer positief effect op het woon- en leefklimaat hebben.

Met dit plan wordt de bestaande bebouwing vervangen. Verder wordt in het Besluit hogere waarden, welke als Bijlage 3 aan de toelichting is gehecht, nader gemotiveerd op basis van welke argumenten voor onderhavig project aan het ontheffingenbeleid Wet Geluidhinder van de Provincie Noord-Brabant dat door gemeente Veldhoven wordt gehanteerd wordt voldaan.

Bij toepassing zullen deze maatregelen een zeer positief effect op het woon- en leefklimaat hebben.

Met dit plan wordt de bestaande bebouwing vervangen. Het merendeel van de appartementen is niet geluidbelast. Op basis van deze motivatie wordt voldaan aan het ontheffingenbeleid Wet Geluidhinder van de Provincie Noord-Brabant, dat door gemeente Veldhoven wordt gehanteerd.

Gelet op het bovenstaande heeft initiatiefnemer gemeente Veldhoven verzocht een hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder. Aangezien voor dit project sprake is van een procedure hogere waarde, is - in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning - een aanvullend onderzoek nodig ter bepaling van de geluidwering van de gevels van de appartementen. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Bij aanvraag omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de aanvullende eis dat elke woning waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld minimaal eén geluidluwe gevel heeft. Op basis van het voorliggende Voorlopig Ontwerp voor de middels dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woongebouwen kan in het kader van het te nemen hogere waarden besluit worden vastgesteld dat aan deze aanvullende eis kan worden voldaan. De (bouwkundige) wijze waarop hieraan zal worden voldaan zal plaatsvinden in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning.

Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een bedrijventerrein. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

Spoorweglawaai

Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed op ruim 2 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Wat betreft wegverkeerslawaai geldt, dat er sprake is van een procedure hogere waarde. Op basis hiervan is voor de appartementen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en treffen van de benodigde maatregelen (conform een nader onderzoek en het Besluit vaststelling hogere waarden Wet geluidhinder) is vervolgens ter plaatse van de nieuwbouw een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

4.3 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Daarin zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van desbetreffende stoffen in de buitenlucht
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)

De uitwerking van het begrip 'niet in betekende mate' staat in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeerverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)  

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gericht op mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). In het besluit is geregeld dat wanneer een gevoelige bestemming binnen een onderzoekszone van een rijks- of provinciale weg wordt gevestigd of uitgebreid, een luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. Gevoelige bestemmingen zijn functies waarbinnen kinderen, ouderen en zieken verblijven, zoals scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Een woning of ziekenhuis is geen gevoelige bestemming conform het besluit. De onderzoekszone van een rijksweg betreft 300 meter aan beide zijden van de weg, gemeten vanaf de rand van de weg. Voor een provinciale weg geldt hetzelfde, maar dan een zone van 50 meter.

Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg.

Beoordeling

Er wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige bestemming conform het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit) mogelijk gemaakt. Daarnaast valt het project, zowel gezien de oppervlakte als het toe te voegen aantal woningen, zeer ruim onder de ondergrens van de categorie “niet in betekenende mate” bijdragend.

In het kader van goede ruimtelijke ordening is aanvullend afgewogen of het verdedigbaar is om de woningen op deze plaats te realiseren.

Uit monitoring van de luchtkwaliteit door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant blijkt dat in het toetsingsjaar 2014 er in het plangebied geen overschrijding plaatsvindt van de wettelijke grenswaarden NO2 en PM10. Voor de prognoses over 2015 blijkt dat behoudens Eindhoven alle gemeenten in Zuidoost-Brabant voldoen aan de wettelijke eisen ten aanzien van NO2, PM2,5 en PM10.

In aanvulling op gegevens van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, maakt de kaart van de monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) (www.nsl-monitoring.nl/) duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in het plangebied onder de grenswaarden liggen. Uit toepassing van deze kaart op 2020 (diverse rekenpunten aan de Sterrenlaan voor de jaren 2018, 2020 en 2030) blijkt ten aanzien van de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 nabij het plangebied dat ruimschoots wordt gebleven onder de immissienormen voor deze stoffen thans en voor de komende decennia (titel 5.2 van de Wet milieubeheer) van NO2: 40,0 µg/m3, PM10: 40,0 µg/m3 en PM2,5: 25,0 µg/m3.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tussen kwetsbare of gevoelige objecten, zoals een woning, en bepaalde functies en bedrijven voldoende afstand te worden gehouden. Deze afstand is enerzijds nodig om het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object niet aan te tasten, anderzijds is deze afstand nodig om het bedrijf of de functie niet te beperken in de betreffende (bedrijfs)activiteiten. Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. In de VNG-publicatie is voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar een richtafstand gegeven, waarbij de grootste richtafstand leidend is.

De VNG maakt onderscheid tussen de omgevingstypen 'Rustige woonwijk/rustig buitengebied' en 'Gemengd gebied'. Bij het eerste type is duidelijk sprake van functiescheiding. Bij het tweede is sprake van functiemenging en komen direct naast woningen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. Volgens de VNG-publicatie behoren gebieden, die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de hogere milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In de VNG-publicatie is aangegeven dat wanneer er sprake is van een 'gemengd gebied', de richtafstand met één afstandsstap mag worden verminderd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijke richtafstand van 30 meter wordt verminderd naar 10 meter en een oorspronkelijke richtafstand van 10 meter wordt verminderd naar 0 meter.

Beoordeling

De omgeving van het plangebied kan worden gemerkt als een gemengd gebied. Naast woningen, zijn diverse (commerciële) functies als het bestaande wijkwinkelcentrum aanwezig en wordt de locatie begrensd door een centrale ontsluitingsweg. Daarnaast heeft te gelden, dat dergelijke functies en inrichtingen zoals het wijkwinkelcentrum op grond van het geldende bestemmingsplan toelaatbaar worden geacht in een woon-en verblijfsomgeving. Zo zijn deze inrichtingen direct naast en/of onder verblijfsfuncties toegestaan. Daarnaast geldt voor deze inrichtingen dat de bijbehorende hindercontour wordt bepaald door het aspect 'geluid'. Dit 'geluid' valt echter weg in het geluid, dat afkomstig is van de andere in de omgeving van het projectgebied gesitueerde geluidsbronnen, zoals de aanwezige wegen.

Onverlet bovenstaande is wel beoordeeld of het beoogde bouwplan aan de indicatief aan te houden richtafstanden tot de bestaande commerciële functies gevestigd in het wijkwinkelcentrum als de supermarkt met bovenwoningen en het benzinestation gesitueerd direct ten zuiden en ten zuidoosten van het bouwplan, wordt voldaan.

Volgens de publicatie zijn geluid en gevaar voor supermarkten de maatgevende aspecten. Op grond van beide milieuaspecten geldt een richtafstand van 10 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. Nu het gebied als gemengd kan worden aangemerkt, betekent dat voor beide aspecten geen richtafstand behoeft te worden aangehouden en voor dit plan akoestisch onderzoek naar inrichtingslawaai evenmin noodzakelijk is.

Ten aanzien van het verkooppunt voor motorbrandstoffen is aansluiting gezocht bij de beschrijving 'Benzinestations zonder LPG' (SBC-code: 473) conform de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'. Ten aanzien van dit type inrichting geldt een richtafstand van 10 meter voor de aspecten 'geur' en 'geluid' uitgaande van een gemengd gebied. Het plangebied is op circa 65 meter afstand gelegen en ligt daarmee ruim buiten de richtafstanden voor deze inrichting. Het benzinetankstation ligt daarmee op voldoende afstand van woningen van derden.

Tot slot grenst de nieuwbouw, zowel in de bestaande als nieuwe situatie, aan een verkeersbestemming, welke gronden deels feitelijk zijn ingericht ten behoeve van een parkeerterrein. Deze planologische situatie wijzigt door het nieuwbouwplan niet en heeft derhalve daarmee voor hetgeen ruimtelijke gevolgen voor deze bestemming en gebruik.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Vanuit het oogpunt van het aspect bedrijven en milieuzonering kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd ter plaatse van het plangebied. Omgekeerd vormt het plan geen belemmering voor de bedrijfsvoering- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen niet-woonfuncties en bedrijven. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen beperking voor dit plan.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basisnetten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Beoordeling

Op basis van de Risicokaart (www.risicokaart.nl) is beoordeeld of er zich in de nabijheid van het plangebied risicobronnen bevinden. Daarbij is bekeken of er in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, of er wellicht transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (wegen, spoorwegen, vaarwegen of buisleidingen) in de nabijheid gelegen zijn en of dat het plangebied gelegen is binnen een zone waarbinnen het risico op een luchtvaartongeval verhoogd is.

Binnen het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen toegestaan. Het plan ligt ook niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een weg, spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. De kortste afstand tot de A2 ten oosten van het plangebied bedraagt circa 2,5 km. De buisleiding van Petrochemical Pipeline Services ten westen van Veldhoven ligt op een afstand van ongeveer 2,7 km, de gasleiding in het noorden van Veldhoven op 1,9 km. Het plangebied ligt verder buiten de zones van het defensieterrein. In paragraaf 4.11 wordt ingegaan op de overige beperkingen rondom het militair vliegveld.

In de omgeving van het plangebied liggen geen wegen die deel uitmaken van het Basisnet weg. Over de wegen rond het plangebied kunnen incidenteel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gezien de (zeer) lage vervoersintensiteit levert dit geen relevante risico's op.

De ontwikkeling zoals mogelijk wordt gemaakt met het voorliggende bestemmingsplan valt onder het standaardadvies externe veiligheid van de Veiligheidsregio (zie Bijlage 4).

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gelet op het voorgaande kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen op het gebied van externe veiligheid optreden.

4.6 Geur

In het kader van dit bestemmingsplan hoeft geen rekening gehouden te worden met het aspect geurhinder c.q. zijn hiertoe geen nadere bepalingen op te nemen c.q. beperkingen van kracht.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig kader

De omgang met het archeologisch erfgoed is geregeld in de Erfgoedwet (2016). Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische resten, indien een bestemmingsplan dat voorschrijft. De gemeente heeft vanuit haar archeologiebeleid voorwaarden opgesteld ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed. Deze zijn in het bestemmingsplan weergegeven als een dubbelbestemming Waarde-Archeologie met daaraan gekoppelde ondergrenzen onderzoeksplicht.

Beoordeling

De gronden van het plangebied dragen geen dubbelbestemming.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

In het kader van dit bestemmingsplan hoeft geen rekening gehouden te worden met het aspect archeologie en zijn hiertoe geen nadere bepalingen op te nemen c.q. beperkingen van kracht.

4.7.2 Cultuurhistorie

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden. Het rijksbeleid is mede gebaseerd op het Verdrag van Malta (1992).

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden en is in het Besluit ruimtelijke ordening de verplichting opgenomen om in de toelichting van een bestemmingsplan te beschrijven hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal. De ruimtelijke ordening is een belangrijk integrerend beleidsterrein als het gaat om de zorgvuldige omgang met cultuurhistorisch waardevolle structuren. Een aantal cultuurhistorische objecten en structuren is beschermd via de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet 1988 dan wel via een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening. Bij aantasting en bij wijziging van deze objecten en structuren is een omgevingsvergunning vereist.

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van het aspect cultuurhistorie is vertaald in de Nota Cultuurhistorische Waarden Veldhoven 2012. Onder cultuurhistorie wordt in deze beleidsnota het bovengrondse ruimtelijke erfgoed verstaan. De gemeente Veldhoven gaat bij het opstellen van het cultuurhistorisch beleid uit van de Cultuurhistorische Waardenkaart Veldhoven 2012 en de Welstandsnota. De Veldhovense Cultuurhistorische Waardenkaart is een gebieds- en structuurgerichte kaart. Veldhoven richt zich bij het vastleggen van cultuurhistorische waarden vooral op ouderdom, samenhang en context, maar ook gaafheid en belang voor de Veldhovense geschiedenis spelen een rol.

Beoordeling

Uit de toetsing van het plangebied aan de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart blijkt dat het plangebied geen nadere aanduiding heeft.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

In het kader van dit bestemmingsplan hoeft geen rekening gehouden te worden met het aspect cultuurhistorie en dienen hiertoe geen nadere overwegingen aan te worden gewijd.

4.8 Water

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid.

4.8.1 Waterrelevant beleid en regelgeving provincie en waterschap

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021

Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Het PMWP staat voor:

  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

Waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren; Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met alle partners in het gebied wil uitbreiden en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

Wat zijn de belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode?

  • Voldoende water voor landbouw en natuur
  • Wateroverlast en hittestress;
  • Kringloop denken;
  • Steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • Vergroten waterbewustzijn.

Het waterbeheerplan is te vinden op de website van het waterschap: www.dommel.nl.

Op korte termijn zal er een nieuw waterbeheerprogramma in werking treden. Dit najaar wordt een besluit over de definitieve vaststelling van het Waterbeheerprogramma 2022-2027 genomen. Het Ontwerp-Waterbeheerprogramma schetst de ambities van het waterschap voor de lange termijn (2050) en vertaalt deze ambities naar doelen en maatregelen voor de periode van dit Waterbeheerprogramma. Dit Waterbeheerprogramma is een echte koerswijziging van het waterschap. Dit is nodig om goed in te kunnen spelen op veranderingen in ons klimaat en in onze omgeving. Het waterschap wil dat de waterhuishouding in 2050 toekomstbestendig is. Dat betekent een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans met de omgeving is. Een waterhuishouding die voorziet in een goed waterkwaliteit.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening.

De keur van het waterschap is van toepassing wanneer direct en indirect wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De Keur is ook van toepassing als het oppervlaktewater niet in eigendom en beheer is van het waterschap.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 Maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 500 m², 500 m2 tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m² (vierde partiële herziening).

4.8.2 Beleid en ambitie gemeente

Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2015 - 2019 gemeente Veldhoven

Het waterbeleid van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2019). De term Verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.

Dit komt erop neer, dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorgdraagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Het rioleringsplan wordt op korte termijn geactualiseerd. De drie zorgplichten blijven uitgangspunt en op het gebied van hemelwater worden de onderstaande beleidsdoelen en ambities nagestreefd:

•   Vasthouden aan de hemelwatertrits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Met de lokale voorkeursvolgorde: infiltreren waar mogelijk, bovengronds bufferen op locaties met voldoende ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren;

•    Perceeleigenaren dragen een steentje bij door op eigen terrein doelmatig voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater;

•    Actief doorzetten op bovengrondse maatregelen ten behoeve van de verwerking van hemelwater in de openbare ruimte. Bovengrondse maatregelen komen als doelmatiger alternatief dan ondergrondse maatregelen naar voren. Daarnaast zijn bovengrondse maatregelen zichtbaar voor onder andere de bewoners, wat resulteert tot meer bewustwording van de inwoners in Veldhoven:

•    Bij herontwikkelingen waar mogelijk inzetten op gescheiden riolering. Onderscheidt in afvoer van stedelijk afvalwater en voor de afvoer van hemelwater.

Ambitie gemeente afvoer van hemelwater

Als het regent in de gemeente Veldhoven verdwijnt het meeste hemelwater in de riolering. Door verandering van het klimaat wordt het bestaande rioolstelsel ook steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond)wateroverlast toe. Om droge voeten te houden wordt ruimte gecreëerd in het groen en/of oppervlaktewater. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren. In openbaar gebied komt dit tot uiting door hemelwatervoorzieningen in groenstroken die geschikt zijn gemaakt voor de opvang van overtollig hemelwater en aanpassing van waterpartijen. De eigenaar draagt een steentje bij door op eigen terrein voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater en/of opvang van overtollig grondwater. De gemeente ziet hierbij toe op een doelmatige invulling van de hemelwateropgave.

Hydrologisch neutraal bouwen

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.

Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw

Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwater verwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen wordt de eigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • Vuilwater en schoon hemelwater worden gescheiden aangeboden op de perceelgrens;
  • De gemeente hanteert voor de toename van het verhardoppervlak van 250 m2 tot 2000 m2 een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Boven de 500 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel;
  • Voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • Leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer e.d.) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • Wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen.
  • Bij het indienen van de omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.
4.8.3 Huidige en toekomstige situatie van de planlocatie

Beoordeling

De wateraspecten binnen het plangebied zijn onderzocht en beschreven in de rapportage van Econsultancy d.d. 23 juni 2021, hier opgenomen als Bijlage 5. Hierna worden de bevindingen uit de rapportage aangegeven.

Een vergelijking van de mate van verharding in de bestaande situatie en in de nieuwe situatie leidt tot de conclusie dat sprake is van een toename van verharding met circa 202 m2. Gelet op de omvang van de toename van het verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie geldt er nog vanuit gemeentelijk beleid noch vanuit de keur een compensatieplicht. Bij de planuitwerking vormt het klimaatbestendig of water robuust inrichten van de buitenruimte (bergen, vasthouden en afvoeren van regenwater) het uitgangspunt.

Op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is het maaiveld bepaald op circa +22,5 tot t.o.v. NAP.

Op basis van de leggerkaart van waterschap De Dommel is in de directe omgeving van de planlocatie geen oppervlaktewater gelegen.

Op basis van het landelijk hydrologisch model ligt de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) op circa 3,3 m-mv. Deze GHG is berekend over een periode van 1993-2004.

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat worden verwerkt. Het hemelwater wordt in de toekomstige situatie geheel afgekoppeld van het rioolstelsel. Deels wordt het water gebruikt voor de irrigatie van de beplanting in de gevel, het overige wordt geïnfiltreerd in de bodem door middel van de aanleg van wadi's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0020.png"

Fig. 19: weergave ligging wadi's (paars gearceerd)

De wadi's bieden in totaal ruimte om circa 45 m3 te bergen. Omgerekend over het totaal aangesloten verhard oppervlak kan dan ongeveer 15 mm water geborgen worden in de wadi's. Hemelwater wordt, indien mogelijk, zoveel mogelijk zichtbaar afgevoerd richting de wadi. Daar waar dit niet mogelijk blijkt zal afvoer verbuisd plaatsvinden. Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan. Verder wordt de realisatie van de waterberging als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen, teneinde de aanleg zeker te stellen.

Op basis van de bodemopbouw en textuur wordt de bodem, in beperkte mate, geschikt geacht voor infiltratie van hemelwater. De waargenomen leemlagen en beperkte doorlatendheid van de bodem kunnen de lediging van een toekomstig systeem beïnvloeden. Bij volledige vulling van de wadi's kan het overtollige water overstorten op de gemeentelijke riolering. Hierbij zal in overleg met de gemeente bij de civieltechnische uitwerking rekening worden gehouden.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan. Verder wordt de aanleg van de waterberging zoals bepaald in onderhavige paragraaf in de planregels geborgd.

4.9 Flora en fauna

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingegaan. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 de Boswet en de Flora- en faunawet. De Wnb staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Gebiedsbescherming

De ligging nabij onderdelen van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000 gebieden is beoordeeld door Econsultancy in haar quickscan flora en fauna d.d. 3 juni 2020, hier opgenomen als Bijlage 6.

Het plangebied maakt geen deel uit van een gebied dat beschermd is in het kader van de Wet natuurbescherming of het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Beoordeling

Natura 2000 gebieden

De meest nabijgelegen beschermde natuurgebieden liggen op ongeveer 2,3 kilometer ten zuidoosten van het plangebied. Het betreffen de benedenloop van de beek de Run en het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Tevens bevindt zich op 4,7 kilometer ten noordwesten van de onderzoekslocatie het Natura 2000-gebied “Kempenland-west”. Gezien de afstand en de aard van de ingrepen wordt geen directe aantasting, zoals effecten door geluid of optische verstoring van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden verwacht. Indirecte effecten door stikstofemissie zijn mogelijk wel aan de orde.

Voor dit project is de inschatting dat gezien de beperkte omvang van de ingreep, de tijdelijke aard van de bouwwerkzaamheden, het verschil tussen huidig gebruik en permanent gebruik (geen gasaansluiting) er geen significante toename in stikstofdepositie zal zijn.

De beoordeling van de effecten van deze planontwikkeling (maatgevend hierbij zijn de verkeersbewegingen behorende bij de woningen en het gasloos zijn van de nieuwe woningen) is vervat in de als Bijlage 7 opgenomen memo aerius-calculatie d.d.23 november 2020. Uit de Aerius berekeningen volgt dat in drie situaties, dus in de toekomstige bouwfase, in de gebruiksfase en in de bouw,- en woonrijpfase, geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr (zie de bijlagen met Aerius berekeningen bijgevoegd bij deze notitie). Er kan dan ook geconcludeerd worden dat er geen sprake is van significante stikstofdepositie. De realisatie (sloop en nieuwbouw) én het in gebruik hebben van de woningen zal dan ook niet leiden tot mogelijke significante negatieve effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk NN

De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie ligt ook niet in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 815 meter ten westen van de onderzoekslocatie. Het betreft “Droog bos met productie”. De onderzoekslocatie is op ruim 800 meter afstand van een onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland gelegen. Door de voorgenomen plannen op de onderzoeklocatie in combinatie met de afstand, zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland derhalve niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.

Soortenbeschrijving

Vleermuizen

Op basis van de onderhavige quickscan Wet natuurbescherming dient voor de uitvoering van de sloop en nieuwbouw door middel van aanvullend onderzoek duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen in de bestaande bebouwing. Indien bomen langs de Ambachtslaan worden gekapt, dient tevens de functie van deze bomen als vliegroute voor de vleermuis te worden uitgevoerd. Nu de Lindes aan de zijde van het plangebied behouden blijven, is dit nadere onderzoek met name voor de bomen aan de overzijde van de Ambachtslaan relevant. Het nadere onderzoek is reeds uitgevoerd. Uit de veldbezoeken blijkt, dat één zomerverblijfplaats en één paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig zijn op de locatie. Ten aanzien van de gewone dwergvleermuis is een ontheffing aangevraagd bij de provincie Noord-Brabant. Vooruitlopend daarop zijn reeds mitigerende maatregelen getroffen. In het ecologisch activiteitenplan, welke deel uitmaakt van de ontheffingsaanvraag, wordt onderbouwd op welke wijze de mitigerende maatregelen zijn getroffen en negatieve effecten voor de gewone dwergvleermuis geminimaliseerd of voorkomen kunnen worden. Tevens is er sprake van een potentiële vliegroute ten noorden van het appartementencomplex in de vorm van een bomenrij. Deze groenstrook wordt eveneens gebruikt als foerageergebied. Additionele (bouw)verlichting dient aldaar voorkomen te worden.

Roofvogels, eekhoorns, Iepenhage

Ten aanzien van de mogelijke aanwezigheid van jaarrond beschermde roofvogelnesten en eekhoorn-nesten, dient ook een aanvullende inspectie naar de aanwezigheid van grote nesten in de zuidelijke bomenrij te worden uitgevoerd in het bladloze seizoen. Ook deze beide inspecties hebben reeds plaatsgevonden op basis waarvan kan worden geconcludeerd, dat deze niet aanwezig zijn. Op de locatie zijn geen potentieel jaarrond beschermde nesten aangetroffen in de bomen die eventueel verwijderd zullen gaan worden of binnen een straal van 75 meter van de voorgenomen werkzaamheden. Ten aanzien van roofvogels en eekhoorn is dan ook geen extra aanvullend onderzoek benodigd. Tevens is middels een aanvullende inspectie nagegaan of de locatie waarde voor de iepenpage heeft. Ook deze inspectie heeft uitgewezen, dat deze niet aanwezig zijn en daarmee nader onderzoek niet benodigd is.Algemene broedvogels

Ten aanzien van algemene broedvogels en de aangetroffen nestlocaties kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedgevallen uit te voeren. De nesten mogen worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn.

Bovenstaande conclusies en resultaten zijn in het nadere onderzoek naar de beschermde soorten verwerkt, welke definitieve rapportage als Bijlage 8 aan deze toelichting is gehecht.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt kort gezegd in, dat eenieder die weet dat zijn handelen of nalaten negatieve gevolgen zal hebben voor flora en fauna, verplicht is dit handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen die de negatieve gevolgen kunnen voorkomen, beperken of ongedaan maken. Zo dient rekening te worden gehouden met diverse muizensoorten en incidenteel voorkomende amfibieën en het plangebied tijdig onaantrekkelijk gemaakt te worden als leefgebied voor de kwetsbare soorten die mogelijk in het plangebied kunnen voorkomen en dienen de werkzaamheden bij voorkeur plaats te vinden buiten kwetsbare perioden van deze soortengroepen. Als tijdens de sloop-, bouw- en aanlegwerkzaamheden beschermde soorten worden aangetroffen, moeten dusdanige maatregelen worden genomen dat de schade aan deze soorten zo veel mogelijk wordt beperkt.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Uit de resultaten blijkt, dat een ontheffing op basis van de Wet natuurbescherming voor de gewone dwergvleermuis vereist is. Deze ontheffing is bij de provincie aangevraagd, waarbij vooruitlopend daarop reeds mitigerende maatregelen zijn getroffen. Teneinde de benodigde ontheffing op basis van het vervolgonderzoek te borgen is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Verder zal bij de werkzaamheden te allen tijde de zorgplicht in acht worden genomen.Geconcludeerd kan worden, dat het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Het plangebied wordt voor gemotoriseerd en langzaam verkeer ontsloten via de kruising (rotonde) van de Sterrenlaan op de Ambachtslaan en de Klokkenmaker. De centrale en groene (langzaam) verkeersroute, die de woonwijk in oost-west richting doorkruist, schakelt de voorzieningen aan elkaar en zorgt voor een goede bereikbaarheid. Ook voor het openbaar vervoer is het gebied goed ontsloten.

Op basis van kengetallen van het CROW (CROW, publicatie 381, 'Toekomst bestendig parkeren') kan de verkeersgeneratie van het project worden berekend, waarbij Veldhoven is ingedeeld in de categorie 'Sterk stedelijk' en het plangebied zich in de zone 'Rest bebouwde kom' bevindt. De berekening van de verkeersgeneratie is opgenomen in Bijlage 7.

Op basis van CROW-publicatie 381 is bepaald, dat de totale verkeersgeneratie van het appartementencomplex 224 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Verder wordt aangenomen, dat 50% van het gebruiksverkeer via de Sterrenlaan richting de Heerbaan en de overige 50% via de Sterrenlaan richting de Bosselaan zal afwikkelen, waarna het verkeer snel wordt opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Gelet op de inrichting en functie van de Ambachtslaan en de Sterrenlaan, de huidige verkeersintensiteit op deze (hoofd-)ontsluitingswegen en de maatvoering van deze ontsluitingswegen, levert deze relatief beperkte toename geen problemen op voor de verkeersafwikkeling voor de Ambachtslaan, de rotonde, de Sterrenlaan en omliggende wegen. Meer concreet: de huidige wegprofielen kunnen deze verkeersgeneratie goed verwerken en het project levert daarmee verkeerskundig geen knelpunten op.

4.10.2 Parkeren

Wat de parkeernormen betreft , is de recent door het college vastgestelde 'Parkeernormennota 2021: Toepassing parkeercijfers bij ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Veldhoven' ' leidend. In de als Bijlage 9 opgenomen memo van oktober 2021 'Parkeerbalans hoek Ambachtslaan - Klokkenmaker' is de parkeerbalans van het project opgenomen en zijn de diverse mobiliteitsoplossingen beschreven. Voor de berekening van de parkeerbehoefte gaat de gemeente in de basis uit van een gemiddelde parkeernorm.

Wat de parkeerbalans voor onderhavige ontwikkeling betreft, kan -gelet op de ligging direct grenzend aan relatief veel openbare parkeerplaatsen- voor het bepalen van de parkeercapaciteit van een groter gebied worden uitgegaan. Onderstaande afbeelding geeft het onderzoeksgebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0021.png"

Fig. 20: Weergave onderzoeksgebied parkeren

Daarnaast kan bij het bepalen van de parkeervraag, gelet op de wijk(winkel-)voorzieningen in het gebied, de aanwezigheidspercentages (dubbelgebruik) worden meegewogen. Immers, meerdere functies kunnen gebruik maken van dezelfde parkeerplaats. Door nu de normatieve parkeerbehoefte per functie te vermenigvuldigen met het aanwezigheidspercentage per tijdvak en het resultaat per functie bij elkaar op te tellen ontstaat inzicht in de maatgevende parkeerbehoefte van het totale onderzoeksgebied; het aantal parkeerplaatsen dat maximaal nodig is bij dubbelgebruik van de parkeercapaciteit. Uitgaande van de gemiddelde norm én het maatgevende piekmoment (koopavond), blijkt de parkeerbehoefte in de huidige situatie 163,2 parkeerplaatsen en in de nieuwe situatie 191,4 te bedragen. Dit betekent, dat om de ontwikkeling volledig te kunnen faciliteren er 28,2 extra parkeerplaatsen beschikbaar dienen te zijn.

Teneinde het actuele parkeergebruik te kunnen bepalen zijn tellingen uitgevoerd. Echter, gelet op de huidige Covid omstandigheden is het uitvoeren van representatieve tellingen nu niet mogelijk, zodat van de tellingen uit 2017 is uitgegaan. Op basis van deze tellingen -uitgevoerd op maatgevende dagen en tijdstippen en rekening houdende met een marge voor de restcapaciteit- wordt in het onderzoeksgebied een overschot van 4 parkeerplaatsen geconstateerd.

Naast het geconstateerde overschot, zal de ontwikkelaar maatregelen treffen om de automobiliteit van toekomstige bewoners en bezoekers te beperken en duurzame vervoerwijzen te stimuleren door deelauto's in te zetten. In meerdere gemeentes in Nederland wordt de inzet van deze deelauto's om de parkeervraag te beperken, toegepast. Voor dit bouwplan wordt aangesloten bij de landelijke tendens om steeds meer gebruik te maken van alternatieve mobiliteit en wordt hiertoe uitgegaan van de inzet van 3 deelauto's. Deze deelauto's maken het mogelijk om de te realiseren parkeercapaciteit te beperken. Voor dit plan betekent dat een besparing van 11 parkeerplaatsen. De nieuwe bewoners worden van deze voorziening actief op de hoogte gesteld. Door de provider zal monitoring plaatsvinden om het gebruik van de parkeercapaciteit en de deelauto's inzichtelijk te maken. Verder worden er nadere afspraken tussen ontwikkelaar en de provider van deelmobiliteit gemaakt, zodat deze invulling voor ten minste 10 jaar vanaf oplevering van de eerste wooneenheden gegarandeerd is. Verder wordt geadviseerd, ook de andere appartementencomplexen en het wijkwinkelcentrum bij deze voorziening te betrekken, teneinde de slagkracht te vergroten en zodoende de voorziening optimaal te benutten.

Hiervan uitgaande kan de parkeervraag naar 13 worden gereduceerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0022.png"

Fig. 21: parkeerbehoefte

De gemeente realiseert echter niet 13 parkeerplaatsen, maar 18 parkeerplaatsen. Door realisatie van 18 parkeerplaatsen is het aanbod groter dan de vraag en wordt ruimschoots aan de parkeerbehoefte voldaan. Formeel zijn er dus normatief geen 18 vereist, doch deze worden na overleg met de direct belanghebbenden in de directe omgeving van de ontwikkeling aangelegd. Deze 5 extra parkeerplaatsen komen dus bovenop de berekende parkeerbehoefte. De ligging van deze parkeerplaatsen is op onderstaande afbeelding inzichtelijk gemaakt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0023.jpg"

Fig. 22: Ligging te realiseren parkeerplaatsen

Naast het autoparkeren is er ook aandacht voor fietsparkeren. De fiets neemt een steeds belangrijkere rol in in het mobiliteitsnetwerk. Daarom zijn er in de parkeernormennota 2021 van de gemeente Veldhoven ook fietsparkeernormen opgenomen. De basis voor deze normen komt uit de CROW Publicatie 291 'Leidraad fietsparkeren'. Het stallingsgebied voor fietsers is kleiner dan het parkeergebied voor auto's bij 'thuis. De reden hiervoor is dat fietsers vaak dicht bij hun woning willen stallen. Er is daarom geen dubbelgebruik met het wijkwinkelcentrum mogelijk. Tevens wordt het fietsparkeren voor bewoners inpandig opgelost.

Onderstaande afbeelding geeft het onderzoeksgebied voor fietsparkeren weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0024.png"

Fig. 23: Onderzoeksgebied fietsparkeren

Fietsparkeren van de toekomstige bewoners van de appartementen zal op eigen terrein inpandig geschieden. Gestimuleerd wordt gebruik te maken van elektrische fietsen door in alle bergingen stopcontacten te realiseren.

De stallingsvraag voor fietsen van de bewoners van 'thuis wordt bepaald aan de hand van het aantal kamers. Er wordt een norm aangehouden van 0,75 per kamer, met een minimum van 2 fietsparkeerplekken in de berging per appartement.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00146-0401_0025.png"

Fig. 24: Parkeerbehoefte fietsen

Om het aantal benodigde fietsenstallingen te realiseren zijn 6 plaatsen in de gemeenschappelijke fietsenstalling en 112 in de privé bergingen voorzien.

Bezoek wat op de fiets komt moet ook hun fiets kunnen stallen. Uitgangspunt is dat bezoek niet in de bergingen van de bewoners kan parkeren. Daarom dienen er in de openbare ruimte plekken voor bezoekers te worden gerealiseerd. De norm uit de CROW Publicatie 291 'Leidraad fietsparkeren' hiervoor is 0,5 tot 1,0 per appartement. 'Voor onderhavige locatie wordt hiervoor de gemiddelde norm van 0,75 aangehouden.

In de praktijk worden vaak fietsen van bewoners op de plekken buiten voor bezoekers gestald omdat de privé bergingen lastig toegankelijk zijn. Nu de bergingen goed toegankelijk worden gemaakt wordt aangenomen dat veruit de meeste bewoners binnen hun fiets stallen. Daarom kan er worden uitgegaan van een norm voor het stallen van fietsen voor bezoekers van 0,6 en komt het aantal plaatsen op 34. Deze zullen in het openbare gebied aan de zijde van de Schaatsenmaker worden gerealiseerd.

Om te borgen dat ook daadwerkelijk in de benodigde parkeerbehoefte voor zowel auto's als fietsen wordt voorzien en in stand wordt gehouden, is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkelingen, die middels het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, niet in de weg.

4.11 Zonering vliegbasis Eindhoven

Het luchthavenbesluit Eindhoven is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het terrein van de luchthaven (het luchthavengebied), de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Het luchthavenbesluit Eindhoven legt de gebruiksmogelijkheden van de militaire luchthaven Eindhoven vast voor zowel militaire vliegtuigen als burgervliegtuigen. Het gaat daarbij om de openstellingstijden, de geluidsruimte voor het militaire luchtverkeer en het burgerluchtverkeer, en het maximale aantal recreatieve vliegbewegingen per jaar.

Het beperkingengebied bestaat uit:

  • 1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer.
  • 2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten
  • 3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.

Op basis van het Luchthavenbesluit Eindhoven alsmede de Rarro is artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens van toepassing ten aanzien van de maximaal toelaatbare hoogten van objecten in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer, onderscheidenlijk de veiligheid van het landen van luchtvaartuigen met behulp van een instrument landingssysteem

Beoordeling

In het vigerende bestemmingsplan 't Look'2016' is voor het plangebied aan aanduiding Luchtvaartverkeerzone - IHCS (Inner Horizontal en Conical Surface) opgenomen, ter waarborging van de vliegverkeersveiligheid. Ter plaatse van deze aanduiding geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP. Deze aanduiding wordt ook in onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Het bestemmingsplan maakt geen bebouwing mogelijk die een obstakel kan vormen met betrekking tot de IHCS.

Vliegbasis Eindhoven beschikt over ILS-apparatuur om met gebruikmaking van de instrumenten te kunnen landen. Om te voorkomen dat de werking van het ILS wordt verstoord, is het noodzakelijk om binnen een bepaald gebied, alvorens een object op te richten, een toetsing te laten uitvoeren. Het plangebied is niet gelegen binnen het obstakelbeheergebied van het ILS. Een verdere toetsing van voorgenomen ontwikkeling is dan ook niet nodig.

Naast het obstakelbeheergebied en de ILS zijn obstakelvrije vlakken vastgesteld bestaande uit start- en landingsvlakken met zijkanten, de zogenaamde “funnels”, in het verlengde van de start- en landingsbanen. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen deze funnels.

Het plangebied is tevens gelegen binnen het vogelbeheersgebied van Luchthaven Eindhoven, waardoor bepaalde soorten grondgebruik in beginsel niet zijn toegestaan. Deze vormen van grondgebruik worden in het plangebied niet mogelijk gemaakt.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het planvoornemen vormt geen belemmering voor het vogelbeheersgebied van Eindhoven Airport.

4.12 Radarverstoringsgebied Vliegbasis Woensdrecht

Als gevolg van wijziging van het Barro ligt het gehele grondgebied van de gemeente Veldhoven in het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht. Dit betekent, dat er geen gebouwen en (tijdelijke) bouwwerken hoger dan 113 m +NAP zijn toegestaan.

Beoordeling

De maximum bouwhoogte uit onderhavig plan blijft ver beneden de maat van 113 meter.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het planvoornemen vormt geen belemmering ten aanzien van het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht.

4.13 Bezonning

Voor bezonning geldt geen wettelijk vastgestelde norm. In het kader van de ruimtelijke ordening wordt als richtlijn een aan de TNO ontleend criterium gehanteerd, dat de nieuwbouw zodanig moet zijn gesitueerd dat de zon op de eerste dag van de lente danwel de eerste dag van de herfst tussen 10.00 en 18.00 uur tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag op één gevel van een woning moet kunnen bereiken. Om inzicht te krijgen in de gevolgen van het plan voor de bezonning en de schaduwwerking op de omliggende woonpercelen is een bezonningsstudie gemaakt. Op vier dagen in het jaar, representatief voor de verschillende seizoenen (19 februari, 21 maart, 21 juni, 21 september), gedurende de dag tussen 09:00 en 17:00 uur, is een projectie van de schaduw weergegeven. Deze tijdstippen zijn gangbaar in bezonningsstudies.

In de studie is de schaduwwerking van de bestaande alsmede nieuwe situatie in beeld gebracht en beoordeeld en is als Bijlage 10 aan deze toelichting gehecht. Uit de studie blijkt, dat wordt voldaan aan de gestelde normen.

4.14 Windhinder

De beoordeling van het windklimaat met betrekking tot windhinder en windgevaar, is in Nederland vastgelegd in de norm NEN 8100. Om te bepalen of windhinder en/of windgevaar te verwachten is, kan in eerste instantie gebruik worden gemaakt van het beslismodel in de NEN 8100. Hierin wordt onder meer beschreven in welke situaties windklimaatonderzoek nodig is. Voor gebouwen met een hoogte vanaf 30 meter wordt nader onderzoek met CFD of windtunnelsimulatie noodzakelijk geacht.

Beoordeling plangebied

Gezien de toegestane maximale bouwhoogte van 17 meter, wordt het uitvoeren van een windklimaatonderzoek niet als noodzakelijk beschouwd.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het planvoornemen vormt geen belemmering ten aanzien van het aspect windhinder.

4.15 Kabels en leidingen

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling

Beoordeling plangebied

Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Ook ligt het plangebied niet in een invloedsgebied. Met eventueel aanwezige overige, planologisch gezien niet-relevante, leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) hoeft geen rekening gehouden te worden.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het planvoornemen vormt geen belemmering ten aanzien van kabels en leidingen.

4.16 Milieueffectrapportage

Zoals uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voortvloeit, dient in de toelichting bij het bestemmingsplan gemotiveerd te worden in welke mate rekening is gehouden met diverse ruimtelijke belangen. In artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro wordt verwezen naar enkele milieuaspecten die in de toelichting terug dienen te komen. Daarbij wordt eveneens verwezen naar de milieueffectrapportage (m.e.r.). Dit is een wettelijk instrument dat als doel heeft milieuaspecten volwaardig te betrekking in de ruimtelijke afweging die gemaakt wordt ten behoeve ruimtelijke plannen en besluiten. Er zijn in beginsel drie afzonderlijke situaties die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht bij een bestemmingsplan:

  • a. Er is een passende beoordeling nodig in het kader van de Wet natuurbescherming;
  • b. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 3 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportrage;
  • c. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 4 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van he Besluit milieueffectrapportage.

Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D valt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet dan ook een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. De vormvrije aanmeldnotitie is als Bijlage 11 bijgevoegd.

Beoordeling plangebied

Gelet op het inzicht in de potentiële effecten (op basis van de beschikbare gegevens) en de mate en omvang waarin deze zich voordoen, blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling van de nieuwbouw niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er is geen sprake van significant negatieve effecten. Op basis daarvan heeft de gemeente op 2 november 2021 besloten, dat het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) niet noodzakelijk is.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gelet op de hierboven beschreven beoordeling is het niet nodig een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.17 Duurzaamheid

Bij nieuwbouw van kantoren en woningen worden binnen het Bouwbesluit eisen gesteld aan de energiezuinigheid. De Energie Prestatie Norm (EPN) is daarbij de richtlijn. Met de EPN wordt de energieprestatie van een gebouw of woning berekend. De uitkomst van een EPN-berekening is de maat voor de energie-efficiëntie: het Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC).

Per 1 januari 2015 is de eis voor de energieprestatie coëfficiënt (EPC) aangescherpt voor woningen van 0,6 naar 0,4. De gemeente Veldhoven bevordert het extra investeren in duurzaamheid en naast het aardgasvrij bouwen (wettelijke verplichting).

Aangezien de omgevingsaanvraag wordt ingediend na 1 januari 2021 zal aan BENG eisen moeten worden voldaan. Dit is een aanscherping ten opzichte van de huidige eisen. Het grote verschil tussen EPC en BENG is dat bij deze nieuwe eis energiebesparing belangrijker is dan energieopwekking. Waar bij de EPC-eis het nog mogelijk was om energieverliezen met bijvoorbeeld zonnepanelen te compenseren, kan dit met de nieuwe BENG eisen niet meer. 

Uitgangspunt in het voorliggende ontwikkelingsplan is dat initiatiefnemer het plan realiseert conform de wettelijk verplichte kwaliteitseisen en verder streeft naar toevoeging van extra duurzaamheidsmaatregelen. Deze extra maatregelen worden gerealiseerd op het vlak van energietransitie, circulariteit en duurzaamheid. Het betreft een energieconcept met toepassing van innovatieve materialen en technieken voor verwarming, met veel aandacht voor natuurlijke koeling en comfort. Uitgangspunt is te komen tot energieneutraal of energieneutraal in de toekomst, dit door PV panelen vroegtijdiger te vervangen door panelen met een hoger rendement.

Ook wordt gekozen voor een demontabele duurzame bouwkundige schil (houtskelet) en wordt gestreefd naar een MPG (voor een geheel houten gebouw) van 0.5, wat veel beter is dan de huidige wettelijke eis (0.8 per 2021). Ook buiten de bebouwing wordt geïnvesteerd in groen en natuur en hemelwater afkoppeling etc. Zo blijven de bestaande bomen (Lindes) gehandhaafd en neemt de totale oppervlakte aan verharding af.

Het plan bereikt daarmee op deze kwaliteit duidelijk het plusniveau.

Hiernaast wordt de nieuwbouw gasloos uitgevoerd. Dit in combinatie met de sloop van de huidige gasgestookte installatie levert een positieve bijdrage aan de reductie van CO2 en stikstofdepositie.

Met de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt nader aandacht besteed aan de invulling van duurzaamheid bij de bouw van de gebouwen binnen de wettelijke verplichtingen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) wordt voorgeschreven dat tegelijk met het vaststellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld moet worden voor het plangebied of delen ervan, tenzij:

  • het kostenverhaal anderszins verzekerd is;
  • er geen noodzaak tot het stellen van locatie-eisen of eisen aan type woningbouw is;

er geen noodzaak is voor het bepalen van een tijdvak of fasering.


In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Onder een bouwplan wordt onder andere verstaan de bouw van één of meerdere woningen. Wijziging van het gebruik van een bestaand gebouw kan dan ook niet worden aangemerkt als een bouwplan.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft een 'bouwplan'. Omdat er een anterieure overeenkomst is afgesloten met de initiatiefnemer, is het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' en hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.

5.2 Procedure

5.2.1 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft laten weten dat wanneer geen nationaal belang gemoeid is, er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. In dit geval is er inderdaad, zoals bij het beleidskader beschreven, geen nationaal belang gemoeid.

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 7 mei toegezonden aan de Gasunie en het Ministerie van Defensie. Zij hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben over het plan. Daarnaast is voor het plan in het kader van het vooroverleg een inventarisatieformulier van de ruimtelijke aspecten van de provincie Noord-Brabant ingevuld. Uit dit formulier volgde dat de betrokken ruimtelijke aspecten voor de provincie geen aanleiding zijn tot het maken van opmerkingen. Voorts valt de ontwikkeling onder het standaardadvies externe veiligheid van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, zoals opgenomen in Bijlage 4.

Ook is het plan op 21 mei 2021 naar Waterschap de Dommel toegezonden. Het waterschap heeft op 4 juni schriftelijk op de watertoets gereageerd. De redactionele op- en aanmerkingen zijn zowel in de watertoets als toelichting verwerkt. Daarnaast  is de omvang van de terreinverharding van de bestaande alsmede nieuwe situatie nogmaals nader inzichtelijk gemaakt. Op basis hiervan is thans sprake van een toename van het verharde oppervlak van circa 202 m2. Ofschoon gelet op de omvang van deze toename geen compensatieplicht geldt, worden er onder meer wadi's in het plangebied aangelegd. In de regels wordt door middel van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting geborgd, dat vóór het bebouwen en verharden van de gronden van het plangebied in voldoende waterberging -conform het bepaalde in de waterparagraaf- moet zijn voorzien.

5.2.2 Tervisielegging

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 2 juli 2021 tot en met 12 augustus 2021 ter inzage gelegen, hetgeen in de Staatscourant van 30 juni 2021, alsmede in het Gemeenteblad én het Veldhovens Weekblad is gepubliceerd. Voorts was naast de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan in het gemeentehuis was het ontwerpbestemmingsplan ook digitaal raadpleegbaar via de website www.ruimtelijkeplannen.nl.

Tijdens de termijn van terinzagelegging is één zienswijze ingediend. De zienswijze heeft na beoordeling op een aantal punten geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan. Ook zijn er ambtshalve nog enkele aanpassingen in het bestemmingsplan doorgevoerd.

In de als bijlage 12 opgenomen Nota van zienswijzen is de zienswijze samengevat en beantwoord. In de zienswijze wordt onder meer de vrees geuit, dat de openbare ruimte de parkeerbehoefte inherent aan de nieuwe ontwikkeling niet in voldoende mate kan opvangen. Voorts wordt gesteld, dat de parkeerbalans in relatie tot de beschikbare ruimte onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd tot stand is gekomen en geen rekening wordt gehouden met de verkeersbewegingen, verbonden aan de reeds aanwezige functies, zoals de supermarkt.

In paragraaf 4.10.2 wordt ingegaan op het aspect 'parkeren' en wordt onderbouwd, dat de openbare ruimte in voldoende mate in de parkeerbehoefte kan voorzien. Temeer daar er door herinrichting van de openbare ruimte meer parkeerplaatsen zullen worden aangelegd, dan normatief benodigd. Bij deze herinrichting zijn de belangen van de direct aangrenzende functies, zoals de supermarkt, uitdrukkelijk meegewogen. Voor een volledige beantwoording van de zienswijze en de wijziging op het bestemmingsplan wordt voorts verwezen naar bijlage 12 van deze toelichting.

5.2.3 Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 21 december 2021 door de gemeenteraad vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan heeft een uniek en eigen identificatienummer, namelijk NL.IMRO.0861.BP00146-0401. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, en gaat vergezeld van een toelichting. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, heeft de toelichting wel een belangrijke rol bij de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opzet van de verbeelding en de planregels is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke modelregels. De gemeente streeft namelijk naar (zoveel mogelijk) standaardisering van bestemmingen en planregels, zodat iedereen in Veldhoven gelijke rechten heeft. Maatwerk is soms nodig, om specifieke situaties goed te kunnen vastleggen.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), dit zijn op nationaal niveau voorgeschreven richtlijnen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de naamgeving van artikelen en het kleurgebruik van bestemmingen.

Het bestemmingsplan is gericht op 'toelatingsplanologie'. De gedachte hierachter is dat iedereen zelf mag bepalen (voor zover dat is toegestaan binnen de planologische mogelijkheden) wat hij realiseert op zijn grondeigendom. Het bestemmingsplan maakt bepaalde functies mogelijk en kan randvoorwaarden stellen aan de mate en de wijze van bebouwing en het gebruik. De eigenaar bepaalt binnen deze randvoorwaarden zelf wat hij realiseert en of wat hij niet realiseert. Hij is dus niet verplicht om de bestemming te verwezenlijken.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding, die op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl staat, is juridisch bindend. In de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. De bestemming(en) en de aanduiding(en) zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in de legenda.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een ondergrond getekend.

6.3 Toelichting op de regels

De bestemmingsplanregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, die bestaan uit de begrippen en de wijze van meten.

Artikel 1. Begrippen 

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2. Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemming(en) opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. Het bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Artikel 3 Groen:

Met de bestemming 'Groen' wordt de groenstructuur in het plangebied geborgd. Binnen deze bestemming zijn groen, paden en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Artikel 4 Verkeer:

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. Gebouwen zijn enkel toegestaan ten behoeve van telecommunicatie, water- en energiedistributie alsmede wachthuisjes voor busdiensten en fietsenstallingen. Deze zijn overal binnen de bestemming toegestaan. Dit geldt ook voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals kunstobjecten en speeltoestellen.

Artikel 5 Wonen - Gestapeld:

In het plangebied is enkel sprake van het woontype 'Wonen - Gestapeld'.

Binnen de bestemmingen mag gewoond worden in de vorm van gestapelde woningen en zijn ook aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toegestaan.

Via een afwijkingsbevoegdheid zijn (afhankelijk van de bestemming) onder voorwaarden andere vormen van gebruik ook toegestaan.

De bestemming 'Wonen - Gestapeld' kent een bouwvlak rondom de gebouwen. De bouwgrens is wat ruimer getrokken, zodat er ruimte is voor bijvoorbeeld aanpassingen van de entree-partijen.

Voor de bestemming 'Wonen - Gestapeld' geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter voor erfafscheidingen.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Artikel 6. Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is vastgelegd dat het bouwvlak uitsluitend mag worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen. Verder zijn kelders toegestaan waar gebouwen mogen worden gebouwd.

Verder zijn regels opgenomen over parkeren. Bij (nieuw)bouw dient altijd voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het bouwen strijdig met het bestemmingsplan.

Tot slot wordt geborgd dat voor de sloop en bouw van gronden en bouwwerken een ongeoorloofde wijze van gebruik in relatie tot de Wet natuurbescherming wordt voorkomen. Verder wordt geborgd dat voldoende waterberging zal worden gerealiseerd.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik en de regels ten aanzien van het parkeren. Bij wijziging van gebruik dient altijd voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het gebruik strijdig met het bestemmingsplan.

Ook zijn regels opgenomen in verband met het zogenaamde vogelbeperkingengebied vanwege het nabijgelegen vliegveld Eindhoven. Er is een verbod voor de volgende vormen van grondgebruik en enkele functies binnen het plangebied:

  • a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • c. vishouderijen met extramurale bassins;
  • d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • e. afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Er is een mogelijkheid af te wijken van dit indien kan worden aangetoond dat de belangen van de luchthaven Eindhoven niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 9. Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn aanvullende regels gesteld in verband met de nabije ligging van het vliegveld Eindhoven. Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - Inner Horizontal en Conical Surface (IHCS)' geldt in aanvulling op wat verder in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van bouwgrenzen, maatvoeringen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen.

Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel van het bestemmingsplan. In de overgangsregels is het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik geregeld. In de slotregel is bepaald onder welke titel het plan kan worden aangehaald.