Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kapelstraat-Noord 144
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0861.BP00143-0401
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Kapelstraat-Noord 144’. met identificatienummer NL.IMRO.0861.BP00143-0401
van de gemeente Veldhoven.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij bijbehorende
bijlagen.
 
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
het door de bewoner in een woning en/of in de bij die woning behorende bijgebouwen uitoefenen
van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch,
therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met behoud van
de woonfunctie, met daaraan ondergeschikte detailhandel. Hieronder vallen in ieder geval de
beroepen zoals opgenomen in Bijlage 1 Lijst aan-huis-verbonden beroepen.
 
1.4 aan-huis-verbonden bedrijf:
het door de bewoner bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke
bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk,
alsmede internethandel waarvan de omvang zodanig is dat de activiteit in een woning en/of de
daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend, met
daaraan ondergeschikte detailhandel. Hieronder vallen in ieder geval de bedrijven zoals opgenomen
in Bijlage 2 Lijst aan-huis-verbonden bedrijven.
 
1.5 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of in visueel
opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is
aan het hoofdgebouw.
 
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.8 aaneengebouwde woning:
een woning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, die deel uitmaakt van
een blok van meer dan twee woningen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het
op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd; ook de "eindwoning" van
een blok van aaneengebouwde woningen wordt als een "aaneengebouwde woning" aangemerkt.
 
1.9 achtergevel:
de gevel van een hoofdgebouw, die is gesitueerd tegenover de voorgevel van het betreffende
hoofdgebouw.
 
1.10 akkerdek:
humusrijk grondpakket ontstaan door grondomwerking. Men spreekt van een plaggendek als ten
gevolge van bemesting met (heide)plaggen vermengd met dierlijke mest in de loop der tijd een
dikker akkerdek is ontstaan.
 
1.11 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of
meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.12 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
 
1.13 archeologisch onderzoek:
archeologisch onderzoek, verricht door een organisatie (bijv. een onderzoeksbureau of
overheidsinstelling) die daartoe is gecertificeerd conform de Erfgoedwet.
 
1.14 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van
archeologische relicten (resten uit het verleden).
 
1.15 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische
relicten (resten uit het verleden).
 
1.16 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.17 bebouwingspercentage:
een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bepaald
gebied aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen, overkappingen en carports.
Kelders en ondergrondse ruimten tellen niet mee voor de bepaling van de bebouwde oppervlakte,
voor zover zij geheel onder het maaiveld zijn gesitueerd.
 
1.18 bed&breakfast
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van toeristisch kortdurend verblijf met het
serveren van ontbijt, aan steeds wisselend publiek; onder bed & breakfast wordt niet verstaan
overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden
werkzaamheden en/of arbeid.
 
1.19 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of
inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
 
1.20 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden
van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw
of het terrein.
 
1.21 begane grondbouwlaag:
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
 
1.22 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
  1. bij bebouwing: zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het vastgesteldplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. bij gebruik van grond en opstallen: zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.25 Bevi-inrichtingen:
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.26 bewoner:
een ieder die in de gemeentelijke basisadministratie als zodanig voor het betreffende adres vermeld
staat en de personen die deel uitmaken van zijn/haar huishouden.
 
1.27 bijgebouw:
een aanbouw, uitbouw of vrijstaand gebouw dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan
een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.28 bodemingreep:
werken of werkzaamheden, die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige
archeologische bodemarchief.
 
1.29 bouwen:
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats.
 
1.30 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.31 bouwlaag:
het gedeelte van een bouwwerk tussen twee vloeren in, met uitzondering van het souterrain en de
zolder.
 
1.32 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten.
 
1.33 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.34 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.35 bouwvoor:
Bovenste deel van de bodem van bijvoorbeeld een akker dat door menging door ploegen of spitten
is ontstaan en humusrijker is dan de ondergrond (zie ook akkerdek). De grondlaag waar de
wortels van de planten in groeien. Doorgaans de bovenste 30 cm.
 
1.36 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is
verbonden.
 
1.37 bruto vloeroppervlak (bvo):
het totale gebouwde vloeroppervlak van de ruimte die wordt gebruikt voor de in het plan
aangegeven doeleinden, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
 
1.38 cafetaria/snackbar/afhaalservice:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide
kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwakalcoholische en nietalcoholische
dranken.
 
1.39 café:
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op
het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken
van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
 
1.40 caravan:
een niet-omgevingsvergunningplichtige ruimte in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd,
ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders.
 
1.41 carport:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder eigen wanden of deuren, bedoeld als overdekte
stallingruimte voor personenauto's.
 
1.42 coffeeshop:
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor
consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al
dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
 
1.43 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan
door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft
gemaakt.
 
1.44 dagopvang:
een instelling waar mensen gedurende de dag worden begeleid, verzorgd en beziggehouden, zonder
de mogelijkheid tot overnachting.
 
1.45 dagrecreatie:
recreatieve activiteit welke plaatsvindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een
uur na zonsondergang.
 
1.46 dak:
de gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.
 
1.47 dakkapel:
verticaal raamkozijn in een schuin dak, voorzien van een eigen dak en van zijwanden, en aan alle
zijden omgeven door het betreffende dakvlak.
 
1.48 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van
archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van
senior archeoloog.
 
1.49 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen
en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.50 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel in de volgende categorieën:
  1. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans en tenten, aanhangwagens, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  3. tuincentra;
  4. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
  5. bouwmarkten.
1.51 dichte erfafscheiding:
een erfafscheiding met een constructie waardoor het zicht op de achterliggende gronden wordt
belemmerd en waarbij de constructie voor meer dan 30% dicht is.
 
1.52 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en/of maatschappelijke diensten met een
publieksaantrekkende functie zoals een kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, esthetisch
chirurgisch bedrijf, uitzend- of detacheringsbureau, reisbureau, bank, makelaarskantoor,
reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling
overeenkomstige bedrijven, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een
seksinrichting.
 
1.53 erker:
een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel.
 
1.54 erotisch getinte horeca:
een horecabedrijf dat tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van voorstellingen en/of
vertoningen van porno-erotische aard en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik van
ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
 
1.55 erotische massagesalon:
een seksinrichting waar door middel van massage seksuele handelingen worden verricht tegen een
vergoeding.
 
1.56 escortbedrijf:
een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig, of in omvang
alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte
wordt uitgeoefend.
 
1.57 evenement:
een (grootschalig) eenmalig of periodiek terugkerend voor publiek toegankelijke verrichting van
vermaak, zoals sportmanifestaties, kermissen, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows,
tentoonstellingen of thematische markten, al dan niet in tijdelijke onderkomens, zoals tenten of
paviljoens.
 
1.58 extensief dagrecreatief medegebruik:
die vormen van dagrecreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving,
zoals wandelen en fietsen.
 
1.59 garagebox:
een gebouw dat bedoeld is voor de stalling van motorvoertuigen, alsmede als opslagplaats c.q.
berging ten behoeve van huishoudelijk gebruik.
 
1.60 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
 
1.61 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting waarbij als gevolg van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een
bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
 
1.62 gespecialiseerd afhaalpunt
een bedrijf met als hoofdactiviteit het faciliteren van het afhalen en retourneren van bestellingen
geplaatst bij één of meerdere internethandels.
 
1.63 gestapelde woning:
een woning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, in een gebouw dat twee
of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.
 
1.64 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen
en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter
aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
 
1.65 hondenuitlaatvoorziening:
  1. hondenuitlaatterrein: al dan niet afgeschermd/ omheind of met paaltjes gemarkeerd terrein waarbinnen honden los mogen lopen en hun behoefte mogen doen, zonder opruimplicht;
  2. hondenuitrenterrein: met paaltjes gemarkeerd terrein waarbinnen honden los mogen lopen, maar niet hun behoefte mogen doen, met opruimplicht;
  3. hondenuitlaatroute: met paaltjes gemarkeerde route (1,5 m brede strook) waar honden aangelijnd mogen lopen en hun behoefte mogen doen, zonder opruimplicht.
1.66 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of
toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn,
gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.67 horecabedrijf categorie 1:
een horecabedrijf waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt dat is
gericht op het hoofdzakelijk overdag en 's avonds verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende)
dranken en eenvoudige maaltijden en etenswaren zoals een broodjeszaak, koffie-/theehuis,
ijssalon en/of een naar de aard, openingstijden en invloed op de omgeving daarmee gelijk te
stellen horecabedrijf.
 
1.68 horecabedrijf categorie 2:
een horecabedrijf waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken,
dat voornamelijk is gericht op het hoofdzakelijk 's avonds verstrekken van maaltijden en/of
(alcoholische) dranken, zoals een café, cafetaria/snackbar/afhaalservice, conferentiecentrum,
ontmoetingscentrum, restaurant, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee
gelijk te stellen horecabedrijf.
 
1.69 horecabedrijf categorie 3:
een horecabedrijf waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken
en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, dat voornamelijk is gericht op het 's
avonds en/of 's nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt
geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een discotheek, zalencentrum en/of een naar
de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf.
 
1.70 horecabedrijf:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig
exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
 
1.71 huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge
verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
 
1.72 huisvesting in verband met mantelzorg:
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten
minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
 
1.73 internethandel
handelsactiviteiten via het internet, primair bestaande uit kantoor- en/of logistieke functie, met
daaraan ondergeschikte detailhandel. Een gespecialiseerd afhaalpunt valt hier niet onder.
 
1.74 kamerbewoning:
het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen door meerdere
onzelfstandige huishoudens.
 
1.75 kamerverhuur:
de verhuur van een deel van al dan niet zelfstandige woonruimte ten behoeve van (langdurige)
bewoning door personen voor welke inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie
noodzakelijk is en die geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.
 
1.76 kampeerauto:
een auto, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en/of recreatief nachtverblijf.
 
1.77 kampeermiddelen:
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te
stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun
hoofdverblijf elders hebben.
 
1.78 kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch,
juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in
ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
 
1.79 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, tot maximaal een 0,5
meter boven maaiveld.
 
1.80 kinderopvang:
het tegen vergoeding bieden van verzorging, onderdak en begeleiding aan minderjarigen door
anderen dan de eigen ouders, pleeg- of stiefouders en onderscheiden kan worden in:
  1. kinderdagopvang: opvang overdag, zonder de mogelijkheid tot overnachting;
  2. 24-uurs kinderopvang: opvang zowel overdag als 's avonds en/of 's nachts.
1.81 kleinschalige windenergievoorzieningen:
vormen van alternatieve energieopwekking en -besparing, met behulp van wind, welke naar aard
en schaal in de omgeving ruimtelijk kunnen worden ingepast.
 
1.82 koffie-/theehuis:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van zwakalcoholische en niet-alcoholische
dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie van ter plaatse bereide
etenswaren.
 
1.83 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor
het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet
worden.
 
1.84 kunstobject:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als
uitingen van één der beeldende kunsten.
 
1.85 kunstwerk:
een in bouwkundige zin, door mensenhanden gemaakt (civiel technisch) bouwwerk, zoals
aquaducten, bruggen, dijken, tunnels en viaducten.
 
1.86 landschappelijke waarde:
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid,
herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueelruimtelijke
waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
 
1.87 lessenaarsdak:
een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild, dat onder een helling is
aangebracht, waarbij het laagste punt van het dakvlak de goothoogte betreft en het hoogste punt
de bouwhoogte.
 
1.88 luifel:
afdak of overkapping aan of bij een gebouw die aan de open zijde al of niet ondersteund is.
 
1.89 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie,
verenigingsleven, onderwijs, opvoeding, cultuur en lichamelijke en/of geestelijke gezondheid.
 
1.90 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt
geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks
voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van
huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts,
wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan
worden aangetoond.
 
1.91 nok:
bovenste rand van een dak of de horizontale snijlijn van twee dakvlakken.
 
1.92 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en
elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder
geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en
zendmasten.
 
1.93 ondergeschikte bouwdelen:
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen,
windvanen en liftschachten.
 
1.94 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel welke als activiteit in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht beperkt is
ten opzichte van de aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane relevante bedrijfsmatige
activiteit. De bedrijfsvloeroppervlakte voor detailhandel mag niet meer bedragen dan 30% van de
toegestane en gebruikte relevante bedrijfsvloeroppervlakte, tot een maximum oppervlakte van 15
m2. Daarbij bedraagt de detailhandelsactiviteit inkomenswervend gezien eveneens maximaal 30%
van het inkomen gegenereerd uit de relevante bedrijfsmatige activiteit. De beperkte op de
eindgebruiker gerichte verkoop van goederen houdt functioneel verband met de toegestane
relevante bedrijfsmatige activiteit.
 
1.95 ondergeschikte recreatieve voorziening
een voorziening die ten dienste staat van vrijetijdsbesteding en ontspanning welke als activiteit in
ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ten hoogste 30% betreft van de ingevolge het
bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie.
 
1.96 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen,
waaronder begrepen woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten,
al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken
zijn aan te merken.
 
1.97 open erfafscheiding:
een erfafscheiding met een constructie die wel de toegang tot de achterliggende gronden fysiek
belemmert, maar waarbij het zicht op de achterliggende gronden intact blijft, bijvoorbeeld door
het gebruik van gaas of spijlen. Hierbij dient de constructie voor minimaal 70% open/begroeid te
zijn. Een (dichte) poort in de erfafscheiding is hierbij toegestaan.
 
1.98 openbaar gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen,
parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied.
 
1.99 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en niet meer dan één eigen
wand.
 
1.100 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die
direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.101 parenclub:
een uitgaansgelegenheid waar personen de mogelijkheid wordt geboden om seksuele handelingen
te verrichten, zonder dat sprake is van een vergoeding van deze handelingen.
 
1.102 parkeerplaats:
opstelplaats ten behoeve van één auto, hieronder niet begrepen parkeergarages en/of
garageboxen behorende bij woningen. Opstelplaatsen gelegen in collectieve parkeervoorzieningen
en carports worden wel aangemerkt als parkeerplaats.
 
1.103 patiowoning:
een woning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, met een geheel of
gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door de gevels van belendende, dan
wel op het eigen bouwperceel aanwezige bebouwing.
 
1.104 peil:
  1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.
1.105 perifere detailhandel:
zie detailhandel in volumineuze goederen.
 
1.106 plaatsgebonden risico-contour (PR-contour):
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die
onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van
een ongewoon voorval binnen die inrichting waar bij een gevaarlijke stof of bestrijdingsmiddel
betrokken is.
 
1.107 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding;
 
1.108 raamprostitutie:
een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere
voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling
verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).
 
1.109 restaurant:
een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor
consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
 
1.110 risicovolle inrichting:
  1. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  2. een Amvb-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
  3. bedrijven waarvan de aantoonbare plaatsgebonden risico-contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.111 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotischpornografische
aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een
seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf,
waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, erotisch getinte horeca en
raamprostitutie, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.112 speelterrein
een terrein waarop sport- en speelactiviteiten in de openlucht kunnen plaatsvinden.
 
1.113 sportvoorziening
instelling/gelegenheid, welke primair is gericht op de uitoefening van sporten.
 
1.114 sta-plaats:
een ten behoeve van een stacaravan volgens de regels van de grondeigenaar/verhuurder
aangegeven, of in het terrein als zodanig aangeduide standplaats, waarbinnen een stacaravan voor
een onbepaalde tijd verblijfplaats mag hebben.
 
1.115 stacaravan:
een caravan, die, ook als hij niet-omgevingsvergunningplichtig is, toch als een gebouw valt aan te
merken.
 
1.116 standplaats:
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden,
verkopen of afleveren van goederen dan wel aanbieden van diensten, gebruikmakend van fysieke
middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Onder een standplaats wordt niet verstaan
een vaste plaats op een markt als bedoeld in artikel 160, lid 1 aanhef en onder h van de
Gemeentewet, dan wel een vaste plaats op een evenement.
 
1.117 supermarkt:
een detailhandelsbedrijf in de vorm van een zelfbedieningswinkel waar hoofdzakelijk
levensmiddelen, voedingsmiddelen - inclusief versartikelen zoals groente, brood, vlees en zuivel -
en huishoudelijke artikelen worden verkocht, met een bruto vloeroppervlak (bvo) van tenminste
500 m2.
 
1.118 tent:
een in hoofdzaak uit textiel of uit andere daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen
voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, dat gemakkelijk is op te vouwen en in te pakken.
 
1.119 twee-onder-een kapwoning:
een woning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, waarvan het
hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde
hoofdgebouwen; ook woningen die dezelfde uiterlijke kenmerken hebben van een reeks tweeonder-
een kapwoningen en onderdeel zijn van deze reeks, maar aan het einde van de reeks niet
aan alle kenmerken voldoen, worden als twee-onder-een kap woning aangemerkt.
 
1.120 uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of visueel
opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is
aan het hoofdgebouw.
 
1.121 verblijfsgebied:
gronden waarbij de nadruk ligt op het verblijf van personen in het openbaar gebied en die tevens
een verkeersfunctie hebben voor fietsers en voetgangers.
 
1.122 verkoopinrichting:
een kraam, een wagen, een tafel of een ander fysiek middel ten behoeve van de verkoop op een
standplaats.
 
1.123 verkoopvloeroppervlak (VVO):
de netto vloeroppervlakte van de verkoopruimte, dat wil zeggen het voor het winkelend publiek
toegankelijke deel van een detailhandelsbedrijf, inclusief de etalages en de ruimte achter
toonbanken en kassa's.
 
1.124 voorgevel:
de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw.
 
1.125 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn door de voorgevel.
 
1.126 voorste bouwgrens:
de naar de weg gekeerde grens van een bouwvlak. Indien een bouwvlak met meerdere zijden aan
de weg grenst zijn er meerdere voorste bouwgrenzen.
 
1.127 vrijstaande woning:
een woning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, waarvan het
hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd.
 
1.128 vrijstaand geschakelde woning:
een woning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, waarvan het
hoofdgebouw door middel van één aangebouwd bijgebouw, geen overkapping of carport of luifel
zijnde, bijgeschakeld is ("één-aan-één-koppeling") met het hoofdgebouw op het aangrenzende
bouwperceel en waarvan het hoofdgebouw met één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens of het
einde van het bestemmingsvlak is gebouwd;
ook woningen die dezelfde uiterlijke basiskenmerken hebben van een reeks vrijstaand geschakelde
woningen en die onderdeel zijn van deze reeks, maar aan het einde van de reeks niet aan alle
kenmerken voldoen, worden als geschakelde woning aangemerkt.
 
1.129 water:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere
waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
 
1.130 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging,
hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan voorzieningen als duikers,
stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke.
 
1.131 winkelvloeroppervlak (wvo)
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke vloeroppervlakte in een winkel.
 
1.132 woonwagenstandplaats:
Een kavel dat bestemd is voor het permanent plaatsen van een niet direct en niet duurzaam met
de aarde verbonden en voor woondoeleinden geschikte ruimte, waarop voorzieningen aanwezig
zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van de gemeente
kunnen worden aangesloten.
 
1.133 woonwagenwoning:
een woning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, dat is geplaatst op een
woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
 
1.134 zelfstandige woning:
een woning die een eigen toegang heeft en die door een huishouden kan worden bewoond zonder
dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woning.
 
1.135 zolder:
ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel
opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
 
1.136 zorgplaats
Een woonruimte met zorg, zonder eigen adres, die deel uitmaakt van een wooneenheid in een
gebouw met één adres. Een zorgplaats heeft geen eigen keuken; om te kunnen koken is er een
gemeenschappelijke kookvoorziening. Een zorgwoning is een onzelfstandig verblijfsobject.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten (Nen 2580):
 
2.1 afstand van een gebouw tot een perceelsgrens:
de afstand van een gebouw tot een perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van
de kortste afstand in meters van enig punt van het gebouw tot aan de perceelsgrens.
Ondergeschikte bouwonderdelen, zoals dakgoten, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te
stellen bouwonderdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten.
 
2.2 breedte van gebouwen:
de breedte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de
buitenwerkse eindgevelvlakken (indien geen sprake is van een rechthoekig gebouw: de
gemiddelde breedte van het gebouw).
 
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en
naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.6 de diepte van een bodemingreep:
de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse
(straat of terreinniveau).
 
2.7 de diepte van gebouwen:
de diepte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de
voorste en achterste eindgevelvlakken.
 
2.8 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee
gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.9 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
2.10 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van
de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.11 de oppervlakte van een bodemingreep:
het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen
hebben op het archeologisch bodemarchief.
 
2.12 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
 
2.13 vloeroppervlakte:
de oppervlakte van een ruimte gemeten vanaf de binnenzijde van de scheidingsconstructie.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Geschakeld
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen - Geschakeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen in de vorm van vrijstaand geschakelde woningen of twee-onder-een kapwoningen, waarbij het beheer erop gericht is om de bestaande situatie voort te laten duren;
  2. tuinen, erven en verhardingen;
  3. in- en uitritten;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. parkeervoorzieningen, met inachtneming van het bepaald in 6.4 en 7.3;
  3. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemene regels met betrekking tot het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen'
Voor het bouwen binnen het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:
  1. het hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', met dien verstande dat deze bouwwerken binnen het bouwvlak minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan dienen te worden gesitueerd; dit geldt niet voor erkers, carports en erfafscheidingen zoals bedoeld in 3.2.4, 3.2.5 en 3.2.6;
  3. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  4. de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen mag ten hoogste 60% bedragen van het gedeelte van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Daarnaast geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' maximaal mag worden gebouwd:
    1. 150 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.500 m²;
    2. 175 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 1.500 m² tot 2.000 m2;
    3. 200 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.000 m² tot 2.500 m2;
    4. 250 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.500 m² of groter;
  5. woningsplitsing is niet toegestaan;
3.2.2 Hoofdgebouw
Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
  1. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de voorste bouwgrens of maximaal 2 meter daarachter geplaatst te worden;
  2. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. de dakhelling van het hoofdgebouw dient minimaal 0 graden en maximaal 5 graden te bedragen;
3.2.3 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 150 m2;
  2. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,2 meter;
  3. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,2 meter. Een en ander met inachtneming van de volgende regels:
    1. de dakhelling en de nokrichting van de aanbouw of uitbouw dienen gelijk te zijn aan de dakhelling en de nokrichting van het hoofdgebouw;
3.2.4 Erkers
Bouwwerken in de vorm van 'erkers' al dan niet met bijbehorende overkapping zijn overal toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. de erker met bijbehorende overkapping is gelegen tegen de voorgevel van het hoofdgebouw, danwel is de erker met bijbehorende overkapping gelegen tegen de voor- én zijgevel van het hoofdgebouw;
  2. de breedte van de erker aan de voorgevel mag niet meer dan 75% bedragen van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  3. de bouwhoogte van de erker en de bijbehorende overkapping mag niet meer dan 3,6 meter bedragen;
  4. de afstand van de voorzijde van de erker met bijbehorende overkapping tot aan de voorste perceelsgrens bedraagt ten minste 2 meter;
  5. de afstand van de zijkant van de erker met bijbehorende overkapping tot de zijdelingse perceelsgrens aan de zijde waar het hoofdgebouw niet in de perceelgrens is gebouwd, bedraagt ten minste 3 meter;
  6. de diepte van de erker met bijbehorende overkapping mag niet meer dan 1,5 meter bedragen.
3.2.5 Carports
Bouwwerken in de vorm van 'carports' zijn overal toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. carports mogen uitsluitend worden opgericht naast de zijgevel van de woning en het verlengde daarvan, vanaf 3 meter vóór de voorgevellijn en het verlengde daarvan en tot 1 meter achter het bouwvlak;
  2. voor zover bestaande carports in afwijking van de voorgeschreven situering als gesteld onder a gelegen zijn, mogen deze carports op de betreffende locatie gehandhaafd blijven en vervangen worden, een vergroting is evenwel niet toegestaan;
  3. voor zover gericht naar het openbaar gebied, dient de carport te worden gebouwd tegen de zijgevel van de woning en 2 meter achter de voorgevellijn;
  4. per woning mag maximaal één carport wordt opgericht;
  5. de bouwhoogte van de carport mag niet meer dan 3,2 meter bedragen, met dien verstande dat een maximale bouwhoogte van 4,5 meter is toegestaan voor carports die op een afstand van minimaal 2 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen;
  6. de oppervlakte van de carport mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  7. de lengte van de carport mag niet minder dan 4 meter en de breedte niet minder dan 2,5 meter bedragen.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. antenne-installaties dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  2. licht- en andere masten dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  3. voor erfafscheidingen geldt:
    1. bouwwerken in de vorm van erfafscheidingen zijn buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan;
    2. erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 1 meter zijn overal toegestaan;
    3. achter het verlengde van de voorgevellijn, voor zover niet gericht naar het openbaar gebied, zijn open en dichte erfafscheidingen tot een bouwhoogte van niet meer dan 2 meter toegestaan;
    4. vanaf 2 meter achter het verlengde van de voorgevellijn, voor zover gericht naar het openbaar gebied, zijn open erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 meter toegestaan;
    5. voor zover bestaande dichte erfafscheidingen in afwijking van de voorgeschreven regels op plaatsen staan waar conform de regels alleen open erfafscheidingen mogelijk zijn, mogen deze erfafscheidingen op de betreffende locatie gehandhaafd blijven en vervangen worden;
  4. voor schotelantennes geldt:
    1. schotelantennes mogen een doorsnede hebben van maximaal 2 meter en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
    2. schotelantennes mogen niet aan de voorgevel van een hoofdgebouw worden opgericht en de grens van het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' niet overschrijden;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van carports, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Afwijken erkers
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 19.2.4, sub b voor het toestaan van een erker aan de voorgevel waarvan de breedte meer dan 75% van de breedte van het hoofdgebouw bedraagt, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de overige bepalingen in artikel 3.2.4 blijven van toepassing;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  4. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving.
3.3.2 Afwijking situering, goot- en bouwhoogte en dakhelling van gebouwen en afwijking bouwhoogte en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 3.2.2, sub a en toestaan dat gebouwen verder dan 2 meter achter de voorste bouwgrens gebouwd mogen worden;
  2. artikel 3.2.6 , sub c en toestaan dat de constructie van erfafscheidingen voor minimaal 50% open is;
  3. artikel 3.2.6 ten behoeve van het bouwen van vrijstaande licht- en andere masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte;
met inachtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  4. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Bewoning
  1. per bouwperceel is slechts één woning toegestaan;
  2. kamerverhuur/ kamerbewoning is niet toegestaan;
  3. het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen te gebruiken als woonruimte;
  4. het is niet toegestaan bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woningen;
  5. het is niet toegestaan woningen te gebruiken als zorgplaats.
3.4.2 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Het gebruiken van een gedeelte van de woning en/of bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of een aan-huis-verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. niet meer dan 40% en niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de woning en/of  bijgebouwen mag voor deze doeleinden worden gebruikt;
  2. in afwijking van het gestelde onder a, gelden er geen oppervlaktebeperkingen bij kinderopvang;
  3. door het gebruik ontstaat geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse;
  4. er is geen sprake van een onevenredige verslechtering van de parkeersituatie in de omgeving;
  5. het gebruik betreft geen detailhandel, groothandel, prostitutie of horeca, uitgezonderd beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten;
  6. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet gebruikt worden ten behoeve van de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, met uitzondering van extra parkeergelegenheid en activiteiten waarbij het gebruik van buitenruimte vanuit sectorale wetgeving verplicht wordt gesteld, waaronder kinderopvang.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Kamerbewoning
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1, sub b om toe te staan dat een woning wordt gebruikt voor kamerbewoning, met inachtneming van de volgende regels:
  1. per woning mogen niet meer dan 4 kamers worden gebruikt voor kamerverhuur c.q. kamerbewoning;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  4. de ontwikkeling dient te passen binnen de gemeentelijke woningbouwtaakstelling;
  5. de brand- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
3.5.2 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1, sub c om toe te staan dat een bijgebouw bij de woning wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. voldaan dient te worden aan de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen die is toegestaan ingevolge artikel 3.2.1 sub d;
  4. De mantelzorgwoning c.q. het bijgebouw mag bewoond worden zolang er sprake is van mantelzorg.
3.5.3 Zorgplaats
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1, sub e om toe te staan dat de woningen gebruikt worden als zorgplaats, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving;
  2. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  3. de brand- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
3.5.4 Grotere oppervlakte aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.2 sub a om toe te staan dat tot ten hoogste 75m2 wordt gebruikt ten behoeve van aan-huis-verbonden bedrijven en/of aan-huis-verbonden beroepen, met inachtneming van de volgende regels:
  1. het aantal parkeerplaatsen op eigen erf (al dan niet inpandig) mag niet afnemen, tenzij deze parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid worden gecompenseerd;
  2. de activiteiten mogen niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of van de parkeersituatie in de omgeving, gelet op de stedenbouwkundige structuur hiervan;
  3. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten.
3 Algemene regels
   
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 5 Algemene bouwregels
 
5.1 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en het gestelde in de regels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, afdaken zonder eigen wanden en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, uitgezonderd erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
 
5.2 Ondergronds bouwen
 
Kelders en parkeergarages zijn, voor zover geheel gesitueerd onder het maaiveld, overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan.
 
5.3 Bestaande maten
 
5.3.1 Afwijkende maten
In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, het volgende:
  1. indien en voor zover de bestaande maatvoering, afstanden, bebouwingspercentages, en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de voorgeschreven maxima, dan wel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum;
  2. indien de bestaande situering afwijkt van deze regels, is ook de bestaande situering toegestaan.
5.3.2 Herbouw
In geval van herbouw is 5.3.1 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
 
5.4 Parkeren - Bouwen
 
5.4.1 Algemeen
  1. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen dient, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, te worden voorzien in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen.
  2. De onder a bedoelde ruimten voor het parkeren van personenauto's moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare personenauto's.
  3. Er wordt in voldoende mate voorzien in parkeerruimte als wordt voldaan aan de CROW parkeerkencijfers (publicatie 381). Indien gedurende de planperiode nieuwe parkeernormen worden vastgesteld door de gemeente , dient rekening gehouden te worden met deze wijziging bij wijzigingen in gebruik nadat dit nieuwe beleid is vastgesteld.
5.4.2 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 5.4.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
  2. het bepaalde in artikel 5.4.1 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
 
6.1 Algemeen gebruiksverbod
 
Het is verboden de in dit bestemmingsplan bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
 
6.2 Strijdig gebruik
 
Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in dit bestemmingsplan in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik of laten gebruiken van gronden en opstallen als of ten behoeve van een seksinrichting dan wel ten behoeve van (raam)prostitutie;
  2. het gebruik of laten gebruiken van opstallen ten behoeve van coffeeshops;
  3. het gebruik van onbebouwde gronden:
    1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
    2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
 
6.3 Parkeren - Gebruik
 
6.3.1 Algemeen
  1. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor gebruik dient, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, te worden voorzien in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen.
  2. De onder a bedoelde ruimten voor het parkeren van personenauto's moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare personenauto's.
  3. Er wordt in voldoende mate voorzien in parkeerruimte als wordt voldaan aan de CROW parkeerkencijfers (publicatie 381). Indien gedurende de planperiode nieuwe parkeernormen worden vastgesteld door de gemeente , dient rekening gehouden te worden met deze wijziging bij wijzigingen in gebruik nadat dit nieuwe beleid is vastgesteld.
6.3.2 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 6.3.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
  2. het bepaalde in artikel 6.3.1 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
6.4 Vogelbeperkingengebied
 
6.4.1 Algemeen
Ter bescherming van het vogelbeperkingengebied van de luchthaven Eindhoven is een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
  1. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  2. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  3. vishouderijen met extramurale bassins;
  4. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  5. afvalwaterzuiveringsinstallaties.
6.4.2 Afwijken van de gebruiksregels
Indien de betreffende bestemming het toelaat kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.4.1 indien de belangen van de luchthaven Eindhoven niet onevenredig worden geschaad. Hierover dient overleg plaats te vinden met de daarvoor bevoegde instanties. Ter voorbereiding van dat overleg dient in ieder geval een faunaeffectenstudie plaats te vinden, waarin is onderzocht of er al of niet sprake is van een toename in het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van- en naar de luchthaven vanwege de ontwikkeling. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.
 
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
 
7.1 Luchtvaartverkeerzone - Inner Horizontal en Conical Surfice (IHCS)
 
7.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerszone - IHCS (Inner Horizontal en Conical Surface)' geldt dat die gronden -naast de andere aangewezen bestemming(en)- primair bestemd zijn als obstakelvrij (start- en landings)vlak ter waarborging van de vliegveiligheid.
 
7.1.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - IHCS' geldt in aanvulling op hetgeen elders in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP.
 
7.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop
 
7.2.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' geldt, dat die gronden (naast de andere aangewezen bestemmingen) primair bestemd zijn voor het instandhouden van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element.
 
7.2.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in 7.2.1 mogen nieuw op te richten bouwwerken geen grotere hoogte hebben dan 5 meter.
 
7.2.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 7.2.2 en toestaan dat er een hogere hoogte wordt toegestaan, met dien verstande dat de de belangen van de molen niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.
 
7.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
a Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
 
het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting indien deze bij volwassenheid hoger zijn dat de maximaal toegestane bouwhoogtes;
 
het ophogen van gronden.
 
b Uitzondering op verbod
Het onder a vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
 
die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen aanlegvergunning is verleend;
 
welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het bestemmingsplan geen vergunning is verleend;
 
welke betreffen het normale onderhoud, beheer en gebruik.
 
c Afwegingskader
 
De in 7.2.4 onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de belangen van de molen niet onaanvaardbaar negatief worden beïnvloed.
 
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan (tenzij op grond van de regels in dit bestemmingsplan reeds is afgeweken) met een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor:
  1. het afwijken van maten met ten hoogste 10%;
  2. het bouwen van antenne-installaties tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter, met inachtneming van artikel 7.1.
  3. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. het afwijken van de gestelde maximale goot- en bouwhoogte van een gebouw en de gestelde minimale/maximale dakhelling van een gebouw;
  5. het toestaan van kleinschalige windenergievoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 6 meter op gebouwen met een goothoogte van minimaal 12 meter;
  6. het toestaan van dichte erfafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 meter ten behoeve van geluidsreducering;
met inachtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  2. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;
  4. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan ‘Kapelstraat-Noord 144'