direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Run 5601
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00136-0501

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Aanleiding voor onderhavig bestemmingsplan is de vervanging van een kantoorpand van Zuidzorg door twee wooncomplexen tezamen omvattende 96 wooneenheden op de locatie aan de Dorpstraat / De Run 5600 te Veldhoven. Op basis van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan is dit woningbouwplan niet realiseerbaar. Het is hierom dat dit nieuwe bestemmingsplan wordt opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van Veldhoven aan de Dorpstraat en De Run. Kenmerkend voor het plangebied is het feit dat enerzijds sprake is van aansluiting op een bedrijfsmatige omgeving (bedrijventerrein De Run / Brandweerkazerne) en anderzijds de woonomgeving aan de Dorpstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0001.png"

1.3 Vigerend bestemmingsplan en geldende vergunning

Ter plaatse vigeert het onherroepelijke bestemmingsplan Veldhoven-Dorp 2017, vastgesteld op 28-03-2017. Het plangebied heeft hierin de bestemming “maatschappelijk”, de dubbelbestemming “waarde archeologie”, de gebiedsaanduiding “luchtvaartverkeerzone-ihcs” en een bouwvlak met een maximale bouw- en goothoogte van 12 m1.

Het huidige Zuidzorgkantoor is aan de zijde van de Dorpstraat 15.7 meter hoog (4 lagen) en bij de liftschacht 18.6 meter hoog. De vergunde bouwhoogte van het bestaande pand is aldus hoger dan de maximale bouwhoogte in het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0002.png"

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan 'De Run 5601' bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie en de plantontwikkeling beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en de verantwoording van alle relevante planologische (omgevings)aspecten. Hoofdstuk 5 bevat alle relevante milieuaspecten zoals water, bodem, geluid en luchtkwaliteit. In hoofdstuk 6 staat uitleg over de uitvoerbaarheid, waarbij ingegaan wordt op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 beschrijft het juridische plan waarbij ook een korte beschrijving van de bestemmingsregels wordt gegeven.

De bijlagen completeren deze toelichting.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Het rijk, de provincie Noord-Brabant en de regio geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden de voor de ontwikkeling relevante zaken uit nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Veldhoven zelf.

2.1 Nationaal beleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid zoals opgenomen in de SVIR richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Sturing op verstedelijking, waaronder afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, heeft het Rijk grotendeels losgelaten. Er is enkel nog sprake van een 'ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van deze instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Veldhoven maakt in de SVIR deel uit van de stedelijke regio Brainport Zuidoost-Nederland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:

  • Het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Brainport Zuidoost-Nederland door het optimaal benutten en waar nodig verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze gebieden via weg, water, spoor en lucht;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • Het (internationaal) buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam en Antwerpen naar Chemelot en het Ruhrgebied ruimtelijk mogelijk maken;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.

Het plangebied is gelegen in de aanvliegroutes van vliegveld Eindhoven, zoals geregeld in de Rarro. Hierdoor is sprake van te respecteren hoogtematen. In het bestemmingsplangebied worden de hoogtematen gerespecteerd.

Voor het plangebied geldt verder dat sprake is van een lokale ontwikkeling van geringe aard en omvang waarbij geen nationale belangen in het geding zijn.

Het bestemmingsplan past aldus binnen het rijksbeleid.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Uit het Barro en de Rarro blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het obstakelbeheergebied rondom Vliegbasis Eindhoven. Binnen dit obstakelbeheergebied gelden bepaalde voorwaarden voor realisatie van nieuwe bebouwing. Deze worden in paragraaf 2.1.4 besproken. Daarnaast ligt het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht. Omdat in dit bestemmingsplan geen sprake is van windturbines en/of een bouwhoogte van 113 meter levert de Rarro geen belemmeringen op voor dit plan.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Relevante wet- en regelgeving

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een motiveringsplicht opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder gewijzigd van drie naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is het volgende opgenomen:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Ladder is alleen van toepassing op plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Op basis van de overzichtsuitspraak die is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geldt dat bij woningbouwlocaties vanaf 12 woningen in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Is dit het geval, dan is een Laddertoets vereist en is daarmee een beschrijving van de behoefte nodig. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Denk hierbij aan specifieke woningtypen, wooncategorieën en woonmilieus.

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een uitgebreidere motivering vereist waarbij tevens dient te worden ingegaan op de vraag, waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Of het plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied moet worden bepaald aan de hand van de bepalingen in het Bro, artikel 1.1.1,: 'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'

Regionale afspraken

De gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) hebben eind 2017 afspraken gemaakt over woningbouw op de regionale woningmarkt. Dit 'Afsprakenkader Wonen 2017' (hierna: het Afsprakenkader) is door alle gemeenteraden bekrachtigd en heeft de instemming van de provincie Noord-Brabant. Daarnaast is in maart 2019 de Woondeal gesloten tussen het SGE, het ministerie van BZK en de provincie Noord-Brabant.

In het Afsprakenkader is vastgelegd hoe de afstemming van de woningbouwontwikkelingen binnen het SGE is geregeld. Hierin zijn kwantitatieve en kwalitatieve afspraken gemaakt over geplande uitbreidingslocaties zijn ook afspraken gemaakt over afstemming en monitoring van alle woningbouwlocaties.

De meest actuele behoeftecijfers liggen vast in de Woondeal. Zie voor de regionale afstemming paragraaf 2.3. “Regionaal beleid”.

Op basis van de Woondeal en de krapte op de regionale woningmarkt is er de noodzaak om extra harde plancapaciteit te realiseren. Als waarborg tegen een overmaat van nieuwe woningen wordt de productie en programmering (lopende en nieuwe projecten, inclusief fasering) in het stedelijk gebied gemonitord en afgezet tegen de Woondeal en/of de dan actuele provinciale prognoses.

Toetsing plan

Het voorliggende plan voorziet de realisatie van 96 woonappartementen waardoor er sprake van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling'. Het plan ligt binnen de bebouwde kom van Veldhoven en kan aangeduid worden als een 'inbreidingsplan'. Het voorliggend plan bevindt zich tevens in het bestaand stedelijk gebied zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening ruimte.

Met de herontwikkeling van de locatie worden 96 gestapelde woningen gerealiseerd. Het gaat om appartementen van 50 m² tot 100 m² groot. Het merendeel van deze woningen zijn tussen de 50 m2 en 75 m2. Daarmee wordt invulling gegeven aan de opgave vanuit de woonvisie om kleine betaalbare woningen te realiseren en het aanbod naar gelijkvloerse woningen te vergroten.

Het plangebied gelegen is binnen de bebouwde kom van Veldhoven, binnen het bestaand stedelijk gebied zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening ruimte en kan worden aangeduid als een inbreidingsplan. Vermeldenswaard is dat gebruik wordt gemaakt van een bestaand bouwperceel. Het bestaande kantoorgebouw wordt gesloopt om plaats te maken voor 96 woonappartementen. Hoewel er hierdoor sprake is van verdichting, is er sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, omdat de nieuwe gebouwen en de nieuwe woonfunctie aansluit bij de (ontwikkelingen in de) directe (woon)omgeving. Deze ontwikkeling van de locatie Zuidzorg zorgt voor een duidelijke opwaardering van de locatie aan De Run.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Het voorliggende initiatief past binnen de regionale woningbouwafspraken en -programmering, waarmee de behoefte aan deze ontwikkeling voldoende is aangetoond. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.1.4 Luchthavenbesluit Eindhoven

Het luchthavenbesluit Eindhoven is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het terrein van de luchthaven (het luchthavengebied), de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Het luchthavenbesluit Eindhoven legt de gebruiksmogelijkheden van de militaire luchthaven Eindhoven vast voor zowel militaire vliegtuigen als burgervliegtuigen. Het gaat daarbij om de openstellingstijden, de geluidsruimte voor het militaire luchtverkeer en het burgerluchtverkeer, en het maximale aantal recreatieve vliegbewegingen per jaar.

Het beperkingengebied bestaat uit :

  • 1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 5.2 op ingegaan).
  • 2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten
  • 3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0003.png"

Op basis van het Luchthavenbesluit Eindhoven alsmede de Rarro is artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens van toepassing ten aanzien van de maximaal toelaatbare hoogten van objecten in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer, onderscheidenlijk de veiligheid van het landen van luchtvaartuigen met behulp van een instrument landingssysteem

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0004.png"

In het vigerende bestemmingsplan Veldhoven Dorp 2017 is voor het plangebied aan aanduiding Luchtvaartverkeerzone - IHCS (Inner Horizontal en Conical Surface) opgenomen, ter waarborging van de vliegverkeersveiligheid. Ter plaatse van deze aanduiding geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP. Deze aanduiding wordt ook in onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Het bestemmingsplan maakt geen bebouwing mogelijk die een obstakel kan vormen met betrekking tot de IHCS.

Vliegbasis Eindhoven beschikt over ILS-apparatuur om met gebruikmaking van de instrumenten te kunnen landen. Om te voorkomen dat de werking van het ILS wordt verstoord, is het noodzakelijk om binnen een bepaald gebied, alvorens een object op te richten, een toetsing te laten uitvoeren. Het plangebied is niet gelegen binnen het obstakelbeheergebied van het ILS. Een verdere toetsing van voorgenomen ontwikkeling is dan ook niet nodig.

Naast het obstakelbeheergebied en de ILS zijn obstakelvrije vlakken vastgesteld bestaande uit start- en landingsvlakken met zijkanten, de zogenaamde “funnels”, in het verlengde van de starten landingsbanen Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen deze funnels.

Het plangebied is tevens gelegen binnen het vogelbeheersgebied van Luchthaven Eindhoven, waardoor bepaalde soorten grondgebruik in beginsel niet zijn toegestaan. Deze vormen van grondgebruik worden in het plangebied niet mogelijk gemaakt. Het planvoornemen vormt dan ook geen belemmering voor het vogelbeheersgebied van Eindhoven Airport.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de nationale Omgevingswet in 2021, hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Met deze Omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's. Inmiddels is er ook een interim omgevingsverordening vastgesteld, waarop hierna wordt ingegaan.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De Omgevingsvisie bevat geen specifieke ambities voor het plangebied.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

Toetsingskader

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2022 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.

De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.

Voorliggend plangebied is binnen de Omgevingsverordening gelegen binnen het 'Stedelijk gebied'. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de Iov N-B. Ten eerste moet worden voldaan aan de regels voor het 'Stedelijk gebied'. Tevens moet worden voldaan aan de algemene regels voor de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit van de ruimtelijke kwaliteit. De toetsing wordt hierna uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0005.png"

Artikel 3.42 : Duurzame stedelijke ontwikkeling

Voor het onderhavige plangebied is allereerst van belang artikel 3.42 Iov N-B :

artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling

lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;

b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;

b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;

c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;

d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;

e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;

f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft het planologisch toevoegen van 96 woningen in het bestaand stedelijk gebied van Veldhoven. De nieuwbouw van woningen is toegestaan binnen het Stedelijk gebied als bepaald in artikel 3.42 Iov, mits passend binnen de woningbouwafspraken zoals deze op regionaal niveau zijn bepaald en mits de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw, zoals mede bepaald in de regionale woondeal voor de stedelijke regio Eindhoven en de daaraan gekoppelde versnellingsopgave om de woningtekorten weg te werken.

Met betrekking tot de woningbouwplanning voor de gemeente Veldhoven dient te worden gekeken naar hetgeen hierover in deze toelichting elders is beschreven. Het onderhavige planvoornemen draagt bij aan het invullen van de woningbouwbehoefte in de regio in het algemeen en in Veldhoven in het bijzonder. Derhalve past het plan binnen de regionale afspraken.

Onderhavige ontwikkeling betreft voorts een 'duurzame stedelijke ontwikkeling': de ontwikkeling bevordert zorgvuldig ruimtegebruik door gebruikmaking van een inbreidingslocatie. Tevens bevordert het plan een gezonde leefomgeving door woningen te realiseren binnen de kern van Veldhoven, alwaar voorzieningen per fiets te bereiken zijn. Tot slot wordt de mogelijkheid tot productie en gebruik van duurzame energie niet belemmerd.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in artikel 3.42 Iov.

Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8:

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Voor het onderhavige plangebied zijn verder van belang de artikelen 3.5 – 3.8 Iov N-B :

Toetsingskader

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (Paragraaf 3.1.2) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.

Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met :

  • a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • c. meerwaarde-creatie.

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag (bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel) voor bebouwing, bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6 lid 2 Bro (ladder voor duurzame verstedelijking en gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op

  • de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen, waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  • de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Meerwaarde-creatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat alsmede de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Beoordeling plan :

Zorgvuldig ruimtegebruik :

  • a. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Met onderhavig initiatief is hiervan in overwegende mate sprake.
  • b. Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in paragraaf 2.1.3. getoetst.
  • c. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel. De begrenzing van het beoogde bouwvlak en de bestemmingen zijn zodanig afgestemd dat hieraan toepassing wordt gegeven.

Toepassing van de lagenbenadering

In de hoofdstukken 4 en 5 van onderhavige toelichting wordt ingegaan op deze effecten op de ondergrond. Wat betreft de effecten op de netwerklaag kan worden vastgesteld dat voor onderhavig initiatief geen nieuwe infrastructuur behoeft te worden aangelegd. Voor het overige heeft het planvoornemen geen effect op een natuurnetwerk, het energienetwerk en waterwegen. De afwikkeling van het verkeer vindt plaats op de bestaande infrastructuur. Wat betreft de effecten op de bovenste laag zijn de effecten op het milieu beschreven in hoofdstuk 5. Er wordt geen effect verwacht op de bovenste laag.

Meerwaardecreatie.

Met onderhavig initiatief wordt invulling gegeven aan meerwaardecreatie door de functionele en ruimtelijke inpassing van de nieuwe woningen op de overgang van enerzijds een historische dorpslint en anderzijds het bedrijventerrein De Run. Het plan draagt bij aan het verbeteren van de leefbaarheid aan dit deel van het dorp vanwege de ruimtelijke kwaliteitsverbetering en omdat er behoefte is aan de nieuwe woningen.

Conclusie

Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit.

Dit bestemmingsplan past binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Integrale Strategie Ruimte Metropoolregio Eindhoven (ISR)

In 2016 is Brainportregio Eindhoven door het Rijk erkend als één van de drie mainports. De 21 gemeenten van de Metropoolregio Eindhoven (MRE) hebben een gezamenlijke ambitie: de Brainport Eindhoven verder ontwikkelen tot een economische topregio die internationale allure verbindt aan regionale eigenheid.

De ISR is een ambitie, inspiratie- en kansendocument voor de regio. Het is een basis van waaruit partijen op verschillende niveaus (lokaal, subregionaal en bovenregionaal) werken aan opgaven ter versterking van de kwaliteiten van onze regio. Het vormt een gemeenschappelijk vertrekpunt voor de subregionale en lokale beleidsontwikkeling. De ISR ondersteunt daarmee de onderlinge en met andere partijen te maken afspraken. De ISR heeft een functie voor communicatie- en lobbytrajecten. Zo zal het een bouwsteen namens de regio vormen voor de provinciale omgevingsvisie.

De ISR is opgesteld door de werkplaats Ruimte met partners uit het bedrijfsleven, wetenschap, onderwijs en overheden. De ISR zet in op 3 centrale thema's:

  • a. De energieke regio: de centra van steden en dorpen zijn van bewoners en bezoekers. Inrichting is gericht op beleving en verblijfskwaliteit.
  • b. De verbonden regio: Een onderscheidende regionale en (inter-)nationale bereikbaarheid. Verplaatsen in de regio is sneller, eenvoudiger en/of leuker.
  • c. De innovatieve regio: Economische activiteit en innovatie op werklocaties. Verbeteren verwevenheid campussen, kennisinstellingen en de innovatieve maakindustrie. Ruimte om te experimenteren.

De strategiekaart toont de keuzen, ambities en strategische projecten die van belang zijn op (inter)nationaal niveau, waaraan we als Brainportregio werken. De Brainportregio maakt onderdeel uit van de nationale Ruimtelijke Economische Ontwikkelingsstrategie (REOS). Deze richt zich op het versterken van het economisch kerngebied van Nederland. Tegelijkertijd dragen de op de strategiekaart vermelde elementen ook bij aan een versterking van de regio zelf, wat goed is voor het woon-, leef en ondernemingsklimaat van iedereen in de regio.

De strategie is opgebouwd uit de thema's: economisch vestigingsklimaat; woon- en leefklimaat; omgevingskwaliteit; mobiliteit; duurzaamheid en klimaat. Per thema bevat de ISR een kaart en een beschrijving van het streven en de wijze waarop dit kan worden bereikt.

Relevantie voor het plangebied

Ambitie is om schoner, slimmer en zuiniger om te gaan met de ruimte en om grondstoffen optimaal te (her)benutten. Er wordt gestreefd naar duurzame locatieontwikkeling: herontwikkeling en transformatie van bestaande gebieden is daardoor een essentieel onderdeel. Ook in de ISR hebben projecten en initiatieven die gericht zijn op hergebruik, transformatie en (gedeeltelijke) sloop van bestaande bebouwing hebben aldus prioriteit. De herontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is zo'n project.

Het juiste type woon- en werkmilieu moet worden geaccommodeerd op de juiste locatie, met respect voor het landschap, het watersysteem en andere (ook sociale) waarden: naar klimaatadaptief grondgebruik in een gezonde leefomgeving. Genoemd kunnen worden aardgasvrij bouwen, adaptatie (afname verhardingsoppervlak en vergroening in gevelgroen), landschappelijke waarde (vergroening van het gebied, parkachtige setting met zachte aansluiting op de Dorpstraat, de Run en Gender alsmede het gebruik van zonne-energie. In paragraaf 4.6. wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.

Veldhoven is aangeduid als suburbaan woonmilieu, waar de nadruk ligt op woongebieden in lagere dichtheden, met voorzieningen op korte afstand. Met het centrum van Veldhoven op korte afstand is een hogere dichtheid binnen het plangebied verantwoord. Hiermee wordt het juiste type woonmilieu op de juiste locatie gerealiseerd.

Qua mobiliteit kan worden opgemerkt dat deze ontwikkeling als eerste plan in de gemeente Veldhoven wordt uitgevoerd met toepassing van deelmobilteit, waartoe deelauto's worden ingezet, die onderdeel uit gaan maken van een regionaal en landelijk netwerk van deelmobiliteit.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan op de ambities en doelstellingen die met de Integrale Strategie Ruimte voor de Metropoolregio Eindhoven zijn gesteld. De beoogde ontwikkeling past daarmee in dit regionale beleidskader.

2.3.2 Brabantse Agenda Wonen

De Brabantse Agenda Wonen is een agenda op hoofdlijnen en stippelt een koers uit voor (verdere) regionale samenwerking en vernieuwing van de woningbouwafspraken. Daarin nodigt de provincie alle subregio's uit om, samen met relevante partijen op de woningmarkt en de provincie, een regionaal perspectief op wonen te ontwikkelen. Versnelling van de woningbouwproductie, vernieuwing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en het ombouwen van leegstaand vastgoed naar woningen. Dat zijn belangrijke doelen van de Brabantse Agenda Wonen. Met deze agenda geeft de provincie aan welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen en wonen en hoe zij zich hiervoor gaat inzetten.

In de Brabantse Agenda Wonen wordt genoemd dat ruim baan moet worden gegeven voor goede plannen. “Een beleid gericht op een duurzame verstedelijking en zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik biedt ruim baan voor 'goede plannen' binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en dorpen. Ruim baan dus voor woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, die aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw kan worden genomen.”

Per gemeente is een indicatie (met bandbreedte) gegeven van de planningsruimte voor woningbouw in de komende jaren. Overeenkomstig de Verordening ruimte is deze 'programma-indicatie' richtinggevend voor de (sub)regionale woningbouwplanning en -programmering en de hierover te maken regionale afspraken. Gemeentelijke bestemmingsplannen, die voorzien in de nieuwbouw van woningen of anderszins leiden tot een (netto) toename van de woningvoorraad, dienen te passen binnen dit regionale afsprakenkader.

Dit bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van 96 woningen aan de woningvoorraad. De woningen worden opgericht op een bestaand bouwperceel binnen bestaand stedelijk gebied. Op de locatie waar de woningen komen staat op dit moment nog een kantoorgebouw, zodat sprake is van een inbreidings- / herstructureringslocatie.

In de prognose voor de subregio Eindhoven-Helmond is geïndiceerd dat de woningvoorraad toeneemt met ongeveer 22.900 tot 27.550 woningen voor de periode 2017-2029. Daarbij is voor de gemeente Veldhoven geïndiceerd, dat deze brandbreedte een toename van 1.480 tot 1.835 woningen betreft. De toevoeging van 96 woningen op basis van dit bestemmingsplan past ruimschoots binnen deze bandbreedte.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gelet op het voorgaande past dit woningbouwinitiatief zowel binnen de kwalitatieve- als kwantitatieve woningbouwafspraken uit de Brabantse Agenda Wonen.

2.3.3 Stedelijk Gebied Eindhoven

In 2017 is in de negen gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven (hierna SGE) het Afsprakenkader Wonen vastgesteld. Dit is daarna op 13 december 2017 bekrachtigt in het Regionaal Ruimtelijk overleg van regio Zuidoost van de provincie Noord-Brabant. Daarnaast is in 2018 de SGE visie op wonen in de 9 gemeenten vastgesteld. Ten slotte is in maart 2019 een Woondeal gesloten tussen het SGE, het ministerie van BZK en de provincie Noord-Brabant.

De belangrijkste uitgangspunten van het Afsprakenkader en de Visie op Wonen zijn de navolgende :

  • a. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het Stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale verordening.
  • b. Geen nieuwe uitleglocaties tenzij het portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt.
  • c. Voor grotere projecten geldt dat een instemming van het SGE portefeuillehoudersoverleg wonen nodig is voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht. Het portefeuillehoudersoverleg baseert zich op het advies van het onafhankelijke SGE coördinatieteam wonen. Voor Veldhoven is dit vanaf 75 woningen.
  • d. We monitoren de woningbouwontwikkelingen kwantitatief en kwalitatief.
  • e. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Dit onderdeel is deels achterhaald door het sluiten van de Woondeal.

In de SGE Visie op wonen zijn ambities neergelegd voor de ontwikkeling van de woningvoorraad en de woonmilieus in het Stedelijk Gebied. Deze worden in de komende periode uitgewerkt.

Het Coördinatieteam Wonen heeft de opdracht gekregen om woningbouwplannen in het SGE gebied kwantitatief en kwalitatief te toetsen. Voor binnenstedelijke plannen is een uitzondering gemaakt vanuit de versnellingsopgave. Deze plannen worden niet meer kwantitatief getoetst, maar dienen nog wel te voldoen aan de Brainport principes om de kwaliteit van inbreidingslocaties te kunnen blijven garanderen. Bij plannen groter dan 75 woningen in stedelijke concentratiegebieden wordt deze toetst gedaan door het Coördinatieteam Wonen..

Er zijn 7 Brainport Principes:

  • a. Koesteren van identiteit;
  • b. Ruimte voor innovatie;
  • c. Vraaggericht ontwikkelen;
  • d. Invloed voor bewoners;
  • e. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus;
  • f. Benutting regionaal schaalniveau;
  • g. Gezonde verstedelijking.

Doelen die moeten worden behaald zijn:

  • Van concurreren op kwantiteit naar samenwerken op kwaliteit;
  • Kwaliteitsverbetering (nieuwbouw-)woningaanbod in het gehele SGE; De principes gelden overal, maar het resultaat kan verschillend zijn (zgn. Level Playing Field)
  • Stap naar een completer en diverse woningaanbod in het SGE;
  • Woningbouwprojecten meer nadrukkelijk een bijdrage laten leveren aan de "gezonde, slimme en duurzame stad".

Hoe gaan we dat doen?

  • Gezamenlijk de lat hoog leggen - gezamenlijke ambitie met zo hoog mogelijk kwaliteitsniveau voor nieuwbouwwoningen;
  • Elkaar èn bouwers/ontwikkelaars prikkelen: “we doen niet meer wat we deden, vanaf vandaag gaan we het anders doen”.

De initiatiefnemer moet deze kwaliteitskenmerken kunnen toelichten en verantwoorden. Een team van specialisten uit de verschillende gemeenten beoordeelt en stelt de score vast op een schaal van 1 tot 10. Deze score wordt vervolgens grafisch weergegeven in onderstaand web. Op deze manier ontstaat voor ieder initiatief een uniek figuur en is direct zichtbaar op elke aspecten een project goed of minder goed scoort en is duidelijk of een project voldoende scoort om door te kunnen of dat aanpassingen noodzakelijk zijn.

Beoordeling plan

Op onderstaande weergave is de score van onderhavige ontwikkeling weergegeven. De beoordeling hiervan (het besluit van het POHO wonen SGE van 17 september 2020 c.a.) is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0006.png"

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het voorliggende initiatief past binnen de regionale woningbouwafspraken en -programmering, waarmee de behoefte aan deze ontwikkeling voldoende is aangetoond. Het plan voldoet hiermee eveneens aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Deze ontwikkeling houdt (ruim) voldoende rekening met de Brainport Principes.

2.3.4 Woondeal

Op 7 maart 2019 hebben de minister van Binnenlandse Zaken (BZK), de provincie Noord-Brabant en het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de Woondeal ondertekend. Met de ondertekening van de Woondeal zetten partijen zich in om de woonopgave in deze regio aan te pakken. Een grote variëteit aan woonmilieus draagt bij aan de ontwikkeling van de Brainportregio.

De Woondeal helpt de gewenste versnelling van de woonopgave in Eindhoven en de andere acht gemeenten binnen het SGE te realiseren: meer woningen, op de juiste locatie en voor de goede doelgroep. De versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren.

De Woondeal gaat daarnaast ook over de werking van de woningmarkt (met name op het gebied van regelgeving), de plancapaciteit (de periode tot 2040) en integrale gebiedsontwikkeling in de regio Eindhoven. De Woondeal is een eerste stap van een langjarig partnerschap met de betrokken partijen.

Het SGE heeft behoefte aan 27.000 woningen in de periode 2019 tot en met 2023. Deze behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie. Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt - zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen 2017 - in de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. De minister, de provincie en het SGE volgen de ontwikkeling van deze locaties als geheel op het gebied van aantallen en exploitatie. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring.

Veldhoven heeft zich tot doel gesteld als haar bijdrage aan de Woondeal zo'n 2000 woningen te kunnen realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0007.png"

* In 2020 wordt in SGE verband een woonbehoefteonderzoek uitgevoerd waaruit de Veldhovense behoefte voor de deze tijdsvakken zal blijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0008.png"

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Dit bestemmingsplan maakt 96 woningen mogelijk en draagt bij aan de doelstelling om een bijdrage te leveren om versneld voldoende woningen te bouwen.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven

De Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven is door de gemeenteraad vastgesteld op 3 juni 2009. In deze structuurvisie heeft de gemeente de basis gelegd voor de ruimtelijke toekomst van Veldhoven. De structuurvisie geeft aan dat de stedelijke en dorpse kwaliteiten van Veldhoven pas goed tot hun recht komen als er voor iedere kwaliteit een eigen plek wordt gevonden. Het overgrote deel van de woningvoorraad in Veldhoven is gebouwd vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw. De verschillende wijken laten een mooie afspiegeling zien van de veranderende stedenbouwkundige opvattingen. Om de sociale samenhang te bevorderen, is het van belang dat in elke wijk sprake is en blijft van een hart. Behalve aandacht voor nieuwe woningbouw op inbreidingslocaties, is het van belang dat ook de huidige woningvoorraad en de woonomgeving aantrekkelijk blijven (veilig, groen, ruim en variatie).

\Vernieuwingen en intensiveringen dienen plaats te vinden binnen de huidige grenzen van de bebouwde kom met respect voor de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden en de landschappelijke context.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0009.png"

Wat betreft dit bouwplan c.q. onderhavige plangebied moet enerzijds rekening gehouden worden met ligging aan het dorpslint Dorpstraat en kan anderzijds aansluiting worden gevonden met de stedelijke kant van Veldhoven : de bedrijfsmatige bebouwing aan De Run.

Zoals in paragraaf 3.3 beschreven is thans binnen het plangebied sprake van een fors (en enigszins verouderd) kantoorvolume. Met dit bouwplan komt er een appartementengebouw voor terug aan de Dorpstraat. De inpassing van dit nieuwe gebouw is zorgvuldiger vormgegeven en de geplande bebouwing past aldus beter in het dorpse karakter omdat de hoogte aan de straatzijde van de Dorpstraat in de rooilijn van 3 lagen getrapt naar 6 lagen wordt opgebouwd. Bovendien is de situering van het gebouw zodanig dat het gebouw de zichtlijnen vanuit de Dorpstraat niet domineert (zie ook afbeelding in paragraaf 3.3). Qua materialisering, kleurstelling, gevelindeling en functie past de woningbouwontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt aanzienlijk beter in de dorpse sfeer, dan een 4-laagse kantoormassa die helemaal geen interactie heeft met de Dorpstraat.

Het tweede gebouw, gebouw B, aan De Run 5600 past in het beleid dat de stedelijke kant van Veldhoven benadrukt, zoals verwoord in het ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit'.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het plan omvat de herontwikkeling van een kantoorlocatie. Het bouwplan dat uitgaat van een getrapt verloop van bouwhoogtes speelt goed in op beide voornoemde sferen rondom het plangebied. Met deze ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de leefbaarheid en sociale cohesie, en het gemêleerde karakter van de woonomgeving.

Gelet hierop past het plan binnen de kaders van de Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven.

2.4.2 Stadsvisie Veldhoven 2015-2030

In 2005 werd, na intensief overleg met bewoners, bedrijven en instellingen uit de Veldhovense samenleving, de Stadsvisie 2005 - 2030 “Het beste van Veldhoven, the best of both worlds” uitgebracht. Een document waarin, op basis van de bestaande situatie in 2005 en verwachte ontwikkelingen, de contouren werden vastgelegd voor het beleid richting de toekomst. De stadsvisie was vooral een wensbeeld: wat willen we met z'n allen voor de toekomst van Veldhoven?

De Stadsvisie Veldhoven is in 2015 geactualiseerd. In samenspraak met diverse stakeholders zijn de sterke en zwakke kanten van Veldhoven in beeld gebracht en is de huidige situatie (anno 2015) beschreven. Een terugkerend kenmerk is dat de kracht van Veldhoven ligt in de combinatie van twee werelden: dorpse gevoelens in een verstedelijkte omgeving. Dit komt ook terug in de ligging van de gemeente, tussen de stad Eindhoven aan de ene zijde en de rust en landelijke ruimte van de Kempen aan de andere zijde.

De visie voor Veldhoven is erop gericht om deze kwaliteit (het 'beste van twee werelden', een combinatie van dorpse sfeer en stedelijke voorzieningen) vast te houden. De stadsvisie 2015 - 2030 kan worden gezien als een startdocument waarin de richting van het gemeentelijk beleid is aangegeven. Hierbinnen worden onder andere de thema's 'wijken, wonen, leefbaarheid', 'sociaal domein', 'educatie, cultuur, sport en recreatie' en 'economie, middenstand en werkgelegenheid' onderscheiden.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De Stadsvisie Veldhoven 2015 - 2030 geeft een wensbeeld voor de toekomstige ontwikkeling van Veldhoven en bevat geen concreet beleid dat direct kan worden vertaald in het bestemmingsplan.

2.4.3 Woonvisie 2016 en verder Veldhoven: 'Keuzes maken'

Op 11 oktober 2016 is door de gemeenteraad een nieuwe woonvisie vastgesteld. De woonvisie is tot stand gekomen in de context van een groter geheel, geeft een doorkijk naar het wonen in Veldhoven (zowel vanuit de technische als sociaal-maatschappelijke kant bezien) en maakt een aantal keuzes op het vlak van de volkshuisvesting voor de komende jaren. Allerlei ontwikkelingen in de gemeente, regio en het land hebben invloed gehad op de keuzes die gemaakt zijn.

In de visie is aangegeven dat door de economische crisis er een stagnatie in de woningmarkt is opgetreden en een veranderende kijk op het wonen door burgers en professionels (instanties) is ontstaan. Er zal bovendien sprake zijn van demografische veranderingen in Veldhoven (toename van aantal 75- plussers en aandeel van 65 tot 74 jarigen en een afname van aandeel 30 tot 45 jarigen) met een daaraan gekoppelde wijziging in de huishoudingssamenstellingen tussen nu en 2030. Er zal meer vraag naar huurwoningen in de vrije sector komen. Ook zal de vraag naar kleine en goedkope woningen toenemen alsmede de vraag naar woningen voor mensen met een zorgvraag (de woningen moeten aanpasbaar zijn voor zorg aan huis).

Voor wat betreft de woningbouwprogrammering wordt rekening gehouden met alle nieuwe ontwikkelingen. De programmering zal daarom flexibel zijn om in de toekomst zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de ontwikkelingen. Er ligt een opgave om per doelgroep het juiste type woning beschikbaar te hebben. In aanvulling op (bestaande) wijkvisies zullen daarom woonprogramma's per wijk opgesteld worden die de gewenste ontwikkeling voor het woningaanbod in de wijk aangeven. Ter uitvoering worden programma's beschreven en afgestemd op prestatieafspraken die jaarlijks worden bijgesteld.

Op het vlak van wonen werkt Veldhoven samen op twee regionale niveaus. Metropoolregio Eindhoven (voorheen SRE) met 21 gemeenten en het Stedelijk gebied Eindhoven (SGE). In het SGE gaan de voornaamste afspraken over het kwantitatieve en kwalitatieve o. Hierbinnen is ruimte voor lokale inkleuring. Daarnaast is er op SGE niveau een samenwerking tussen gemeenten en corporaties met betrekking tot urgentie voor kwetsbare doelgroepen.

De positie van Veldhoven in de regio zal worden versterkt door per onderwerp op het juiste niveau afstemming te zoeken met deze verschillende schaalniveaus (Stedelijk Gebied Eindhoven en gemeente).

Naast de woonvisie heeft de gemeente Veldhoven de nota 'Wonen met zorg voor bijzondere doelgroepen' vastgesteld (juni 2012). Doel van de nota is om de gevolgen van de vergrijzing en extramuralisering van de zorg inzichtelijk te krijgen. Dit is gedaan door in de nota de toekomstige behoefte aan wonen met zorg in beeld te brengen en een idee te geven van de randvoorwaarden van de locaties voor nieuwe ontwikkeling. Op deze wijze wil de gemeente hier regie op kunnen voeren, mede in relatie tot de reguliere woningbouwopgave, regionale afspraken en contingentering.

De woningen in het plan zijn geschikt voor diverse doelgroepen. Vooral de mogelijkheden voor senioren (nultredenwoningen), starters (sociale en middeldure huur) en internationals (door aantrekkelijke locatie) spelen in op de uitgangspunten van de Woonvisie.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Met de herontwikkeling van de locatie worden 96 gestapelde woningen gerealiseerd. Het gaat om appartementen van 50 m² tot 100 m² groot. Het merendeel van deze woningen zijn tussen de 50 m2 en 75 m2. Daarmee wordt invulling gegeven aan de opgave vanuit de woonvisie om kleine betaalbare woningen te realiseren en het aanbod naar gelijkvloerse woningen te vergroten.

De voorgestelde woningtypen dragen eraan bij dat er een gedifferentieerd aanbod van woningen wordt toegevoegd aan het woningaanbod in Veldhoven.

2.4.4 Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit'

Op 14 mei 2019 is het Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit' door de gemeenteraad vastgesteld, met als doel de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Veldhoven te benoemen, te waarborgen en te verbeteren.

In het ambitiedocument worden de vier Veldhovense kernwaarden beschreven:

  • 1. Sterk stedelijke structuur
  • 2. Blijvend herkenbare dorpsstructuren
  • 3. Zorgvuldig opgezette ontwikkelgebieden
  • 4. Aantrekkelijke woonwijken

Voormeld ambitiedocument geeft aan dat het noordelijk deel van het plangebied de kenwaarde 'blijven herkenbare dorpsstructuren' kent en het zuidelijk deel 'sterk stedelijke structuur'. Het is belangrijk dat invulling wordt gegeven aan beide kernwaarden op de locatie die gekenmerkt wordt als overgangsgebied tussen de Dorpstraat enerzijds en De Run anderzijds.

De opgave is aldus om in het ontwerp aansluiting te zoeken op beide structuren. Dit wordt op de volgende manier gedaan :

In het noordelijk deel wordt woongebouw A gerealiseerd. Dit gebouw wordt opgebouwd als getrapt volume over de langs- en dwarsrichting, zodat zichtlijnen van en naar De Run en de Dorpstraat gewaarborgd blijven en de beleving aan het oude dorpslint met het kleinschalige patroon wordt verstrekt. Woongebouw A kent hierbij eenzelfde hoogte als het bestaande kantoorgebouw, echter deze wordt in een 'set-back' gerealiseerd.

Aansluitend wordt met woongebouw B in het zuidelijk deel het overgangsgebied gerealiseerd naar het verstedelijkte, functionele, karakter van bedrijventerrein De Run. Woongebouw B wordt hiertoe hoger uitgevoerd dan woongebouw A

Beide gebouwen worden in een groene, parkachtige, setting gerealiseerd waarbij extra vergroening wordt gerealiseerd door middel van gevelbeplanting en een groen parkeerdek. Hiermee wordt een natuurlijke en ruimtelijke overgang gerealiseerd van de Dorpstraat naar de Run en de nabij gelegen Gender en wordt invulling gegeven aan de ambitie om een duurzaam (uitziend) bouwplan te realiseren.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De beoogde herontwikkeling is passend binnen de kaders van het Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit' omdat een duurzame inbreiding en daarmee een aansluiting wordt gerealiseerd tussen het oude dorpslint aan de Dorpstraat en het industriële karakter van De Run door het amoveren van het huidige, - enigszins dissonante - kantoorgebouw en de realisatie van twee woongebouwen in een groene, openbare, ruimte met zo gering mogelijke verharding.

2.4.5 Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen

De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswater-voorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan er vanuit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

In het kader van door de gemeente vanwege de aanwezigheid van een waterstoftank bij ASML aangevraagd maatwerkadvies wordt bij schrijven van 24 juli 2020 (kenmerk P208478) door Veiligheidsregio Brabant Zuid Oost de verwachting uitgesproken, dat de effecten hiervan beperkt zijn. Als maatwerkadvies wordt ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorziening aangegeven :

Pas de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van VRBZO toe. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kunt u ervan uitgaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

De beleidsregels Bereikbaarheid en bluswatervoorziening worden als afzonderlijk toetsingskader gehanteerd om nieuwe ontwikkelingen te beoordelen en behoeven geen doorwerking in de planregels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 BESCHRIJVING ONTWIKKELING

3.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in Veldhoven-Dorp en is stedenbouwkundig in hoofdzaak organisch gevormd, dat wil zeggen dat van oudsher aanwezige wegen en waterlopen het patroon van de bebouwing hebben bepaald. De oorspronkelijke topografie van het gebied is daarom nog steeds af te lezen en is "de vingerafdruk van het landschap".

Veldhoven-Dorp is een oorspronkelijk atypisch kerkdorp, een concentratie van bebouwing aan een weg door het buitengebied waarlangs diverse, maar van oorsprong veelal agrarische bebouwing aanwezig was. In de kernen is een gevarieerd woningaanbod aanwezig, gecombineerd met de van oorsprong aanwezige functie- menging van wonen met kleinschalige voorzieningen en bedrijvigheid. De voormalige dorpen zijn organisch gegroeid en hebben een vrij extrovert karakter. In de loop der tijd hebben diverse in- en uitbreidingen plaatsgevonden.

De oude kern kenmerkt zich door de geringe aanwezigheid van openbaar groen. Kenmerkend voor de boombeplanting in de oudere gedeelten is, dat men van oudsher inheemse soorten als linde, kastanje, eik en beuk heeft gebruikt. De Kerkakkerstraat heeft een kenmerkende boombeplanting , maar ook aan de Verhagenstraat en de Pastorielaan staan laanbomen. De Dorpstraat is enkele jaren geleden versmald en voorzien van boombeplanting.

De bebouwing van Veldhoven-Dorp bestaat voor het overgrote deel uit vrijstaande, half vrijstaande en aaneen-gebouwde woningen. De woningen zijn in één of twee bouwlagen gebouwd en veelal voorzien van een kap. Daarnaast is verspreid in Veldhoven-Dorp ook sprake van gestapelde woningbouw in de vorm van appartementengebouwen. Rondom de Kromstraat, de oorspronkelijke kern van Veldhoven-Dorp, is een dichte bebouwing aanwezig met een grote variatie aan functies en de daarbij behorende verschijningsvorm van gebouwen. Met name langs de traditionele ontsluitingswegen worden de woningen afgewisseld met horeca en andere bedrijven. Voorts komt in Veldhoven-Dorp een aantal bijzondere gebouwen(complexen) voor, zoals scholen en een kerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0010.png"

In de nabijheid van het plangebied is gelegen het bedrijventerrein De Run. Dit bedrijventerrein is sinds de jaren '60 geleidelijk gegroeid aan de zuidzijde van Veldhoven tussen de Provinciale weg en de rijkswegen A2 en A67. De deelgebieden van het bedrijventerrein zijn relatief autonoom van elkaar ontwikkeld.

Bedrijventerrein De Run heeft een belangrijke economische en werkgelegenheids-functie met een ruime vertegenwoordiging van zakelijke dienstverlening, industrie en distributie-intensieve activiteiten. Er is hierbij sprake van een technologiecluster met aantrekkelijke groeikansen. ASML neemt een niet onaanzienlijk deel van de werkgelegenheid voor haar rekening en de complexen van ASML maken in ruimtelijke en functionele zin een belangrijk onderdeel uit van het bedrijventerrein De Run.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0011.png"

3.2 Stedenbouwkundig plan

Het project bestaat uit de vervanging van een kantoorpand van Zuidzorg aan de Dorpstraat door twee wooncomplexen aan de Dorpstraat/De Run.

Het bouwplan vormt een schakel tussen de historische bebouwing aan de Dorpstraat en het bedrijfsmatige karakter aan De Run. Het nieuwe bouwplan houdt daarbij beter rekening met het historische karakter van de Dorpstraat dan het huidige kantoorpand. Dit komt tot uiting in een getrapt volume wat aansluiting vindt op het dorpslint aan de Dorpsstraat waarbij maximaal eenzelfde hoogte, in een set-back, als het kantoorpand word gerealiseerd.

Aan de zijde van De Run wordt de ruimtelijke uitstraling verbeterd door een tweede gebouw te realiseren op de plek van de huidige parkeerplek. Dit gebouw is in esthetische zin familie van het gebouw aan de Dorpsstraat/De Run en wordt solitair geplaatst in een groene parkachtige omgeving aan De Run.

Om de ruimtelijke kwaliteit voor de omgeving kracht bij te zetten is in het een leidende rol weggelegd voor duurzaamheid, gezondheid, klimaatadaptatie, hittestress en wateropvang ten opzichte van de huidige situatie.

De locatie wordt door onderhavige bestemmingswijziging de entree voor Veldhoven-Dorp. Het is mede hierdoor dat voor de ontwikkeling sprake is van een hoog ambitieniveau. Hierna volgt een afbeelding van het bestaande gebouw en indicatieve impressies van de nieuwe gebouwen (waarbij materialisering en kleurgebruik nog niet definitief zijn bepaald).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0015.png"

Het project is als volgt opgebouwd:

Blok A kent 40 appartementen voor vrije sector verkoop

Blok B kent 24 appartementen in de sociale huur en 32 appartementen in de vrije sector huur

Blok A en B kennen in totaal 96 wooneenheden.

De appartementen kennen een omvang van circa 50 m2 tot circa 120 m2 (gebruiksoppervlakte).

Aanvullend wordt onder Blok A een half-verdiepte kelder gerealiseerd met 40 bergingen (1,0 per wooneenheid) en circa 48 parkeerplaatsen. Op de eerste bouwlaag (begane grond) van Blok B worden circa 36 bergingen en 1 gemeenschappelijke berging gerealiseerd. Deels onder Blok B en aangrenzend op maaiveld worden 55 parkeerplaatsen gerealiseerd.

Het ambitieniveau van de groene omgeving wordt gerealiseerd door ten opzichte van de bestaande situatie 25% minder te verharden en deze oppervlakte te benutten voor vergroening. De vergroening wordt gerealiseerd aan de zijde van de Dorpstraat en van de Run door middel van vaste planten en gras. De ambitie hierbij is om zoveel mogelijk van de bestaande bomen in het plangebied te handhaven en in te passen. Hiernaast wordt het parkeerdek aan de achterzijde van woongebouw A groen ingericht als gemeenschappelijke buitenruimte. Beide gebouwen worden voorzien van vaste gevelbeplanting om het groene karakter te versterken.

3.3 Vergelijking bestaande situatie en nieuwbouwontwikkeling

In de huidige situatie is in het plangebied aanwezig een bestaand kantoorgebouw, het Zuidzorgkantoor. Dit gebouw is aan de zijde van de Dorpstraat 15,7 meter hoog (4 lagen) en bij de liftschacht 18,6 meter hoog. Het bestaande pand is aldus hoger dan de ter plaatse planologisch toegestane bouw- en goothoogte van 12 meter.

Onderstaande afbeelding geeft vanuit de voorgevel bezien een vergelijking tussen het bestaande en het nieuwe gebouw A

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0016.png"

De nieuwbouw van gebouw A aan de zijde van de Dorpstraat is 12 meter hoog en loopt naar 'achteren toe' trapsgewijs op naar 25 meter hoogte (Gebouw B). Zoals de kernwaarde 'sterk stedelijke structuur' in het ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit' ook benoemt, is het beleid dat op bepaalde plekken in Veldhoven de stedelijke kant van Veldhoven nadrukkelijker tot uitdrukking mag komen. Mede gezien de plannen die er nog meer zijn in de omgeving en in combinatie met de ambitie om te voldoen aan de Veldhovense woningbehoefte, is de in onderhavig bestemmingsplan opgenomen bouwhoogte van beide woongebouwen ruimtelijk aanvaardbaar c.q. voldoende passend in de omgeving. Bij de vormgeving van het bouwplan is goed rekening gehouden met de beleving vanuit de Dorpstraat, zowel qua hoogte als positionering van Gebouw A. Dit woongebouw is voldoende naar achteren gelegen om het zicht vanuit de Dorpstraat niet te domineren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0017.png"

Hoofdstuk 4 PLANOLOGISCH RELEVANTE (OMGEVINGS)ASPECTEN

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Per 1 juli 2016 zijn de bepalingen van de Wamz 2007 gedeeltelijk overgegaan in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen op dienen te nemen op de verbeelding en ze te beschermen middels regels.

De zorg voor het bodemarchief is door deze wet bij gemeenten komen te liggen. Om die reden heeft gemeente Veldhoven in haar bestemmingsplannen dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden.

Ter plaatse van een klein gedeelte van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' opgenomen. Een ander gedeelte van het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0018.png"

Volgens het bestemmingsplan 'Veldhoven-dorp 2017' heeft het plangebied deels een Waarde – Archeologie 2 en deels een Waarde – Archeologie 3. Voor gebieden met een Waarde Archeologie 2 geldt dat in het kader van plannen die groter zijn dan 250 m2 en die dieper reiken dan 40 cm -Mv een archeologisch onderzoek nodig is. Voor gebieden met een Waarde Archeologie 3 geldt pas een onderzoeksplicht waarbij de voorgenomen plannen groter zijn dan 2500 m2 en die dieper reiken dan 40 cm -Mv. Het plangebied heeft in totaal een oppervlakte van circa 7000 m2. Aangezien de herontwikkeling in het gebied de planregels van beide zones overschrijdt, is een archeologisch onderzoek in het kader van de bestemmingsplanwijziging noodzakelijk.

In dit geval wordt een bestaand gebouw gesloopt en worden twee woongebouwen teruggebouwd. De oppervlakte van de woongebouwen bedraagt meer dan de oppervlakte die gesloopt zal worden. Bovendien komt de nieuwe bebouwing niet volledig op de plek waar het kantoorgebouw wordt gesloopt. De gebouwen komen niet in de zone met de Waarde Archeologie 2.

Het voornemen bestaat om op het terrein aan De Run 5601 twee appartementencomplexen te realiseren. Hiertoe zal de huidige bebouwing, met een oppervlak van circa 1.000 m2, worden gesloopt en bestaande verharding worden verwijderd. Naast bodemingrepen ten behoeve van de sloop van de oude gebouwen zal ten gevolge van de bouw van de appartementencomplexen ook de huidige bodem verstoord worden. In het plangebied bestaan plannen om twee nieuwe appartementencomplexen te realiseren. Het zuidelijke appartementencomplex zal een oppervlakte krijgen van circa 650 m2. De begane grond van het noordelijke appartementencomplex zal een oppervlakte krijgen van circa 1000 m2. Onder deze toekomstige bebouwing wordt een kelder aangelegd met een totaaloppervlakte van circa 1.600 m2 en een diepte van 3,0 m –Mv.

Transect BV heeft in augustus 2019 archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het plangebied, bestaande uit Archeologisch Bureauonderzoek (BO) en Inventariserend veldonderzoek (IVO). De uitkomsten hiervan zijn neergelegd in de als Bijlage 2 opgenomen rapportage d.d. 12-10-2020, projectnummer 19060080.

Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld, dat het plangebied deels een hoge archeologische verwachting heeft voor de aanwezigheid van resten uit de periode Bronstijd-Nieuwe Tijd. Dit is gebaseerd op de ligging van het plangebied op een dekzandwelving (langs de rand van een beekdal), de ligging van het dit deel van het plangebied in de historische kern van Veldhoven en de aanwezigheid van bebouwing op historisch kaartmateriaal sinds het begin van de 19e eeuw. Dit laatste kan er namelijk op wijzen dat er ook voor de 19e eeuw sprake van bebouwing kan zijn geweest. Het zuidelijk deel van het plangebied ligt in een zone waar een beekdalbodem ligt. Volgens de gemeentelijke kaart heeft dit gebied een lage archeologische verwachting omdat er naar verwachting grootschalige subrecente verstoringen hebben plaatsgevonden. indien een beekdal echter intact is, kunnen er nog wel archeologische resten aanwezig zijn, zoals sporen van landgebruik van nabijgelegen bebouwing en nederzettingsresten uit de periode Laat-Paleolithicum-Mesolithicum (de periode dat er sprake was van lagere grondwaterstanden). Wat betreft de aanwezigheid van resten uit laatstgenoemde periode is een volledige intactheid van de top van het dekzand noodzaak, aangezien bij de meest geringe verstoring resten uit deze periode al buiten context terecht kunnen zijn gekomen.

Aantoonbaar verstoord is in ieder geval de plaatsen waar het huidige, onderkelderde bedrijfspand staat en de plek waar riolering aanwezig is. Daar is diep genoeg gegraven dat alle archeologische resten verdwenen zijn. De verwachting op die plaatsen is laag

Op basis van het veldonderzoek is de archeologische verwachting van het noordelijk en zuidelijk deel van het plangebied bevestigd. Het noordelijk deel heeft een hoge archeologische verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Bronstijd-Nieuwe tijd. Het accent ligt hier naar verwachting met name op de periode Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd vanwege de ligging in een historisch lint, de aanwezigheid van bebouwing op historisch kaartmateriaal en de aanwezigheid van een onvergraven humeus ophoogpakket. Resten die hier te verwachten zijn hangen naar verwachting samen met bebouwing en bewoning (huisplattegronden, afval- en waterkuilen, resten van houtbouw en steenbouw). Oudere resten zijn mogelijk door de latere activiteiten in het gebied aangetast. De lage verwachting in het zuidelijk deel is met name gebaseerd voor de kans op sporen van bewoning in dit deel van het plangebied. Sporen van landgebruik en dumps kunnen echter wel aanwezig zijn, aangezien onder het ophoogpakket in een boring de beekdalbodem nog aanwezig is (vanaf circa 150 cm -Mv). De sporen van landgebruik hangen naar verwachting samen met de bewoning en bebouwing die in het noordelijk deel van het plangebied heeft plaatsgevonden. De verwachting op die resten is zodoende vanwege de nabije aanwezigheid van bebouwing (en ook infrastructuur, de voorloper van De Run) juist hoog.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd in het plangebied in het kader van de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied vervolgonderzoek uit te voeren. Het doel van dit onderzoek is het opsporen van grondsporen die met vroegere bewoning, bebouwing en/of sporen van landgebruik samenhangen. Het verdient de aanbeveling een dergelijk onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek uit te voeren (inventariserend veldonderzoek, karterende/waarderende fase).

Aan de hand van de resultaten van het bureau- en booronderzoek en voormeld advies, heeft de gemeente Veldhoven – in dezen vertegenwoordigd door M. van der Weele en F.P. Kortlang – het volgende besloten :

“Het onderzoek heeft aangetoond dat binnen het plangebied behoudenswaardige archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Gravend archeologisch onderzoek is noodzakelijk om de archeologische verwachting te kunnen toetsen. Gezien de huidige inrichting is dat op dit moment nog niet mogelijk.

In het kader van de totstandkoming van dit bestemmingsplan wordt geadviseerd :

1) De dubbelbestemming archeologie in het op te stellen bestemmingsplan te handhaven met aangepaste planregels voor toekomstig onderzoek.

2) Archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren als opstallen en verharding binnen het plangebied zijn gesloopt. Voor de ondergrondse sloop van gebouwen en voorzieningen dient de gemeentelijke richtlijn archeologie en sloop te worden nageleefd.

3) Na sloop een proefsleuvenonderzoek te laten uitvoeren ten einde een beeld te krijgen van de aanwezigheid, aard, omvang en behoudenswaardigheid van eventuele archeologische resten. Dit dient te worden vastgelegd in de voorwaarden voor de omgevingsvergunning.”

De dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' blijven gehandhaafd om eventueel in de bodem aanwezig archeologische waarden voor de toekomst te beschermen. De hierin vervatte mogelijkheden voor het bevoegd gezag om voorwaarden te verbinden aan de omgevingsvergunning voor de realisatie van de nieuwe woongebouwen bieden voldoende borging dat wordt voldaan aan de hiervoor onder 2) en 3) opgenomen adviezen.

4.1.2 Cultuurhistorie

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden.

Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische landschappen en archeologische waarden van een gebied.

Provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW 2010, herziening 2016) is bepaald welke cultuurhistorische waarden of elementen binnen of in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied niet voorzien van een aanduiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0019.png"

Gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart

Cultuurhistorie wordt door de gemeente Veldhoven gebiedsgericht benaderd. De focus ligt niet op losse elementen, maar op samenhang en context. Het karakter van een gebied of structuur is hierbij een uitgangspunt. De gemeente heeft een Nota Cultuurhistorie opgesteld en een cultuurhistorische beleidskaart gemaakt (2012). In de Nota zijn beleidsregels en wensen ten aanzien van de omgang met cultuurhistorie geformuleerd.

Op de gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart is de planlocatie aangeduid als onderdeel van het historisch lint.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0020.png"

Uit de toetsing van het plangebied aan de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van een historisch lint. Het planvoornemen draagt bij aan het versterken van het dorpse karakter van Veldhoven door het amoveren van een enigszins dissonant kantoorgebouw en de nieuwbouw van een woongebouw, dat met een getrapt volume aansluit op dit dorpslint en tevens aanleiding geeft om stedenbouwkundig het overgangsgebied tussen de Dorpstraat en De Run te realiseren.

Gelet op de aard en omvang van dit project kan worden geconcludeerd dat het plan geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden in de omgeving.

4.1.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie staat totstandkoming van dit bestemmingsplan c.q. de realisatie van het ontwikkelingsplan niet in de weg.

4.2 Water

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid.

4.2.1 Waterrelevant beleid en regelgeving provincie en waterschap

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021

Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Het PMWP staat voor:

  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

Waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren; Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met alle partners in het gebied wil uitbreiden en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

Wat zijn de belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode?

  • Voldoende water voor landbouw en natuur
  • Wateroverlast en hittestress;
  • Kringloop denken;
  • Steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • Vergroten waterbewustzijn.

Het waterbeheerplan is te vinden op de website van het waterschap: www.dommel.nl.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

De keur van het waterschap is van toepassing wanneer direct en indirect wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De Keur is ook van toepassing als het oppervlaktewater niet in eigendom en beheer is van het waterschap.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 Maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

4.2.2 Beleid en ambitie gemeente

Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2015 - 2019 gemeente Veldhoven

Het waterbeleid van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2019). De term Verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer, te weten de zorgplicht stedelijk afvalwater, de zorgplicht hemelwater en de zorgplicht grondwater.

Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Ambitie gemeente afvoer van hemelwater

Als het regent in de gemeente Veldhoven verdwijnt het meeste hemelwater in de riolering. Door verandering van het klimaat wordt het bestaande rioolstelsel ook steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond)wateroverlast toe. Om droge voeten te houden wordt ruimte gecreëerd in het groen en/of oppervlaktewater. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren. In openbaar gebied komt dit tot uiting door hemelwatervoorzieningen in groenstroken die geschikt zijn gemaakt voor de opvang van overtollig hemelwater en aanpassing van waterpartijen. De eigenaar draagt een steentje bij door op eigen terrein voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater en/of opvang van overtollig grondwater. De gemeente ziet hierbij toe op een doelmatige invulling van de hemelwateropgave.

Hydrologisch neutraal bouwen

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.

Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw

Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwater verwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen wordt de eigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • Vuilwater en schoon hemelwater worden gescheiden aangeboden op de perceelgrens;
  • De gemeente hanteert voor de toename van het verhardoppervlak van 250 m2 tot 2000 m2 een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Boven de 2000 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel;
  • Voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • Leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer e.d.) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • Wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen.
  • Bij het indienen van de omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.

4.2.3 Huidige en toekomstige situatie van de planlocatie

De wateraspecten binnen het plangebied zijn onderzocht en beschreven in de rapportage van Aveco de Bondt d.d. 17 december 2019, hier opgenomen als Bijlage 3.

Een vergelijking van de mate van verharding in de bestaande situatie en in de nieuwe situatie leidt tot de conclusie dat sprake is van een afname van verharding met circa 1.400 m2.

Op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is het maaiveld bepaald op circa +19.0 tot +20.0 m t.o.v. NAP.

Het dichtstbijzijnde oppervlakte water nabij het plangebied is de waterloop 'de Gender', op ruim 100 meter afstand. Er wordt niet verwacht dat het voornemen plan invloed heeft op het oppervlakte water of vice versa.

Op basis van het landelijk hydrologisch model7 ligt de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) op 1,4 tot 1,6 m-mv. Deze GHG is berekend over een periode van 1998-2006.

Als conclusie wordt door Aveco de Bondt aangegeven :

In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard ingericht in de vorm van bebouwing en parkeerplaatsen. Slechts een klein deel is onverhard. Het voornemen is om de bestaande bebouwing te slopen en twee appartementencomplexen te realiseren. Een van de appartementencomplexen krijgt een parkeerkelder. De netto afname van het verharde oppervlak bedraagt circa 1402 m² ten opzichte van de huidige situatie.

Nabij het plangebied liggen geen oppervlakte wateren die nadelig zouden kunnen beïnvloed worden.

Conform het beleid van de gemeente Veldhoven en Waterschap de Dommel is er geen extra watercompensatie nodig. Wel is het beleid om waterstromen gescheiden te houden. Dit houdt in dat vuilwater separaat van het hemelwater aan de perceelgrens moet worden aangeboden. Hemelwater mag in principe worden aangeboden op het gemeentelijk riool. Echter hebben de gemeente en het waterschap hebben de voorkeur voor een bovengrondse waterbergings- of infiltratievoorziening.

Het verdient de aanbeveling om in de fase omgevingsvergunning beleidsmatige ondersteunde oplossingen ten aanzien van hemelwaterberging en –infiltratie op locatie toe te passen, indien zulks ter plaatse redelijkerwijs inpasbaar is en niet leidt tot kosten die onevenredig zijn tegen de achtergrond van de feitelijke beperking van de hoeveelheid verharding in het plangebied.

Op basis van de hoeveelheid vuilwater geeft de gemeente een advies waar op het gemengde riool kan worden aangesloten. De aansluiting op het gemengde riool is vergunningsplichtig.

Ten aanzien de toekomstige vloerpeilen is het raadzaam om minimaal 20 cm boven het maaiveld uit te komen. Verder is de inrijhoogte van de parkeerkelder een aandachtpunt. Geadviseerd wordt de inrijhoogte hoger aan te leggen dan de omliggende omgeving in verband met oppervlak afstroming van water en op die manier wateroverlast in de kelder te voorkomen.

Middels een berekening moet bij de gemeente gemeld worden hoeveel vervuilwater er wordt aangeboden vanuit de appartementencomplexen. Naar verwachting is dat circa 11,4 en 16,8 m³/dag voor gebouw A en B respectievelijk.

4.2.4 Waterschap

Het waterschap heeft in het kader van het vooroverleg met de voorliggende ontwikkeling ingestemd.

4.2.5 Conclusie

Er zijn geen waterhuishoudkundige belemmeringen ten aanzien van de ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.

4.3 Flora en fauna

Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot voormelde actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden.

4.3.1 Gebiedsbescherming

De ligging nabij onderdelen van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000 gebieden is beoordeeld door Aveco de Bondt in haar quickscan flora en fauna d.d. 30 januari 2020, hier opgenomen als Bijlage 4.

Het plangebied maakt geen deel uit van een gebied dat beschermd is in het kader van de Wet natuurbescherming of het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000 gebieden

De meest nabijgelegen beschermde natuurgebieden liggen op ongeveer 690 meter ten zuiden van het plangebied. Het betreft de benedenloop van de beek de Run en het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateau. Tussen het plangebied en dit natuurgebied ligt industrieterrein De Run. Gezien de afstand en de aard van de ingrepen wordt geen directe aantasting, zoals effecten door geluid of optische verstoring van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden verwacht. Indirecte effecten door stikstofemissie zijn mogelijk wel aan de orde.

Voor dit project is de inschatting dat gezien de beperkte omvang van de ingreep, de tijdelijke aard van de bouwwerkzaamheden, het verschil tussen huidig gebruik en permanent gebruik (geen gasaansluiting) er geen significante toename in stikstofdepositie zal zijn.

De beoordeling van de effecten van deze planontwikkeling (maatgevend hierbij zijn de verkeersbewegingen behorende bij de woningen en het gasloos zijn van de nieuwe woningen) is vervat in de als Bijlage 5 opgenomen memo aerius-calculatie d.d. 30 november 2020 van Aveco de Bondt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0021.png"

De relevante emissies in zowel de realisatiefase alsook de gebruiksfase zijn ingevoerd in AERIUS calculator (versie 2020). Voor de realisatiefase (jaar 2020) en gebruiksfase (jaar 2021) blijkt dat de stikstofemissie niet leidt tot een significante toename van stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden (niet boven 0,00 mol/ha/jaar). Gesteld kan worden dat de stikstofdepositie geen belemmering oplevert voor de planontwikkeling.

 

Natuurnetwerk Nederland

Gebieden behorend tot de NNN liggen op ongeveer 600 meter afstand ten zuiden van het plangebied. Het betreft de oevers van de benedenloop van de beek de Run.

Binnen de provincie Noord-Brabant kent het NNN een externe werking. Voor ingrepen en plannen die liggen buiten de begrenzing van het NNN geldt dat deze geen effect mogen hebben op de kernkwaliteiten van het NNN, wanneer dit niet uit te sluiten is, is een aanvullende toetsing, in de vorm van een 'nee-tenzij' noodzakelijk. Gezien de afstand en de aard van de werkzaamheden worden er geen nadelige effecten op de kernkwaliteiten van het NNN verwacht. Een aanvullende toetsing is niet nodig.

Houtopstanden

Het plangebied ligt binnen de 'bebouwde kom Boswet' van de Gemeente Veldhoven waardoor eventueel aanwezige bomen geen deel uitmaken van beschermde houtopstand. De bomen binnen het plangebied staan daarnaast niet benoemd in de lijst met beschermde bomen die zijn aangewezen door de gemeente Veldhoven. Wel bestaat er een hoge ambitie ten aanzien van het behoud van de aanwezige bomen en inpassing hiervan in de onbebouwde ruimte in het plangebied.

4.3.2 Soortenbescherming

In het kader van deze bestemmingsplanherziening is door Aveco de Bondt een quickscan uitgevoerd naar het voorkomen van (beschermde) soorten flora en fauna in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn vervat in de rapportage Quickscan flora en fauna ZuidZorg te Veldhoven d.d. 30 januari 2020, zoals opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting.

Naar aanleiding van deze Quickscan flora en fauna is gebleken dat vervolgstappen voor verschillende soorten aan de orde zijn. Voor de soorten vleermuizen en steenmarter is inmiddels nader onderzoek uitgevoerd.

In het memo van 5 februari 2020 (hier Bijlage 6) wordt door Aveco aangegeven, dat tijdens een nader veldonderzoek d.d. 2 juli 2019 geen sporen van steenmarters zijn waargenomen. De openingen die tijdens de quickscan flora en fauna gevonden waren blijken allemaal ventilatiegaten. Deze lopen uit op een ventilator of een met gaas gedichte ventilatieopening. Aldus kan de aanwezigheid van een vaste verblijfplaats van steenmarter uitgesloten worden.

In het nader onderzoek vleermuizen van 13 oktober 2020 (hier Bijlage 7) wordt aangegeven, dat in de te slopen bebouwing is één zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aangetroffen onder de dakrand aan de noordoosthoek van het gebouw. De sloop van het gebouw zal dan ook leiden tot aantasting en het verdwijnen van de zomerverblijfplaats.

Het opzettelijk doden van een gewone dwergvleermuizen of het verstoren van diens zomerverblijfplaats kan voorkomen worden door het nemen van bewezen effectieve mitigerende maatregelen. Wanneer deze maatregelen getroffen worden, is een ontheffing in het kader van artikel 3.5 lid 1 en 2 Wet Natuurbescherming niet noodzakelijk. Voor het vernietigen van een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis (artikel 3.5, lid 4) is een ontheffing op de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Voor het verkrijgen van een ontheffing is het noodzakelijk dat de gebruiksfunctie, een zomerverblijfplaats, gewaarborgd wordt. Dit kan door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden in een activiteitenplan en middels een ontheffingsaanvraag ter goedkeuring te worden voorgelegd bij het bevoegd gezag, de provincie Noord-Brabant.

Voor alle soorten geldt de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt kort gezegd in dat een ieder die weet dat zijn handelen of nalaten negatieve gevolgen zal hebben voor flora en fauna, verplicht is dit handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen die de negatieve gevolgen kunnen voorkomen, beperken of ongedaan maken.

In het kader van de zorgplicht dienen, naast voormelde mitigerende / compenserende maatregelen betreffende de vernietiging van de zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis, ten behoeve van onderhavig project, te worden gezorgd voor het weglaten van verlichting tijdens de werkzaamheden en in de uiteindelijke situatie of gebruikmaken van amberkleurige verlichting en armaturen waarmee uitstraling van licht naar boven voorkomen wordt.

4.3.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna staat - met inachtneming van eventueel nog te nemen maatregelen als hiervoor bedoeld - de ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt niet in de weg.

4.4 Verkeer en parkeren

4.4.1 Verkeer

Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten via De Run 5400. Voor langzaam verkeer zijn de Run 5400 en De Run 5600 beschikbaar.

Op basis van kengetallen van het CROW (CROW, publicatie 381, Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 1 december 2018) kan de verkeersgeneratie van het project worden berekend, waarbij Veldhoven is ingedeeld in de categorie 'Sterk stedelijk' en het project zich in de zone 'Rest bebouwde kom' bevindt. In onderstaande tabel is deze berekening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0022.png"

De verkeersgeneratie wordt berekend als gemiddelde voor een weekdag. Vervolgens wordt deze gecorrigeerd voor een werkdag, aangezien dit de maatgevende dagen van de week zijn. Door de inzet van 5 deelauto's wordt het reguliere autogebruik gereduceerd. Dit betekent dat ook de verkeersgeneratie afneemt. Deze correctie is op de toekomstige verkeersgeneratie (van 610 autobewegingen) toegepast, waarbij vervolgens de verkeersgeneratie van deze deelauto's toegevoegd.

Conclusie is dat de verkeersgeneratie afneemt met 33 autobewegingen per etmaal ten opzichte van de voorheen bestaande situatie (kantoorbebouwing), hetgeen verkeerskundig geen knelpunten oplevert voor de omliggende infrastructuur.

4.4.2 Parkeren

Wat de parkeernormen betreft heeft het college vastgesteld, dat de CROW-kencijfers (Publicatie 381, december 2018) leidend zijn. Hierbij valt Veldhoven (met afgerond 45.000 inwoners) in de categorie 'Sterk stedelijk' en hoort de ontwikkellocatie tot het gebied 'Rest bebouwde kom'. De gemeente gaat akkoord met het toepassen van de 'lage' of 'minimale' parkeernorm als er een gedegen mobiliteitsplan onder ligt.

In de als Bijlage 8 opgenomen memo van 3 februari 2020 “De Run 5601 Veldhoven, mobiliteitsplan” van OQ Parkingsolutions is de parkeerbalans van het project opgenomen en zijn de diverse mobiliteitsoplossingen beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0023.png"

Wat de parkeerbalans voor deze ontwikkeling betreft wordt uitgegaan van in totaal 96 wooneenheden. De totale parkeervraag bedraagt – met de inzet van deelauto's - 103 parkeerplaatsen, waarbij geen sprake is van vaste cq. gereserveerde parkeerplaatsen.

De totale parkeervraag van 123 plaatsen wordt gecorrigeerd tot 103 plaatsen door deelauto's in te zetten. In meerdere gemeentes in Nederland wordt de inzet van deze deelauto's om de parkeervraag te beperken, toegepast. Voor dit bouwplan wordt aangesloten bij de landelijke tendens om steeds meer gebruik te maken van alternatieve mobiliteit en wordt hiertoe uitgegaan van de inzet van 5 deelauto's. Deze deelauto's maken het mogelijk om de te realiseren parkeercapaciteit te beperken. In dit bouwplan wordt hiertoe uitgegaan van een behoudende ratio van 1 op 5. Netto betekent dit een besparing van 4 parkeerplaatsen per deelauto, aangezien de deelauto zelf ook een parkeerplaats nodig heeft.

Deelauto's parkeren op hiervoor aangewezen parkeerplaatsen, die zijn uitgerust met laadinfrastructuur. Er zal een monitoring plaatsvinden om het gebruik van de parkeercapaciteit en de deelauto's inzichtelijk te maken. Waar nodig zal bijsturing plaatsvinden. Hierbij kan gedacht worden aan de extra inzet op deelmobiliteit dan wel het structureel inzetten van de parkeerplaatsen die in de vorm van een halfverharding zijn aangelegd.

De parkeerbalans is volgens bovenstaande tabel sluitend. Wanneer bij de realisatie van 96 wooneenheden 103 parkeerplaatsen worden aangelegd en 5 deelauto's worden ingezet, is het aanbod gelijk aan de vraag.

De mogelijkheid bestaat dat op piekmomenten de aanwezige en beschikbare capaciteit niet voldoende is om de vraag volledig te faciliteren. In dat geval is het gewenst om over een overlooplocatie te beschikken. Dit ongeacht de parkeervraag die resulteert uit de parkeerbalans. Uit een monitoring van het gebruik zal blijken, hoe de verhouding tussen vraag en aanbod fluctueert in de tijd en welke ontwikkeling hierbij gesignaleerd wordt. Op basis van deze analyse kan bepaald worden of deze overloopcapaciteit daadwerkelijk nodig is. In het geval dat er onverhoopt aanvullende capaciteit nodig is, zal het om enkele parkeerplaatsen gaan. Deze worden dan op eigen terrein gefaciliteerd, zodat de parkeerdruk in de omgeving niet ongewenst wordt verhoogd. Ook kan extra worden ingezet op het gebruik van deelmobiliteit. Andere maatregelen zijn op dit vlak niet nodig.

Er zijn afspraken vastgelegd tussen ontwikkelaar en de gemeente. Overeengekomen is dat álle maatregelen uit het mobiliteitsplan moeten worden uitgevoerd en gehandhaafd dienen te worden. Afspraken over het inzetten van deelmobiliteit maken hier onderdeel van uit.

Nadere afspraken dienen tussen ontwikkelaar en één of meer providers van deelmobiliteit gemaakt te worden, zodat deze invulling voor ten minste 10 jaar vanaf oplevering van de eerste wooneenheden gegarandeerd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0024.png"

Om te borgen dat ook daadwerkelijk in deze parkeerbehoefte wordt voorzien, is in de regels van dit bestemmingsplan hiertoe conform de geldende jurisprudentie een verplichting opgenomen.

De gemeente is bezig met het opstellen en implementeren van maatregelen om De Run bereikbaar te maken en te houden. Dit houdt onder andere in dat het gebruik van de fiets en het OV wordt gepromoot. Daarnaast wordt nieuwe infrastructuur aangelegd en wordt de P+R locatie Meerhoven nadrukkelijker ingezet, waarbij een pendelbus van en naar De Run beschikbaar is. Nader onderzoek dient uit te wijzen of en in hoeverre de parkeer- en mobiliteitsbehoefte vanuit de ontwikkeling De Run 5601 kan aansluiten op deze initiatieven.

Fietsparkeren van de toekomstige bewoners van de appartementen zal op eigen terrein geschieden. Overwogen wordt om aanvullend elektrische deelfietsen te zetten. Als dit daadwerkelijk gebeurt, zal ook het gebruik van deze deelfietsen gemonitord worden.

4.4.3 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkelingen, die middels het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, niet in de weg.

4.5 Kabels en leidingen

4.5.1 Relevante leidingen

De volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover deze geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer:

  • hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • buisleidingen voor transport van aardgas met een diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • buisleidingen voor transport van andere stoffen die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze beschadigd raken (voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen).

4.5.2 Conclusie

Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Ook ligt het plangebied niet in een invloedsgebied. Met eventueel aanwezige overige, planologisch gezien niet-relevante, leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) hoeft geen rekening gehouden te worden.

4.6 Duurzaamheid

Bij nieuwbouw van kantoren en woningen worden binnen het Bouwbesluit eisen gesteld aan de energiezuinigheid. De Energie Prestatie Norm (EPN) is daarbij de richtlijn. Met de EPN wordt de energieprestatie van een gebouw of woning berekend. De uitkomst van een EPN-berekening is de maat voor de energie-efficiëntie: het Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC).

Per 1 januari 2015 is de eis voor de energieprestatie coëfficiënt (EPC) aangescherpt voor woningen van 0,6 naar 0,4. De gemeente Veldhoven bevordert het extra investeren in duurzaamheid en naast het aardgasvrij bouwen (wettelijke verplichting).

Aangezien de omgevingsaanvraag wordt ingediend na 1 januari 2021 zal aan BENG eisen moeten worden voldaan. Dit is een aanscherping ten opzichte van de huidige eisen.

Uitgangspunt in het voorliggende ontwikkelingsplan is dat initiatiefnemer het plan realiseert conform de wettelijk verplichte kwaliteitseisen en verder streeft naar toevoeging van extra duurzaamheidsmaatregelen. Deze extra maatregelen worden gerealiseerd op het vlak van klimaatadaptatie en de energietransitie. Het ontwerp voorziet, bijvoorbeeld, in minimaal verharden. Er wordt circa 25% minder verhard dan in de huidige situatie. In combinatie met het groen in de gebouwen wordt per saldo 25% meer vergroend, wat een positieve bijdrage levert aan het tegengaan en verminderen van hittestress, verdroging en wateroverlast. Hiernaast wordt de nieuwbouw gasloos uitgevoerd. Dit in combinatie met de sloop van de huidige gasgestookte installatie levert een positieve bijdrage aan de reductie van CO2 en stikstofdepositie.

Met de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt nader aandacht besteed aan de invulling van duurzaamheid bij de bouw van de gebouwen binnen de wettelijke verplichtingen.

Wat betreft de onbebouwde ruimte wordt qua vergroening ingezet op een parkachtige openbaar toegankelijke inrichting. De ambitie is om de bestaande bomen zoveel mogelijk te handhaven. Eventueel te rooien bomen worden binnen het plangebied gecompenseerd. De vergroening wordt naast een nieuwe inrichting van het maaiveld gerealiseerd in met vaste gevelbeplanting en inrichting van het parkeerdek als gemeenschappelijke buitenruimte.

4.7 Bezonning

Als onderdeel van de notitie van beantwoording zienswijzen (Bijlage 13) zijn opgenomen twee zonnestudies, om hiermee de invloed van het bouwplan te duiden op de omliggende (woon)bebouwing.

Er bestaan in Nederland geen formele wettelijke normen en eisen ten aanzien van de bezonning voor bebouwing. Wel zijn er normen van TNO; de lichte norm en de strenge norm.

Er zijn in het kader van de plantonwikkeling twee zonnestudies uitgevoerd. Er is een zonnestudie uitgevoerd op basis van deze TNO-normen, welke als bijlage 2 is toegevoegd aan de de nota van zienswijzen. In deze zonnestudie wordt een beeld geschetst van de situatie op 19 februari en 21 oktober (lichte norm) en 21 januari en 22 november (strenge norm). Voor een completer beeld is er eveneens een aparte zonnestudie uitgevoerd voor de situatie op 21 juni, 21 september en 21 december. Deze notitie is opgenomen als bijlage 3 bij de nota van zienswijzen.

Uit deze studies blijkt dat direct omwonenden slechts in beperkte mate consequenties gaan ondervinden van de nieuwbouw in vergelijking tot de bestaande situatie, zodat het aspect bezonning de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 5 MILIEUASPECTEN

5.1 Bodem

In de toelichting op het bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In het vorige hoofdstuk kwamen de overige ('niet-milieutechnische') planologische aspecten aan bod.

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, hoeft er geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd te worden; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Er is sprake van bestemmingswijzigingen.

Naar aanleiding van onderhavige herontwikkeling is door bureau Lankelma een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek d.d. 31 mei 2018 is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.

Uit dit onderzoek blijkt dat geen sprake is van enige verontreiniging van de vaste bodem (klasse wonen / klasse AW 2000) noch het grondwater (beperkte overschrijding streefwaarde) die een beperking of belemmering zou betekenen voor het voorgenomen gebruik in de vorm van gestapelde woningen.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor totstandkoming van dit bestemmingsplan .

5.2 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

Wegverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidszone, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. De wegen direct rondom het plangebied (zijnde de Dorpstraat en De Run) kennen een zone in de zin van de Wet geluidhinder. Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van de randweg N2 en Rijksweg A67.

Omdat met het plan nieuwe geluidgevoelige objecten (woningen) worden mogelijk gemaakt binnen de zone van deze wegen, is een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting van het wegverkeerslawaai van deze wegen op de gevels van de nieuwe woningen noodzakelijk.

Voor dit plan is door Aveco de Bondt een dergelijk onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn vervat in de rapportage d.d. 7 oktober 2020 en hier opgenomen als Bijlage 10 bij deze toelichting. Hierna worden de belangrijkste bevindingen behandeld.

Uit de resultaten blijkt dat:

  • Vanwege De Run (ten westen van het plangebied) op gebouw A en B de geluidbelasting ten hoogste 55 dB is;
  • Vanwege de Dorpstraat op gebouw A de geluidbelasting ten hoogste 52 dB is;
  • Vanwege de Kempenbaan op gebouw B de geluidbelasting ten hoogste 53 dB.
  • Hiermee wordt de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden, maar wordt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet overschreden.
  • Vanwege de niet zoneplichtige wegen (Frans Bekersstraat en De Run (ten zuiden van het plangebied)) zijn de geluidbelastingen niet hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB die in de Wet geluidhinder wordt gehanteerd. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat vanwege deze niet zoneplichtige wegen.

Aveco de Bondt adviseert om voor de drie wegen een hogere waarde vast te stellen.

In de onderstaande tabel zijn het aantal woningen, de vast te stellen hogere waarde en de wegen samengevat :

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0025.png"

Toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting is onvoldoende doeltreffend of vanuit technisch en/of financieel oogpunt niet realistisch om toe te schrijven aan dit project.

Met dit plan wordt de bestaande bebouwing vervangen. Het merendeel van de appartementen is niet geluidbelast. Op basis van deze motivatie wordt voldaan aan het ontheffingenbeleid Wet Geluidhinder van de Provincie Noord-Brabant dat door gemeente Veldhoven wordt gehanteerd.

Gelet op het bovenstaande heeft initiatiefnemer gemeente Veldhoven verzocht een hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder. Aangezien voor dit project sprake is van een procedure hogere waarde, is - in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning - een aanvullend onderzoek nodig ter bepaling van de geluidwering van de gevels van de appartementen. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Bij aanvraag omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de aanvullende eis dat elke woning waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld minimaal eén geluidluwe gevel heeft. Op basis van het voorliggende Voorlopig Ontwerp voor de middels dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woongebouwen kan in het kader van het te nemen hogere waarden besluit worden vastgesteld dat aan deze aanvullende eis kan worden voldaan. De (bouwkundige) wijze waarop hieraan zal worden voldaan zal plaatsvinden in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning.

Industrielawaai / Brandweer

De invloed van de nabijheid van bedrijventerrein De Run alsmede van de Brandweerkazerne wordt besproken in paragraaf 5.4. “bedrijven en milieuzonering”.

Spoorweglawaai

Het plangebied ligt op ruim circa 6 kilometer van de spoorlijn tussen Eindhoven en Boxtel. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn.

Luchtvaartlawaai 

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 4.5 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

Conclusie Geluid

Wat betreft wegverkeerslawaai geldt dat er sprake is van een procedure hogere waarde. Hierbij geldt dat voor de appartementen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig is. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

De aspecten spoorweg- en luchtvaartlawaai vormen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

De aanvaardbaarheid van de woningbouwontwikkeling in de nabijheid van bedrijventerrein De Run alsmede van de Brandweerkazerne wordt besproken in paragraaf 5.4 “bedrijven en milieuzonering”.

5.3 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Daarin zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling.

Dit is het geval wanneer :

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van desbetreffende stoffen in de buitenlucht
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)

De uitwerking van het begrip 'niet in betekende mate' staat in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gericht op mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). In het besluit is geregeld dat wanneer een gevoelige bestemming binnen een onderzoekszone van een rijks- of provinciale weg wordt gevestigd of uitgebreid, een luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. Gevoelige bestemmingen zijn functies waarbinnen kinderen, ouderen en zieken verblijven, zoals scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Een woning of ziekenhuis is geen gevoelige bestemming conform het besluit. De onderzoekszone van een rijksweg betreft 300 meter aan beide zijden van de weg, gemeten vanaf de rand van de weg. Voor een provinciale weg geldt hetzelfde, maar dan een zone van 50 meter.

Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

Beoordeling plan

Er wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige bestemming conform het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit) mogelijk gemaakt. Daarnaast valt het project, zowel gezien de oppervlakte als het toe te voegen aantal woningen, zeer ruim onder de ondergrens van de categorie “niet in betekenende mate” bijdragend.

In het kader van goede ruimtelijke ordening is aanvullend afgewogen of het verdedigbaar is om de woningen op deze plaats te realiseren.

Uit monitoring van de luchtkwaliteit door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant blijkt dat in het toetsingsjaar 2014 er in het plangebied geen overschrijding plaatsvindt van de wettelijke grenswaarden NO2 en PM10. Voor de prognoses over 2015 blijkt dat behoudens Eindhoven alle gemeenten in Zuidoost-Brabant voldoen aan de wettelijke eisen ten aanzien van NO2, PM2,5 en PM10.

In aanvulling op gegevens van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, maakt de kaart van de monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) (www.nsl-monitoring.nl/) duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in het plangebied onder de grenswaarden liggen. Uit toepassing van deze kaart op 13 november 2020 (diverse rekenpunten aan de Dorpstraat alsook de Kempenbaan voor de jaren 2018, 2020 en 2030) blijkt ten aanzien van de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 nabij het plangebied dat ruimschoots wordt gebleven onder de immissienormen voor deze stoffen thans en voor de komende decennia (titel 5.2 van de Wet milieubeheer) van NO2: 40,0 µg/m3, PM10: 40,0 µg/m3 en PM2,5: 25,0 µg/m3.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tussen kwetsbare of gevoelige objecten, zoals een woning, en bepaalde functies en bedrijven voldoende afstand te worden gehouden. Deze afstand is enerzijds nodig om het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object niet aan te tasten, anderzijds is deze afstand nodig om het bedrijf of de functie niet te beperken in de betreffende (bedrijfs)activiteiten. Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. In de VNG-publicatie is voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar een richtafstand gegeven, waarbij de grootste richtafstand leidend is.

De VNG maakt onderscheid tussen de omgevingstypen 'Rustige woonwijk / rustig buitengebied' en 'Gemengd gebied'. Bij het eerste type is duidelijk sprake van functiescheiding. Bij het tweede is sprake van functiemenging en komen direct naast woningen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. Volgens de VNG-publicatie behoren gebieden, die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de hogere milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In de VNG-publicatie is aangegeven dat wanneer er sprake is van een 'gemengd gebied', de richtafstand met één afstandsstap mag worden verminderd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijke richtafstand van 30 meter wordt verminderd naar 10 meter en een oorspronkelijke richtafstand van 10 meter wordt verminderd naar 0 meter.

Het plangebied

Dit plangebied kan aangemerkt worden als omgevingstype gemengd gebied. In (de omgeving van) het plangebied zijn naast woningen bedrijven op De Run en een brandweerkazerne aanwezig. Doordat sprake is van een gemengd gebied mogen de VNG afstandsmaten met 1 stap worden teruggebracht.

Voor dit plan is aan Aveco de Bondt gevraagd om eventuele belemmeringen voor herontwikkeling naar woningbouw wat betreft omliggende bedrijven alsmede de brandweerkazerne inzichtelijk te maken. De uitkomsten van de bevindingen zijn opgenomen in een als Bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen memo d.d. 13 oktober 2020.

Door Aveco de Bondt worden navolgende conclusies getrokken :

  • De werkelijke bedrijfsactiviteiten welke op dit moment in de omgeving plaatsvinden vormen geen belemmering voor voorgenomen woningbouwontwikkeling, er is sprake van een goed woon- en leefklimaat en de betreffende bedrijven worden in hun huidige bedrijfsvoering door deze ontwikkeling niet belemmerd;
  • De bedrijfspercelen (De Run 5403 en De Run 5407) worden door de woningbouwontwikkeling niet belemmerd in (van het bestaande gebruik afwijkende) planologisch toegestane ontwikkelingsmogelijkheden, gezien de aanwezigheid van bestaande woningen aan de achterzijde van de bedrijfspercelen, die reeds een beperking geven ten aanzien van verdere ontwikkelingsmogelijkheden, welke beperking door de woningbouwontwikkeling niet wordt vergroot;
  • De (van het bestaande gebruik afwijkende) ontwikkelingsmogelijkheid van het bedrijfsperceel (De Run 5404-5404E) tot planologisch toegestane categorie 3.2 inrichting is door de herontwikkeling van het plangebied tot woningbouw niet in overeenstemming met de VNG richtlijnafstanden, omdat de bijbehorende hindercontour (vanwege het aspect geluid) alsdan het plangebied overschrijdt. Met de inrichting van het plangebied is hiermee echter rekening gehouden door het achterste appartementengebouw zoveel als mogelijk buiten de richtafstand van 50 m1 te situeren. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat slechts een heel gering deel van het woongebouw binnen de 50m1 afstand van de bebouwingsgrens van het betreffende bedrijfsgebouw is gelegen.
  • De afstanden die de VNG-brochure geeft, gelden in beginsel tussen enerzijds de grens van het bestemmingsvlak/de perceelsgrens van een bedrijf en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is (ARRS 22 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5263). Het bedrijfsgebouw is echter gesitueerd op de grens van het bouwvlak en het voorliggende perceelsgedeelte is in gebruik als parkeerterrein, waarvan de geluidsaspecten niet wijzigen als op enig moment sprake zou zijn van een categorie 3.2 gebruik in plaats van het huidige categorie 3.1 gebruik. Daarnaast is het aan de voorzijde niet aannemelijk om het bedrijfsgebouw uit te breiden, omdat het gedeelte buiten het bouwvlak valt. Aldus zullen de nieuwe woningen niet leiden tot een relevante beperking van de gebruiksmogelijkheden van het bedrijfsperceel en is (mede gezien het feitelijke hiervoor beschreven categorie 3.1. gebruik) er voldoende grondslag om te komen tot een beperkte – ten deze gemotiveerde – afwijking van de richtlijnafstanden, waarbij eventueel tot een verdere verfijning kan worden gekomen bij de verlening van de omgevingsvergunning.
  • Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Staat van bedrijfsactiviteiten

In het plangebied van dit bestemmingsplan is geen sprake van bedrijvigheid, zodat een staat van bedrijfsactiviteiten geen onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan.

Conclusie 

Vanuit het oogpunt van het aspect bedrijven en milieuzonering kan een goed woon- een leefklimaat worden gegarandeerd ter plaatse van het plangebied. Het plan leidt bovendien niet tot een niet aanvaardbare beperking van bestaande bedrijfsvoering- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen niet-woonfuncties en bedrijven.

5.5 Externe veiligheid

Wet en regelgeving

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basisnetten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Beoordeling plan

Op basis van de Risicokaart (www.risicokaart.nl) is beoordeeld of er zich in de nabijheid van het plangebied risicobronnen bevinden. Daarbij is bekeken of er in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, of er wellicht transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (wegen, spoorwegen, vaarwegen of buisleidingen) in de nabijheid gelegen zijn en of dat het plangebied gelegen is binnen een zone waarbinnen het risico op een luchtvaartongeval verhoogd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00136-0501_0026.png"

Luchtvaartongeval 

Het plangebied (rode cirkel) is niet gelegen binnen een zone waarbinnen het risico op een luchtvaartongeval verhoogd is.

Buisleidingen

Op circa 3,4 kilometer ten noordwesten van het plangebied ligt een buisleiding van Gasunie. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze leiding.

Transportroutes

De rijkswegen A2/N2 en A67 zijn onderdeel van het Basisnet weg. Over deze wegen vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Op basis van de Regeling basisnet is sprake van een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) alsmede een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het plangebied is gelegen ruim buiten de betreffende zone's. Gelet op deze afstanden vormt deze situatie geen belemmering voor het planvoornemen voor wat betreft het persoonsgebonden risico. Voor wat betreft het groepsrisico betreft valt de ontwikkeling binnen de kaders van het hierna te noemen 'standaard advies externe veiligheid' van de veiligheidsregio. Het gaat hierbij om een ontwikkeling omvattende meer dan 50 personen op circa 600 meter van de snelweg A67. Met een afstand van circa 600 meter ligt het plangebied op een zodanige afstand van deze route dat beïnvloeding normaliter niet plaats zal vinden.

Spoorlijn Eindhoven –Boxtel:

Deze spoorlijn is gelegen op bijna 6 kilometer van het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour en het PAG vallen niet over het plangebied heen. Ook het invloedsgebied van het spoor rijkt niet tot het plangebied. Deze spoorlijn is dan ook niet relevant voor het aspect externe veiligheid.

Waterstofopslag ASML

Wat betreft de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen in de omgeving die van invloed kunnen zijn op het plangebied kan worden vastgesteld, dat op 390 meter van de woongebouwen de risico-installatie 'opslag waterstof' van ASML ligt. De Veiligheidregio Brabant Zuid Oost geeft op dit onderdeel een maatwerkadvies en deelt bij schrijven van 24 juli 2020 (kenmerk P208478) de verwachting, dat de effecten hiervan beperkt zijn. De maximale effectafstand wordt gerealiseerd bij het instantaan falen van de waterstoftank. Uit de berekeningen van de QRA van 1 december 2009 blijkt, dat een 1 % sterftekans ontstaat op een afstand van 323 meter. De effecten hiervan zullen beperkt zijn vanwege de tussenliggende stedelijke bebouwing die overdruk en hittestraling (deels) opvangen, de toegepaste maatregelen aan de risicobron, zoals de watersproeiinstallatie boven de opslagtank, de mogelijkheid tot inzet van hulpdiensten alsmede de zelfredzaamheid van personen die binnen de twee appartementen gebouwen verblijven veilig zijn of zichzelf in veiligheid kunnen brengen.

Groepsrisico

Op basis van artikel 8.1 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan waarvan het plangebied is gelegen binnen 200 meter van een transportroute, zoals bedoeld in de regeling Basisnet, aandacht worden besteed aan het groepsrisico. In dit geval is het plan gelegen op een afstand groter dan 200 meter van de rijksweg A67, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Aldus zijn er op de planlocatie geen nadelige effecten te verwachten bij eventuele calamiteiten op deze rijksweg. Het treffen van maatregelen ten gevolge van de aanwezigheid van deze rijksweg wordt niet nodig geacht.

Standaardadvies Veiligheidsregio

Gezien aard en locatie van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is hierop - in aanvulling op het hiervoor vermelde maatwerkadvies - van toepassing het standaardadvies versie 3.0 van de Veiligheidregio Brabant Zuid Oost d.d. 1 januari 2020. Dit advies omvat navolgende voor het plangebied relevante aspecten :

  • Communiceer actief met de omwonenden in het plangebied over de risico's van de gevaarlijke stoffen. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van de risicobron af. Dit bevordert de zelfredzaamheid van omwonenden. Dit advies geldt ook voor bedrijfshulpverleningsorganisaties. (…)
  • Pas de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van VRBZO toe. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kunt u ervan uitgaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt. De beleidsregels staan op https://www.vrbzo.nl/wp-content/uploads/2018/04/170307-beleidsregelsbereikbaarheid-en-bluswatervoorziening-brabant-definitief-1-0-vastgesteld.pdf Heeft u ten behoeve van de bereikbaarheid en bluswatervoorziening behoefte aan een advies op maat? Neem dan contact op met planvormingbrandweer@vrbzo.nl
    Bij bestemmingplannen waarbij zich een toxisch scenario (giftige schadelijke stoffen) kan voordoen adviseren wij u tevens de volgende maatregelen:
  • Nieuw op te richten gebouwen moeten aan het Bouwbesluit 2012 voldoen. In dit besluit is geregeld dat gebouwen uitgevoerd moeten worden met een mechanische ventilatie die uitgezet kan worden. Aanvullend op deze regelgeving adviseren wij om de aanzuigopeningen van deze ventilatie bij voorkeur hoog en afgekeerd van de risicobron te realiseren.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt dan geen belemmering voor onderhavig plan.

5.6 Geurhinder

In het kader van dit bestemmingsplan hoeft geen rekening gehouden te worden met het aspect geurhinder c.q. zijn hiertoe geen nadere bepalingen op te nemen c.q. beperkingen van kracht.

5.7 Milieueffectrapportage

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.

De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld. Bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. In dit kader is 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang : de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Uit de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 volgt dat de omvang van een project voor een gemeente niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde zit, kan ook een kleiner project belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of dit laatste het geval is. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient dus primair bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r. nodig is.

Op 16 mei 2017 is de Implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. Met deze wet wordt de herziene Europese m.e.r.-richtlijn in Nederlandse wetgeving vertaald. Op basis van deze wetgeving worden voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling enkele procedurele vereisten uit de Wet milieubeheer van toepassing. Dit betekent dat de initiatiefnemer voortaan een melding moet doen van het voornemen om een activiteit uit te voeren die beneden de drempelwaarde van de D-lijst van het Besluit m.e.r. blijven. De wijziging van het Besluit m.e.r. is op 7 juli 2017 in werking getreden. Waar tot de wetswijziging het voor activiteiten die onder de drempelwaarde uit de D-lijst bleven geen besluit nodig was voor de m.e.r. (vormvrij), moet nu voor elke activiteit een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gemaakt, en er moet daarop worden besloten. Met de wijziging is een aparte beoordeling nodig geworden die voorafgaand aan de behandeling moet plaatsvinden.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan uiteindelijk tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

Stedelijk ontwikkelingsproject

Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.

Het project betreft de realisatie van 96 gestapelde woningen. Deze gestapelde woningen in bestaand gemengd gebied komen overeen met de directe omgeving van het plangebied. Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied nabij het centrum van Veldhoven. Een dergelijke stedelijke ontwikkeling past daardoor goed in het aanwezige stedelijke (woon)milieu. Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur met voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet worden opgeschaald. Het plangebied is daarom goed bereikbaar. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt op eigen terrein opgelost.

Hieruit kan worden geconcludeerd dat wel sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daardoor van toepassing.

Uit deze – hier als Bijlage 12 opgenomen – beoordeling volgt dat negatieve effecten voor het milieu zijn uit te sluiten. Een MER is niet noodzakelijk. De beslissing op de vormvrije m.e.r.-beoordeling is voorafgaand aan het vrijgeven van het ontwerpbestemmingsplan genomen.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) wordt voorgeschreven dat tegelijk met het vaststellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld moet worden voor het plangebied of delen ervan, tenzij:

  • het kostenverhaal anderszins verzekerd is;
  • er geen noodzaak tot het stellen van locatie-eisen of eisen aan type woningbouw is;
  • er geen noodzaak is voor het bepalen van een tijdvak of fasering.


In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Onder een bouwplan wordt onder andere verstaan de bouw van één of meerdere woningen. Wijziging van het gebruik van een bestaand gebouw kan dan ook niet worden aangemerkt als een bouwplan.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft een 'bouwplan'. Omdat er een anterieure overeenkomst is afgesloten met de initiatiefnemer is het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' en hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden.
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.

6.2 Procedure

6.2.1 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft laten weten dat wanneer geen nationaal belang gemoeid is, er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. In dit geval is er inderdaad, zoals bij het beleidskader beschreven, geen nationaal belang gemoeid.

De provincie heeft zich beperkt tot de vraag hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Als gemeente maak je hiervoor gebruik van het e-formulier. De vragen in het e-formulier en de daarop gegeven antwoorden geven inzicht in de vraag of het ruimtelijk plan mogelijk strijdig is met het provinciaal beleid. Het ingevulde e-formulier over de in het concept-ontwerpbestemmingsplan betrokken ruimtelijke aspecten geeft de provincie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het wettelijk overleg kan dan als afgerond worden beschouwd. Er is geen noodzaak tot aanpassingen.

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 7 oktober 2020 toegezonden aan Waterschap de Dommel, de Gasunie, en Ministerie van Defensie.

Alle instanties hebben gereageerd en niemand van hen heeft bezwaren tegen het plan.

6.2.2 Tervisielegging

Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van vrijdag 19 februari tot en met donderdag 1 april 2021 ter inzage gelegen in het gemeentehuis van Veldhoven. Naast deze terinzagelegging was (en is) het ontwerpbestemmingsplan digitaal te raadplegen via de websites www.ruimtelijkeplannen.nl en www.veldhoven.nl. Tijdens deze periode zijn vier zienswijzen ingediend.

6.2.3 Vaststelling

Na afloop van de tervisielegging zijn de zienswijzen beoordeeld en is het plan ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijk standpunt in Bijlage 13Notitie van beantwoording zienswijzen”.

Op 13 juli 2021 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 7 JURIDISCHE PLANBESCHRIJVING

7.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan heeft een uniek en eigen identificatienummer, namelijk NL.IMRO.0861.BP00136-0501. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, en gaat vergezeld van een toelichting. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, heeft de toelichting wel een belangrijke rol bij de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opzet van de verbeelding en de planregels is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke modelregels. De gemeente streeft namelijk naar (zoveel mogelijk) standaardisering van bestemmingen en planregels, zodat iedereen in Veldhoven gelijke rechten heeft. Maatwerk is soms nodig, om specifieke situaties goed te kunnen vastleggen.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), dit zijn op nationaal niveau voorgeschreven richtlijnen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de naamgeving van artikelen en het kleurgebruik van bestemmingen.

Het bestemmingsplan is gericht op 'toelatingsplanologie'. De gedachte hierachter is dat iedereen zelf mag bepalen (voor zover dat is toegestaan binnen de planologische mogelijkheden) wat hij realiseert op zijn grondeigendom. Het bestemmingsplan maakt bepaalde functies mogelijk en kan randvoorwaarden stellen aan de mate en de wijze van bebouwing en het gebruik. De eigenaar bepaalt binnen deze randvoorwaarden zelf wat hij realiseert en of wat hij niet realiseert. Hij is dus niet verplicht om de bestemming te verwezenlijken.

7.2 Toelichting op de verbeelding

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding (plankaart). Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding, die op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl staat, is juridisch bindend. In de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. De bestemming(en) en de aanduiding(en) zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in de legenda.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een ondergrond getekend.

7.3 Toelichting op de regels

De bestemmingsplanregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

7.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

7.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemmingen opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. Het bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Artikel 3 Wonen-Gestapeld

Ten aanzien van de woonbestemming is aangesloten bij de keuze in het bestemmingsplan Veldhoven Dorp 2017 om per woningtype een aparte bestemming te maken. In het plangebied is enkel sprake van het woontype 'Wonen - Gestapeld'.

Binnen de bestemmingen mag gewoond worden in de vorm van gestapelde woningen en zijn ook aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toegestaan.

Via een afwijkingsbevoegdheid zijn (afhankelijk van de bestemming) onder voorwaarden andere vormen van gebruik ook toegestaan.

De bestemming 'Wonen - Gestapeld' kent een bouwvlak rondom de gebouwen. De bouwgrens is wat ruimer getrokken, zodat er ruimte is voor bijvoorbeeld aanpassingen van de entree-partijen.

Buiten het bouwvlak zijn ook gebouwen van ondergeschikte aard toegestaan, zoals een fietsenberging. De maximale goot- en bouwhoogte en het maximaal aantal wooneenheden staan op de verbeelding aangegeven.

Voor de bestemming 'Wonen - Gestapeld' geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter voor erfafscheidingen.

Artikel 4 Waarde Archeologie - 2

Conform het archeologiebeleid van de gemeente heeft een gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' gekregen. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van specifiek benoemde uitzonderingen.

Het bevoegd gezag heeft via een afwijkingsbevoegdheid de mogelijkheid om onder voorwaarden hiervan af te wijken.

Artikel 5 Waarde Archeologie - 3

Conform het archeologiebeleid van de gemeente heeft een gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van specifiek benoemde uitzonderingen.

Het bevoegd gezag heeft via een afwijkingsbevoegdheid de mogelijkheid om onder voorwaarden hiervan af te wijken.

7.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft de antidubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is vastgelegd dat het bouwvlak uitsluitend mag worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen. Verder zijn kelders toegestaan waar gebouwen mogen worden gebouwd.

Ook is er een regeling opgenomen voor bestaande maten. Indien de bestaande maatvoering, afstanden, bebouwingspercentages en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (volgens een verleende omgevingsvergunning) afwijken van de in de regels en op de verbeelding genoemde maten zijn de bestaande maten leidend.

Tenslotte zijn regels opgenomen over parkeren. Bij (nieuw)bouw dient voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het bouwen strijdig met het bestemmingsplan. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Er kan worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik en de regels ten aanzien van het parkeren. Bij wijziging van gebruik dient altijd voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het gebruik strijdig met het bestemmingsplan.

Ook zijn regels opgenomen in verband met het zogenaamde vogelbeperkingengebied vanwege het vliegveld. Er is een verbod voor enkele vormen van grondgebruik en enkele functies binnen het plangebied. Er is een mogelijkheid hiervan af te wijken indien kan worden aangetoond dat de belangen van de luchthaven Eindhoven niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

De luchtvaartverkeerzone - IHCS (Inner Horizontal en Conical Surface) wordt met dit artikel geregeld. Het gaat om het waarborgen van een obstakelvrij (start- en landings)vlak ter waarborging van de vliegverkeersveiligheid. In dit artikel geldt in aanvulling op hetgeen elders in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP.

Er is ook een vergunningstelsel opgenomen dat voorkomt dat de betreffende gronden opgehoogd kunnen worden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van bouwgrenzen, maatvoeringen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen.

Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel van het bestemmingsplan. In de overgangsregels is het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik geregeld. In de slotregel is bepaald onder welke titel het plan kan worden aangehaald.