direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Slot-Oost
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00133-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Na de crisis wordt er weer gebouwd in Veldhoven. Zowel de woningbouw is aangetrokken, als bedrijfsmatige bouw. Plekken die jarenlang braak hebben gelegen, krijgen nu eindelijk een invulling. Veldhoven groeit en is in ontwikkeling. In het noordoosten van Zeelst, nabij de rotonde Heistraat - Heerbaan ligt al vele jaren een woningbouwlocatie. Hier zijn diverse plannen voor gemaakt, maar die hebben nog niet geleid tot realisatie. Het is begonnen met plannen voor kantoren eind jaren '80 die in de jaren '90 en 2000 over zijn gegaan in woningbouw.


In 2000 werd gedacht aan een woontoren van 80 meter op de hoek en 6 woontorens van elk zo'n 20 meter langs de Heerbaan. In 2002 werd er een amendement aangenomen door de raad (60-120 woningen, hoogte aan Heerbaan max. 20 meter en accent op de hoek max. 50 meter).


Om meer overeen te komen met de wens van omwonenden zijn er op 15 december 2009 de volgende nieuwe randvoorwaarden vastgesteld door de gemeenteraad, die moesten leiden tot planontwikkeling van Slot-Oost (zijnde plandeel 'west'):

  • 1. De "groene vinger" langs de Heerbaan wordt doorgetrokken conform de Ruimtelijke StructuurVisie Veldhoven.
  • 2. Er worden globaal 40 tot 60 grondgebonden woningen gerealiseerd in het plandeel "west"
  • 3. De nieuwe woningen in plandeel "west" worden ontsloten via de bestaande woonstraten van woongebied 't Slot en krijgen geen rechtstreekse auto-aansluiting op de Heistraat.
  • 4. Bij de realisatie van plandeel "west" wordt gestreefd naar toepassing van 30% sociale woningbouw1
  • 5. Het bestaande autobedrijf en het tankstation aan de Heistraat worden ingepast in de nieuwe ontwikkeling
  • 6. Het plandeel "oost" biedt ruimte aan een goede ontsluiting van de Kruisstraat op de Heistraat conform het VerkeersCirculatiePlan en aan lichte bedrijvigheid
  • 7. De bedrijvigheid langs de Heistraat wordt niet ontsloten via woonstraten
  • 8. De reconstructie van de tot kruispunt om te bouwen rotonde Heerbaan-Heistraat-Noord Brabantlaan-Grasdreef wordt als vaststaand gegeven meegenomen bij de planontwikkeling


Eind 2017 is concreet gestart met de huidige planontwikkeling. Bewoners en vertegenwoordigers van gemeente en de ontwikkelende partij Ballast Nedam hebben gesproken over de invulling van Slot-Oost. Er zijn ideeën uitgewisseld, vragen gesteld en suggesties gedaan. Dit heeft geresulteerd in het nu voorliggend plan namelijk 59 grondgebonden woningen voor een gemixte doelgroep.


De geldende bestemmingsplannen 'Zeelst, omgeving Kruisstraat' en 'Zeelst 2016' laten de bouw van deze woningen niet toe. De gemeente Veldhoven wil meewerken aan deze ontwikkeling. Daarom is een nieuw bestemmingsplan nodig als juridisch-planologisch kader.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van Veldhoven. De locatie is ingeklemd tussen de infrastructuur van de Heerbaan, de bedrijvigheid (autobedrijf en tankstation) aan de Meerenakkerweg/Zoom en de bestaande woonbebouwing aan het Gareel.


De locatie is kadastraal bekend als gemeente Veldhoven, sectie K, nummers 105, 1276, 2240 en 2441 en heeft een oppervlakte van ca. 2,96 hectare. In onderstaande afbeelding figuur is de globale situering en de begrenzing van het plangebied weergegeven.


De plangrens in het noorden heeft een opvallende vorm. Deze is tot stand gekomen omdat een gedeelte ervan nog niet raadpleegbaar was wwww.ruimtelijkeplannen.nl. Daarom is dit stukje grond nu meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0001.png" Luchtfoto plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt grotendeels binnen het bestemmingsplan 'Zeelst-Oost, omgeving Kruisstraat' dat op 13-05-1974 door de gemeenteraad van Veldhoven is vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0002.png"

Overzichtstekening plangebied bestemmingsplan Zeelst-Oost, omgeving Kruisstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0004.png"

Plankaart behorende bij bestemmingsplan Zeelst-Oost omgeving Kruisstraat


Een klein gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Zeelst 2016' dat op 13-12-2016 door de gemeenteraad van Veldhoven is vastgesteld. Voor dit gedeelte geldt nu de bestemming 'Verkeer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0005.png"

Afbeelding gedeelte plangebied binnen bestemmingsplan 'Zeelst 2016' (blauw omlijnd)


Beide bestemmingsplannen bieden geen mogelijkheden om de beoogde ontwikkeling te realiseren. Dit bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling om de woningbouwontwikkeling mogelijk te maken.


1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding met de daarbij behorende regels. De digitale verbeelding is rechtsgeldig en raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit is een landelijke website waarop alle bestemmingsplannen van Nederland staan. Alleen de digitale versie is juridisch bindend.

Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld, wat de effecten van het bestemmingsplan zijn en welke afwegingen hebben plaatsgevonden.

Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin staat de bestaande en de nieuwe situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de beleidskaders en een motivatie hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de diverse beleidsdoelstellingen. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante planologische aspecten, al dan niet milieutechnisch van aard. In hoofdstuk 5 staat uitleg over de uitvoerbaarheid, waarbij ingegaan wordt op de economische uitvoerbaarheid en de procedure (maatschappelijke uitvoerbaarheid) van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 geeft een uitleg over de juridische aspecten van het plan waarbij ook een korte uitleg van de bestemmingsregels wordt gegeven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving ontwikkeling

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het voor de beeldvorming goed dat de uitgangspositie in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt daarom eerst een beschrijving van bestaande situatie. Daarna wordt het plan toegelicht, waardoor duidelijk wordt hoe het plangebied er in de toekomst uit gaan zien.

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt in de oksel die de Heerbaan maakt met de Meerenakkerweg (voorheen Heistraat). Vanaf de Heerbaan is de locatie niet goed te zien vanwege een robuuste groene zone. De locatie is gesitueerd tussen de woonstraten Gareel en de Heerbaan. De concrete begrenzing van het plangebied is beschreven in paragraaf 1.2.


Het plangebied wordt omgeven door wegen, bestaat momenteel uit grasland en is feitelijk braakliggend. Er zijn nog enkele boom- en struikgroepen binnen het plangebied aanwezig, waaronder een monumentale boom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0006.png"

Luchtfoto huidige situatie plangebied met globale begrenzing plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Slot-Oost is gesitueerd tussen de woonstraten Gareel en de Heerbaan. Het stedenbouwkundig plan omvat de woningbouwontwikkeling van 59 koopwoningen. Het plan gaat uit van een mix met 13 sociale koopwoningen (22%) en 46 vrije sector koopwoningen in de vorm van hoekwoningen, twee-onder-een kapwoningen en vrijstaande woningen.


De sociale koopwoningen zijn gesitueerd bij het meest noordelijke woonhof (9) en langs het perceel Zoom 5 (4). Dit zijn de rijwoningen, met uitzondering van de hoekwoningen. De overige woningen zijn daarbij gesitueerd op de koppen van de rijtjes (de 'hoekwoningen'), langs twee woonhoven en de voorkomende woonstraten. Dit zijn de koopwoningen in de vrije sector.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0007.png" Situatie(schets) verkaveling Slot-Oost


Langs de hoofdontsluiting zijn drie groene woonhoven gesitueerd. Deze groene plekken staan in verbinding met de groene zone die parallel langs de Heerbaan ligt. Langs de randen van de groene hoven worden smalle ontsluitingslussen aangelegd die de woningen met de auto bereikbaar maken. Er worden autoluwe en parkeervrije woonhoven gecreëerd. Het is niet de bedoeling dat, behoudens parkeerplekken op eigen terrein, in de woonhoven wordt geparkeerd. Laden en lossen van goederen is wel mogelijk. Ter plaatse worden de woonhoven ontsloten op de bestaande wandelpadenstructuur in de omgeving.


De hoofdontsluiting doorkruist het plangebied in een lijn die evenwijdig ligt aan de Heerbaan. Langs deze straat wordt een groot deel van de parkeeropgave gerealiseerd. Het plangebied wordt voor autoverkeer ontsloten via het Gareel aan de oostzijde. De nieuwe woonstraten worden met de drie bestaande straten (Gareel) verbonden voor fietsers, voetgangers en ze zijn toegankelijk als er een calamiteit is.


Aan de noordzijde wordt voor de fietsers een aansluiting gemaakt zodat zij via het Gareel resp. de Meerhovendreef en de Hovenring kunnen bereiken. Tegenover deze fietsaansluiting staat een oude eik. Deze eik heeft de status van beschermde boom en wordt gehandhaafd en krijgt de vrije ruimte in het plan. Rondom deze eik zal een openbaar toegankelijk groen plantsoen worden ingericht.


De openbare parkeerplekken zijn gesitueerd langs de hoofdontsluiting. Door de parkeerplaatsen daar te positioneren wordt een maximaal groene sfeer in de woonhoven bereikt.


In het algemeen geldt dat bij de vrijstaande woningen 2 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd en bij de tweekappers wordt uitgegaan van 1 parkeerplaats op eigen terrein. De sociale koopwoningen en hoekwoningen hebben geen parkeerplaatsen op eigen terrein. In de openbare ruimte worden voldoende parkeerplaatsen gecreëerd om aan de parkeernorm voor het gehele plan te voldoen.


De erfafscheidingen die grenzen aan de openbare ruimte krijgen een groene uitstraling waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de beeldkwaliteit van het plan.


Centraal in het plangebied is een trafo van Enexis aanwezig. Deze nutsvoorziening wordt uitgebreid en bereikbaar gemaakt via een zgn. parkeerkoffer. De ondergrondse leidingen van en naar de trafo zullen worden verlegd zodat ze te allen tijde onder de verharding van de openbare ruimte terecht komen.


Specifiek voor het plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1). In dit beeldkwaliteitsplan wordt een kader gegeven voor de verdere uitwerking van de woningen/woonkavels en het openbaar gebied. Alle hoofdmassa's zullen bestaan uit twee bouwlagen met een kap.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Bij het opstellen van beleid dienen gemeenten rekening te houden met het beleid van andere overheden. Zo geven het rijk, de provincie Noord-Brabant en de regio met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk worden de voor de ontwikkeling relevante zaken uit het nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven. Ook wordt aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt met het beleid van de gemeente Veldhoven zelf.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.


Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.


Doorwerking plangebied

In de NOVI is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. Het planvoornemen is op nationale schaal dermate kleinschalig dat er geen strijdigheid kan bestaan met de uitgangspunten zoals in de NOVI opgenomen. Voor deze ontwikkeling vindt de afweging dat wordt voldaan aan de principes van een goede ruimtelijke ordening décentraal plaats.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid zoals opgenomen in de SVIR richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Sturing op verstedelijking, waaronder afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, heeft het Rijk grotendeels losgelaten. Er is enkel nog sprake van een 'ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van deze instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Conclusie relatie met voorliggend plan

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op een dusdanig schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor dit bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Veldhoven.


Het beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft geen gevolgen voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Voor deze ontwikkeling vindt de afweging of er wordt voldaan aan de 'principes van een goede ruimtelijke ordening' décentraal plaats.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het obstakelbeheergebied rond Vliegbasis Eindhoven. Op deze gronden gelden op grond van artikel 2.6.4 van het Barro maximaal toelaatbare bouwhoogtes voor objecten ter bescherming van de veiligheid van het luchtvaartverkeer en ter bescherming van de werking van (radar)apparatuur. De bouwhoogtebeperkingen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het Barro.


Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het radarverstoringsgebied van onder andere de radarinstallatie op vliegbasis Woensdrecht en vliegbasis Volkel. Het plangebied ligt niet binnen de kern van deze radarverstoringsgebieden, maar binnen de daaromheen liggende ring. In die ring gelden bouwhoogtebeperkingen voor windmolens (maximale hoogte 90 meter) en geldt een maximale bouwhoogte van 113 meter. de maximale bouwhoogte die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt ligt ver beneden de toegestane hoogte. De radarverstoringsgebieden leggen daarom geen beperkingen op aan bebouwing binnen het plangebied.

3.1.4 Ladder voor duurzame ontwikkeling

Relevante wet- en regelgeving

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een motiveringsplicht opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder gewijzigd van drie naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is het volgende opgenomen:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Ladder is alleen van toepassing op plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Op basis van de overzichtsuitspraak die is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geldt dat bij woningbouwlocaties vanaf 12 woningen in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Is dit het geval, dan is een Laddertoets vereist en is daarmee een beschrijving van de behoefte nodig. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Denk hierbij aan specifieke woningtypen, wooncategorieën en woonmilieus.

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een uitgebreidere motivering vereist waarbij tevens dient te worden ingegaan op de vraag, waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Of het plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied moet worden bepaald aan de hand van de bepalingen in het Bro, artikel 1.1.1,: 'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'

Regionale afspraken

De gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) hebben eind 2017 afspraken gemaakt over woningbouw op de regionale woningmarkt. Dit 'Afsprakenkader Wonen 2017' (hierna: het Afsprakenkader) is door alle gemeenteraden bekrachtigd en heeft de instemming van de provincie Noord-Brabant.

De gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) hebben eind 2017 afspraken gemaakt over woningbouw op de regionale woningmarkt. Dit 'Afsprakenkader Wonen 2017' (hierna: het Afsprakenkader) is door alle gemeenteraden bekrachtigd en heeft de instemming van de provincie Noord-Brabant. Daarnaast is in maart 2019 de Woondeal gesloten tussen het SGE, het ministerie van BZK en de provincie Noord-Brabant.

In het Afsprakenkader is vastgelegd hoe de afstemming van de woningbouwontwikkelingen binnen het SGE is geregeld. Hierin zijn kwantitatieve en kwalitatieve afspraken gemaakt over geplande uitbreidingslocaties en zijn ook afspraken gemaakt over afstemming en monitoring van alle woningbouwlocaties.

De meest actuele behoeftecijfers liggen vast in de Woondeal. Zie voor de regionale afstemming ook paragraaf 3.3.3. Op basis van de Woondeal en de krapte op de regionale woningmarkt is er de noodzaak om extra harde plancapaciteit te realiseren. Als waarborg tegen een overmaat van nieuwe woningen wordt de productie en programmering (lopende en nieuwe projecten, inclusief fasering) in het stedelijk gebied gemonitord en afgezet tegen de Woondeal en/of de dan actuele provinciale prognoses.


Toepassing op planvoornemen

Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van 59 woningen waardoor er sprake van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling'. Het plan ligt binnen de bebouwde kom van Veldhoven en bevindt zich tevens in het bestaand stedelijk gebied zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening ruimte.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Veldhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit.

De woningmarkt is per definitie - en zeker voor de middellange en langere termijn - omkleed met de nodige onzekerheden, samenhangend bijvoorbeeld met (veranderende) demografische, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Om hier goed op in te kunnen spelen is in 2019 door het SGE en de provincie een monitoringssysteem ingericht op basis waarvan jaarlijks afspraken worden gemaakt over de woningbouwplanning en -programmering in het SGE. De richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda Wonen en de principes uit het Afsprakenkader Wonen 2017 zijn hierbij leidraad. Uitgangspunt is te voorzien in een realistisch, flexibel planaanbod op basis waarvan woningbouwlocaties versneld en vraaggericht worden ontwikkeld.

In de Woondeal erkennen het Stedelijk Gebied, de provincie Noord-Brabant en het ministerie dat er de komende 5 jaar een aanzienlijke woningbehoefte bestaat van circa 27.000 woningen in het Stedelijk Gebied. De totale harde plancapaciteit in zowel de gemeente Veldhoven als het Stedelijk Gebied is niet toereikend om in de woningbehoefte tot 2030 te voorzien. Met 1.585 harde plannen in de gemeente Veldhoven kan niet worden voorzien in de behoefte van 1.710 woningen tot 2030 (bron: provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose sep 2020). Hetzelfde geldt voor SGE: met 22.370 harde plannen kan niet worden voorzien in de behoefte van 32.080 woningen tot 2030. Dit betekent dat er zowel in de gemeente als in de regio nog ruimte is voor het toevoegen van extra woningen. Het huidige initiatief om 59 woningen te realiseren voorziet daarmee in een kwantitatieve behoefte binnen het verzorgingsgebied.

Uit het 'woningmarktonderzoek Zuidoost-Brabant 2017' blijkt dat regio breed de vraag in verhouding tot het aanbod het grootste in het betaalbare huursegment is. Hier kan gesproken worden over het grootste theoretische tekort. Ook is het tekort in de middeldure, maar ook betaalbare en dure koop groot. In de middenhuurklasse is nog wel een theoretisch tekort. In het dure huursegment niet.

De nieuw te realiseren grondgebonden woningen dragen bij aan het belang voor de regio om de groei van de bevolking op te kunnen vangen. In de Visie op Wonen geeft Stedelijk Gebied Eindhoven (zie par 3.3.3) aan dat ze wil inzetten op het aantrekken van instromers en dat ze tevens starters en doorstromers wil vasthouden voor de regio. De gezinswoningen kunnen interessant zijn voor met name starters of doorstromers.

Gelet op het voorgaande voorziet dit plan dan ook in de (kwalitatieve) woningbehoefte.


Het voorliggende initiatief past binnen de regionale woningbouwafspraken en -programmering, waarmee de behoefte aan deze ontwikkeling voldoende is aangetoond. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Vooruitlopend op de in werking treding van de Omgevingswet, hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Met deze Omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.

De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Conform de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De visie zal komende jaren nader worden uitgewerkt in diverse programma's. Inmiddels is er ook een Interim omgevingsverordening vastgesteld, waarop hierna wordt ingegaan.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De omgevingsvisie bevat geen specifieke ambities voor het plangebied. De beoogde ontwikkeling past wel in de algemene ambities en het gestelde in de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied ligt braak en bevindt zich binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied biedt kansen voor een ontwikkeling waar vraag naar is. Omdat sprake is van bestaand stedelijk gebied wordt voorkomen dat gronden buiten het bestaand stedelijk gebied worden ingezet voor stedelijke ontwikkelingen.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2021. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Enkele inhoudelijke wijzigingen zijn echter wel aangebracht. Op hoofdlijnen gaat het om:

  • a. een meer gebruikersvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder losse bijlagen;
  • b. aanpassingen waardoor de regels straks beter passen in het systeem van de omgevingswet;
  • c. aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.

Zo wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven en instructieregels voor gemeenten. De instructieregels voor gemeenten hebben tot doel dat de gemeenteraad de, in de omgevingsverordening opgenomen, voorwaarden betrekt bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit).

De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die wordt bepaald door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde.

Planspecifiek

Met dit bestemmingsplan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. In de Interim omgevingsverordening is bepaald dat een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen, binnen 'Stedelijk gebied' dient te liggen. Dat is volgens de kaart 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed' het geval, aangezien het gebied binnen 'Concentratiegebied' ligt. In het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet verder onderbouwd worden dat het om een duurzame stedelijke ontwikkeling gaat en dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0008.png" Uitsnede Interim omgevingsverordening kaart 3 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed' 


In de Interim omgevingsverordening is bepaald dat een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in ieder geval:

  • a. een goede omgevingskwaliteit bevordert met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • b. zorgvuldig ruimtegebruik bevordert, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • c. optimaal invulling geeft aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • d. rekening houdt met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • e. optimaal invulling geeft aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • f. bij draagt aan een duurzame, concurrerende economie.


De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied van Veldhoven, waarbij een perceel getransformeerd wordt naar wonen in een groene omgeving. Zoals in hoofdstuk 4 van deze toelichting is gemotiveerd, is ter plaatse van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. In paragraaf 4.13 is gemotiveerd op welke wijze duurzaamheid terugkomt in de planontwikkeling. Duurzaamheid in het kader van het thema waterhuishouding is gemotiveerd in paragraaf 4.8. In paragraaf 3.1.3 en paragraaf 3.3 is gemotiveerd dat de ontwikkeling voorziet in zowel een kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die bovendien past binnen de regionaal gemaakte woningbouwafspraken. Gelet op het voorgaande wordt aan alle voorwaarden voor een duurzame stedelijke ontwikkeling voldaan.


Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

In paragraaf 3.1.2 van de regels van de Interim omgevingsverordening zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de evenwichtige toedeling van functies. In de verordening is bepaald dat een bepaalde bestemming pas aan gronden mag worden toegekend als sprake is van een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Daarbij moet rekening worden gehouden met een zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering, en meerwaardecreatie.


Van zorgvuldig ruimtegebruik is in dit geval duidelijk sprake. De ontwikkeling voorziet in woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Bij de lagenbenadering komen de volgende lagen en thema's aan de orde:

  • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.


Al deze aspecten komen terug in deze toelichting bij het bestemmingsplan. In het kort kan voor al deze aspecten geconcludeerd worden dat het plan voorziet in een duurzame ontwikkeling, waarbij voldoende rekening is gehouden met de verschillende (thema's binnen de) lagen. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen voor dit plan zijn en dat het plan voorziet in een veilig en goed woon- en leefklimaat.

3.2.2.1 Ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Het ontwerp van de Omgevingsverordening is vastgesteld om te voldoen aan de Omgevingswet. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn hierbij gehanteerd als uitgangspunt en hierbij is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels.


Wanneer de Omgevingsverordening Noord-Brabant is vastgesteld zal voorliggend bestemmingsplan hieraan getoetst worden.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Integrale Strategie Ruimte Metropoolregio Eindhoven (ISR)

In 2016 is Brainportregio Eindhoven door het Rijk erkend als één van de drie mainports. De 21 gemeenten van de Metropoolregio Eindhoven (MRE) hebben een gezamenlijke ambitie: de Brainport Eindhoven verder ontwikkelen tot een economische topregio die internationale allure verbindt aan regionale eigenheid.

De ISR is een ambitie, inspiratie- en kansendocument voor de regio. Het is een basis van waaruit partijen op verschillende niveaus (lokaal, subregionaal en bovenregionaal) werken aan opgaven ter versterking van de kwaliteiten van onze regio. Het vormt een gemeenschappelijk vertrekpunt voor de subregionale en lokale beleidsontwikkeling. De ISR ondersteunt daarmee de onderlinge en met andere partijen te maken afspraken. De ISR heeft een functie voor communicatie- en lobbytrajecten. Zo zal het een bouwsteen namens de regio vormen voor de provinciale omgevingsvisie.

De ISR is opgesteld door de werkplaats Ruimte met partners uit het bedrijfsleven, wetenschap, onderwijs en overheden. De ISR zet in op 3 centrale thema's:

  • a. De energieke regio: de centra van steden en dorpen zijn van bewoners en bezoekers. Inrichting is gericht op beleving en verblijfskwaliteit.
  • b. De verbonden regio: Een onderscheidende regionale en (inter-)nationale bereikbaarheid. Verplaatsen in de regio is sneller, eenvoudiger en/of leuker.
  • c. De innovatieve regio: Economische activiteit en innovatie op werklocaties. Verbeteren verwevenheid campussen, kennisinstellingen en de innovatieve maakindustrie. Ruimte om te experimenteren.

De strategiekaart toont de keuzen, ambities en strategische projecten die van belang zijn op (inter)nationaal niveau, waaraan we als Brainportregio werken. De Brainportregio maakt onderdeel uit van de nationale Ruimtelijke Economische Ontwikkelingsstrategie (REOS). Deze richt zich op het versterken van het economisch kerngebied van Nederland. Tegelijkertijd dragen de op de strategiekaart vermelde elementen ook bij aan een versterking van de regio zelf, wat goed is voor het woon-, leef en ondernemingsklimaat van iedereen in de regio.

De strategie is opgebouwd uit de thema's: economisch vestigingsklimaat; woon- en leefklimaat; omgevingskwaliteit; mobiliteit; duurzaamheid en klimaat. Per thema bevat de ISR een kaart en een beschrijving van het streven en de wijze waarop dit kan worden bereikt.

Planspecifiek

De ISR geeft voor de A2-regio aan dat hierbinnen het accent moet liggen op aantrekkelijk en kleinschalig wonen. Daarnaast is Veldhoven aangeduid als suburbaan woonmilieu, waar de nadruk ligt op woongebieden in lagere dichtheden, met voorzieningen op korte afstand. Het plangebied is goed aangesloten op het HOV-netwerk binnen de MRE dat op zeer korte afstand gelegen is. Hiermee wordt het juiste type woonmilieu op de juiste locatie gerealiseerd.

Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan op de ambities en doelstellingen die met de Integrale Stategie Ruimte voor de Metropoolregio Eindhoven op het gebied van economisch vestigingsklimaat, woon- en leefklimaat, omgevingskwaliteit, mobiliteit, duurzaamheid en klimaat zijn gesteld. De beoogde ontwikkeling past daarmee in dit regionale beleidskader.

3.3.2 Brabantse Agenda Wonen

De Brabantse Agenda Wonen is een agenda op hoofdlijnen en stippelt een koers uit voor (verdere) regionale samenwerking en vernieuwing van de woningbouwafspraken. Daarin nodigt de provincie alle subregio's uit om, samen met relevante partijen op de woningmarkt en de provincie, een regionaal perspectief op wonen te ontwikkelen.

Versnelling van de woningbouwproductie, vernieuwing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en het ombouwen van leegstaand vastgoed naar woningen zijn belangrijke doelen van de Brabantse Agenda Wonen. Met deze agenda geeft de provincie aan welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen en wonen en hoe zij zich hiervoor gaat inzetten.

Op basis van de Brabantse Agenda Wonen moet ruimte worden gegeven aan goede plannen. “Een beleid gericht op een duurzame verstedelijking en zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik biedt ruim baan voor 'goede plannen' binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en dorpen. Ruimte dus voor woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, dat aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw kan worden genomen.”

Per gemeente is een indicatie (met bandbreedte) gegeven van de planningsruimte voor woningbouw in de komende jaren. Overeenkomstig de provinciale verordening is deze 'programma-indicatie' richtinggevend voor de (sub)regionale woningbouwplanning en –programmering en de hierover te maken regionale afspraken. Gemeentelijke bestemmingsplannen, die voorzien in de nieuwbouw van woningen of anderszins leiden tot een (netto) toename van de woningvoorraad, dienen te passen binnen dit regionale afsprakenkader.

Planspecifiek

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 59 woningen binnen het Stedelijk gebied. Inzetten op een vraaggericht, flexibel planaanbod is een van de actielijnen in de Brabantse Agenda Wonen. Dit vraagt om een gevarieerd en flexibel planaanbod, met (blijvende) aandacht voor de betaalbaarheid en financierbaarheid van het wonen. Voorliggend planvoornemen voorziet in zowel betaalbare sociale koopwoningen, als in koopwoningen in de vrije sector.

3.3.3 Afsprakenkader Wonen 2007, Aantrekkelijke woonmilieus in Stedelijk Gebied Eindhoven

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  • a. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het Stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale verordening.
  • b. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij het uitgangspunt is dat er geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij het regionaal portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt. Uitleglocaties liggen buiten het Stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale verordening.
  • c. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt.
  • d. Het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van negen majeure projecten geformuleerd, die nu is afgerond.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 59 woningen binnen het Stedelijk gebied.

3.3.4 Woondeal

Op 7 maart 2019 hebben de minister van Binnenlandse Zaken (BZK), de provincie Noord-Brabant en het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de Woondeal ondertekend. Met de ondertekening van de Woondeal zetten partijen zich in om de woonopgave in deze regio aan te pakken. Een grote variëteit aan woonmilieus draagt bij aan de ontwikkeling van de Brainportregio.

De Woondeal helpt de gewenste versnelling van de woonopgave in Eindhoven en de andere acht gemeenten binnen het SGE te realiseren: meer woningen, op de juiste locatie en voor de goede doelgroep. De versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. De Woondeal gaat daarnaast ook over de werking van de woningmarkt (met name op het gebied van regelgeving), de plancapaciteit (de periode tot 2040) en integrale gebiedsontwikkeling in de regio Eindhoven. De Woondeal is een eerste stap van een langjarig partnerschap met de betrokken partijen. Het SGE heeft behoefte aan 27.000 woningen in de periode 2019 tot en met 2023. Deze behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie. Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt - zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen 2017 - in de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. De minister, de provincie en het SGE volgen de ontwikkeling van deze locaties als geheel op het gebied van aantallen en exploitatie. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Dit bestemmingsplan maakt 59 woningen mogelijk en draagt bij aan de doelstelling om versneld voldoende woningen te bouwen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven

De Ruimtelijke StructuurVisie Veldhoven is op 3 juni 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie vormt de basis voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente die zich met name richt op de kwaliteiten van Veldhoven en het versterken van de identiteit. In de structuurvisie zijn keuzes gemaakt met betrekking tot het behoud en de versterking van zowel de stedelijke als de dorpse kwaliteiten van Veldhoven: deze kwaliteiten komen pas goed tot hun recht als voor iedere kwaliteit een eigen plek wordt gevonden.

Het overgrote deel van de woningvoorraad in Veldhoven is gebouwd vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw. De verschillende wijken zijn een afspiegeling van de veranderende stedenbouwkundige opvattingen. Om de sociale samenhang te bevorderen, is het van belang dat in elke wijk sprake is en blijft van een hart. Behalve aandacht voor nieuwe woningbouw op inbreidingslocaties, is het van belang dat ook de huidige woningvoorraad en de woonomgeving aantrekkelijk blijven (veilig, groen, ruim en variatie).

In de structuurvisie zijn enkele ambities benoemd voor de dorpse structuur van Veldhoven:

  • Het behoud van het aantrekkelijke en relatief kleinschalige karakter en de cultuurhistorische waarden;
  • Verbeteren van de leefbaarheid en sociale cohesie in de kernen;
  • Het sterker profileren van de verschillende oorspronkelijke dorpen (positiebepaling).

Daarnaast wordt bijzondere aandacht gevraagd voor de landschappelijke inpassing bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

Planspecifiek

Het plangebied is aangeduid als "dorpsstructuur". In de kern Zeelst is een gevarieerd woningaanbod aanwezig, gecombineerd met de van oorsprong aanwezige functiemenging van wonen met kleinschalige voorzieningen en bedrijvigheid. Vernieuwingen zullen moeten plaatsvinden binnen de bestaande structuren en binnen de bestaande dorpsgebieden. Voorliggende ontwikkeling past binnen de bestaande structuur van functiemenging met bedrijvigheid.


afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0009.png"

Uitsnede structuurvisiekaart (plangebied rood omlijnd)


Groene as

Kenmerkend voor Veldhoven is het systeem van beekdalen, welke overwegend (zuid)west-(noord)oost zijn georiënteerd. Enkele beken dringen door tot diep in het stedelijk weefsel van Veldhoven. Tevens zijn bij de naoorlogse uitbreidingen fraaie groene structuren gerealiseerd. Deze vormen thans de zogenaamde 'groene vingers' die zorg dragen voor het contact tussen het stedelijk gebied en het landschap. De groene vingers geven kwaliteit en identiteit aan Veldhoven en bieden de ruimte om te ontmoeten en te recreëren. Er zijn vijf west-oost structuren te onderscheiden. Eén van deze groene vinger betreft de Heerbaan. Dat is een belangrijke verkeersader in Veldhoven, met een aantrekkelijk groen profiel met een reeks van aangename parkgebieden en open ruimten. Op sommige plaatsen, zoals ook nabij onderhavig plangebied, wordt het beeld bepaald door geluidswerende voorzieningen met een groen karakter.

Voorliggend plan doet geen afbreuk aan deze 'groene vinger', waarbij de bestaande kwaliteiten behouden blijven.


Gelet op voorgaande past het plan binnen de kaders van de Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven.

3.4.2 Stadsvisie Veldhoven 2015-2030

In 2005 werd, na intensief overleg met bewoners, bedrijven en instellingen uit de Veldhovense samenleving, de Stadsvisie 2005 - 2030 'Het beste van Veldhoven, the best of both worlds' uitgebracht. Een document waarin, op basis van de bestaande situatie in 2005 en verwachte ontwikkelingen, de contouren werden vastgelegd voor het beleid richting de toekomst. De stadsvisie was vooral een wensbeeld: wat willen we met z'n allen voor de toekomst van Veldhoven?

De Stadsvisie Veldhoven is in 2015 geactualiseerd. In samenspraak met diverse stakeholders zijn de sterke en zwakke kanten van Veldhoven in beeld gebracht en is de huidige situatie (anno 2015) beschreven. Een terugkerend kenmerk is dat de kracht van Veldhoven ligt in de combinatie van twee werelden: dorpse gevoelens in een verstedelijkte omgeving. Dit komt ook terug in de ligging van de gemeente, tussen de stad Eindhoven aan de ene zijde en de rust en landelijke ruimte van de Kempen aan de andere zijde.

De visie voor Veldhoven is erop gericht om deze kwaliteit (het 'beste van twee werelden', een combinatie van dorpse sfeer en stedelijke voorzieningen) vast te houden. De Stadsvisie 2015 - 2030 kan worden gezien als een startdocument waarin de richting van het gemeentelijk beleid is aangegeven. Hierbinnen worden onder andere de thema's 'wijken, wonen, leefbaarheid', 'sociaal domein', 'educatie, cultuur, sport en recreatie' en 'economie, middenstand en werkgelegenheid' onderscheiden.

Conclusie relatie met voorliggend plan

De Stadsvisie Veldhoven 2015 - 2030 geeft een wensbeeld voor de toekomstige ontwikkeling van Veldhoven en bevat geen concreet beleid dat direct kan worden vertaald in het bestemmingsplan.

3.4.3 Woonvisie 'Keuzen maken, Woonvisie 2016 en verder' en (optioneel) nota Wonen met zorg voor bijzondere doelgroepen (alleen benoemen indien relevant)

In december 2016 is door de gemeenteraad de woonvisie 'Keuzes maken, Woonvisie 2016 en verder' vastgesteld. In de visie is aangegeven dat door de economische crisis er een stagnatie in de woningmarkt is opgetreden en een veranderende kijk op het wonen door burgers en professionals (instanties) is ontstaan. Er zal bovendien sprake zijn van demografische veranderingen in Veldhoven (toename van aantal 75-plussers en aandeel van 65- tot 74-jarigen en een afname van aandeel 30- tot 45-jarigen) met een daaraan gekoppelde wijziging in de huishoudingssamenstellingen tussen nu en 2030. Er zal meer vraag naar huurwoningen in de vrije sector komen. Ook zal de vraag naar kleine en goedkope woningen toenemen alsmede de vraag naar woningen voor mensen met een zorgvraag (de woningen moeten aanpasbaar zijn voor zorg aan huis).

Voor wat betreft de woningbouwprogrammering wordt rekening gehouden met alle nieuwe ontwikkelingen. De programmering zal daarom flexibel zijn om in de toekomst zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de ontwikkelingen. Er ligt een opgave om per doelgroep het juiste type woning beschikbaar te hebben.

Op het vlak van wonen werkt Veldhoven op regionaal niveau samen met het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE). Naast afspraken over de woningbouwprogrammering wordt ook voor andere onderwerpen samengewerkt. Zo voeren de SGE-gemeenten met de corporaties samen een urgentieregeling (huisvestigingsverordening) uit. Wonen heeft raakvlakken met leefbaarheid, duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, zorg en welzijn en daarom hebben deze onderwerpen ook een plek in de woonvisie. De beleidskeuzes zijn gebaseerd op de bestaande situatie in combinatie met diverse trends en ontwikkelingen die de komende jaren van invloed zijn op de woningvraag en -markt.


Planspecifiek

Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van 59 grondgebonden woningen in diverse categorieën. Het betreft woningen in zowel de sociale koop (22%) als (middel)dure koopwoningen (78%).

De kracht van het plan is de hoogwaardige kwaliteit en het aanzienlijke aandeel vrije sector koop wat goed aansluit bij de aangrenzende woningen ten zuiden van het plangebied, gecombineerd met betaalbare sociale koopwoningen in de gemeente Veldhoven.

3.4.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

De gemeenteraad van Veldhoven heeft op 29 oktober 2019 het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het verkeersbeleid, dat in 2007 werd vastgesteld (VerkeersCirculatiePlan), gaf nadrukkelijk aandacht aan de verkeersstructuur, waarvan veel is uitgevoerd. Het GVVP is breder georiënteerd. Er is naast aandacht voor de auto ook aandacht voor alternatieven. De ambities op dat vlak zijn hoog. Het GVVP heeft in de basis een looptijd tot en met 2030.

Door de vele ontwikkelingen in Veldhoven neemt het aantal bewoners en werknemers de komende periode flink toe. De keerzijde van deze ontwikkelingen is dat ook de druk op de mobiliteit toeneemt. De ontwikkeling van Zilverackers, de verdere ontwikkeling van De Run en de aansluiting op de A67, inclusief de N69, en de Zilverbaan zorgen eveneens voor veranderende en extra verkeersbewegingen. Daarbij moet structureel aandacht worden besteed aan de verkeersveiligheid en leefbaarheid. In het GVVP worden hiervoor aan de hand van tien modules ambities beschreven. Bij het GVVP zijn kaarten opgenomen met het gewenste fietsnetwerk, (H)OV netwerk en de wegcategorisering. Door de voltooiing van de Zilverbaan en de realisatie van de aansluiting A67 en upgrading van de route Locht - Kempenbaan, wordt de ontsluiting en bereikbaarheid van Zilverackers gefaciliteerd.

Planspecifiek

Het plangebied wordt voor autoverkeer ontsloten via het Gareel aan de oostzijde. De nieuwe woonstraten worden met de drie bestaande straten (Gareel) verbonden voor fietsers en voetgangers.

Aan de noordzijde wordt voor de fietsers een aansluiting gemaakt zodat zij via het Gareel resp. de Meerhovendreef en de Hovenring kunnen bereiken.

3.4.5 Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit'

In het voorliggende bestemmingsplan wordt het gebruik van de gronden en de toegestane bebouwing binnen het plangebied geregeld. Hiernaast voert de gemeente welstandstoezicht op bouwplannen, op basis waarvan aspecten als architectonische verschijning en materiaalgebruik worden getoetst. Het gemeentelijk beleid is opgenomen in het 'Ambitiedocument Samen voor ruimtelijke kwaliteit' zoals op 14 mei 2019 is vastgesteld.

Het ambitiedocument bevat 4 kernwaarden en 5 architectuurprincipes.
Voor de onderhavige locatie is de kernwaarde 'aantrekkelijke woonwijken' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0010.png"

Uitsnede kernwaardenkaart (plangebied rood omlijnd)

Veldhoven kent een relatief groot aantal planmatig en thematisch ontworpen woongebieden die vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw tot stand zijn gekomen. In vergelijking met de historische gebieden, zijn deze woongebieden in korte tijd tot stand gekomen en kennen per gebied een grote mate van homogeniteit.

Als er verbouwing van een bestaande woning plaatsvindt of er een enkele woning wordt gebouwd, is deze van ondergeschikte invloed op de totale belevingswaarde van de wijk. In Veldhoven heeft iedere wijk haar eigen karakter. Dit maakt dat men zich thuis voelt in de eigen wijk en het verhoogt de oriëntatie in Veldhoven. Van belang is dat dit herkenbare karakter geen geweld wordt aangedaan, maar dat bewoners die er graag wonen ook de mogelijkheden krijgen om hun woning aan te kunnen passen.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid is gericht op het bewaken van de basiskwaliteit en het respecteren van de bestaande omgeving. De nadruk ligt op het handhaven van de bestaande omgevingskwaliteiten van de bebouwing. In het algemeen wordt gestreefd naar een rustig straatbeeld, dat wil zeggen dat bij verbouwplannen geen al te opvallende wijzigingen plaatvinden. In principe luidt het advies, inventariseer de ruimtelijke kenmerken van je omgeving en sluit daarbij aan.

In gebieden die in het Besluit ruimtelijke ordening zijn gedefinieerd als achtererfgebied gelden geen regels. Voor alle overige bouwwerken worden gelden 5 architectuurprincipes als welstandscriteria. Het betreft de volgende 'basiselementen van het bouwen':

  • a. Relatie tussen bouwwerk en omgeving
  • b. Samenhand vormgeving, functie en constructie
  • c. Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
  • d. Schaal en maatverhoudingen
  • e. Materiaal, textuur, kleur en licht

Daarnaast stimuleert de gemeente initiatiefnemers in een vroegtijdig stadium duurzaamheidsmaatregelen integraal onderdeel te laten uitmaken van het ontwerp.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Het planvoornemen past binnen het Ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit' en sluit aan bij de kernwaarde 'aantrekkelijke woonwijken'. De beoogde woningen sluiten qua woningtypologie, maat en schaal aan bij de bestaande bebouwing in de omgeving en worden gerealiseerd in een ruime groene setting. Specifiek voor het plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1). In dit beeldkwaliteitsplan wordt een kader gegeven voor de verdere uitwerking van de woningen/woonkavels en het openbaar gebied.

3.4.6 Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen

De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan er vanuit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

Conclusie relatie met voorliggend plan

Op 24 maart 2021 is aan de Veiligheidsregio om advies gevraagd. Op 8 april 2021 heeft de Veiligheidsregio een reactie gegeven, uitgaande van de 'beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen, zoals gehanteerd binnen de Veiligheidsregio. Zij stellen het volgende:


Bereikbaarheid

Het is niet zeker dat de voorkeursroute altijd bruikbaar is. Dit betekent dat er in geval van calamiteiten, alternatieve routes moeten zijn voor de hulpdiensten. Dit is vooral van belang voor routes die toegang geven tot bouwwerken bestemd voor het verblijf van personen.

Daarom vindt de Veiligheidregio dat een bouwwerk bestemd voor het verblijf van personen via een tweede route, die nergens samenvalt met de voorkeursroute, bereikbaar moet zijn. Door het huidige doodlopende einde van de straat Gareel te verbinden wordt hieraan voldaan. De toegang tot Gareel met huisnummers 21 t/m 53 (oneven uitgevoerd) wordt dusdanig dat voor al het regulier verkeer er geen doorgang mogelijk is naar de nieuwe ontwikkeling. Deze doorgangen zijn echter voor langzaam verkeer en hulpdiensten wel te gebruiken. Binnen 40 meter van een toegang van een gebouw waar mensen verblijven dient een opstelplaats voor de brandweer aanwezig te zijn. Hieraan wordt voldaan, ook bij de woningen aan de "hofjes" binnen de ontwikkeling.


Bluswatervoorziening

Op basis van de beleidsregels dient er voor de woonfuncties binnen 15 minuten na het ter plaatse zijn van de tankautospuit(en) een bluscapaciteit beschikbaar te zijn van 60 m3/uur. Middels de bestaande projectering van de ondergrondse brandkranen aan het Gareel wordt hieraan voldaan.


Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording

In de toelichting op het bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Ook koomen alle relevante overige ('niet-milieutechnische') planologische aspecten aan bod.

4.1 Bodem

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, hoeft er geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd te worden; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. Er is sprake van bestemmingswijzigingen. Bodemonderzoek is om die reden dan ook noodzakelijk.

Resultaten bodemonderzoek(en)

Door Kragten is in december 2020 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Hierna worden de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek besproken.


In de periode tussen juli 2010 en oktober 2020 hebben ter plaatse van de onderzoekslocatie geen activiteiten plaatsgevonden die de milieuhygiënische bodemkwaliteit negatief hebben beïnvloed. Op basis van de resultaten van het actualiserend bodemvooronderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit zoals deze bij eerder uitgevoerd verkennend bodemonderzoek in 2010 is vastgesteld, nog steeds als representatief wordt geacht. Ondanks dat de kwaliteit niet is gewijzigd, is de meest 'verdachte' laag (de bovengrond) opnieuw middels een verkennend bodemonderzoek onderzocht. Gelijktijdig met het verkennend onderzoek is de bovengrond en de grond in de grondwal onderzocht op het voorkomen van PFAS.


Bovengrond

  • De bovengrond bestaat tot minimaal 0,5 m -mv overwegend uit matig fijn zand.
  • In de opgeboorde grond zijn, met uitzondering van enkele betonresten ter plaatse van boring B012 geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen
  • De bovengrond is niet verontreinigd.
  • In de bovengrond zijn geen gehalten aan PFAS aangetoond hoger dan de landelijke achtergrondwaarden.


Grondwal

  • De toplaag (circa 0,3 à 1,1 meter) van de wal bestaat uit zwak humeus, matig fijn zand. Vanaf 1,1 tot circa 1,4 à 1,7 meter is matig fijn zand aangetroffen. De kern van de wal bestaat vanaf circa 1,4 à 1,7 tot 2,5 à 3,0 meter minus kruin uit zandige leem, met uitzondering ter plaatse van de boringen B106 en B107. Hier bestaat de kern eveneens uit (siltig) zand.
  • In het noordelijk deel van de wal (boring B106 en B107) zijn in de grond zwakke bijmengingen met baksteenresten aangetroffen. In de overige opgeboorde grond zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen.
  • Vanwege de ontbrekende begroeiing van het noordelijk deel van de wal en de andere textuur van de kern (zand in plaats van leem), kan het zijn dat deze grond later is toegevoegd aan de grondwal.
  • De onderliggende oorspronkelijke bodem bestaat vanaf 2,5 à 3,0 meter minus kruin overwegend uit zwak humeus zand.
  • In het zand en de leem zijn, met uitzondering van een marginaal verhoogd gehalte aan kobalt in het zand (van 1,1 à 1,7 meter) geen verontreinigingen aangetoond.
  • In de zand- en leemgrond zijn geen gehalten aan PFAS aangetoond hoger dan de landelijke achtergrondwaarden. De gehalten zijn eveneens lager dan de tijdelijke door de gemeente vastgestelde achtergrondwaarden.


Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gezien de mate en omvang van de aantroffen resultaten van het bodemonderzoek vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijzing.

4.2 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld dat bepaalde wegen, spoorwegen en bedrijven(terreinen) een zone hebben. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Wegverkeerslawaai

Door Tritium Advies is in april 2021 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer. Het onderzoek maakt als Bijlage 3 onderdeel uit van de toelichting. Uit het onderzoek blijkt het volgende.

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Rijkswegen A2/N2, Meerenakkerweg, Heistraat, Grasdreef, Noord Brabantlaan, Heerbaan, Zoom, Peter Zuidlaan en Kruisstraat.

Gebleken is dat twee nog te bouwen woningen niet kunnen beschikken over een geluidluwe gevel. Om een geluidluwe achtergevel ter plaatse van de begane grond van beide voornoemde woningen te kunnen realiseren, dient een geluidafschermende voorziening geplaatst te worden. Beide geluidafschermende voorzieningen zijn geborgd in de regels van het bestemmingsplan.

Voor de gezoneerde wegen Meerenakkerweg, Grasdreef, Noord Brabantlaan, Peter Zuidlaan en Kruisstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Voor de Rijkswegen A2/N2 en de gemeentelijke wegen Heistraat, Heerbaan en Zoom geldt dat de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op een aantal gevels van de nieuwe woningen overschrijdt. De maximale ontheffingswaarden van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied (vanwege de ligging binnen de zone van Rijkswegen) en 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied worden nergens overschreden.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is in onderhavige situatie niet doeltreffend. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaarde nog altijd wordt overschreden ten gevolge van het verkeer op de Heerbaan en Zoom. Deze geluidreducerende maatregel is derhalve eveneens niet doeltreffend. Bij het toepassen van stiller wegdek op de Heistraat wordt de voorkeursgrenswaarde niet meer overschreden. Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet echter overwegende bezwaren van financiële aard.

Met betrekking tot de subcriteria uit het gemeentelijk geluibeleid kan onderhavig plan worden omschreven als een opvulling van een open plaats. Tevens geldt dat na realisatie van voornoemde geluidafschermende voorzieningen alle woningen beschikken over een geluidluwe gevel. Aan deze geluidluwe gevel dient een verblijfsruimten te zijn gelegen. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.


Aangezien in onderhavige situatie voor diverse woningen sprake is van een procedure hogere waarde, is voor deze woningen een aanvullend onderzoek nodig ter bepaling van de geluidwering van de gevels. Voor de betreffende woningen zal voor de aanvraag omgevingsvergunning aanvullend onderzoek plaatsvinden. Dat er in de toekomst sprake zal zijn van een acceptabele akoestische situatie is met een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels. Deze voorwaardelijke verplichting is een planregel die verplicht tot het uitvoeren van bepaalde maatregelen alvorens deze ontwikkeling tot stand kan worden gebracht. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is om die reden een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.


Industrielawaai

Het plangebied ligt buiten gezoneerd industrieterrein en er staat geen windturbine in de buurt. De geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit zullen niet worden overschreden.


Spoorweglawaai

Het plangebied ligt op ruim 3,2 kilometer van de spoorlijn tussen Eindhoven en Boxtel. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.


Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 3,3 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.


Conclusie met betrekking tot het plangebied

De aspecten industrie-, spoorweg- en luchtvaartlawaai vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Voor het aspect wegverkeerslawaai geldt dat er sprake is van een procedure hogere waarde. Voor de betreffende woningen is in een later stadium (voor aanvraag omgevingsvergunning) een aanvullend onderzoek nodig ter bepaling van de geluidwering van de gevels. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

4.3 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Daarin zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van desbetreffende stoffen in de buitenlucht
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)

De uitwerking van het begrip 'niet in betekende mate' staat in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeerverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gericht op mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). In het besluit is geregeld dat wanneer een gevoelige bestemming binnen een onderzoekszone van een rijks- of provinciale weg wordt gevestigd of uitgebreid, een luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. Gevoelige bestemmingen zijn functies waarbinnen kinderen, ouderen en zieken verblijven, zoals scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Een woning of ziekenhuis is geen gevoelige bestemming conform het besluit. De onderzoekszone van een rijksweg betreft 300 meter aan beide zijden van de weg, gemeten vanaf de rand van de weg. Voor een provinciale weg geldt hetzelfde, maar dan een zone van 50 meter.

Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg.

Beoordeling plan

Er wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige bestemming conform het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteit) mogelijk gemaakt. Daarnaast valt het project, zowel gezien de oppervlakte als het toe te voegen aantal woningen, zeer ruim onder de ondergrens van de categorie “niet in betekenende mate” bijdragend.

Dit bestemmingsplan maakt nieuwe woningen mogelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is afgewogen of het verdedigbaar is om de woningen op deze plaats te realiseren. Daarbij is gebruik gemaakt van de NSL-monitoringstool (2020) van Rijksoverheid. Met de tool is voor verschillende rekenpunten langs drukke (binnenstedelijke) wegen inzichtelijk gemaakt hoe hoog de waarden stikstofdioxide of fijn stof op deze plekken zijn.

  • in 2020 wordt langs de Meerakkerenweg, Kruisstraat, Noord Brabantlaan en Heerbaan (als maatgevende ontsluitende wegen in de omgeving van het plangebied) ruimschoots voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2: de concentratie langs de wegen bedraagt minder dan 35 µg/m³ ;
  • ook wordt in 2020 ruimschoots voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 (de concentratie langs de weg bedraagt minder dan 35 µg/m³). Ook bedraagt het aantal overschrijdingsdagen van de grenswaarde voor het 24 uursgemiddelde voor fijn stof (ruimschoots) minder dan 35.
  • eveneens wordt in 2020 ruimschoots voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 (de concentratie bedraagt minder dan 20 µg/m³).


Volgens de NSL-monitoringstool is op te maken dat de grenswaarden en overschrijdingsdagen voor stikstofdioxide en fijn stof in jaartal 2020 niet overschreden worden. Ook de komende decennia is een overschrijding niet te verwachten. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0011.png"
Uitsnede NSL-monitoringstool (2020) met aanduiding plangebied. (Bron: Rijksoverheid)


Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

n het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tussen kwetsbare of gevoelige objecten, zoals een woning, en bepaalde functies en bedrijven voldoende afstand te worden gehouden. Deze afstand is enerzijds nodig om het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object niet aan te tasten, anderzijds is deze afstand nodig om het bedrijf of de functie niet te beperken in de betreffende (bedrijfs)activiteiten. Als uitgangspunt worden de richtafstanden uit publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) genomen. In de VNG-publicatie is voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar een richtafstand gegeven, waarbij de grootste richtafstand leidend is.

De VNG maakt onderscheid tussen de omgevingstypen 'Rustige woonwijk / rustig buitengebied' en 'Gemengd gebied'. Bij het eerste type is duidelijk sprake van functiescheiding. Bij het tweede is sprake van functiemenging en komen direct naast woningen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. Volgens de VNG-publicatie behoren gebieden, die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de hogere milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In de VNG-publicatie is aangegeven dat wanneer er sprake is van een 'gemengd gebied', de richtafstand met één afstandsstap mag worden verminderd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijke richtafstand van 30 meter wordt verminderd naar 10 meter en een oorspronkelijke richtafstand van 10 meter wordt verminderd naar 0 meter.

Beoordeling plan

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 59 woningen. Het plangebied wordt omgeven door (hoofd)wegen en er zijn diverse bedrijven aanwezig, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'gemengd gebied', zodat richtafstanden met één stap kunnen worden verlaagd

Direct ten noorden van het plangebied aan de Heistraat 33 en 31, is een autobedrijf (Van den Udenhout) en een tankstation (Shell Express) gelegen. Deze vallen op basis van de VNG-brochure onder de categorie 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' (SBI 451, 452, 454) en 'benzineservicestation zonder LPG' (SBI 473). Voor beide inrichtingen geldt de milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter voor geluid, hetgeen in de huidige situatie neerkomt op een afstand van 10 meter. De afstand van de beoogde woningen tot deze bedrijven bedragen meer dan 10 meter.

Ten oosten van het plangebied, direct grenzend aan het plangebied, is een bedrijfsbestemming gelegen aan het Gareel. Hierbinnen zijn maximaal categorie 1 en 2 bedrijven toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Het bouwvlak van de beoogde woningen is op ruim 10 meter gelegen van deze bestemming. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is het noodzakelijk dat binnen een afstand van 10 meter tot de bedrijfsbestemming alleen gebouwen mogen worden opgericht die functioneel ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw. Dit betreffen ruimtes die niet mogen worden gebruikt als verblijfsruimte, zoals een berging, garage of onverwarmde serre. Het gebruik moet in planologisch opzicht ondergeschikt en ondersteunend zijn aan het gebruik van het hoofdgebouw. Bij een woning betekent dit dat er in deze bijbehorende bouwwerken geen primaire woonfuncties zoals woonkamer, keuken of slaapkamer gerealiseerd mogen worden.


Om dit te regelen is op de verbeelding het bouwvlak voor het hoofdgebouw op een afstand van 10 meter tot de bedrijfsbestemming gesitueerd en is in de regels opgenomen dat het gebruik van bijbehorende bouwwerken als verblijfsruimte binnen deze 10 meter (binnen aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 'verblijfsruimten uitgesloten') niet is toegestaan.


Conclusie met betrekking tot het plangebied

Vanuit het oogpunt van het aspect bedrijven en milieuzonering kan een goed woon- een leefklimaat worden gegarandeerd ter plaatse van het plangebied. Omgekeerd vormt het plan geen belemmering voor de bedrijfsvoering- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen niet-woonfuncties en bedrijven. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen beperking voor dit plan.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basisnetten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Beoordeling plan

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0012.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied blauwe contour


Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden met een externe werking. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het spoor, het water of door buisleidingen.

Het ten noorden gelegen tankstation verkoopt inmiddels geen LPG meer en deze mogelijkheid is planologisch ook wegbestemd waardoor er geen hindercontour meer aanwezig is. De inrichting is tevens niet meer op de risicokaart weergegeven.

Wel bevindt zich de A2 ten oosten van het plangebied op een afstand van circa 350 meter. Het plangebied valt in het invloedsgebied van de A2 welke meer dan 4 kilometer bedraagt. Omdat de beoogde ontwikkeling voor het wegtraject op meer dan 200 meter afstand ligt, hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk.

4.5.1 Beknopte verantwoording


Zelfredzaamheid

De veiligheidsregio heeft geadviseerd om actief te communiceren met de omwonenden in het plangebied over de risico's van de gevaarlijke stoffen. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van de risicobron af. Dit bevordert de zelfredzaamheid van omwonenden.

Daarnaast is op 24 maart 2021 aan de Veiligheidsregio om advies gevraagd. Op 8 april 2021 heeft de Veiligheidsregio een reactie gegeven, uitgaande van de 'beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen, zoals gehanteerd binnen de Veiligheidsregio. Zij stellen het volgende:


Bereikbaarheid

Het is niet zeker dat de voorkeursroute altijd bruikbaar is. Dit betekent dat er in geval van calamiteiten, alternatieve routes moeten zijn voor de hulpdiensten. Dit is vooral van belang voor routes die toegang geven tot bouwwerken bestemd voor het verblijf van personen.

Daarom vindt de Veiligheidregio dat een bouwwerk bestemd voor het verblijf van personen via een tweede route, die nergens samenvalt met de voorkeursroute, bereikbaar moet zijn. Door het huidige doodlopende einde van de straat Gareel te verbinden wordt hieraan voldaan. De toegang tot Gareel met huisnummers 21 t/m 53 (oneven uitgevoerd) wordt dusdanig dat voor al het regulier verkeer er geen doorgang mogelijk is naar de nieuwe ontwikkeling. Deze doorgangen zijn echter voor langzaam verkeer en hulpdiensten wel te gebruiken. Binnen 40 meter van een toegang van een gebouw waar mensen verblijven dient een opstelplaats voor de brandweer aanwezig te zijn. Hieraan wordt voldaan, ook bij de woningen aan de "hofjes" binnen de ontwikkeling.


Bluswatervoorziening

Op basis van de beleidsregels dient er voor de woonfuncties binnen 15 minuten na het ter plaatse zijn van de tankautospuit(en) een bluscapaciteit beschikbaar te zijn van 60 m3/uur. Middels de bestaande projectering van de ondergrondse brandkranen aan het Gareel wordt hieraan voldaan.



Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder te opzichte van de tot de veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld zijn. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van de geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij beslissingen in het kader van de Wet milieubeheer. Nieuwe knelpunten moeten worden voorkomen.

In de Wet geurhinder een veehouderij zijn grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderijbedrijf op en geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning) mag veroorzaken. Tevens gelden volgens de wet minimale afstanden tot woningen van derden. De grenswaarden worden weergegeven in odour units per vierkante meter lucht (ouE/m3). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de ligging van een veehouderijbedrijf binnen of buiten de concentratiegebieden en de ligging van de veehouderijbedrijven binnen of buiten de bebouwde kom.

De gemeente Veldhoven heeft de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Veldhoven' vastgesteld. Deze verordening is op 20 mei 2008 in werking getreden. De gemeente Veldhoven heeft in de bijbehorende 'Gebiedsvisie t.b.v. de verordening geurhinder en veehouderij' voor de bebouwde kom een streefwaarde voor de achtergrondbelasting opgenomen van 10 ouE/m3 . Dit leefklimaat kan als redelijk goed worden bestempeld. De gemeentelijke geurverordening stelt geen afwijkende geurnorm voor de voorgrondbelasting. Derhalve geldt ter plaatse een geurnorm van 3 ouE/m3 voor de voorgrondbelasting.

Toetsing bestemmingsplan

De ontwikkeling vindt plaats in stedelijk gebied. In de kernen van Veldhoven en Eindhoven bevinden zich geen intensieve veehouderijen. In de omtrek van tenminste 4 kilometer rond het plangebied is derhalve geen veehouderij gelegen. Derhalve kan worden gesteld dat het aspect geurhinder geen belemmering vormt ten aanzien van de beoogde herontwikkeling van het plangebied.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig kader

De omgang met het archeologisch erfgoed is geregeld in de Erfgoedwet (2016). Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische resten, indien een bestemmingsplan dat voorschrijft. De gemeente heeft vanuit haar archeologiebeleid voorwaarden opgesteld ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed. Deze zijn in het bestemmingsplan weergegeven als een dubbelbestemming Waarde-Archeologie met daaraan gekoppelde ondergrenzen onderzoeksplicht.


De gemeente Veldhoven beschikt over een Archeologische beleidsadvieskaart van datum 10 maart 2014. Het plangebied van dit bestemmingsplan valt volgens de beleidsadvieskaart binnen categorie 7: gebieden zonder archeologische verwachting of archeologisch vrijgegeven (geen onderzoeksplicht).


Toetsing bestemmingsplan

Het plangebied is op de archeologische beleidsadvieskaart uit 2014 aangeduid als categorie Waarde-Archeologie 7 (gebied zonder een archeologische verwachting of archeologisch vrijgegeven). Hiervoor geldt dat vanuit beleidsmatig oogpunt archeologisch (voor)onderzoek derhalve niet verplicht is.

Al met al betekent een lage archeologische verwachting evenwel niet dat bij de graafwerkzaamheden geen archeologische resten aan het licht kunnen komen. Deze dienen dan terstond te worden gemeld bij de gemeente Veldhoven (Ew art. 5.10). Er zal dan na overleg met initiatiefnemer bekeken worden hoe met deze toevalsvondst dient te worden omgegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0013.png"
Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart (plangebied groen omlijnd)

 

4.7.2 Cultuurhistorie

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden.

Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op bebouwde cultuurhistorie (monumenten), cultuurhistorische landschappen en archeologische waarden van een gebied.

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW 2010, herziening 2016) is bepaald welke cultuurhistorische waarden of elementen binnen of in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het plangebied is onbebouwd en wordt niet gekenmerkt door landschappelijke waarden. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten of structuren aanwezig.

4.8 Water

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid.

4.8.1 Waterrelevant beleid en regelgeving provincie en waterschap

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021

Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Het PMWP staat voor:

  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

Waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren; Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met alle partners in het gebied wil uitbreiden en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

Wat zijn de belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode?

  • Voldoende water voor landbouw en natuur
  • Wateroverlast en hittestress;
  • Kringloop denken;
  • Steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • Vergroten waterbewustzijn.

Het waterbeheerplan is te vinden op de website van het waterschap: www.dommel.nl.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

De keur van het waterschap is van toepassing wanneer direct en indirect wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. De Keur is ook van toepassing als het oppervlaktewater niet in eigendom en beheer is van het waterschap.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 Maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

4.8.2 Beleid en ambitie gemeente

VGRP en Integraal beheer kader openbare ruimte gemeente Veldhoven

De visie en strategie van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het huidige VGRP en daarnaast is een integraal beheerkader openbare ruimte opgesteld. Het Integraal beheerkader openbare ruimte beschrijft de ambities voor het beheer van de openbare ruimte voor de gemeente Veldhoven. Deze ambities zijn vertaald naar de assets en vastgelegd op de assetsheets (beheerplannen). Het doel hiervan is om eenduidig de kaders voor het beheer van de openbare ruimte vast te leggen op basis van het huidige beleid.

Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.

Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Op het gebied van hemelwater zijn de onderstaande beleidsdoelen en ambitie beschreven

  • Vasthouden aan de hemelwatertrits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Met de lokale voorkeursvolgorde: infiltreren waar mogelijk, bovengronds bufferen op locaties met voldoende ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren;
  • Perceeleigenaren dragen een steentje bij door op eigen terrein doelmatig voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater;
  • Actief doorzetten op bovengrondse maatregelen ten behoeve van de verwerking van hemelwater in de openbare ruimte. Bovengrondse maatregelen komen als doelmatiger alternatief dan ondergrondse maatregelen naar voren. Daarnaast zijn bovengrondse maatregelen zichtbaar voor onder andere de bewoners, wat resulteert tot meer bewustwording van de inwoners in Veldhoven:
  • Bij herontwikkelingen waar mogelijk inzetten op gescheiden riolering. Onderscheidt in afvoer van stedelijk afvalwater en voor de afvoer van hemelwater.


Hydrologisch neutraal bouwen

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.


Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw

Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwater verwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen wordt de eigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.


Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • Vuilwater en schoon hemelwater worden gescheiden aangeboden op de perceelgrens;
  • De gemeente hanteert voor de toename van het verhardoppervlak van 250 m2 tot 2000 m2 een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Boven de 2000 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel;
  • Voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • Leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer e.d.) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • Wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen.
  • Bij het indienen van de omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.

4.8.3 Huidige en toekomstige situatie van de planlocatie

Huidige situatie

De locatie is ingeklemd tussen de infrastructuur van de Heerban, de bedrijvigheid (autobedrijf en tankstation) aan de Heistraat/Zoom en de bestaande woonbebouwing aan het Gareel. Het gebied bestaat momenteel uit grasland en is feitelijk braakliggend. Er zijn nog enkele boom- en struikgroepen binnen het plangebied aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0014.png"

Luchtfoto huidige situatie plangebied


Maaiveld

Het plangebied heeft een maaiveldhoogte die varieert tussen 19.80 m + NAP en 22.90 m + NAP. De maaiveldhoogte van het overgrote deel van het terrein bedraagt 19.90 m + NAP tot 20.50 m + NAP.

De ontwikkellocatie heeft een oppervlakte van 2,96 hectare en in de bestaande situatie is het plangebied, op het bestaande fietspad (359 m2) na, in zijn geheel onverhard.


Bodem en grondwater

In 2020 is door Kragten een actualiserend bodemonderzoek (inclusief infiltratie onderzoek) uitgevoerd (zie hiervoor ook paragraaf 4.1). Hierin staat beschreven dat op de grondwaterkaart van Nederland is te zien dat het grondwater ter plaatse van Veldhoven in noordoostelijke richting stroomt. Ten tijde van de meting (april 1973) lag de grondwaterstand bij Veldhoven op ongeveer NAP +17,0 m.

Voor het bepalen van de maatgevende grondwaterstanden (gemiddelde Hoogste en Gemiddelde Laagste Grondwaterstand, GHG en GLG) zijn de gemeten waterstanden van de peilbuizen in het freatisch pakket nader geanalyseerd. De reeksen van deze peilbuizen zijn geschikt voor het bepalen van maatgevende grondwaterstanden.

Gezien het verhang van het grondwater (richting noordoosten) en de ligging van de peilbuizen is ervan uit gegaan dat de GHG van het projectgebied NAP +18,4 m is en de GLG NAP +16,7 m.

De gemeente heeft in 2019 het bestaande grondwatermeetnet gemoderniseerd en uitgebreid . In de Kruisstraat, 250 meter van projectlocatie staat een nieuw grondwatermeetpunt. Er wordt hier te kort gemeten om iets te zeggen over de GHG en GLG daarvoor is een langere reeks nodig zoals hierboven benoemd maar geeft een eerste banbreedte van de grondwaterstand. Zie onderstaande grafiek, de hoogste grondwaterstand gemeten 18.20 + NAP en de laagste grondwaterstand 16. 08 +NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0015.png"

Op 15 oktober 2020 is een veldonderzoek uitgevoerd. Tijdens het veldonderzoek is een zestal infiltratiemetingen uitgevoerd. Hiervoor zijn boringen geplaatst tot 4 m onder het maaiveld. In deze boringen is te zien dat zich vanaf ongeveer 1,5 meter onder het maaiveld een leemlaag bevindt tot ongeveer 3 tot 3,5 meter onder het maaiveld. Deze leemlaag is slecht doorlatend en beïnvloed de infiltratie in de bodem.

De gemiddelde doorlatendheid van de leemlaag is 0,27 m/d (meter per dag) en de gemiddelde doorlatendheid van het zandpakket is 4,0 m/d. Conform de richtlijn van stichting Rioned moet het rekenkundig gemiddelde van de berekende waarde worden vermenigvuldigd met een reductiefactor van 0,5. Dat betekent dat de rekenwaarde voor horizontale waterdoorlatendheid van de leemlaag (0,27 m/d x 0,5=) 0,14 m/d is. Voor het zandpakket bedraagt de horizontale doorlatendheid (4,0 m/d x 0,5=) 2,0 m/d.


Bij het gebruik van infiltratievoorzieningen dient rekening gehouden te worden met de leemlaag die in de boringen is aangetroffen.


Riolering

Onderstaande afbeelding komt uit het rioolbeheerpakket van de gemeente. Met roze is het ten noorden van het plangebied gelegen stamriool weergegeven. Dit afvalwatertransportriool voert afvalwater uit Veldhoven en Eindhoven af in de richting van de rioolwaterzuiveringsinstallatie in Eindhoven. De aanwezigheid van dit transportriool vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling. De beschermingszone 10 meter uit het hart van de leiding ligt voor een klein gedeelte binnen het plangebied. Hiervoor is in de verbeelding van het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0016.png"
Door het toekomstige plangebied ligt een verbetert gescheiden rioolstelsel die de afvoer van huishoudelijk afvalwater (rode lijnen) en hemelwater (blauwe lijnen) van de wijk ten zuiden van het plangebied waarborgt. Het vuilwater wordt middels een gemaal naar het stamriool gepompt. De first flush van het hemelwater wordt via een gemaal naar het vuilwater gepompt en het overige hemelwater stort over naar een hemelwaterriool die onder de Heerbaan loopt en uiteindelijk zal lozen in de beek de Rundgraaf. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

De zwarte stippellijn is een persleiding die het afvalwater van een deel van Veldhoven, Eindhoven en Welschap loost op het stamriool. Tot aan de zwarte stippellijn, geel gemarkeerd is de gemeente eigenaar van het stamriool en vanaf de zwarte stippellijn verder naar het noordoosten is Waterschap de Dommel eigenaar deze is ook eigenaar van de persleiding vanaf Eindhoven. Waar de persleiding op het stamriool aansluit liggen diverse assets die goed bereikbaar moeten zijn voor beheer en onderhoud voor zowel de gemeente Veldhoven als waterschap De Dommel. In samenspraak zal dit ingepast worden in het projectplan.


Oppervlaktewater en waterbelangen

Om de waterbelangen voor deze projectlocatie vast te stellen is een checklist voor het watersysteem doorlopen. In onderstaande tabel is deze checklist weergegeven.

Checklist Watersysteem  
Hoofdwatergang cq open water   Nee  
Zijwatergang   Nee  
Keurgebied binnen plangebied?   Nee  
Binnen 25-100 jaarszone?   Nee  
Binnen boringsvrije zone?   Nee  
Ecologische verbindingszone?   Nee  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   Nee  
Attentiegebied EHS   Nee  
Rioolwatertransportleiding   Ja  
Waterschap gemaal   Nee  
Verdachte/verontreinigde locaties?   Nee  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Deels, zie infiltratieonderzoek Kragten 2020  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid   Nee  

Toekomstige situatie

De realisatie van de beoogde woningen en de bijbehorende inrichting met wegen, parkeerplaatsen en openbaar groen heeft invloed op de waterhuishouding in het plangebied.


Maaiveld en verhard oppervlak

De toekomstige maaiveldhoogte van het plangebied is nog niet definitief vastgesteld ten tijde van het opstellen van deze waterparagraaf. Het werken met een gesloten grondbalans is het uitgangspunt en de toekomstige maaiveldhoogte is afhankelijk van de hoeveelheid vrijkomende grond bij de bouw van de bedrijfsgebouwen en de aanleg van de wegen en de waterberging. Voor de waterparagraaf wordt uitgegaan van een gemiddelde hoogte van 20.20 m +NAP

In de toekomstige situatie ontstaat binnen de plangrenzen nieuwe bebouwing en nieuwe weg- en parkeerverharding. In onderstaande afbeelding is de toekomstige verhardingssituatie gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0017.png"
Verhardingen toekomstige situatie


Voor de toekomstige woonpercelen voor de geschakelde woningen (= donker oranje) wordt uitgegaan van een verhouding verhard/onverhard van 75%/25%. Voor de percelen met ruimere woningen (=licht oranje) wordt uitgegaan van een verhouding 50%/50%. In onderstaande tabel staan de oppervlakten van nieuwe verhardingen weergegeven.

Oppervlakten   Huidig m2    Toekomstig m2  
Verharding woonpercelen   -   8.473  
Onverhard terrein woonpercelen   -   6.897  
Verharding openbare ruimte   359   8.003  
Onverhard terrein openbare ruimte   29.247   6.233  
Totaal   29.606   29.606  

De hoeveelheid verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling toe met 16.478 m². Volgens de Keur is voor deze toename een compenserende waterberging nodig van 60 mm. De gevoeligheidsfactor voor het plangebied is 1.


De benodigde compensatie in m³ is als volgt te berekenen:

- toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)


De bergingsopgave voor de ontwikkeling van het planvoornemen bedraagt 989 m³.


Realisatie waterberging

Uitgangspunt is dat de compenserende waterberging binnen het plangebied geborgen zal worden. Het hemelwater zal zoveel mogelijk bovengronds of ondergronds geborgen en vastgehouden worden. Gezien de leemlagen in het gebied zal de infiltratie nihil zijn. en voor het nieuwe plangebied eventueel dienen als leegloop voor de vertraagde afvoer uit de voorzieningen of als nooduitlaat.


Onderstaande uitgangspunten zijn van belang voor de uitwerking van de bergingsopgave:

  • De maaiveldhoogte van het overgrote deel van het terrein bedraagt 19.90 m + NAP tot 20.50 m + NAP. Hiervan is het gemiddelde 20.20 m + NAP als uitgangspunt genomen;
  • Op basis van de grondwatergegevens is een GHG van 18.40 m + NAP geconcludeerd.
  • De bergingsopgave is 989 m3 en deze dient in zijn geheel boven de GHG gerealiseerd te worden;
  • Het (bestaande) hemelwaterriool dat kan dienen als overstort voor de vertraagde afvoer of als nood uitlaat;
  • De groenzones in het nieuwe plangebied dienen buiten waterberging ook ruimte te bieden voor andere thema's zoals groen en spelen;
  • Rekening houden met een geringe infiltratie door de leemlaag dikte van ca 2.0 m. De leemlaag zit gemiddeld op een diepte van 1.5. Dit is in het actualiserend bodemonderzoek (inclusief infiltratie onderzoek) van 15 december 2020 waargenomen.


Waterberging locaties

Met de uitgangspunten als vertrekpunt kan er beoordeeld worden of de beoogde kubieke meters hemelwater inpasbaar zijn binnen het plangebied.

Hiervoor kunnen verschillende type waterbergingen toegepast waarbij eerst wordt gekeken naar bergen in de openbare ruimte. In onderstaande figuur zijn de beoogde gebieden met nummers aangegeven.

De opgave die overblijft zal gezocht worden in ondergrondse berging in de vorm van bijvoorbeeld (infiltratie) kratten, kelders of een waterbergende fundering. Dit kan toegepast worden onder de rijbanen of parkeerkoffers (grijs en blauwe vlakken).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0018.png"


Op basis van de beschikbare ruimte en de diepte van de grondwaterstand volgt een rekenvoorbeeld van de inpasbaarheid van de waterberging.

In het onderstaande principeprofiel is schematisch weergegeven hoe het maaiveld, grondwaterstanden en de leemlaag (bruine arcering) zich verhouden tot elkaar en de mogelijke bandbreedte in verband met de gemiddelde maaiveldhoogte. Conform dit profiel kan er in de bandbreedte tussen de 20.15 +NAP en 19.25 +NAP geborgen worden.


afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0019.png"

Principe profiel mogelijkheid waterberging


In het plan zijn een viertal gebieden voor water en groen bestemd deze gebieden krijgen een gecombineerde inrichting waar een deel benut kan worden voor waterberging en een deel voor spelen en groen. De berging zoals weergegeven in het principe profiel heeft een talud van 1:3 een waking van 0.15 m en een diepte van 0.50 m en ligt de bodem van de waterberging op 0.65m onder maaiveld een variant met een diepte van 0.75 m komt de bodem op 0.90 m onder maaiveld. De leemlaag bevindt zich +/- op 1.5 m onder maaiveld.


In onderstaande tabel is een mogelijkheid van waterberging in het gebied uitgewerkt waarbij een aanname is gedaan qua verhouding groen water voor de gebieden 1 t/4. Voor de weg (blauwe streep) en de parkeerkoffer (blauwe vierkant) is een krattensysteem toegepast met een bergende hoogte van 50 cm.


afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0020.png"

Hiermee kan een berging van 1.010 m3 gerealiseerd worden.


Geconcludeerd wordt dat er voldoende ruimte binnen het plangebied is om 989 m³ waterberging te realiseren. In een later stadium zal de waterbergende voorziening nader worden gedetailleerd waarbij aandacht besteed dient te worden aan onderstaande aspecten:

  • Voorkomen van vervuiling van de voorziening
  • Reinigbaarheid van de voorziening
  • Dekking boven waterberging (in verband met verkeersbelasting)
  • Diepte, oppervlakte en inhoud waterberging
  • Noodoverstort (via hemelwaterleiding)
  • Leegloopvoorziening (op hemelwaterriool en eventueel via infiltratie)


Voor het plan zal een waterhuishoudkundigplan worden opgesteld waarbij de Gemeente Veldhoven en het waterschap De Dommel samen zullen optrekken in dit proces.


4.9 Flora en fauna

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingegaan. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 de Boswet en de Flora- en faunawet. De Wnb staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Gebiedsbescherming

In het kader van het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar mogelijke toename van stikstofdepositie als gevolg van de realisatie en het gebruik van het horeca terrein. De beoogde locatie ligt op circa 5,7 kilometer afstand van stikstofgevoelig Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie zijn niet op voorhand uit te sluiten. Met het programma AERIUS Calculator is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. De berekeningen voor de aanleg- en gebruiksfase zijn opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting.

Op basis van de berekeningen blijkt dat zowel in de aanleg- als gebruiksfase geen sprake is van een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Er is geen sprake van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Een significant negatief effect als gevolg van stikstofemissie is derhalve uitgesloten.

Het plangebied zelf vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde EHS-gebied ligt op grote afstand van het plangebied (ca. 1 km) en wordt niet beïnvloed door de beoogde ontwikkeling. Vanwege de grote afstand is ook hier geen sprake van negatieve effecten.


Soortenbeschrijving

In oktober 2017 is een quickscan ecologie uitgevoerd (zie Bijlage 5). De resultaten van de quickscan zijn hieronder samengevat.

Grondgebonden zoogdieren

Tijdens het veldbezoek is konijn als enige zoogdier aangetroffen. Uit gegevens van de NDFF blijkt dat, naast konijn, in de laatste 10 jaar ook de soorten bosmuis, bunzing, eekhoorn, egel en woelrat zijn aangetroffen (NDFF, 11 oktober 2017). Al deze soorten, met uitzondering van bunzing en eekhoorn, zijn algemeen vrijgesteld van ontheffing. Bunzing is vanaf 1 oktober 2017 niet meer vrijgesteld voor ontheffing in de provincie Noord-Brabant.

Wanneer negatieve effecten te verwachten zijn door geplande werkzaamheden zal er aanvullend onderzoek nodig zijn. In het kader van de beoogde kapwerkzaamheden zijn er echter geen negatieve effecten te verwachten, want verblijfplaatsen worden niet verwacht.

Dit geldt ook voor wezel en hermelijn. Er is bijgevolg geen ontheffing of aanvullend onderzoek nodig. Eekhoorn is beschermd onder de lijst van nationaal beschermde soorten van de Wet natuurbescherming en komt in de omgeving voor. Tijdens het veldbezoek zijn echter geen sporen of nesten aangetroffen, maar door de dichte vegetatie en daarbij het blad aan de bomen kon dit moeilijk onderzocht worden. Aanvullend onderzoek naar nestplaatsen van eekhoorn is noodzakelijk.

Om die reden is in januari 2018 een onderzoek naar jaarrond beschermde nesten van eekhoornnesten uitgevoerd, toen er nog geen blad aan de bomen was. Met behulp van een verrekijker zijn de bomen in de houtkant onderzocht op de aanwezigheid van jaarrond beschermde eekhoornnesten. Dit aanvullend onderzoek is toegevoegd als Bijlage 6 bij deze toelichting.

Er is één eekhoornnest aangetroffen in de houtkant langs de Heerbaan. Indien het eekhoornnest wordt verwijderd, is een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Dan dienen ook mitigerende en compenserende maatregelen getroffen te worden.


Vleermuizen

Volgens gegevens van de NDFF van de laatste 10 jaar blijkt dat er in het plangebied en de omgeving gewone dwergvleermuizen zijn aangetroffen. Het plangebied is mogelijk geschikt als foerageergebied voor verschillende soorten vleermuizen. Ook stonden er in de westelijke houtkant verschillende grote, oude bomen waarvan minstens één met een scheur en holtes. Veel bomen konden niet goed bekeken worden omwille van de dichte vegetatie en de bladeren die nog steeds aan de bomen/ struiken hingen. Daarnaast werd er in het plangebied een grote bonte specht en groene specht waargenomen welke holen maken in oude bomen die mogelijk geschikt zijn voor boombewonende vleermuizen. Op basis hiervan kan niet uitgesloten worden dat er verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen aanwezig zijn en is er aanvullend onderzoek noodzakelijk conform het Vleermuisprotocol 2017. Het protocol vereist onderzoek in de periode mei-juli en augustus-oktober.

Het vereiste onderzoek is uitgevoerd in 2018 en tevens als Bijlage 6 toegevoegd bij deze toelichting. In totaal vonden er vier inventarisaties plaats, conform het Vleermuisprotocol 2017. Twee in de periode juni - 15 juli 2018 (onderzoek naar zomer- en kraamverblijfplaatsen, vliegroutes en/ of foerageergebied) en twee in de periode 15 augustus - 15 oktober 2018 (onderzoek naar paarverblijfplaatsen, vliegroutes en/ of foerageergebied).

In het plangebied komen vier verschillende soorten vleermuizen voor: veel gewone dwergvleermuizen, enkele laatvliegers, een ruige dwergvleermuis en een Myotis spec. Als de houtwal en de bomen in de nabijheid ervan behouden blijven, kunnen de vaste foerageergebieden en tijdelijke balts-paarplaatsen van gewone dwergvleermuis blijven functioneren. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is dan ook niet nodig. Indien er zoveel bomen gaan verdwijnen dat de vaste foerageergebieden en tijdelijke balts-paarplaatsen verdwijnen, is een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Dan dienen ook mitigerende en compenserende maatregelen getroffen te worden.


Vogels

Het plangebied is voor vogels geschikt als foerageergebied en broedplaats. De houtkant met struweel en de ruigere stukken bieden ideaal broedbiotoop voor verschillende vogelsoorten. Het zodanig verstoren van broedende vogels zodat deze het nest verlaten is verboden en daarom dienen bomen en overige vegetatie verwijderd te worden buiten het broedseizoen. Het is aan te bevelen houtige begroeiing te verwijderen en bomen te kappen voor 15 februari, omdat sommige vogels (houtduif, turkse tortel, merel) dan alweer met nestbouw beginnen.

Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen, maar kunnen niet worden uitgesloten. Tijdens het veldbezoek is er een oud nest van zwarte kraai aangetroffen (categorie 5). Boomvalk of ransuil maken vaak gebruik van oude kraaiennesten om in te broeden. Het gevonden nest was echter in zodanig slechte staat dat het niet meer te gebruiken was voor deze soorten. Door de dichte vegetatie en het blad aan de bomen kan er echter niet uitgesloten worden dat er nog andere geschikte kraaiennesten zijn en is er aanvullend onderzoek nodig in het winterseizoen als de bladeren van de bomen zijn gevallen.

Om die reden is in januari 2018 een onderzoek naar jaarrond beschermde nesten van vogels uitgevoerd, toen er nog geen blad aan de bomen was. Met behulp van een verrekijker zijn de bomen in de houtkant onderzocht op de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten. Dit aanvullend onderzoek is toegevoegd als Bijlage 6 bij deze toelichting.


Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen jaarrond beschermde nesten van vogels zijn aangetroffen.


Planten, reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden

Het plangebied is ongeschikt voor beschermde reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden. Beschermde soorten van deze soortgroepen zijn binnen het plangebied niet te verwachten, aangezien het plangebied niet voldoet aan de eisen die deze soorten stellen aan het habitat. Aanvullend onderzoek of een ontheffingsaanvraag is voor deze soortgroepen niet nodig.

Er zijn geen beschermde planten aangetroffen in het plangebied en deze worden ook niet verwacht. Het plangebied herbergt geen geschikte standplaatsfactoren voor beschermde plantensoorten. Aanvullend onderzoek of een ontheffingsaanvraag is voor deze soortgroep niet nodig.


Zorgplicht

Voor alle soorten geldt de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt kort gezegd in dat een ieder die weet dat zijn handelen of nalaten negatieve gevolgen zal hebben voor flora en fauna, verplicht is dit handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen die de negatieve gevolgen kunnen voorkomen, beperken of ongedaan maken. Zo dient het plangebied tijdig onaantrekkelijk gemaakt te worden als leefgebied voor de kwetsbare soorten die mogelijk in het plangebied kunnen voorkomen en dienen de werkzaamheden bij voorkeur plaats te vinden buiten kwetsbare perioden van deze soortengroepen. Als tijdens de sloop-, bouw- en aanlegwerkzaamheden beschermde soorten worden aangetroffen, moeten dusdanige maatregelen worden genomen dat de schade aan deze soorten zo veel mogelijk wordt beperkt.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

  • Er dient bij het verwijderen van de begroeiing zorgvuldig gehandeld te worden (wettelijke Zorgplicht).
  • Het is van belang om eventuele begroeiing te verwijderen vòòr maart (in jaar dat wordt gestart met de werkzaamheden). Vanaf begin maart kunnen sommige vogels (zoals turkse tortel, houtduif, merel) met nestbouw en eileg beginnen. Deze vogelsoorten kunnen tot in oktober late legsels grootbrengen. Als er voor 1 maart wordt gerooid, dan vindt er geen verstoring of vernietiging van nesten van broedvogels plaats en bijgevolg geen overtreding van de Wet natuurbescherming.


4.10 Verkeer en parkeren

Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweegbrengt. Daarnaast mag door de nieuwe ontwikkeling geen parkeeroverlast in de omgeving ontstaan.


Er is onderzoek uitgevoerd naar de verkeergeneratie en de verkeersafwikkeling die deze ontwikkeling met zich meebrengt. Daarnaast is een parkeerbalans opgesteld. Dit onderzoek maakt als Bijlage 7 onderdeel uit van deze toelichting. Hieronder wordt op de uitkomsten ingegaan.

4.10.1 Verkeer

Het plangebied wordt voor door een centrale ontsluitingsweg ontsloten. Hiervoor wordt het oostelijke Gareel verlengd naar/door het plangebied. Het oostelijke Gareel sluit in zuidelijke richting met een inritconstructie aan op de Kruisstraat. De overige drie doodlopende wegen op het Gareel blijven allemaal doodlopend voor gemotoriseerd verkeer. Voor fietsers/calamiteitenverkeer worden doorsteken naar het plangebied aangelegd.


Door de beoogde ontwikkeling neemt het aantal verkeerbewegingen op het Gareel richting de Kruisstraat toe naar circa 960 motorvoertuigen per etmaal. Op basis van het verkeersonderzoek wordt geconcludeerd dat de toekomstige verkeersintensiteit op het Gareel passend is bij de functie van de weg. Tevens beschikt het wegprofiel van het verlengde Gareel en het bestaande zuidelijke Gareel richting de Kruisstraat over voldoende wegbreedte om de toekomstige verkeersintensiteit veilig te kunnen verwerken. Hetzelfde geldt voor het kruispunt Gareel - Kruisstraat. Deze beschikt over voldoende afwikkelingscapaciteit om het extra verkeer van bestemmingsplan Slot-Oost te verwerken.

4.10.2 Parkeren


Bij het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke ontwikkelingen houdt de gemeente het gemiddelde van de parkeerkencijfers uit de meest recente CROW publicatie aan. In CROW publicatie 381 Toekomstbestendig Parkeren zijn de meest recente parkeerkencijfers opgenomen. De CROW kengetallen zijn uitgesplitst naar stedelijkheidsgraad. De gemeente Veldhoven wordt aangemerkt als sterk stedelijk gebied (bron: CBS). Bij het bepalen van de parkeerbehoefte van bestemmingsplan Slot-Oost zijn daarom de gemiddelde kencijfers in sterk stedelijk gebied voor de rest bebouwde kom aangehouden.

Uit onderstaande tabel blijkt dat de totale parkeerbehoefte van bestemmingsplan Slot-Oost (afgerond) 115 parkeerplaatsen bedraagt.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00133-0301_0021.png"

De parkeerbehoefte wordt ingevuld door de aanleg van minimaal 66 parkeerplaatsen in de openbare ruimte en de overige parkeerplaatsen op eigen terrein bij de woningen. Dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden is met een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels. Deze voorwaardelijke verplichting is een planregel die verplicht tot het uitvoeren van voldoende parkeerplaatsen alvorens deze ontwikkeling tot stand kan worden gebracht. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het plan voorziet in de aanleg van voldoende parkeerplaatsen en er geen reden is om te veronderstellen dat parkeeroverlast in de omgeving van de planlocatie zal ontstaan.

4.11 Kabels en leidingen

Ten noorden van het plangebied is een stamriool gelegen. Deze rioleringsbuis inclusief de aan te houden veiligheidsafstand, heeft in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' gekregen. Daarmee wordt de betreffende leiding planologisch beschermd.

Verder zijn er geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals overige rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het plan geen rekening te worden gehouden.


Conclusie met betrekking tot het plangebied

Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.12 Milieueffectrapportage

Zoals uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voortvloeit, dient in de toelichting bij het bestemmingsplan gemotiveerd te worden in welke mate rekening is gehouden met diverse ruimtelijke belangen. In artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro wordt verwezen naar enkele milieuaspecten die in de toelichting terug dienen te komen. Daarbij wordt eveneens verwezen naar de milieueffectrapportage (m.e.r.). Dit is een wettelijk instrument dat als doel heeft milieuaspecten volwaardig te betrekking in de ruimtelijke afweging die gemaakt wordt ten behoeve ruimtelijke plannen en besluiten. Er zijn in beginsel drie afzonderlijke situaties die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht bij een bestemmingsplan:

  • a. Er is een passende beoordeling nodig in het kader van de Wet natuurbescherming;
  • b. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 3 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportrage;
  • c. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 4 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van he Besluit milieueffectrapportage.

Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D valt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet dan ook een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Beoordeling plan

In dit geval is geen passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

1. Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal 59 woningen. Voor een dergelijke activiteit is activiteit D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r. het meest relevant. Het gaat daarbij om de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Gelet op de relatieve kleinschaligheid van het planvoornemen, is deze activiteit niet aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Bovendien zou een milieueffectrapportage verplicht zijn in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Het planvoornemen valt ver onder de drempelwaarde van 2.000 woningen en de oppervlakte van het plangebied blijft ver beneden de 100 ha.

2. Ligging binnen een gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een 'gevoelig gebied'. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een 'gevoelig gebied' zoals gedefinieerd in het Besluit m.e.r. In de hoofdstukken 3, 4 en 5 van de toelichting is reeds aangegeven dat het plan gelet op de aard, omvang en ligging geen negatieve effecten heeft ten opzichte van dergelijke gevoelige gebieden.

3. Belangrijke milieugevolgen

In Hoofdstuk 5 van deze toelichting zijn verschillende milieuaspecten afgewogen. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan geen negatieve effecten heeft ten aanzien van deze aspecten.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Gelet op de hierboven beschreven beoordeling is het niet nodig een m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Wel is een zogenoemde Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Dit document is als Bijlage 8 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. De raad neemt hierover een besluit alvorens het bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.

Uit de Aanmeldnotitie blijkt dat het plangebied niet is gelegen in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. Verder leiden de aard en omvang van het project niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.

4.13 Duurzaamheid

Duurzaam denken

Duurzaamheid gaat verder dan alleen de woningen. Een goede inventarisatie van de bestaande locatie, het zoeken naar mogelijkheden voor hergebruik van daar aanwezige materialen op locatie en het zo reduceren van verkeersbewegingen, is een belangrijke vorm van duurzaam denken en doen. Onderzoek naar de aanwezige flora en kansen voor hergebruik in Slot-Oost of elders in Veldhoven biedt mogelijkheden tot behoud van natuur.


Met een doordachte (her)inrichting van het (openbare) gebied kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan de duurzaamheid van Slot-Oost.


Een groene leefomgeving voor mens en dier

In de ontwikkeling van woonwijken is een gezonde verhouding tussen bebouwing en groen essentieel. Daarom zijn in Slot-Oost op verschillende plaatsen ruime plantsoenen voorzien, plekken met groen, speelplekken en water. Bij water kan worden gedacht aan een vijver, maar ook aan een tijdelijke opslag van water tijdens langdurige en/of hevige regenval.

Het groen draagt bij aan het welzijn van de bewoners van de wijk, zorgt daarnaast voor CO2-vastlegging én voorkomt het ontstaan van hittestress. Het openbare groen en water zijn ook bedoeld als ontwikkeling van biotopen. Zo worden er o.a. voorzieningen getroffen om de insecten- en bijenstand te bevorderen, door bijvoorbeeld het plaatsen van bijenhotels en het aanbrengen van bloemrijke vegetatie in de plantsoenen.

Ook de geplande erfafscheidingen met groene hagen maken onderdeel uit van de biotoopvorming. In de erfafscheidingen worden doorgangen gecreëerd zodat het hele gebied toegankelijk blijft voor kruipende zoogdieren. De erfscheidingen zorgen ook voor nestgelegenheid voor verschillende diersoorten.


Energiezuinige woningen en openbare ruimte

Een deel van de huidige energieconsumptie in Nederland is het gevolg het verwarmen (en koelen) van woningen. De woningen in Slot-Oost worden uitgevoerd als nul-op-de-meter en zijn dus (zeer) energiezuinig. Daarmee sluit dit plan aan op de opgave die er landelijk en lokaal ligt om een aanzienlijke reductie in het energieverbruik en in de uitstoot van CO2 te realiseren. Ook de openbare verlichting wordt energie-efficiënt ingericht. Daarbij wordt vooral gekeken naar de toepassing van energiezuinige armaturen.


Materiaalkeuze, hergebruik en circulariteit

Voor zowel de woningen als bij de (her)inrichting van de openbare ruimten zijn er kansen voor hergebruik van grondstoffen. De inzet is om, waar mogelijk, bestaande materialen te hergebruiken. De verwachting is dat dit vooral in de vorm van recycling zal zijn; dus bestaande materialen weer terugbrengen tot grondstoffen en opnieuw in het productieproces brengen.

Het scheiden van afvalstromen op een bouwplaats om hergebruik mogelijk te maken, is daar een voorbeeld van. Een bekend voorbeeld is het hergebruik van beton.

Bij het ontwerpen van de woningen speelt duurzaamheid een belangrijke rol. Denk daarbij aan de keuze van de materialen (bijv. onderhoudsarm), de maatvoeringen met het oog op materiaalverlies tijdens de uitvoering, opvang van water voor hergebruik en/of opslag (bijv. groene daken, regenton).

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) wordt voorgeschreven dat tegelijk met het vaststellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld moet worden voor het plangebied of delen ervan, tenzij:

  • het kostenverhaal anderszins verzekerd is;
  • er geen noodzaak tot het stellen van locatie-eisen of eisen aan type woningbouw is;
  • er geen noodzaak is voor het bepalen van een tijdvak of fasering.


In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Onder een bouwplan wordt onder andere verstaan de bouw van één of meerdere woningen. Wijziging van het gebruik van een bestaand gebouw kan dan ook niet worden aangemerkt als een bouwplan.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft een 'bouwplan'. Omdat er een anterieure overeenkomst is afgesloten met de initiatiefnemer, is het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' en hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden.


Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.

5.2 Procedure

5.2.1 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft laten weten dat wanneer geen nationaal belang gemoeid is, er geen vooroverleg gevoerd hoeft te worden. In dit geval is er inderdaad, zoals bij het beleidskader beschreven, geen nationaal belang gemoeid.

De provincie heeft zich beperkt tot de vraag hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Als gemeente maak je hiervoor gebruik van het e-formulier. De vragen in het e-formulier en de daarop gegeven antwoorden geven inzicht in de vraag of het ruimtelijk plan mogelijk strijdig is met het provinciaal beleid. Het ingevulde e-formulier over de in het concept-ontwerpbestemmingsplan betrokken ruimtelijke aspecten geeft de provincie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het wettelijk overleg kan dan als afgerond worden beschouwd. Er is geen noodzaak tot aanpassingen.


Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 20 januari toegezonden aan, Waterschap de Dommel, de Gasunie, Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Ministerie van Defensie en de gemeente Eindhoven.

De Gasunie. Ministere van Defensie en de gemeente Eindhoven hebben aangegeven dat zij geen bezwaar hebben tegen het plan omdat hun belangen niet worden geraakt.

Het Waterschap heeft een uitgebreidere reactie gegeven. Zij zien graag het traject van de leiding en een beschermingsstrook op de verbeelding weergegeven. Daarnaast verzoekt het waterschap op rekening te houden met de transportleidingen (ook riool Welschap) tijdens de werkzaamheden. De twee leidingen en de beperkingen wil men graag goed verwoord zien in de toelichting.

Ook verzoekt het Waterschap om een voorwaardelijke verplichting waterberging op te nemen in de planregels waar toename verhard oppervlak mogelijk wordt gemaakt. Het gebruik volgens deze bestemmingen moet dan alleen worden toegestaan als voldoende waterberging wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Tot slot vragen zij om op bepaalde onderdelen de tabellen en teksten duidelijker onderbouwd. En de waterbergingsopgave en het functioneren ervan beter uit te werken. De waterparagraaf en planregeling is naar aanleiding van deze reactie aangescherpt.

5.2.2 Tervisielegging

Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. De resultaten hiervan worden te zijner tijd in deze toelichting verwerkt.

5.2.3 Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt op te zijner tijd vastgesteld door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan heeft een uniek en eigen identificatienummer, namelijk NL.IMRO.0861.BP00133-0301. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, en gaat vergezeld van een toelichting. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, heeft de toelichting wel een belangrijke rol bij de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opzet van de verbeelding en de planregels is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke modelregels. De gemeente streeft namelijk naar (zoveel mogelijk) standaardisering van bestemmingen en planregels, zodat iedereen in Veldhoven gelijke rechten heeft. Maatwerk is soms nodig, om specifieke situaties goed te kunnen vastleggen.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), dit zijn op nationaal niveau voorgeschreven richtlijnen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de naamgeving van artikelen en het kleurgebruik van bestemmingen.

Het bestemmingsplan is gericht op 'toelatingsplanologie'. De gedachte hierachter is dat iedereen zelf mag bepalen (voor zover dat is toegestaan binnen de planologische mogelijkheden) wat hij realiseert op zijn grondeigendom. Het bestemmingsplan maakt bepaalde functies mogelijk en kan randvoorwaarden stellen aan de mate en de wijze van bebouwing en het gebruik. De eigenaar bepaalt binnen deze randvoorwaarden zelf wat hij realiseert en of wat hij niet realiseert. Hij is dus niet verplicht om de bestemming te verwezenlijken.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en papieren versie van de verbeelding. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding, die op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl staat, is juridisch bindend. In de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. De bestemming(en) en de aanduiding(en) zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in de legenda.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een ondergrond getekend.

6.3 Toelichting op de regels

De bestemmingsplanregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels, die bestaan uit de begrippen en de wijze van meten.

Artikel 1. Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2. Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemmingen opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. Het bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Artikel 3 Groen

Voor de bestemming 'Groen' is aangesloten bij de groenbestemming zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Zeelst 2016'. Daarmee wordt de hoofdgroenstructuur in het plangebied bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn onder andere toegestaan speelplaatsen, sportvoorzieningen, grootschalige groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Gebouwen zijn mogelijk ten behoeve van openbaar nut, water- en energiedistributie en hiermee vergelijkbare gebouwen van algemeen nut. Deze zijn overal binnen de bestemming toegestaan.


Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals kunstobjecten en speeltoestellen, zijn overal toegestaan.


Artikel 4 Verkeer

Ook de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemming 'Verkeer' sluit aan bij de verkeersbestemming zoals deze geldt op basis van het bestemmingsplan 'Zeelst 2016'. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

Gebouwen zijn enkel toegestaan ten behoeve van telecommunicatie, water- en energiedistributie en fietsenstallingen. Deze zijn overal binnen de bestemming toegestaan. Dit geldt ook voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals kunstobjecten en speeltoestellen.


Artikel 5, 6 en 7 Wonen - Aaneengebouwd, Wonen - Geschakeld en Wonen - Vrijstaand

De gronden met een woonbestemming zijn bestemd voor wonen en voor tuinen, erven en verhardingen. Binnen de bestemmingen zijn onder voorwaarden aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven toegestaan. Via een afwijkingsbevoegdheid kunnen binnen de woonbestemmingen ook op locaties waar geen aanduiding is opgenomen kamerbewoning, mantelzorg of zorgplaatsen worden toegestaan.


Bouwregels voor hoofdgebouwen en bijgebouwen

Op de verbeelding zijn bouwvlakken en vlakken voor bijgebouwen (aanduiding 'bijgebouwen') aangegeven. Er is gewerkt met individuele bouwvlakken. De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Bijgebouwen mogen zowel binnen het bouwvlak als ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd. In de nieuwe regeling is niet langer de regel opgenomen dat een hoofdgebouw in de voorste bouwgrens moet worden geplaatst. In plaats daarvan mag het hoofdgebouw in de voorste bouwgrens of op een afstand van maximaal twee meter daarachter worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte staan op de verbeelding aangegeven. Voor erkers en carports zijn aanvullende specifieke bouwregels opgenomen.

De totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen mag ten hoogste 50%, 60% of 70% van het vlak met de aanduiding 'bijgebouwen' bedragen. Daarnaast geldt een totale maximale oppervlakte van 150 m².

Verder zijn bijgebouwen toegestaan in het bouwvlak, indien dit bouwvlak niet is volgebouwd met het hoofdgebouw. De maximale goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen bedraagt 3,2 respectievelijk 4,5 meter. De dakhelling van bijgebouwen mag niet meer dan 60 graden bedragen. Verder zijn lessenaarsdaken niet toegestaan bij vrijstaande bijgebouwen. Op bijgebouwen mogen geen dakkapellen worden gebouwd.


Bouwregels voor erfafscheidingen

Erfafscheidingen tot een hoogte van 1 meter zijn overal toegestaan. Op locaties die niet grenzen aan het openbaar gebied, zijn achter het verlengde van de voorgevellijn open en dichte erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 meter toegestaan. Wanneer het bouwperceel grenst aan het openbaar gebied (op een hoeksituatie), zijn erfafscheidingen met een bouwhoogte van 2 meter toegestaan vanaf een afstand van 2 meter tot de voorgevel. In dat geval dient de erfafscheiding als open erfafscheiding te worden uitgevoerd. In het verlengde van de zijgevel zijn ook dichte erfafscheidingen toegestaan. Omdat deze erfafscheidingen vergunningvrij mogen worden gerealiseerd, is hiervoor geen regeling opgenomen.


Artikel 8 Leiding - Riool

In het noordoosten van het plangebied is een stamriool gelegen. Deze rioleringsbuis inclusief de aan te houden veiligheidsafstand, heeft in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' gekregen. Met die dubbelbestemming wordt de betreffende rioleringsbuis beschermd. Er mogen bijvoorbeeld geen gebouwen binnen deze dubbelbestemming worden gerealiseerd. Bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 3,2 meter.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Artikel 9. Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 10. Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is vastgelegd dat het bouwvlak uitsluitend mag worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen. Verder zijn kelders toegestaan waar gebouwen mogen worden gebouwd.

Ook is er een regeling opgenomen voor bestaande maten. Indien de bestaande maatvoering, afstanden, bebouwingspercentages en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (volgens een verleende omgevingsvergunning) afwijken van de in de regels en op de verbeelding genoemde maten zijn de bestaande maten leidend.

Tenslotte zijn regels opgenomen over parkeren. Bij (nieuw)bouw dient altijd voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het bouwen strijdig met het bestemmingsplan.

Artikel 11. Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik en de regels ten aanzien van het parkeren. Bij wijziging van gebruik dient altijd voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het gebruik strijdig met het bestemmingsplan.

In de regels is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging. Op grond van deze verplichting is het gebruik van woondoeleinden alleen mogelijk als er voldoende waterberging is aangelegd.

Artikel 12. Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn aanvullende regels gesteld in verband met de nabije ligging van het vliegveld Eindhoven. Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - Inner Horizontal en Conical Surface (IHCS)' geldt in aanvulling op wat verder in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP.

Artikel 13. Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van bouwgrenzen, maatvoeringen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen.

Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel van het bestemmingsplan. In de overgangsregels is het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik geregeld. In de slotregel is bepaald onder welke titel het plan kan worden aangehaald.