direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kempenbaan-Oost 2020
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00127-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bedrijventerrein De Run is een bedrijventerrein met een grote betekenis voor de gemeente Veldhoven en de metropoolregio Eindhoven. Op het terrein is een concentratie van hoogwaardige, technologische ontwikkelings- en assemblagebedrijven aanwezig en zijn grote bedrijven als ASML en het Maxima Medisch Centrum gevestigd. Door de groei van de bedrijven is de bereikbaarheid van De Run onder druk komen te staan en is sprake van zware congestie op de belangrijkste ontsluitingsweg: de Kempenbaan. De bereikbaarheid van De Run zal, mede door de verwachte groei van arbeidsplaatsen, de komende jaren verder verslechteren als er geen maatregelen worden getroffen.

Er is daarom een maatregelenpakket opgesteld om de bereikbaarheid van De Run te verbeteren. Dit maatregelenpakket, bekrachtigd in januari 2019, is een resultaat van de samenwerking tussen de gemeenten Veldhoven en Eindhoven, het Rijk, de provincie Noord-Brabant, Rijkswaterstaat en ASML. De Kempenbaan wordt in verschillende fases aangepakt. De Kempenbaan-Midden is in de afgelopen jaren al gereconstrueerd en de aanpak van de Kempenbaan-West, inclusief de realisering van een nieuwe aansluiting op de A67, is in voorbereiding. Het bestemmingsplan 'Kempenbaan-West', dat de benodigde aanpassingen aan de Kempenbaan-West mogelijk maakt, is door een uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019 onherroepelijk geworden. Voor het oostelijk deel van de Kempenbaan (Kempenbaan-Oost) is ook een reconstructie voorzien. De reconstructie van de Kempenbaan-Oost gaat gepaard met aanpassingen van de aansluiting op de N2, met de aanleg van nieuwe ontsluitingswegen en fietspaden op De Run 1000 en 2000 en met aanpassingen van het oostelijk deel van de Provincialeweg en De Run 4200. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de reconstructie van de Kempenbaan-Oost planologisch mogelijk te maken, inclusief de overige verkeerskundige maatregelen die hiermee samenhangen.

1.2 Ligging plangebied

De ingrepen die samenhangen met de reconstructie van de Kempenbaan-Oost vinden grotendeels plaats in de gemeente Veldhoven en voor een klein deel in de gemeente Eindhoven. In de gemeente Eindhoven zijn de ingrepen beperkt tot reconstructie van de Meerveldhovenseweg (onderdoorgang A2/N2) en aanpassing van de aansluiting van de Karel de Grotelaan op de N2.

Om de reconstructie mogelijk te maken, worden twee bestemmingsplannen opgesteld: één bestemmingsplan voor het grondgebied van de gemeente Veldhoven en één bestemmingsplan voor het grondgebied van de gemeente Eindhoven. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het Veldhovense deel van het project. De verbeelding en regels van de bestemmingsplannen zijn afgestemd op het deel van het plangebied dat binnen de gemeentegrens ligt. Omdat sprake is van een integrale herontwikkeling van de Kempenbaan-Oost wordt in de toelichting van beide bestemmingsplannen op het totale projectgebied ingegaan.

Het plangebied van de bestemmingsplannen volgt grotendeels de projectgrenzen voor de reconstructie voor de Kempenbaan-Oost. Het plangebied omvat het oostelijke deel van de Kempenbaan in Veldhoven en een deel van de Karel de Grotelaan in Eindhoven. Daarnaast zijn de nieuwe ontsluitingswegen en fietsverbindingen op De Run 1000 en De Run 2000 onderdeel van het plangebied, alsmede het oostelijk deel van de Provincialeweg en De Run 4200. In figuur 1.1 is een overzicht van het projectgebied met het nieuwe wegontwerp opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00127-0301_0001.png"

Figuur 1.1: Overzicht projectgebied reconstructie Kempenbaan-Oost met belangrijkste wegen en gebieden (Tauw, 2020)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden verschillende bestemmingsplannen, zowel in de gemeente Veldhoven als in de gemeente Eindhoven.

Voor het Veldhovense deel van het plangebied gelden hoofdzakelijk de volgende bestemmingsplannen:

  • 'Kempenbaan – Oost' (vastgesteld op 26 maart 2013)
  • 'De Run 2008, herziening I, 2010' (vastgesteld op 16 december 2010)
  • 'De Run 2008' (vastgesteld op 30 juni 2008)
  • 'Reconstructie A2/A67' (vastgesteld op 2 augustus 2007 door de gemeenteraad van Eindhoven, maar na grenscorrectie ook geldend in de gemeente Veldhoven)

Voor (zeer) kleine delen van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Meerveldhoven 2018' (vastgesteld op 30 oktober 2018) en 'De Run 2164, Bouw Educatie Groep' (vastgesteld op 17 februari 2009).

In de gemeente Eindhoven gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen voor het plangebied:

  • 'Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017' (vastgesteld op 18 december 2017)
  • 'Reconstructie A2/A67' (vastgesteld op 2 augustus 2007)
  • 'Gestel buiten de Ring 2005' (vastgesteld op 23 april 2007)

De geldende bestemmingsplannen maken de reconstructie van de Kempenbaan-Oost deels al mogelijk, namelijk op de gronden waarvoor nu al een verkeersbestemming geldt. Omdat delen van de Kempenbaan na reconstructie buiten de verkeersbestemming komen te liggen en omdat daarnaast is voorzien in de aanleg van nieuwe wegen op De Run 1000 en De Run 2000, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld om de volledige reconstructie mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de planbeschrijving opgenomen. Het beleidskader, bestaande uit nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid, is opgenomen in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 zijn de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten beschreven. In hoofdstuk 5 is een toelichting op de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan gegeven. Hoofdstuk 6 beschrijft de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemeen

De projectdoelstelling voor het project Kempenbaan-Oost is als volgt benoemd:

De bereikbaarheid van bedrijventerrein De Run borgen door het realiseren van een robuuste en gezamenlijk gedragen integrale oplossing (infrastructuur, klimaatrobuust, landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit) voor Kempenbaan-Oost, die binnen 3 jaar is te realiseren, en waarbij rekening is gehouden met Smart Mobility oplossingen in de toekomst.

De gemeente Veldhoven heeft, in samenwerking met de gemeente Eindhoven, Rijkswaterstaat en Waterschap De Dommel, een integraal ontwerp opgesteld voor de reconstructie van de Kempenbaan-Oost en de daarmee samenhangende infrastructurele ingrepen in de omgeving van de Kempenbaan. Het integraal ontwerp is de basis voor dit bestemmingsplan. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de hoofdlijnen van het wegontwerp en de landschappelijke inpassing.

2.2 Wegontwerp

2.2.1 Verkeerskundige visie

Het project Kempenbaan-Oost kent oorspronkelijk de volgende hoofddoelstelling:

Het optimaliseren van de doorstroming van de Kempenbaan door middel van capaciteitsuitbreiding.

In de afgelopen periode is op basis van diverse verkeerskundige studies een duidelijke conclusie te trekken. De beoogde en de gewenste groei binnen De Run is binnen de randvoorwaarden en ruimtelijke kaders niet bereikbaar te houden met enkel en alleen autoverkeer. Andere vormen van mobiliteit, zoals de fiets, openbaar vervoer en collectief vervoer, zijn essentiële pijlers om De Run bereikbaar te houden. Daarnaast is de verwachting dat Smart Mobility oplossingen in de toekomst een positieve bijdrage leveren aan de bereikbaarheid van De Run.

In de oorspronkelijke doelstelling was hoofdzakelijk aandacht voor capaciteitsuitbreiding voor het autoverkeer. In het huidige wegontwerp is in aanvulling daarop ook veel aandacht besteed aan andere vervoerswijzen. Openbaar vervoer en fietsverbindingen zijn een wezenlijk onderdeel van het wegontwerp en zijn - samen met (toekomstige) Smart Mobility oplossingen zoals collectief vervoer, people movers, deelfietsen en deelscooters - integraal onderdeel van de oplossing voor verbetering van de bereikbaarheid van De Run.

2.2.2 Wegontwerp en weginrichting

De scope van het wegontwerp is de volledige weginrichting van de Kempenbaan-Oost met de gebieden De Run 1000 en De Run 2000. De zuidelijke op- en afrit van afslag 32 (Veldhoven-Zuid) van de N2 naar de Kempenbaan valt buiten de scope van het project, omdat het wegontwerp hier nagenoeg overeenkomt met de bestaande situatie. De noordelijke op- en afrit van afslag 32 maakt wel deel uit van het project, aangezien hier aanpassingen zijn voorzien. Het aantal opstelvakken en de lengtes daarvan ter plaatse van de kruisingen zijn bepaald aan de hand van verkeerssimulaties en de aanwezige fysieke ruimte. Parallel aan het opstellen van het wegontwerp zijn verkeerskundige berekeningen uitgevoerd om het ontwerp te valideren. In paragraaf 2.3 wordt hierop ingegaan. Het wegontwerp met de belangrijkste verkeerskundige aanpassingen is weergegeven in figuur 2.1 en wordt in de volgende paragrafen nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00127-0301_0002.png".

Figuur 2.1: Wegontwerp met belangrijkste verkeerskundige aanpassingen (Tauw, 2020)

Karel de Grotelaan

De aanpassingen aan de Karel de Grotelaan zijn beperkt tot een aanpassing van het kruisingsvlak met de op- en afrit van de N2. De weg wordt hier verbreed zodat extra opstelstroken kunnen worden gerealiseerd tot een totaal van 6 stuks: 2 voor linksaf, 2 voor rechtsaf en 2 voor rechtdoor. Hiermee wordt aangesloten op het nieuwe profiel van de Kempenbaan/Meerveldhovenseweg ter plaatse van de onderdoorgang A2/N2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00127-0301_0003.png"

Figuur 2.2: Kruisingsvlak Karel de Grotelaan/N2 (Tauw, 2020)

Kempenbaan

In het ontwerp van de Kempenbaan blijft in de basis het profiel van 2x2 rijstroken behouden. Alleen ter plaatse van de kruisingen zijn extra rijstroken en opstelvakken toegevoegd. Om ruimte te maken voor de extra rijstroken en opstelvakken zijn de rijbanen naar buiten geplaatst. Hierop zijn ook alle aansluitende wegen aangepast. De Meerveldhovenseweg (onderdoorgang A2/N2) is ingepast binnen de pijlers van het bestaande viaduct. Het fiets-/voetpad van De Run 1100 naar de zuidzijde van de Kempenbaan wordt verdiept aangelegd zodat de Kempenbaan ongelijkvloers kruist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00127-0301_0004.png"

Figuur 2.3: Kempenbaan ter hoogte van de kruising met De Run 1100 en de ongelijkvloerse kruising met het fiets-/voetpad (Tauw, 2020)

Busbaan

De bestaande busbaan tussen de rijbanen van de Kempenbaan wordt in oostelijke richting ingekort tot aan de kruising met De Run 1100. Na de kruising komt het busverkeer op de zuidelijke hoofdrijbaan van de Kempenbaan. Vanuit oostelijke richting begint de busbaan vanaf de kruising met de noordelijke afrit van de N2. Aan de westzijde van de kruising met De Run 1100 zijn in het ontwerp twee haltes aangebracht in de berm tussen de rijbanen en de busbaan. De bushaltes zijn aangesloten op het verdiept gelegen fiets- en voetpad dat onder de kruising met de Kempenbaan door loopt. De bushaltes zijn via een trap en een lift bereikbaar vanaf de lager gelegen langzaam verkeersverbinding. De busbaan wordt ook gebruikt door collectief vervoer van ASML. Hiervoor zijn ten zuidwesten van de bushalte een invoeger en uitvoeger voorzien van en naar de Kempenbaan.

Noordelijke afrit N2

De bestaande noordelijke afrit 32 (Veldhoven-Zuid) wordt uitgebreid met een extra strook voor linksaf (richting Eindhoven) en een extra strook voor rechtsaf (richting de bypass).

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00127-0301_0005.png"

Figuur 2.4: afrit N2 en aansluiting op bypass (Tauw, 2020)

Bypass en retour bypass voor De Run 1000

Om de kruisingen in de Kempenbaan te ontlasten zijn in het ontwerp een nieuwe bypass en retour bypass opgenomen voor de ontsluiting van De Run 1000. Door het realiseren van deze bypass hoeft het verkeer op de N2 vanuit noordelijke richting geen gebruik meer te maken van de Kempenbaan om De Run 1000 te bereiken. De bypass is direct bereikbaar vanaf de noordelijke afrit van de N2 en loopt vanaf daar in noordelijke richting parallel aan de N2 en vervolgens in een lus om De Run 1000 heen om daar aan te sluiten op de bestaande weg De Run 1100. In de bypass wordt een rotonde gerealiseerd. Deze dient enerzijds voor de ontsluiting van de westelijk van de bypass gelegen te ontwikkelen bedrijfspercelen. Anderzijds fungeert de rotonde als keermogelijkheid voor verkeer afkomstig van de N2.

De retour bypass zorgt ervoor dat verkeer van De Run 1000 de N2 weer in noordelijke richting kan bereiken zonder gebruik te maken van de Kempenbaan. De retour bypass kruist de noordelijke afrit van de N2, waarna deze parallel aan de Kempenbaan en onder het viaduct van de N2/A2 loopt. Onder het viaduct wordt hiervoor de ruimte benut waar nu het noordelijke fietspad ligt. Na het viaduct wordt de bypass aangesloten op de noordelijke toerit van de N2. De kruisingen van de retour bypass met de toe- en de afrit van de N2 zijn met verkeerslichten geregeld.

Aansluiting De Run 1100 en vervallen deel Provincialeweg

In de huidige situatie sluit De Run 1100 aan op de Provincialeweg en sluit de Provincialeweg aan op de Kempenbaan. In het nieuwe ontwerp sluit De Run 1100 direct aan op de Kempenbaan en komt de aansluiting van de Provincialeweg te vervallen. De aansluiting van De Run 1100 op de Kempenbaan wordt voorzien van twee rijstroken voor linksaf en één rijstrook voor rechtsaf. Doordat de aansluiting van de Kempenbaan op De Run 2100 vervalt, is een opstelstrook voor rechtdoor niet nodig.

Door het vervallen van de aansluiting van de Provincialeweg op de Kempenbaan ontstaat ruimte voor de aanleg van vrijliggende fietspaden die aansluiten op de verdiepte onderdoorgang met de Kempenbaan. Het vrijliggende fietspad wordt doorgetrokken langs de westzijde van De Run 1100, waardoor het totale wegprofiel van De Run 1100 opschuift naar het oosten. Het vrijliggende fietspad loopt door tot het bestaande vrijliggende fietspad langs de Julianastraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00127-0301_0006.png"

Figuur 2.5: aansluiting De Run 1100 op de Kempenbaan en vervallen aansluiting Provincialeweg (Tauw, 2020)

Nieuwe ontsluitingsweg voor De Run 2000

Doordat de huidige aansluiting van De Run 2100 op de Kempenbaan vervalt, moet De Run 2000 op een andere manier worden ontsloten. De alternatieve ontsluitingsweg bestaat uit een nieuwe ontsluitingsweg parallel aan de N2, die aansluit op de bestaande weg De Run 4200 en de Gender kruist. De Run 2000 blijft hierdoor vanuit zuidelijke richting goed bereikbaar. De bestaande keerlus aan het einde van De Run 2100 wordt verschoven en verruimd, zodat deze geschikt is voor een trekker-opleggercombinatie van 18 meter.

Door de aanpassing van de verkeerstromen moet de bestaande infrastructuur bij De Run 4200 worden aangepast. De aanpassingen bestaan uit het verwijderen van de bestaande keerlus aan het einde van de weg en het aanbrengen van een berm van 2,50 m tussen het voetpad en de rijbaan. Om de berm in te kunnen passen is de rijbaan in zuidelijke richting verschoven. Ook de bestaande voorrangskruising in De Run 4200 wordt aangepast. De kruising wordt vervangen door een plateau dat gelijkwaardig wordt ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00127-0301_0007.png"

Figuur 2.6: ontsluiting De Run 2000 door een nieuwe ontsluitingsweg parallel aan de N2 die aansluit op De Run 4200 en eindigt in een nieuwe, ruime keerlus (Tauw, 2020)

Aansluiting De Run 4200

Door de aansluiting van de nieuwe ontsluitingsweg voor De Run 2000 op De Run 4200 neemt de hoeveelheid verkeer op De Run 4200 toe. Hierdoor dient de aansluiting van De Run 4200 op de Kempenbaan te worden uitgebreid.

Aansluiting Oranje Nassaulaan – Provincialeweg

Doordat in het ontwerp de Provincialeweg niet meer is aangesloten op De Run 1100 en vice versa vervalt de doorgaande functie van deze weg. Hierdoor is het mogelijk om de rijbaan van de Provincialeweg te verwijderen tot aan de Oranje Nassaulaan. De bestaande inritconstructie in de Oranje Nassaulaan heeft geen functie meer en komt te vervallen. De bestaande inritten naar de woningen en het bedrijfspand worden in (iets) gewijzigde vorm aangesloten op de Provincialeweg.

Fiets- en voetgangersverbindingen

In het ontwerp van de Kempenbaan-Oost zijn bestaande fietsverbindingen aangepast en nieuwe toegevoegd. Het doel hiervan is om de bedrijventerreinen goed bereikbaar te houden voor fietsverkeer én om nieuwe verbindingen toe te voegen voor doorgaand fietsverkeer. De vrijliggende fietspaden in het plangebied vormen een nieuwe verbinding voor (doorgaand) fietsverkeer tussen de Peter Zuidlaan/Julianastraat in het noorden en de Ulenpas in het zuiden. De grootste aanpassingen zijn:

  • De fietsverbinding aan de noordzijde van de Kempenbaan/Karel De Grotelaan tussen De Run 1100 en Bouvigne vervalt. Hierdoor ontstaat ruimte voor de retour bypass vanaf De Run 1000 en vervalt de kruising met fietsverkeer voor de noordelijke op- en afrit naar de N2. Om het verdwijnen van de noordelijke fietsverbinding op te vangen, wordt het fietspad aan de zuidzijde van de Kempenbaan/Meerveldhovenseweg aangepast naar een tweerichtingenfietspad.
  • Ter hoogte van de kruising van de Kempenbaan met De Run 1100 wordt een fiets- en voetgangerstunnel aangelegd onder de kruising. Hierdoor wordt het (tweerichtingen)fietspad aan de zuidzijde van de weg goed bereikbaar vanuit noordelijke richting, terwijl conflicten tussen autoverkeer en langzaam verkeer worden voorkomen. De fiets- en voetgangerstunnel sluit aan op bushaltes langs de busbaan, die centraal in het wegprofiel blijft liggen, tussen de 2x2 rijstroken van de Kempenbaan. Aan weerszijden van de Kempenbaan zijn fietsenstallingen voorzien.
  • Vanaf de kruising van De Run 1100 met de Kempenbaan wordt in noordelijke richting een vrijliggend fietspad aangelegd aan de westzijde van De Run 1100. Het fietspad sluit aan op het bestaande vrijliggende fietspad in de Julianastraat.
  • Tussen de Ulenpas en De Kempenbaan wordt een nieuwe fietsverbinding aangelegd. Deze verbinding ligt parallel aan de N2/A2;
2.2.3 Conclusie

Het planvoornemen gaat uit van een integrale aanpak van de wegenstructuur rond de Kempenbaan-Oost. Naast een reconstructie van de Kempenbaan - waarbij het huidige wegprofiel van 2 x 2 rijstroken met daartussen een busbaan op hoofdlijnen gehandhaafd blijft - wordt de noordelijke op- en afrit naar de N2 aangepast en worden nieuwe wegen aangelegd om De Run 1000 en De Run 2000 goed bereikbaar te houden. Gelijktijdig worden (delen van) bestaande wegen en aansluitingen (het oostelijk deel van de Provincialeweg en de bestaande aansluiting van De Run 2100) opgeheven om de doorstroming op de Kempenbaan te verbeteren.

De reconstructie gaat gepaard met de aanleg van nieuwe vrijliggende fiets- en voetgangerspaden, zodat de bereikbaarheid en doorkruisbaarheid van het gebied voor langzaam verkeer verbeteren. De oost-westfietsverbinding tussen Veldhoven en Eindhoven blijft behouden via een tweerichtingenfietspad aan de zuidzijde van de Kempenbaan/Meerveldhovenseweg. In noord-zuidrichting wordt een nieuwe vrijliggende fietsverbinding toegevoegd, die aansluit op de busbaan in het hart van de Kempenbaan. Door de kruising van de fiets- en voetgangersverbinding met de Kempenbaan vorm te geven als tunnel worden conflicten tussen gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer voorkomen, waardoor de verkeersveiligheid verbetert.

Er is sprake van een integrale en duurzame verkeerskundige oplossing voor de Kempenbaan-Oost, waardoor de bereikbaarheid van De Run (en Veldhoven-Zuid) sterk verbetert.

2.3 Verkeerskundig onderzoek

In verband met de reconstructie van de Kempenbaan-Oost is verkeerskundig onderzoek uitgevoerd (Kempenbaan-Oost, verkeersberekeningen BBMA-model t.b.v. milieu-onderzoeken, BonoTraffics, 4 juli 2020). Het onderzoek is als Bijlage 1 opgenomen. Het verkeerskundig onderzoek heeft een tweeledig doel:

  • door middel van een modelberekening, gebaseerd op het actuele regionale BBMA-verkeersmodel, zijn voor verschillende jaren de verkeersintensiteiten op de wegen in het plangebied berekend. Het doel hiervan is om voor de milieuonderzoeken (zie hoofdstuk 4) te beschikken over de juiste verkeerskundige uitgangspunten.
  • door middel van een dynamische simulatie zijn de snelheden en reistijden voor voertuigen (gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer) bepaald voor het referentiejaar 2032. Deze berekening geeft inzicht in de te verwachten vertragingen in de spitsperioden en daarmee in het effect van de reconstructie.
2.3.1 Modelberekening

Door middel van een modelberekening zijn de te verwachten verkeersintensiteiten op de wegen in en rond het plangebied berekend. Er is rekening gehouden met een toename van het aantal verkeersbewegingen door toename van het aantal inwoners van Veldhoven en van het aantal arbeidsplaatsen op De Run. Daarnaast is rekening gehouden met wijzigingen in het verkeersnetwerk, waaronder het project Kempenbaan-West met een nieuwe aansluiting op de A67 en het gereedkomen van de nieuwe N69. Deze verkeerskundige ingrepen leiden tot veranderingen in de verkeersstromen rond Eindhoven/Veldhoven, zowel op de A2/N2 als op het onderliggende wegennet. De berekeningen met het BBMA-model geven inzicht in de verkeersintensiteiten in de volgende situaties:

  • huidige situatie 2020;
  • referentiesituatie (zonder realisatie project) en projectsituatie 2022;
  • referentiesituatie (zonder realisatie project) en projectsituatie 2032;

Door vergelijking van deze situaties zijn autonome ontwikkelingen en projecteffecten in beeld gebracht. In het model wordt zichtbaar dat door het gereedkomen van de nieuwe aansluiting van de Kempenbaan-West op de A67 het verkeer op de Kempenbaan-Oost afneemt. Door de groei van het aantal inwoners van Veldhoven en van het aantal arbeidsplaatsen op De Run neemt de verkeersintensiteit in 2032 op de Kempenbaan-Oost per saldo echter toch toe. Vanwege deze verkeerstoename zijn, ook na gereedkomen van de Kempenbaan-West, voor de Kempenbaan-Oost maatregelen nodig voor het verbeteren van de bereikbaarheid van De Run en Veldhoven-Zuid.

Door aanpassing van de Kempenbaan-Oost en de aansluitende wegen (aanleg bypass, opheffen aansluitingen Provincialeweg en De Run 2100) stroomt het verkeer in het projectsituatie 2032 veel beter door dan in de referentiesituatie 2032 (zie de resultaten van de dynamische simulatie in de volgende paragraaf). Op niveau van het projectgebied Kempenbaan-Oost leiden de ingrepen tot een verschuiving van verkeersstromen. Het afsluiten van de aansluiting van de Provincialeweg op de Kempenbaan leidt ertoe dat het verkeer op de Provincialeweg en de Oranje Nassaulaan afneemt en het verkeer op de Kempenbaan-Oost toeneemt. Een deel van het verkeer rijdt via De Run 3100 alsnog naar de Provincialeweg, de rest rijdt via De Run 5300.

2.3.2 Dynamische simulatie

In de dynamische situatie zijn de te verwachten vertragingen voor het jaar 2032 berekend, in de referentiesituatie en in de projectsituatie. De referentiesituatie is gebaseerd op de te verwachten verkeersintensiteiten in 2032, zonder aanpassingen aan de Kempenbaan-Oost. In de projectsituatie zijn dezelfde verkeersintensiteiten doorgerekend, maar dan inclusief de reconstructie van de Kempenbaan-Oost en de overige verkeerskundige maatregelen die daarmee samenhangen. De simulatie geeft inzicht in de te verwachten vertragingen in de ochtend- en avondspits, zowel voor gemotoriseerd verkeer als voor fietsverkeer.

Tijdens de simulatie zijn gemiddelde snelheden en reistijden bepaald en is de netwerkprestatie gemeten. Dit is vertaald in een totaal aantal voertuigverliesuren per spits, voor zowel de referentiesituatie als de projectsituatie. Hieruit blijkt dat de realisatie van het project tot een forse afname van het aantal voertuigverliesuren leidt. In de ochtendspits neemt het aantal voertuigverliesuren af met 72% en in de avondspits met 61%.

Tabel 2.1: aantal voertuigverliesuren in de referentiesituatie 2032 en de projectsituatie 2032 (BonoTraffics, 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00127-0301_0008.png"

Ook de gemiddelde vertraging per motorvoertuig neemt in de projectsituatie fors af. Zowel in de ochtend- als in de avondspits resteert een gemiddelde vertraging van 31 seconden. Dat is zeer gering gezien de hoeveelheid verkeer en het aantal verkeerslichten dat zich binnen het netwerk bevindt. In de referentiesituatie is sprake van aanzienlijk hogere verliestijden, oplopend tot 103 seconden in de ochtendspits.

Tabel 2.2: gemiddelde verliestijd per motorvoertuig in de referentiesituatie 2032 en de projectsituatie 2032 (BonoTraffics, 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00127-0301_0009.png"

Niet alleen het autoverkeer profiteert van het project, ook de fietser heeft veel baat bij de voorgestelde oplossing. Doordat een aantal gelijkvloerse oversteken wordt vervangen door een fietsonderdoorgang wordt de gemiddelde verliestijd voor de fietser sterk gereduceerd.

Tabel 2.3: gemiddelde verliestijd per fietser in de referentiesituatie 2032 en de projectsituatie 2032 (BonoTraffics, 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00127-0301_0010.png"

2.3.3 Conclusie

Uit het verkeersonderzoek blijkt dat de reconstructie van de Kempenbaan-Oost een groot positief effect heeft op de doorstroming van het gemotoriseerd verkeer en het fietsverkeer. Het aantal voertuigverliesuren en de gemiddelde verliestijd per voertuig nemen fors af.

2.4 Landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit

Naast een belangrijke ontsluitingsweg is de Kempenbaan ook een belangrijke structuur in het (stedelijk) landschap en heeft de inrichting van de weg een relatie met de natuurwaarden en de waterhuishouding in het gebied. Door rekening te houden met groen en water in het ontwerp wordt de weg landschappelijk ingepast.

2.4.1 Groenstructuren

De gehele Kempenbaan wordt in een aantal fases vernieuwd. Als basis voor de vernieuwing van de weg is een visie op de beeldkwaliteit opgesteld voor de gehele Kempenbaan, die is opgedeeld in drie deelgebieden: oost, midden en west. Deelgebied midden is inmiddels al uitgevoerd en in deelgebied west is gestart met een nadere uitwerking van het ontwerp. Deelgebied oost heeft een duidelijk eigen gewenste beeldkwaliteit die tot uiting komt in het groen: de 'Parkway' Kempenbaan-Oost. Aan het plangebied grenzen drie gebieden met een eigen karakteristiek, waar deelgebied oost op moet aansluiten: het Genderlandschap van deelgebied midden, de groene dooradering van Eindhoven en het groen rond De Run 1000 dat er al ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00127-0301_0011.png"

Figuur 2.7: Groenstructuren rond het plangebied (Tauw, 2020)

Parkway Kempenbaan-Oost

Ieder deelgebied heeft zijn eigen beeldmerk toegewezen gekregen in de uitstraling van de weg. Bij deelgebied west zijn de schanskorven een kenmerkend element van een verder natuurlijke uitstraling ('into the woods'), bij deelgebied midden is dat de Gender die hier vlak langs de Kempenbaan loopt. De watergang is hier voor de weggebruiker beleefbaar en bepaalt voor een groot deel het landschap dat zichtbaar is vanaf de weg. Het oostelijk deel van de Kempenbaan wordt een 'Parkway' met een groene, maar strakke en zakelijke uitstraling. Statige bomenrijen en een goed onderhouden gazon zorgen voor een verzorgd, gestructureerd beeld. Met behoud van bestaande beplanting en nieuwe aanplant wordt de weg als lijnvormig element benadrukt en wordt het verkeer geleid. Behoud en versterking van bestaande laanstructuren is hierbij het uitgangspunt.

Groene dooradering Eindhoven

De A2/N2 ligt op de grens tussen de gemeenten Eindhoven en Veldhoven. Beide gemeenten hebben hun eigen visie op de groenstructuren, maar duidelijk is dat de bestaande groenstructuren in elkaar overvloeien. Aan de oostzijde van het plangebied eindigt de groene dooradering van Eindhoven bij het viaduct onder de A2/N2. De hoofdgedachte achter de landschappelijke inpassing van de weg is om de groene dooradering aan Eindhovense zijde door te zetten aan de Veldhovense zijde van de snelweg en beide groenstructuren zoveel mogelijk te continueren. Gestreefd wordt naar een beeld van boomgroepen in kruiden- en bloemrijk grasland, met aan de noordzijde van de Karel de Grotelaan een overgang naar bosplantsoen en struweel.

Genderlandschap Kempenbaan-Midden

Aan de zuidzijde van het plangebied is de Gender dominant aanwezig en is sprake van een groene, natuurlijke uitstraling - in contrast met de high-tech uitstraling van het bedrijventerrein. De Gender kruist de Kempenbaan. De ambitie is om de beleving van de Gender te vergroten in het kader van de gebiedsontwikkeing voor De Run 2000. In het ontwerp voor de Kempenbaan-Oost is er rekening mee gehouden dat in een later stadium een wandelpad langs de Gender kan worden doorgetrokken.

2.4.2 Beplanting en landschappelijke inpassing

In het hele plangebied is gezorgd voor landschappelijke inpassing van de weg met behoud en versterking van natuurwaarden, landschappelijke waarden en borging van de waterhuishouding. In het wegontwerp is dit uitgewerkt in een beplantingsplan en inpassingsmaatregelen ten behoeve van natuur.

Langs de Kempenbaan blijven bomenrijen behouden en worden deze aangevuld. De primaire functie van de bomenrijen langs de Kempenbaan is om het verkeer te geleiden. Bomen direct langs de weg worden aangeplant in een strak ritme, terwijl het groen wat verder van de weg een meer parkachtig karakter kan krijgen. Overal langs de rijbaan waar voldoende ruimte is om de juiste condities voor nieuwe bomen te kunnen garanderen, zijn in het plan bomen opgenomen. De bermen langs de Kempenbaan-Oost worden ingericht met bloem- en kruidenrijk gras. In het integraal wegontwerp is ook voor de overige delen van het plangebied (de fietsvallei, het bosplantsoen langs de Karel de Grotelaan, De Run 2000 en De Run 1000) bepaald hoe de groene inrichting en inpassing wordt vormgegeven.

2.4.3 Bomencompensatie

Voor de realisatie van de reconstructie van de Kempenbaan-Oost is het kappen van een aantal bomen noodzakelijk. Deze bomen worden binnen het plangebied gecompenseerd door de aanplant van nieuwe bomen. Bij de boomcompensatie is niet alleen het aantal bomen belangrijk, maar ook de landschappelijke waarde die bepaalde groenstructuren met zich meebrengen.

In het plangebied worden in totaal ruim 100 bomen gekapt ten behoeve van de verbreding van de weg. Op grond van het huidige wegontwerp is sprake van het kappen van 111 bomen, waarvan 8 in de gemeente Eindhoven en 103 in de gemeente Veldhoven. Om de te kappen bomen te compenseren worden als onderdeel van het wegontwerp 156 bomen aangeplant (9 stuks in de gemeente Eindhoven, 122 in de gemeente Veldhoven en 25 op grond van Rijkswaterstaat). Hiermee worden de te kappen bomen ruimschoots gecompenseerd.

2.4.4 Conclusie

Alle belangrijke groenstructuren rond de Kempenbaan blijven intact. Er moeten weliswaar ruim 100 bomen worden gekapt, maar als compensatie daarvoor worden ruim 150 bomen aangeplant, in de vorm van nieuwe bomenrijen en de versterking van bestaande structuren. De inrichting van de Kempenbaan als 'Parkway', met een strakke laanstructuur op korte afstand van de weg en een lossere opzet in de groengebieden die op wat grotere afstand van de weg liggen, benadrukt de variatie aan groenstructuren in het gebied. Over het gehele plangebied genomen worden (de landschappelijke waarden van) de te kappen bomen ruimschoots gecompenseerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. De SVIR benoemt de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland en bepaalt de focus voor de mobiliteitsinvesteringen. Het Rijk gaat gericht investeren in projecten die bijdragen aan een betere bereikbaarheid van de gebieden met de grootste economische verdiencapaciteit voor Nederland. Door weg, spoor, regionaal OV en vaarwegen in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling te bekijken, gaan bereikbaarheid, leefbaarheid en duurzaamheid hand in hand.

De SVIR is de eerste stap naar meer ruimte voor ontwikkeling, het terugbrengen van de bestuurlijke drukte en het schrappen van regelgeving. De tweede stap wordt de Omgevingswet. Deze integreert alle relevante wetten voor de ruimtelijke inrichting. Meer ruimte betekent ook minder en eenvoudigere regels en procedures.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In de SVIR worden opgaven van nationaal belang geformuleerd voor de MIRT-regio Brabant en Limburg.

Relatie met het bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de SVIR. De reconstructie van de Kempenbaan Oost is bedoeld om de bereikbaarheid van De Run te verbeteren. De Run is één van de bedrijventerreinen die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van Brainport en de metropoolregio Eindhoven. Ook de bereikbaarheid van Veldhoven-Zuid en Eindhoven worden hiermee verbeterd. Daarnaast wordt voorkomen dat er terugslag plaatsvindt op de N2, wat voor een verbetering van de doorstroming op de N2 zorgt. Dit zorgt voor een verbetering van de bereikbaarheid van de Brainportregio.

3.1.2 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Relatie met het bestemmingsplan

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het obstakelbeheergebied rond Vliegbasis Eindhoven. Op deze gronden gelden op grond van artikel 2.6.4 van het Barro maximaal toelaatbare bouwhoogtes voor objecten ter bescherming van de veiligheid van het luchtvaartverkeer en ter bescherming van de werking van (radar)apparatuur. De bouwhoogtebeperkingen zijn overgenomen in dit bestemmingsplan, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het Barro. In paragraaf 4.11 wordt hier gedetailleerd op ingegaan.

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro tevens in het radarverstoringsgebied van de radarinstallatie op vliegbasis Woensdrecht en het radarverstoringsgebied van de radarinstallatie Herwijnen. Het plangebied ligt niet binnen de kern van de radarverstoringsgebieden maar binnen de daaromheen liggende ring. In die ring gelden uitsluitend bouwhoogtebeperkingen voor windmolens. Het radarverstoringsgebied legt daarom geen beperkingen op aan bebouwing binnen het plangebied. In paragraaf 4.12 wordt hier gedetailleerd op ingegaan.

3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ladder voor duurzame verstedelijking als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Doel van de ladder is het stimuleren van zuinig ruimtegebruik, door te komen tot een optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied en het voorkomen van leegstand. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Per 1 juli 2017 luidt de ladder, zoals opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Relatie met het bestemmingsplan

Een stedelijke ontwikkeling is volgens artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gedefinieerd als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De reconstructie van wegen en de aanleg van nieuwe wegen en fietspaden valt niet onder dit begrip en zijn dus geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

In 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening (Svro) vastgesteld. De Svro is in 2014 partieel herzien, waarbij onder andere het gewijzigde beleid op het gebied van natuur (realisering van het Natuur Netwerk Brabant) en veehouderij (transitie naar een zorgvuldige veehouderij) zijn verwerkt. De Svro bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

De Svro benoemt en beschrijft ambities voor vier ruimtelijke structuren: infrastructuur, landelijk gebied, groenblauwe mantel en stedelijke structuur. Op het gebied van infrastructuur is een belangrijke ambitie het bevorderen van de bereikbaarheid (ook internationaal), het beter verknopen van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkelingen en het inpassen van nieuwe infrastructuur in het landschap. Investeren in bereikbaarheid wordt gekoppeld aan verbeteringen in het omliggende (landelijke) gebied. Beter benutten van bestaande infrastructuur staat voorop, daarna wordt gekeken waar uitbouw van infrastructuur noodzakelijk is.

Relatie met het bestemmingsplan

De reconstructie van de Kempenbaan-Oost heeft tot doel om de bereikbaarheid van De Run, één van de bedrijventerreinen in de metropoolregio Eindhoven, te verbeteren door opwaardering van de infrastructuur in het bestaand stedelijk gebied. Verbetering van de bereikbaarheid is één van de provinciale doelstellingen die is benoemd in de Svro.

3.2.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet (die naar verwachting in 2022 in werking treedt) en beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De provincie streeft in de omgevingsvisie naar het creëren van meerwaarde. Het handelen van de provincie is daarom gericht op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie. Daarbij vindt de provincie het belangrijk om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling te kijken:

  • Een 'diepe' manier van kijken: niet alleen kijken naar effecten op de bovenste laag in het hier en nu, maar de dynamiek en randvoorwaarden betrekken die de onderste lagen meegeven. Kijken op verschillende schaalniveaus en actief benutten van de factor tijd. Hierbij ook kijken naar het verleden, de geschiedenis van de lagen op een plek.
  • Een 'ronde' manier van kijken: niet sectoraal kijken, maar combineren van opgaven en kansen zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Kijken vanuit een gebiedsgerichte insteek, naar een balans tussen people, planet en profit.
  • Een 'brede' manier van kijken: niet kijken vanuit één gezichtspunt, maar het betrekken van veel partijen, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen.

In de omgevingsvisie zijn één basisopgave en vier hoofdopgaven benoemd. De basisopgave is het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven zijn:

  • werken aan de Brabantse energietransitie;
  • werken aan een klimaatproof Brabant;
  • werken aan Brabant als slimme netwerkstad;
  • werken aan een concurrerende, duurzame economie.

De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Svro en het provinciale verkeers- en vervoersplan. De provincie is bezig met het afstemmen van het sectorale beleid op de omgevingsvisie. Dit betekent dat aan de hand van de drie manieren van kijken wordt beoordeeld welke waarden moeten worden beschermd en hoe beleid kan worden vormgegeven. Het (sectorale) beleid wordt verder uitgewerkt in programma's en de op te stellen omgevingsverordening. Hier wordt de komende periode aan gewerkt.

Relatie met het bestemmingsplan

De reconstructie van de Kempenbaan-Oost heeft primair tot doel om de bereikbaarheid van De Run te verbeteren. Daarmee draagt het initiatief bij aan het goed functioneren van bedrijvigheid en het versterken van de economie. Parallel hieraan vindt een uitbreiding plaats van het fietsnetwerk. Het OV-netwerk (vrijliggende busbaan) blijft behouden en wordt verbeterd door de aanleg van nieuwe bushaltes met fietsvoorzieningen. Het initiatief past binnen de ambities en (hoofd)opgaven die in de Brabantse Omgevingsvisie zijn benoemd.

3.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is in werking getreden op 5 november 2019 en bevat regels voor de fysieke leefomgeving. De regels hebben betrekking op ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening vervangt de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

In hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.

Instructieregels voor gemeenten

In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Werkingsgebieden binnen het plangebied

De regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in het bestaand stedelijk gebied, dat is aangewezen als stedelijk concentratiegebied. De provincie ziet de stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden als ruimtelijk samenhangende verstedelijkte gebieden. Binnen deze gebieden liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Bij de begrenzing van de concentratiegebieden is aangesloten op bestaande, veelal historisch gegroeide, grote stedelijke concentraties alsmede op de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Daarnaast is de ligging aan belangrijke wegen, spoorwegen en vaarwater van belang omdat de stedelijke concentraties ook in de toekomst goed bereikbaar moeten zijn. Opwaardering en uitbreiding van de infrastructuur is binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat altijd sprake moet zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en dat rekening moet worden gehouden met de waarden in een gebied.

Het zuidelijk deel van het plangebied ligt in een boringsvrije zone. In een boringsvrije zone gelden op grond van paragraaf 2.1.4 van de Interim omgevingsverordening rechtstreeks werkende regels. Boringen zijn toegestaan tot een diepte van 80 meter, mits wordt gewerkt overeenkomstig het daarvoor geldende protocol en een startmelding wordt gedaan bij Gedeputeerde Staten. Op grond van artikel 3.12 van de Interim omgevingsverordening dient een bestemmingsplan dat van toepassing is op een boringsvrije zone mede te strekken tot het behoud van de weerstandbiedende bodemlagen en regels te stellen om risico's op schade aan de bodem en het grondwater te voorkomen.

Relatie met het bestemmingsplan

In het wegontwerp voor de Kempenbaan-Oost is rekening gehouden met zorgvuldig ruimtegebruik en met de bestaande waarden in de omgeving. Groenstructuren (boombeplanting) blijven zoveel mogelijk behouden en worden, waar behoud niet mogelijk is, gecompenseerd door aanplant van nieuwe bomen. In hoofdstuk 2 van deze toelichting is beschreven op welke wijze de (nieuwe) infrastructuur wordt ingepast in het plangebied. De bestaande watergangen, waaronder de Gender, blijven behouden en worden aangevuld met waterhuishoudkundige voorzieningen zodat sprake is van een waterneutrale ontwikkeling. In de Interim omgevingsverordening zijn geen bijzondere natuurlijke, cultuurhistorische of andere waarden aangeduid in het plangebied.

Het bestemmingsplan ziet op de reconstructie en aanleg van wegen, en daarmee op werkzaamheden die plaatsvinden in de bovenste laag van de ondergrond. Er is geen sprake van boringen dieper dan 80 meter. De rechtstreeks werkende regels van hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening volstaan voor de bescherming van de boringsvrije zone. Ter plaatse van de boringsvrije zone is op de verbeelding een aanduiding opgenomen ('milieuzone - boringsvrije zone'). In de planregels is hieraan geen regeling gekoppeld, maar is ter signalering aangegeven dat de regels van de Interim omgevingsverordening van toepassing zijn in dit gebied.

3.2.4 Uitnodigend groen - Integrale provinciale natuur- en landschapsvisie 2012-2022

Deze visie zet een nieuwe koers uit voor versterking van de Brabantse natuur en het Brabantse landschap. De provincie wil het Natuur Netwerk Brabant (voorheen de ecologische hoofdstructuur) afmaken en natuur en landschap vanuit hun intrinsieke waarde beschermen en een plek geven in de samenleving zodat ze ten goede komen aan alle Brabanders. Natuur en landschap zijn immers essentieel voor een goed en gezond leef- en vestigingsklimaat. De basis moet hiervoor op orde zijn, namelijk een samenhangend netwerk van natuurgebieden en een grote variëteit aan dier- en plantensoorten. Goed milieu- en waterbeheer is hiervoor een randvoorwaarde, daarom wordt ingezet op:

  • 1. een samenhangend en robuust netwerk van natuurgebieden inclusief verbindingen;
  • 2. behoud en herstel van biodiversiteit, Brabantbreed van stad tot land;
  • 3. een Brabants mozaïek van landschappen met regionale identiteiten gericht op een goed leef- en vestigingsklimaat;
  • 4. verankering van natuur en landschap in de samenleving, in samenhang met economische en sociale culturele ontwikkelingen in een ruimtelijke context.

Relatie met het bestemmingsplan

In het ontwerp is rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en met de landschappelijke inpassing van de reconstructie.

3.3 Gemeentelijk beleid (gemeente Veldhoven)

3.3.1 Stadsvisie Veldhoven 2015-2030

In 2005 werd, na intensief overleg met bewoners, bedrijven en instellingen uit de Veldhovense samenleving, de Stadsvisie 2005 – 2030 'Het beste van Veldhoven, the best of both worlds' uitgebracht. In de stadsvisie zijn op basis van de bestaande situatie in 2005 en verwachte ontwikkelingen, de contouren vastgelegd voor het beleid richting de toekomst. De stadvisie is vooral een wensbeeld: wat willen we met z'n allen voor de toekomst van Veldhoven'. Geformuleerde speerpunten zijn:

  • diversiteit in woonmilieus; het beste van 2 werelden (stedelijk en dorps wonen);
  • ruimte voor beeldkwaliteit en architectuur;
  • ruimte voor landschappelijke elementen in de wijk;
  • eigen profiel voor wijken;
  • ontmoetingsplaatsen creëren voor alle doelgroepen;
  • wijken met een eigen identiteit en kwaliteit;
  • veilig, groen en ruim;
  • goed bereikbaar;
  • een hoog voorzieningenniveau (met name op het gebied van sport);
  • zorgvuldige inpassing van landschappelijke elementen en het versterken van landschappelijke waarden in de woonomgeving.

De Stadsvisie Veldhoven is in 2015 geactualiseerd. In samenspraak met diverse stakeholders zijn de sterke en zwakke kanten van Veldhoven in beeld gebracht en is de huidige situatie (anno 2015) beschreven. Geconstateerd is dat de kracht van Veldhoven ligt in de combinatie van twee werelden: dorpse gevoelens in een verstedelijkte omgeving. Dit komt terug in de ligging van de gemeente, tussen de stad Eindhoven aan de ene zijde en de rust en landelijke ruimte van de Kempen aan de andere zijde. 

De visie voor Veldhoven is erop gericht om deze kwaliteit (het 'beste van twee werelden', een combinatie van dorpse sfeer en stedelijke voorzieningen) vast te houden. De stadsvisie 2015-2030 kan worden gezien als een startdocument waarin de richting van het gemeentelijk beleid is aangegeven. Hierbinnen worden onder andere de thema's 'wijken, wonen, leefbaarheid, 'sociaal domein', 'educatie, cultuur, sport en recreatie' en 'economie, middenstand en werkgelegenheid' onderscheiden. 

Relatie met het bestemmingsplan

De reconstructie van de Kempenbaan-Oost voorziet in het verbeteren van de bereikbaarheid van Veldhoven en sluit daarmee aan bij de Stadvisie waar 'goed bereikbaar' een speerpunt is.

3.3.2 Ruimtelijke StructuurVisie Veldhoven

Op 3 juni 2009 is de Ruimtelijke StructuurVisie Veldhoven vastgesteld. De visie vormt een ruimtelijke uitwerking van de Stadsvisie uit 2005 en is de basis voor de ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. De visie is koersbepalend in het zoeken naar 'oplossingen'. Daarbij wordt het bestaande beleid in belangrijke mate gerespecteerd en in een context geplaatst. De structuurvisie beschrijft de huidige verkeersstructuur, de ontwikkelingen, de opgave voor de toekomst en de uitwerking hiervan.

Er is geconstateerd dat door de huidige ontwikkelingen de bestaande verkeerstructuur niet meer toereikend is. Het stelsel van wegen van de oorspronkelijke wegenstructuur dient een rol te spelen bij nieuwe ontsluitingen. Een herkenbare opzet en inrichting zijn hierbij van belang, de wegen van de oorspronkelijke wegenstructuur verbinden ook nu nog de diverse oorspronkelijke kerkdorpen met elkaar en met de omgeving. In dit kader wordt de aansluiting van de Kempenbaan op de A67 genoemd. Tevens is in de Ruimtelijke StructuurVisie opgenomen dat de Kempenbaan zelf wordt aangepakt. Maatregelen om de doorstroming te verbeteren moeten de verkeerssituatie op de Kempenbaan verbeteren. Daarnaast wordt de ruimtelijke kwaliteit verhoogd, met name door de aangrenzende zone van de Gender te betrekken bij de voorgenomen herinrichtingen.

De verkeersstructuur van Veldhoven heeft op onderdelen een impuls nodig om ook in de toekomst garant te kunnen staan voor een duurzame ontsluiting van Veldhoven:

  • kwalitatieve verbetering van de verkeerstructuur, waarbij de overheersende rol van het autoverkeer plaatselijk wordt teruggedrongen ten gunste van het langzame verkeer;
  • uitbreiding van het (H)OV-netwerk, met name in de richting van De Run, het City Centrum en de woonwijken;
  • de navolgende aspecten van de inrichting van de openbare ruimte en de stedenbouwkundige kenmerken dienen gerespecteerd te worden:

1. Eenduidige en hoogwaardige groene inrichting van de hoofdwegenstructuur, als een herkenbaar en aantrekkelijk element binnen Veldhoven.

2. Zorgvuldige inpassing van de (H)OV-banen, met goed bereikbare halteplaatsen, inclusief veilige stallingsmogelijkheden voor fietsen.

Relatie met het bestemmingsplan

De reconstructie van de Kempenbaan is in de structuurvisie genoemd als ontwikkeling. De verkeersstructuur wordt verbeterd door een verbeterde doorstroming van het autoverkeer op de Kempenbaan. Ook blijft ruimte bestaan voor een busbaan en worden nieuwe fietsverbindingen aangelegd. Het knooppunt en de wegen worden landschappelijk ingepast, waarbij rekening is gehouden met de bestaande groenstructuren. Het voorgenomen initiatief past binnen de visie.

3.3.3 Masterplan De Run 2.0

In november 2013 ondertekenden Het Veldhovens Ondernemers Contact (VOC), de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij (BOM) - waaronder BHB Capital - en de gemeente Veldhoven het Masterplan De Run 2.0. Met dit vernieuwde Masterplan willen de partijen De Run verder ontwikkelen tot een hoogwaardig modern, dynamisch en duurzaam bedrijventerrein. Dit gebeurt door gerichte facilitering van marktinitiatieven op het gebied van herstructurering en gebiedsontwikkeling.

Masterplan de Run 2.0 vormt een uitnodiging aan de markt. In het plan worden kansen gesignaleerd en handreikingen gedaan. Het VOC, de BOM en de gemeente Veldhoven hopen dat ondernemers deze handreiking omarmen en in gesprek gaan met betrokken partijen. Dit om te werken aan een gezamenlijk doel, namelijk de versterking van de economische dynamiek van De Run binnen de Brainport-regio.

Relatie met het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is opgesteld om de reconstructie van de Kempenbaan-Oost juridisch-planologisch mogelijk te maken en er zo voor te zorgen dat er sprake is van een betere doorstroming van verkeer en voor te sorteren op de verdere toekomst (uitbreiding bedrijvigheid). Het bestemmingsplan past binnen de doelstellingen van het masterplan.

3.3.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

De gemeenteraad heeft op 29 oktober 2019 het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld als opvolger van het in 2007 vastgestelde Verkeercirculatieplan (VCP). In het GVVP zijn de Veldhovense mobiliteitsambities verwoord en doorvertaald in dertien modules. Per module zijn acties en maatregelen benoemd, die zijn samengevoegd in een veertiende module: het integraal maatregelenpakket. In het GVVP is een onderlinge prioritering van de verschillende mobiliteitsthema's opgenomen. Veldhoven wil sterk inzetten op verkeersveiligheid, verkeerseducatie/voorlichting/handhaving, de fiets en leefbaarheid. De ambities voor Smart Mobility, regionaal en landelijk beleid, gemotoriseerd verkeer, voetgangers en openbaar vervoer zijn ook belangrijk, maar vergen minder inzet omdat deze thema's al goed op orde zijn. De laag geprioriteerde thema's vracht- en landbouwverkeer, ruimtelijke ontwikkelingen, parkeren en hulpdiensten zijn reeds op niveau en vragen daarom geen bijzondere inzet of investering.

In de module Gemotoriseerd verkeer wordt opgemerkt dat de verbindingen tussen Eindhoven en Veldhoven, samen met de aansluitingen op het hoofdweggennet, druk zijn, vooral in de spitsperioden. Het gaat daarbij om de Heerbaan, de Kempenbaan, de Meerhovendreef en de Oersebaan. De grootste verkeersaantrekkers op De Run zijn de grote bedrijven, waaronder ASML en het ziekenhuis. Samen met de andere bedrijvigheid zorgen deze bedrijven voor forse (piek)belastingen van de op de N2 aansluitende Kempenbaan. Ook op de wegen die aansluiten op de belangrijkste gebiedsontsluitingswegen is de drukte merkbaar. De komst van de aansluiting op de A67 nabij Koningshof en de aangelegde Zilverbaan voorzien aan de westzijde in het opvangen van verkeersgroei en bieden extra capaciteit. Verbetering van de doorstroming aan de oostzijde is van belang zodat het verkeer wordt gespreid.

In de regionaal vastgestelde bereikbaarheidsagenda zijn voor Veldhoven twee concrete locaties benoemd waar de doorstroming nader moet worden beoordeeld:

  • rotonde De Dom-Heerbaan;
  • Kempenbaan Oost en West.

In de modules Verkeersveiligheid, Fiets, Smart Mobility en Openbaar vervoer zijn voor de verschillende thema's beleidsuitgangspunten opgenomen. Binnen de module Fiets is in het plangebied een (nieuwe) belangrijke noord-zuidverbinding aangegeven, parallel aan de A2/N2, van het Maxima Medisch Centrum in het zuidwesten, via de Ulenpas (aansluiting richting Eindhoven en Slowlane) tot de Kruisstraat in het noorden.

Relatie met het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan maakt aanpassingen mogelijk aan de Kempenbaan-Oost en de infrastructuur in de omgeving van deze weg, met als doel om de doorstroming te verbeteren en zodoende de bereikbaarheid van De Run en Veldhoven-Zuid te verbeteren. In het integraal wegontwerp is veel aandacht besteed aan fietsverbindingen, openbaar vervoer en aan toekomstige mogelijkheden voor Smart Mobility. Onderdeel van het project is de realisering van een vrijliggende fietsverbinding tussen de Ulenpas in het zuiden en de Julianastraat in het noorden. Hiermee wordt een deel van de gewenste noord-zuidfietsverbinding langs de oostelijke rand van Veldhoven gerealiseerd. Het bestemmingsplan is zowel op het gebied van gemotoriseerd (auto)verkeer als op het gebied van fiets en openbaar vervoer in overeenstemming met het gemeentelijk mobiliteitsbeleid zoals opgenomen in het GVVP.

3.3.5 Groenbeleidsplan

In het groenbeleidsplan is de inhoudelijke strategie voor groen binnen de gemeente uitgezet. Allereerst is dit gedaan door de belangrijke groenstructuren aan te wijzen zodat deze behouden blijven en duurzaam verder ontwikkeld worden. Daarnaast is aan de hand van verschillende beleidsthema's de inhoudelijke koers voor het groen bepaald. In het groenbeleidsplan is de groenstructuur van de gemeente omschreven. Onder andere voor bedrijventerrein De Run, waar de Kempenbaan binnen valt, is een omschrijving opgenomen van de huidige en gewenste groenstructuur.

Wat betreft de huidige groenstructuur is het volgende opgenomen:

Vlakken:

  • De zone waar Kempenbaan en Gender elkaar raken is een groene vinger.

Lijnen:

  • Langs de doorgaande wegen bestaat de groenstructuur uit brede grasbermen met bomen.
  • Enkele historische wegen lopen door het bedrijventerrein. Deze zijn te herkennen aan de oude boomstructuren.
  • De overige wegen zijn nauwelijks voorzien van groen.
  • De gewenste groenstructuur is als volgt omschreven: Het industrieterrein kenmerkt zich door een sterk functioneel karakter. De groenstructuur is hier ondergeschikt aan het optimaal benutten van de ruimte. Toch is een ruime groene doorgangsweg een welkome afwisseling op dit stenige gebied. Belangrijk is daarom dat de doorgaande wegen krachtige boomstructuren krijgen. Deze wegen worden voorzien van een duidelijke doorgaande boomstructuur, zodat de herkenbaarheid tussen ontsluitingswegen en kleinere wegen meer aanwezig is. Langs de historische wegen, zoals de Run 5000, worden de oude boomstructuren zoveel mogelijk gehandhaafd en versterkt. De Kempenbaan is een weg die een brede opzet heeft.

De gemeente wil haar waardevolle bomen goed beschermen om zo ook de belangrijke boomstructuren en vlakken te beschermen. Bestaande bomen moeten zoveel mogelijk worden ingepast. Vooraf dient te worden geïnventariseerd welke bomen behouden moeten blijven.

Relatie met het bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan worden omwille van de verbetering van de verkeerskundige situatie ter plaatse bestaand groen en bestaande bomen opgeofferd. Dit groen en deze bomen worden ruimschoots gecompenseerd in het plangebied, zodat de Kempenbaan een groene uitstraling blijft behouden.

3.4 Gemeentelijk beleid (gemeente Eindhoven)

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost-Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van de economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Relatie met het bestemmingsplan

In de ruimtelijke hoofdstructuur is de Kempenbaan/Meerveldhovenseweg/Karel de Grotelaan een primaire weg en de A2/N2 een stroomweg. De reconstructie van de Kempenbaan-Oost (in Eindhoven de Karel de Grotelaan) verbetert de functie van deze wegen en daarmee past de voorgenomen ontwikkeling in de structuurvisie.

3.4.2 Groenbeleidsplan

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Het Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen: 'het verhaal van de stad', wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad-gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

Relatie met het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan ligt in de 'groene dooradering', onderdeel van de hoofdgroenstructuur. In het ontwerp wordt rekening gehouden met deze kenmerkende groenstructuur. Hoewel ook aan de Eindhovense zijde enkele bomen moeten worden gekapt, wordt de groenstructuur als geheel door de herplant van bomen aan weerszijden van de A2/N2 niet geschaad.

3.4.3 Beleid bomen

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze verordening is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De verordening en (de uitwerking daarvan in) de nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming is van toepassing op: 

  • bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 hectare;
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing. Bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Boswet, vallen onder de Verordening Bomen/Nadere Regels Bomen zoals opgesteld door de gemeente Eindhoven.

Verordening Bomen

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. De gemeente streeft naar een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene Kaart 

Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstanden. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • monumentale bomen;
  • waardevolle bomen;
  • basisbomen;
  • bomen hoofdstructuur;
  • bomen nevenstructuur;
  • bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • waardevolle bomen;
  • bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • bomen op percelen van 500 m2 of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels 
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting is houtopstanden.

Relatie met het bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan wordt omwille van de verbetering van de verkeerskundige situatie ter plaatse bestaand groen opgeofferd en worden enkele bomen gekapt. De bomen worden gecompenseerd binnen het plangebied.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische aspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht:

  • In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is.
  • In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.

Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.

Activiteit en drempelwaarden

In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is categorie D1.2 'de wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg' opgenomen.

Wijzigingen of uitbreidingen van wegen van vier of meer rijstroken zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een tracélengte van 5 kilometer of meer. Bij de reconstructie van de Kempenbaan-Oost is sprake van een totale tracélengte van iets meer dan 1 kilometer, waardoor de activiteit ruimschoots onder de drempel van 5 kilometer blijft. De overige nieuwe en aan te passen wegen in het projectgebied bestaan uit twee rijstroken en vallen niet onder een in onderdeel D opgenomen categorie. De activiteit is dus niet formeel m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de Kempenbaan-Oost is een (aanmeld)notitie opgesteld ((Aanmeld)notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling Kempenbaan-Oost, Antea Group, 7 augustus 2020), waarin de resultaten van de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn opgenomen. De notitie is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling is geconcludeerd dat het project - gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project - niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van ‘belangrijke nadelige milieugevolgen’. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het verrichten van een m.e.r..

4.2 Verkeer

De verkeersafwikkeling over de Kempenbaan is met name in de ochtend- en avondspits problematisch. Door de toename van het aantal inwoners van Veldhoven en de groei van bedrijvigheid op De Run is de bereikbaarheid van De Run en van de individuele bedrijven de afgelopen jaren steeds verder onder druk komen te staan. De komende jaren wordt een verdere groei van bedrijvigheid op De Run voorzien, enerzijds door groei van bedrijven en intensivering van het ruimtegebruik (reeds mogelijk op grond van de geldende bestemmingsplannen) en anderzijds door de mogelijke ontwikkeling van onbebouwde gronden tot bedrijventerrein. Daarnaast groeit het inwoneraantal van Veldhoven verder door, wat een toename van het (auto)verkeer tot gevolg heeft.

Dit bestemmingsplan ziet uitsluitend op verkeerskundige maatregelen, in de vorm van reconstructie van de Kempenbaan-Oost en daarmee samenhangende maatregelen, waaronder de aanleg van nieuwe wegen ter ontsluiting van De Run 1000 en De Run 2000, de afsluiting van enkele andere wegen en de aanleg van nieuwe verbindingen voor langzaam verkeer. Het bestemmingsplan voorziet niet in aanpassingen van de bedrijfsbestemming of in overige ontwikkelingen op De Run, maar biedt slechts de mogelijkheid om de huidige verkeersproblematiek op te lossen en de toekomstige toename van het verkeer op te kunnen vangen. Dit bestemmingsplan leidt op zichzelf dus niet tot een verkeerstoename, maar biedt slechts het juridisch-planologische kader om de huidige en toekomstige verkeersproblematiek op de Kempenbaan-Oost duurzaam op te lossen. Door de infrastructurele aanpassingen is wel sprake van een verschuiving van verkeersstromen ten opzichte van de situatie vóór reconstructie. Er is met name een verschuiving zichtbaar van de Provincialeweg naar de Kempenbaan-Oost, doordat de aansluiting van de Provincialeweg komt te vervallen.

Verkeerskundig onderzoek en input voor milieuonderzoeken

Het wegontwerp voor de Kempenbaan-Oost is in een verkeerskundig onderzoek gemodelleerd (Kempenbaan-Oost, verkeersberekeningen BBMA-model t.b.v. milieu-onderzoeken, BonoTraffics, 2020). Uit het verkeerskundig onderzoek blijkt dat de reconstructie van de Kempenbaan-Oost een groot positief effect heeft op de doorstroming van het gemotoriseerd verkeer en het fietsverkeer. Het aantal voertuigverliesuren en de gemiddelde verliestijd per voertuig nemen fors af door de infrastructurele maatregelen. Het verkeerskundig onderzoek is samengevat in paragraaf 2.3 en is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

In het verkeerskundig onderzoek zijn voor de jaren 2020, 2022 en 2032 de verkeersintensiteiten in beeld gebracht, met en zonder realisatie van het project. Deze verkeersintensiteiten zijn gehanteerd als basis voor diverse milieuonderzoeken: het akoestisch onderzoek, het luchtkwaliteitsonderzoek en het onderzoek naar stikstofdepositie. In het verkeerskundig onderzoek heeft een omrekening plaatsgevonden van werkdag naar weekdag, zijn de verkeersintensiteiten verdeeld over de dag-, avond- en nachtperiode en zijn de intensiteiten verrijkt met een verdeling naar licht, middelzwaar en zwaar verkeer.

4.3 Bodem

4.3.1 Historisch bodemonderzoek

Voor het plangebied is een historisch bodemonderzoek verricht (Historisch bodemonderzoek Kempenbaan Oost Veldhoven, Antea Group, 21 juni 2019). Het onderzoeksrapport is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Op grond van het historisch bodemonderzoek kan het plangebied worden opgedeeld in vier deelgebieden met ieder een optimale aanpak, en vier losstaande verdachte locaties.

Deelgebieden

De bodemkwaliteit van deellocatie 1 (De Run 1000) is in 2010 volledig onderzocht. Toentertijd zijn er maximaal licht verhoogde gehalten aan kwik, lood, zink en minerale olie in de grond aangetoond. In het grondwater zijn er maximaal licht verhoogde gehalten aan barium, nikkel en naftaleen aangetoond. Er is geen onderzoek naar asbest verricht.

De bodemkwaliteit van deellocatie 2 (Meerveldhovenseweg & Karel de Grotelaan) is relatief goed onderzocht, echter zijn de onderzoeken veelal niet recent meer (<2005). Er is eenmaal nabij een matig verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. Ook zijn er ter plaatse en in de nabijheid veelvoudig licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK, PCB, EOX en minerale olie aangetoond. Het grondwater is licht tot matig verontreinigd met zware metalen. In één onderzoek is asbest analytisch onderzocht en niet aangetoond.

De bodemkwaliteit van deellocatie 3 (De Run 2000-4000) is niet dekkend onderzocht. Veel beschikbare onderzoeken zijn gesitueerd aan de belendende percelen. Ook hier zijn veelvoudig licht verhoogde gehalten met zware metalen, PAK, PCB, EOX en minerale olie aangetoond. Eén kruising is apart besproken vanwege de eerder aangetoonde sterk verhoogde gehalten met PAK en matig verhoogde gehalten met koper en zink. In het grondwater zijn er voornamelijk lichte verhogingen met zware metalen en plaatselijk naftalenen en xylenen aangetoond. De aangetroffen bijmengingen zijn nauwelijks onderzocht op asbest. Op één locatie (verdachte locatie) is tevens asbest boven de interventiewaarde aangetoond.

Over de bodemkwaliteit van deellocatie 4 (Groenstrook achter geluidswal) is niet veel bekend. Er hebben geen verdachte activiteiten plaatsgevonden en er zijn enkel waterbodemonderzoeken bekend. Deze locatie functioneert als groenstrook achter de geluidswal die de snelweg scheidt van de nabije bebouwing. Er zijn geen aanleidingen om deze locatie als verdacht te beschouwen. Op een locatie is een interventiewaardecontour met PAK nabijgelegen. Deze locatie is als aparte verdachte locatie opgenomen.

Het merendeel van de diverse verdachte activiteiten in de omgeving van de locatie zijn middels diverse bodemonderzoeken of door het inzien van de milieudossiers afdoende onderzocht. Vanwege het gebruik van de locatie als bedrijventerrein is het op basis van dit vooronderzoek niet mogelijk om uitspraken te doen over de herkomst van de veelvoudig aangetoonde (licht) verhoogde concentraties aan zware metalen in het grondwater. Dit kan zowel veroorzaakt worden door de bedrijfsmatige activiteiten ter plaatse of natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden.

Verdachte locaties

Uit het historisch bodemonderzoek blijkt dat binnen het plangebied of direct grenzend aan het plangebied sprake is van vier locaties waar verdachte activiteiten of bodemonderzoeken aanwezig zijn waarvoor niet voldoende informatie voor beschikbaar is of waar interventiewaarde overschrijdingen zijn aangetoond. Ter plaatse van De Run 2168 hebben er meerdere verdachte activiteiten plaatsgevonden, zijn er overtredingen op de milieuwetgeving geconstateerd en is de locatie tevens verdacht op de aanwezigheid van asbest. Ter plaatse van De Run 2188 is een autospuitbedrijf en een stookolietank aanwezig geweest waar geen verdere informatie over beschikbaar is. Ter plaatse van De Run 2192 is een verontreinigingscontour met PAK aanwezig die niet perceel overschrijdend is onderzocht. Ter plaatse van de kruising thv De Run 3100 is er een verontreiniging met PAK én asbest geconstateerd.

Indien er ook graafwerkzaamheden in de aanwezige watergangen plaatsvinden, dienen deze ook als onverdacht te worden onderzocht.

4.3.2 Verkennend bodem-, asbest- en asfaltonderzoek

In het plangebied zijn een verkennend bodem- en asbestonderzoek en een verkennend asfaltonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodem-, asbest- en asfaltonderzoek, Milon, 8 mei 2020). De onderzoeksrapportage is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

Het doel van het asfaltonderzoek is het verkrijgen van een indicatie van de dikte, gelaagdheid, samenstelling en teerhoudendheid van het asfalt. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het verkrijgen van inzicht in de bodemopbouw en de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater. Het doel van het verkennend asbestonderzoek is het bepalen van de aan- of afwezigheid van asbest in de puinfundering van de rijbanen. Daarnaast is van de puinfundering indicatief de milieuhygiënische kwaliteit bepaald en getoetst aan de eisen die gelden voor een niet-vormgegeven bouwstof.

Asfaltonderzoek

In het asfaltonderzoek zijn in totaal 221 asfaltboringen geplaatst verdeel over 90 wegvakken. Bij het PAK-marker onderzoek is bij verschillende kernen een fluorescerende verkleuring aangetoond. Op basis van de DLC-analyses zijn geen extra kernen als teerhoudend aangemerkt. In het onderzoek zijn per straat de hoeveelheden teerhoudend en teervrij asfalt weergeven. In totaal is sprake van circa 290 ton teerhoudend asfalt en circa 21.600 ton teervrij asfalt.

Verkennend bodemonderzoek

Ter plaatse van het te onderzoeken gebied zijn zintuiglijk bij diverse boringen bijmengingen waargenomen met (metsel)puin, asfalt en bakstenen. Asbestverdacht materiaal is niet waargenomen. Voor het overige zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. Uit de analyseresultaten blijkt een aantal licht verhoogde parameters. Er is daarnaast sprake van een sterk verhoogde concentratie vinlylchloride in het grondwater.

Ten aanzien van PFAS liggen de gehaltes binnen het volledige projectgebied ruimschoots lager dan de ad hoc interventiewaarde. Daarnaast zijn de gehaltes PFAS lager dan de maximale waarde voor bodemfunctieklasse landbouw/natuur. De bepalingsgrens wordt wel voor enkele individuele PFAS overschreden.

Op basis van de uitgevoerde SGC-zeefkrommes wordt verwacht dat het zand dat vrijkomt zal voldoen aan de eisen voor ‘zand in zandbed’ en ‘zand in aanvulling of ophoging’, met uitzondering van De Run 2100 en De Run 1100. Het zand dat ter plaatse van deze locaties vrijkomt zal naar verwachting enkel voldoen voor ‘zand in aanvulling of ophoging’.

Op basis van het samenstellings- en uitloogonderzoek wordt verwacht dat de funderingslagen, met uitzondering van de asfaltfundering ter plaatse van de Meerveldhovenseweg, zullen voldoen aan de eisen van een niet-vormgegeven bouwstof. De asfaltfundering is teerhoudend en komt niet in aanmerking voor hergebruik. De onderzoeksresultaten zijn indicatief en uitsluitend bruikbaar voor de afvoer van de materialen naar een erkend verwerker of acceptant.

Verkennend asbestonderzoek in puin

Tijdens de monsterneming is in het grootste gedeelte van de gegraven asbestgaten een volledige puinlaag aangetroffen. Al het ontgraven materiaal uit de proefgaten is gezeefd en geïnspecteerd, waarbij in de proefgaten A025, A027, A037, A047, A050 en A052, aan de Kempenbaan, en in de proefgaten A085 en A086, aan De Run 1100, asbestverdachte plaatmaterialen zijn aangetroffen.

Ter plaatse de Meerveldhovenseweg en Karel de Grotelaan, Rijksweg N2, De Run 2100, De Run 4200 en de Provincialeweg is geen asbest aangetoond boven de norm voor nader onderzoek.

Ter plaatse van de Kempenbaan is in proefgaten A025, A047, A050 en A052 asbest aangetroffen boven de norm voor nader asbestonderzoek. Ook aan De Run 1100 is in proefgat A086 een gehalte aan asbest aangetoond boven de norm voor nader onderzoek. Op basis van de onderzoekresultaten is de Kempenbaan en proefgat A086 verontreinigd met asbest. De overige straten en proefgaten zijn niet verontreinigd met asbest.

Conclusies en aanbevelingen

Het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit binnen de onderzoekslocatie. Daarnaast is met het onderzoek voldoende inzicht verkregen in de verwachte civieltechnische kwaliteit van de grond, de verwachte hergebruiksmogelijkheden van de funderingslagen en de aanwezigheid van verontreinigingen met asbest in de puinfundering.

Op basis van de onderzoeksresultaten worden de volgende aanvullende onderzoeken geadviseerd:

  • Nader bodemonderzoek NTA 5755: Onderzoek naar de oorzaak, ernst en omvang van de sterk verhoogde concentratie vinylchloride in het grondwater van peilbuis 128;
  • Verkennend onderzoek asbest in grond NEN 5707: Onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in grond ter plaatse van de volgende deellocaties:
      • Bermen op- en afritten Rijksweg N2 (puin op maaiveld);
      • Onverharde terreindeel ter hoogte van de rotonde De Run 4200 en westelijk van Rijksweg N2 (puin op maaiveld);
      • Westzijde Kempenbaan, ter hoogte van het verwijderde fietspad (puin op maaiveld);
      • Omgeving Meerveldhovenseweg en Karel de Grotelaan (ongedefineerd puin in de grond).
  • Nader onderzoek asbest in puin NEN 5897: Onderzoek naar het gehalte asbest in de puinfundering ter plaatse van de volgende deellocaties:
      • Kempenbaan;
      • De Run 1100 (proefgat A086).

Indien werkzaamheden uitgevoerd gaan worden ter hoogte van kruispunt Kempenbaan/De Run 3100 wordt geadviseerd een nader asbestonderzoek NEN 5707 uit te voeren naar de omvang van de eerder aangetroffen bodemverontreiniging met asbest.

De aanbevolen nadere onderzoeken worden verricht voordat wordt gestart met de werkzaamheden.

4.4 Water

4.4.1 Waterrelevant beleid en regelgeving

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021

Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het PMWP zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Het PMWP staat voor:

  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

Waterbeheerplan 2016 - 2021 Waterschap de Dommel 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu- en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren; Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In het Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met alle partners in het gebied wil uitbreiden en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

Wat zijn de belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode?

  • voldoende water voor landbouw en natuur;
  • wateroverlast en hittestress;
  • kringloop-denken;
  • steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • vergroten waterbewustzijn.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

De Keur van het waterschap is enkel van toepassing wanneer direct wordt geloosd naar een oppervlaktelichaam in beheer en eigendom van het waterschap De Dommel

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2015 - 2019 gemeente Veldhoven

Het waterbeleid van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2019). De term Verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.

Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • vuilwater en schoon hemelwater worden separaat aangeboden op de perceelgrens;
  • de gemeente hanteert voor een toename van het verhard oppervlak van 250 m2 tot 2000 m2 een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Boven de 2000 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel;
  • voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer en dergelijke) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen;
  • bij het indienen van een omgevingsvergunningaanvraag dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.

Ambitie gemeente Veldhoven voor afvoer van hemelwater

Als het regent in de gemeente Veldhoven verdwijnt het meeste hemelwater in de riolering. Door verandering van het klimaat wordt het bestaande rioolstelsel steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond)wateroverlast toe. Om droge voeten te houden, wordt ruimte gecreëerd in het groen en/of wordt oppervlaktewater aangelegd. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en - als het niet anders kan - dan pas afvoeren. In openbaar gebied komt dit tot uiting door hemelwatervoorzieningen in groenstroken die geschikt zijn gemaakt voor de opvang van overtollig hemelwater en in de aanpassing van waterpartijen. De perceelseigenaar draagt een steentje bij door op eigen terrein voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater en/of opvang van overtollig grondwater. De gemeente ziet hierbij toe op een doelmatige invulling van de hemelwateropgave.

Gemeentelijk Rioleringsplan (2019 - 2022) gemeente Eindhoven

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het GRP 2019 - 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress, verdroging en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.

Beleidsregel klimaatrobuust handelen gemeente Eindhoven

Vanwege de urgentie heeft de gemeente Eindhoven vorig jaar een beleidsregel opgesteld om de ambitie waar te maken om in 2020 volledig klimaat robuust te handelen en dat de stad in 2050 volledig klimaat robuust is. In december 2018 is de beleidsregel aangepast. In het beleid is een toetsingskader opgenomen met concrete ontwerp normen voor de openbare ruimte gekeken naar klimaat robuustheid. In de eerste beleidsregel (tweede punt) is opgenomen:

“We hanteren de norm dat iedere op de gemeentelijke riolering afwaterende m2 verharding binnen het plangebied van nieuwbouw en/of herontwikkeling gecompenseerd moet worden met een voorzieningen boven, op of onder maaiveld, die tot 60 mm water kan bergen en vertraagd laat leeglopen in minimaal 10 en maximaal 24 uur. Waterbergingsvoorzieningen zijn bij voorkeur groene maatregelen (groende daken, verlaagd uitgevoerde boom en/of beplantingsvakken) of, indien het niet anders kan, civiel technische maatregelen met vertraagde leegloop. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm.”

Er mag bij hoge uitzondering worden afgeweken van de beleidsregel indien er ander maatschappelijke belang spelen óf dat er eventueel schade kan ontstaan door de maatregelen. In de geüpdatete versie van december 2018 wordt er onderscheid gemaakt tussen ruimtelijke ontwikkeling op de private- en openbare ruimte. Waarbij voor private gronden nog het vigerend beleid wordt gehanteerd, waarbij vrijblijvend klimaatadvies wordt gegeven.

4.4.2 Watertoets

Onderdeel van het integraal wegontwerp is het ontwerp van een waterhuishoudkundig systeem. Voor het ontwerp zijn op basis van het beleid van Waterschap De Dommel en de gemeenten Veldhoven en Eindhoven de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden bepaald:

  • De maatgevende bui is een bui die één keer in de 100 jaar valt (T=100 bui). Bij deze bui valt er 60 mm in één uur.
  • Het hemelwater dat in het projectgebied valt, wordt lokaal (in het projectgebied) vastgehouden, geborgen en afgevoerd.
  • Het wordt een klimaatadaptief en toekomstrobuust project, hierdoor wordt berging voor het gehele oppervlak gecreëerd voor de maatgevende bui en niet alleen voor het extra (nieuw) verhard oppervlak.
  • De wateraanvoer naar de bergingsvoorzieningen komt van het verhard oppervlak, het onverhard oppervlak wordt hierin niet meegenomen.
  • De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) is binnen het gehele projectgebied met de beschikbare meetreeks bepaald op een gemiddelde GHG van 18,00 m+NAP. Dit betekent dat de GHG circa 1,00 meter onder het maaiveld is.
  • Alle bergings- en infiltratievoorzieningen moeten binnen 10 uur tot 72 uur na de bui weer beschikbaar zijn, met als voorkeur binnen 10 uur tot 24 uur
  • Alle bergings- en infiltratiesystemen worden robuust ontworpen met een overloop of bypass-systeem.
  • De k-waarde in de berekeningen wordt op 0,00 m/dag aangehouden, dit is een worst-case scenario waarbij er geen infiltratie plaats kan vinden.
  • In de berekeningen wordt geen rekening gehouden met afstroomverliezen of verdamping. Dit houdt in dat elke druppel die in het projectgebied valt geborgen en verwerkt moet worden volgens de berekeningen.
  • Het hemelwater in het projectgebied mag niet worden afgevoerd middels het bestaande GWA/DWA stamriool.
  • De afvoer uit een voorziening naar het oppervlaktewater mag maximaal 2 l/s/ha zijn.
  • De doorstroom van de Gender mag niet worden verstoord.
  • De hydraulische werking van de Gender mag niet negatief worden beïnvloed.

Huidige situatie

In het plangebied is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van de beek de Gender, een aantal afwateringssloten aan weerszijden van de beek en langs de Rijksweg, en een drietal poelen. Twee van deze poelen liggen ten noorden van de Kempenbaan, aan weerzijden van de Rijksweg. De derde poel ligt ten zuiden van de Kempenbaan, tussen de afrit 32 Veldhoven-Zuid en de Rijksweg. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap De Dommel.

Het maaiveld in het projectgebied is overwegend vlak met een gemiddelde hoogte van 19,00 m+NAP. Belangrijk gegeven in het ontwerp is dat de noordelijke en zuidelijke rijbaan van de Kempenbaan Oost variëren in hoogte van 0,10 tot 0,40 meter. In het projectgebied zijn hoofdzakelijk twee typen bodemtypen aanwezig: zwak lemig fijn zand en fijn zand. De infiltratiesnelheid in het plangebied is over het algemeen laag, zodat voor de berekeningen wordt uitgegaan van een k-waarde van 0,00 meter/dag. De GHG en GLG in het projectgebied zijn ingeschat op basis van een aantal peilbuizen.

Ontwerpkeuzes

Voor het ontwerp van het waterhuishoudkundig systeem is het volgende ontwerpkader aangehouden:

  • Open water wordt gecreëerd waar mogelijk.
  • Berging op het maaiveld is de tweede keuze, waarbij een wadi of greppel de meest gunstige opties zijn.
  • Ondergrondse berging (berging onder het maaiveld), hierbij wordt alleen gekeken naar een waterbergende fundering en riolering.

In het integraal wegontwerp zijn de uitgangspunten en voorwaarden voor de realisering van open water, wadi's, greppels, waterbergende fundering en hemelwaterriolering uitgewerkt.

Waterhuishoudkundig ontwerp

Voor de waterbalans en de voorzieningen is het projectgebied ingedeeld in verschillende deelgebieden. Deze deelgebieden zijn gekozen vanwege de afstroming van het oppervlak naar de verschillende voorzieningen (afstroomgebieden). Het projectgebied is onderverdeeld in 14 verschillende afstroomgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00127-0301_0012.png"

Figuur 4.1: Deelgebieden Kempenbaan-Oost (Tauw, 2020)

Voor ieder deelgebied is in het integraal wegontwerp bepaald hoe groot het oppervlak is, welk deel van dit oppervlak verhard is en hoe groot de oppervlakte van de waterhuishoudkundige voorziening binnen het deelgebied is. Vervolgens is per deelgebied onderzocht hoe het waterhuishoudkundig ontwerp eruitziet en wat de waterbalans is. Het waterhuishoudkundig systeem bestaat uit een aantal verschillende oplossingen:

  • aanbrengen van waterbergende fundering onder de rijbaan;
  • afvoer van water naar (bestaande en nieuwe) bermen, greppels, wadi's en poelen;
  • afvoer van water via (waterbergende) HWA-riolering;
  • afvoer van water vanuit de ondergrondse langzaam verkeersverbinding via een pompkelder naar HWA-riolering.

In sommige deelgebieden wordt voorzien in een bergingsoverschot, terwijl in andere deelgebieden sprake is van een bergingstekort. Door water af te voeren naar deelgebieden met een bergingsoverschot is per saldo sprake van een hydrologisch neutraal ontwerp, waarbij al het hemelwater binnen het projectgebied wordt geborgen.

De verdere uitwerking van het waterhuishoudkundig systeem is onderdeel van de uitwerking van het integraal wegontwerp. Bij de uitwerking van het watersysteem wordt, in overleg met Waterschap De Dommel, bepaald welke maatregelen in de verschillende deelgebieden worden getroffen.

A-watergangen in het plangebied

In het plangebied ligt een aantal A-watergangen die zijn opgenomen op de legger van het Waterschap. De Gender kruist zowel de Kempenbaan-Oost als de nieuwe ontsluitingsweg voor De Run 2000. Verder oostelijk kruist de Gender via een duiker ook de Karel de Grotelaan. De A-watergangen GE14 (parallel aan de Kempenbaan), GE13 (parallel aan de A2/N2 ter hoogte van De Run 1000) en GE12 (parallel aan de A2/N2 ter hoogte van De Run 4000) wateren af op de Gender en liggen deels ook binnen het plangebied. De A-watergangen zijn in dit bestemmingsplan bestemd als 'Water'. De beschermingszone van 5 meter aan weerszijden van de watergangen is bestemd als 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00127-0301_0013.png"

Figuur 4.2: A-watergangen in het plangebied (Legger Waterschap De Dommel)

Conclusie

Doordat voldoende waterberging gerealiseerd wordt, is sprake van een hydrologisch neutraal ontwerp, waardoor het aspect water geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. De A-watergangen die in het plangebied liggen, blijven behouden zodat het oppervlaktewatersysteem niet wijzigt. Deze watergangen zijn in het bestemmingsplan bestemd als 'Water'.

4.5 Geluid

Binnen het project Kempenbaan-Oost vinden fysieke aanpassingen plaats aan de Kempenbaan, de Karel de Grotelaan, de Meerveldhovenseweg (onderdoorgang A2/N2), De Run 1100, de Provincialeweg, de Oranje Nassaulaan, De Run 4200 en afrit 32 van de N2. Daarnaast worden twee nieuwe wegen aangelegd: de bypass op De Run 1000 en een nieuwe ontsluitingsweg voor De Run 2000, die aansluit op De Run 4200. Ten gevolge van de afsluiting van de Provincialeweg zal daarnaast de verkeersintensiteit op De Run 3100 en op De Run 5300 toenemen. In een akoestisch onderzoek (Veldhoven, Kempenbaan Oost, Akoestisch onderzoek (reconstructie en goede ruimtelijke ordening), Antea Group, 10 augustus 2020) zijn de akoestische effecten ten gevolge van de aanpassing van de infrastructuur onderzocht. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.

Het akoestisch onderzoek is deels een reconstructieonderzoek (voor zover fysieke aanpassingen aan wegen plaatsvinden), deels een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege nieuwe wegen (bypass en ontsluiting De Run 2000) en deels een onderzoek naar het uitstralingseffect (vanwege de verkeerstoename op De Run 3100 en De Run 5300).

De Wet geluidhinder is uitsluitend van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zones van wegen. Wegen met een 30 km/uur-regime vallen buiten het wettelijk kader van de Wet geluidhinder en hebben geen wettelijke geluidzone. Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zijn deze wegen toch meegenomen in het akoestisch onderzoek.

Onderzochte situaties

Om het effect van de wijzigingen ter plaatse van geluidgevoelige objecten in kaart te brengen, is de geluidbelasting berekend in diverse situaties en jaren. Op grond van de Wet geluidhinder dient het reconstructie-effect te worden bepaald door een vergelijking te maken tussen de geluidbelasting in het jaar voordat een aanvang wordt gemaakt met de reconstructie, en de geluidbelasting na reconstructie in het maatgevende toekomstige jaar, zonder geluidmaatregelen. Voor het project is daarom uitgegaan van de onderstaande jaren en situaties.

  • 2020 – huidige situatie;
  • 2032 – toekomstige projectsituatie.

De verkeersgegevens die in het akoestisch onderzoek zijn gehanteerd, zijn gebaseerd op het verkeerskundig onderzoek (BonoTraffics, 2020).

Resultaten

In het akoestisch onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken.

Reconstructie

  • Uit het onderzoek naar reconstructie van bestaande wegen waarop de Wet geluidhinder van toepassing is (50 km/uur of meer) blijkt dat de fysieke aanpassingen aan de Kempenbaan/Karel de Grotelaan/Meerveldhovenseweg, afrit 32 van de N2 en de Provincialeweg niet zorgen voor een verhoging van de geluidbelasting van 2 dB of meer, of dat de geluidbelasting niet boven de voorkeursgrenswaarde ligt. Hierdoor is er geen sprake van reconstructie.
  • De maximum snelheid van De Run 1100 wordt verlaagd van 50 km/uur naar 30 km/uur. Hierdoor valt deze weg buiten het toepassingsgebied van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting van deze weg wel onderzocht. Hieruit is gebleken dat, ondanks dat die formeel niet van toepassing is, de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden.

Nieuwe wegen

  • De bypass heeft gedeeltelijk een maximum snelheid van 50 km/uur en valt daardoor gedeeltelijk onder de Wet geluidhinder. De woningen die zijn gelegen in de zone van dit wegdeel hebben een geluidbelasting, ten gevolge van het verkeer op de bypass, die lager is dan de voorkeursgrenswaarde. Hierdoor is er geen aanleiding voor het treffen van maatregelen of het aanvragen van hogere waarden.
  • De nieuwe 30 km/uur wegen (nieuwe ontsluiting De Run 2000 en het gedeelte van de bypass met een maximum snelheid van 30 km/uur) vallen niet onder de Wet geluidhinder. Deze wegen leiden tot een geluidbelasting die onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder ligt. Dit betreft de geluidbelasting inclusief correctie voor stillere voertuigen. Hierdoor kan worden gesteld dat vanwege het geluid van deze wegen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Uitstralingseffect

  • Op De Run 5300 is sprake van een beperkte toename van verkeer, die leidt tot een toename van de geluidbelasting van circa 0,7 dB. De verhoging van de geluidbelasting bedraagt minder dan 2 dB, waardoor geen sprake is van een uitstralingseffect. Op de Kempenbaan (tussen De Run 5300 en 6100) en de Provincialeweg is sprake van een afname van de verkeersintensiteit en dus ook van een afname van de geluidbelasting.
  • De geluidbelasting op geluidgevoelige objecten in de geluidzone van De Run 3100 is berekend. Uit de berekeningen blijkt dat op geen van de geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone sprake is van een toename van de geluidbelasting van 2 dB of meer. Er is dus geen sprake van een uitstralingseffect.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder of van een uitstralingseffect. Vanwege de aanleg van nieuwe wegen wordt op alle geluidgevoelige objecten voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder. Er is daarom geen reden voor het overwegen van maatregelen of het verlenen van hogere waarden.

4.6 Natuur

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het wettelijke stelsel voor natuurbescherming en heeft drie tot dan bestaande wetten vervangen, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

4.6.1 Natuurtoets

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets Kempenbaan Oost, Antea Group, 22 mei 2019). Het onderzoeksrapport is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.

Soortenbescherming

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Vogels (algemene broedvogels);
  • Zoogdieren (marterachtigen, vleermuizen en eekhoorn);
  • Amfibieën (alpenwatersalamander);
  • Insecten (iepenpage).

Algemene broedvogels

Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (soortbescherming). Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening gehouden worden door werkzaamheden die invloed hebben op het broedbiotoop niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming (soortbescherming) aan de orde. De volgende maatregelen worden aanbevolen:

  • 1. Werken buiten broedseizoen.
  • 2. Vooraf ongeschikt maken.
  • 3. Check ecoloog en vrijgave.

Marterachtigen

In het plangebied is geschikt leefgebied aanwezig van marterachtigen (kleine marters en steenmarter). Marterachtigen zijn beschermd volgens Artikel 3.10, onderdeel A in de Wet natuurbescherming. In de provincie Noord-Brabant zijn de kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn en wezel) met ingang van 1 januari 2017 niet langer vrijgesteld. Indien verblijfplaatsen en essentieel leefgebied van marterachtigen wordt aangetast is dit in overtreding met de wet. Het gebruik van het plangebied wordt inzichtelijk gemaakt middels nader onderzoek.

De potentiële aanwezigheid vormt niet noodzakelijk een belemmering om de uitvoerbaarheid van het voornemen aan te tonen. Het voornemen is uitvoerbaar indien aangetoond kan worden dat aannemelijk is dat een eventuele ontheffing verleend kan worden. Om het plangebied functioneel te houden voor marterachtigen is de verbindende functie van opgaande vegetatie en de hoeveelheid functioneel leefgebied van belang. Indien voldoende alternatief leefgebied wordt gerealiseerd, is de verwachting dat een ontheffing zal worden verleend.

Vleermuizen

Essentiële vliegroutes en foerageergebieden zijn evenals verblijfplaatsen beschermd in de Wet natuurbescherming (Artikel 3.5). Voor een dergelijk essentieel element geldt dat deze pas als essentieel mogen worden beschouwd, indien geen alternatieve foerageergebieden en/of vliegroutes aanwezig zijn in de directe omgeving van de huidige vliegroute en/of foerageergebied. In eerder onderzoek (Tauw, 2017) is in beeld gebracht welke gronden in en in de omgeving van het plangebied belangrijk gebied zijn voor vleermuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00127-0301_0014.png"

Figuur 4.3: Resultaten van het vleermuisonderzoek van Tauw (2017) ten opzichte van het plangebied (Antea Group, 2019)

In het zuidwestelijke deel wordt het belangrijke vleermuisgebied slechts aan de oostzijde geraakt door het voornemen. Echter, de bestemming van deze locatie is 'Groen'. Van aantasting op belangrijke vleermuisgebieden is geen sprake. Ten noordoosten van het plangebied raakt het voornemen een klein deel van het belangrijke leefgebied aan de zuidkant (langs de weg). Echter, de vliegroute wordt onderbroken en er blijft voldoende alternatief leefgebied over. (Significant) negatieve effecten op belangrijk leefgebied van vleermuizen is uitgesloten.

Eekhoorn

De eekhoorn is beschermd onder Artikel 3.10, onderdeel A van de wet natuurbescherming. In gebruik zijnde nesten van de eekhoorn mogen niet zonder ontheffing worden aangetast. De eekhoorn komt zeer waarschijnlijk voor in en om het plangebied.

De eekhoorn kan in het gehele plangebied voorkomen. Met de eekhoorn kan echter relatief gemakkelijk rekening worden gehouden door te werken met een goedgekeurde gedragscode (Gedragscode RWS, 2018). Dit betekent dat buiten de kwetsbare periodes van de eekhoorn gewerkt mag worden zonder ontheffing. Indien binnen de kwetsbare periode van de eekhoorn gewerkt wordt, is een controle op in gebruik zijnde nesten van de eekhoorn aan de orde. De potentiële aanwezigheid van de eekhoorn vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Alpenwatersalamander

De alpenwatersalamander is beschermd onder Artikel 3.10, onderdeel A van de Wet natuurbescherming. De alpenwatersalamander is in voorgaand nader onderzoek (Tauw, 2017) aangetoond in watergangen. Dit betekent dat volgens de gedragscode RWS, 2018 de volgende maatregelen worden opgelegd: het beschadigen of vernielen van (vaste) voortplantings- of rustplaatsen en het opzettelijk vernielen van eieren wordt voorkomen of beperkt door:

  • P1 de voorplantingslocaties en rustplaatsen (voortplantingswateren, overwinteringslocaties, zomerverblijven, broedhopen en dergelijke) te sparen. De voortplantings- of rustplaatsen worden gemarkeerd op kaart en/of in het veld;
  • P2 alternatieve voortplantings- of rustplaatsen te realiseren die de betreffende functie op een volwaardige wijze kunnen overnemen, waardoor de functionaliteit van de voortplantings- of rustplaats behouden blijft. De alternatieve voortplantings- of rustplaatsen moeten functioneren voordat de werkzaamheden van start gaan. De functionele leefomgeving die onlosmakelijk met de nesten of rustplaatsen is verbonden, valt eveneens onder het beschermingsregime van artikel 3.5 of 3.10 Wnb.

Iepenpage

De iepenpage is een vlindersoort welke beschermd is onder artikel 3.10, onderdeel A van de Wet natuurbescherming. Het gebruik van het plangebied voor de iepenpage wordt in kaart gebracht middels nader onderzoek.

Indien de soort aanwezig blijkt te zijn en de te kappen iepen onderdeel uitmaken van het essentiële leefgebied van de iepenpage, dient middels maatwerk van een vlinderdeskundige tot een oplossing met betrekking tot mitigatie/compensatie te komen. Voor het aantasten van essentieel leefgebied voor de iepenpage is daarnaast een ontheffing noodzakelijk.

Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Voor wat betreft het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is bij directe/indirecte aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Er bevindt zich geen NNN binnen het plangebied. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. In de omgeving van het plangebied liggen wel NNN-gebieden. Ook significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN in de nabijheid van het plan kunnen worden uitgesloten. De ontwikkeling in het plangebied heeft geen effect op de directe omgeving van het plangebied. Vanuit dit oogpunt zijn er voor NNN geen belemmeringen. Het NNN-beleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Houtopstanden

Voor bomen binnen de bebouwde kom houtopstanden is de gemeentelijke APV aan de orde. Voor bomen buiten de bebouwde kom houtopstanden is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag. De gemeente Veldhoven staat het kappen van bomen toe zonder kapvergunning. Echter, dit geldt niet voor bomen buiten de bebouwde kom houtopstanden en monumentale bomen. In het plangebied zijn bomen aanwezig die op de monumentale bomenlijst staan van de gemeente. Een kapvergunning dient te worden aangevraagd bij de gemeente voor de betreffende bomen. Voor de uitwerking van het plan blijven veel bomen behouden en worden nieuwe bomen aangeplant, waardoor sprake is van een ruime compensatie aan herplant.

Natura 2000

Uit de bureaustudie blijkt dat binnen drie kilometer afstand van het plangebied een Natura 2000-gebied ligt. Het Natura 2000-gebied ligt buiten het invloedsgebied van het plan wat betreft de meeste verstoringsfactoren zoals verdroging of geluid- en lichtverstoring. Vanwege de afstand en daardoor de afscherming worden als gevolg van de meeste verstoringsfactoren geen effecten op soorten, habitats van soorten of habitattypen in het Natura 2000-gebied verwacht. De A67 vormt daarnaast een barrière tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied.

Als gevolg van de infrastructurele aanpassingen treden mogelijk verschillen op in het aantal vervoersbewegingen in het plangebied en directe omgeving. Indien sprake is van een toename in verkeersbewegingen zal mogelijk sprake zijn van een toename in de emissie van stikstof. Stikstof kan op grotere afstand neerslaan en leiden tot vermesting en verzuring van stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten. Stikstofonderzoek is daarom noodzakelijk.

Conclusie

Uit de natuurtoets blijkt dat er nader onderzoek nodig is naar marterachtigen en de iepenpage. Daarnaast is stikstofonderzoek nodig. Voor het overige zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.6.2 Nader onderzoek marterachtigen en iepenpage

Naar aanleiding van de natuurtoets is nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van kleine marterachtigen en de iepenpage in het plangebied (Nader onderzoek Kempenbaan-Oost, nader onderzoek naar de aanwezigheid van kleine marterachtigen en iepenpage, Antea Group, 6 februari 2020). De rapportage is als Bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen.

Kleine marterachtigen

In het plangebied is in de periode oktober 2019 tot en met januari 2020 volgens de geldende handreiking onderzoek gedaan naar het voorkomen en het gebruik van het plangebied door kleine marterachtigen. Er zijn tijdens het onderzoek geen kleine marterachtigen waargenomen. In het noordelijke deel van het plangebied was sprake van een hoge mate van verstoring door zowel mensen als honden. Door deze hoge mate van verstoring kan hier de aanwezigheid van kleine marterachtigen worden uitgesloten, ondanks dat de onderzoeksperiode korter was dan aanbevolen volgens de handreiking. Zodoende is de aanwezigheid van kleine marterachtigen uitgesloten.

Iepenpage

De in het plangebied aanwezige iepen zijn in november 2019 met behulp van een hoogwerker onderzocht op de aanwezigheid van eieren van de iepenpage in de boomkruinen. Deze zijn niet aangetroffen. Zodoende kan de aanwezigheid van de iepenpage in het plangebied worden uitgesloten.

Conclusie

In het plangebied komen geen kleine marterachtigen voor. Ook de iepenpage komt niet voor in het plangebied. Het onderdeel soortbescherming uit de Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.  

4.6.3 Onderzoek stikstofdepositie

Op basis van de natuurtoets zijn alle effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten, uitgezonderd effecten vanwege een toename van stikstofdepositie. Daarom is een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie (Onderzoek stikstofdepositie Kempenbaan Oost, Antea Group, 10 augustus 2020). Het onderzoek is als Bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen.

Uitgangspunten

Om de stikstofdepositie van het voornemen te achterhalen, is een berekening voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase uitgevoerd. Aangezien de stikstofemissie in de realisatiefase en de gebruiksfase op verschillende momenten plaatsvinden (eerst realiseren, dan gebruiken) is voor de realisatiefase gekozen voor het rekenjaar 2020. Voor de gebruiksfase is een vergelijkende berekening gemaakt tussen de referentiesituatie en de plansituatie voor het jaar na realisatie (2022) en tien jaar na realisatie (2032). De verkeersgegevens die in het onderzoek zijn gehanteerd, zijn gebaseerd op het verkeerskundig onderzoek (BonoTraffics, 2020).

Realisatiefase

De verkeersmaatregelen aan de Kempenbaan zullen verspreid over twee jaar worden uitgevoerd. Op basis van het ontwerp en de daarbij behorende SSK-raming is bepaald welke machines worden ingezet voor de realisatie van de verkeersmaatregelen en hoe lang deze machines moeten worden ingezet tijdens de realisatiefase. Daarnaast is bepaald hoeveel verkeer er zal gaan rijden ten gevolge van de realisatie, vanwege de aanvoer van materialen, materieel en het rijden van lichte motorvoertuigen voor het personeel. Uit de stikstofberekening blijkt dat er voor de realisatiefase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebieden zijn.

Gebruiksfase

Voor de gebruiksfase na de realisatie van de verkeersmaatregelen geldt niet zozeer dat er sprake zal zijn van een toename van verkeer, maar dat er sprake is van een verschuiving van verkeer, wat extra voertuigkilometers tot gevolg heeft. Hier staat tegenover dat de doorstroming op met name de Kempenbaan flink zal verbeteren ten gevolge van de verkeersmaatregelen. Het aantal voertuigen dat in de file staat zal hierdoor afnemen.

Op basis van het BBMA verkeersmodel regionaal verkeersmodel B is onderzocht op welke wegvakken sprake is van een significante verandering van verkeerintensiteiten (Verkeerskundig onderzoek, BonoTraffics, 2020). Voor deze wegvakken is zowel voor het jaar 2022 (jaar na realisatie) als voor het jaar 2032 (10 jaar na realisatie) een vergelijkingsberekening uitgevoerd tussen de referentiesituatie en de plansituatie. Om te bepalen wat de verbeterde doorstroming tot gevolg heeft voor de stikstofdepositie is, voor de wegvakken waar een significante verandering in filevorming plaatsvindt onderzocht hoeveel verkeer er in de ochtend- en de avondspits rijdt.

Uit de stikstofberekeningen blijkt dat er zowel in 2022 als in 2032 geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebieden zijn. In zowel 2022 als in 2032 geldt dat door de verkeersmaatregelen meer voertuigkilometers worden afgelegd. Uit de berekeningen blijkt echter dat de emissie van deze extra voertuigkilometers teniet wordt gedaan doordat er minder verkeer in de file staat door de verbeterde doorstroming ten gevolge van de verkeersmaatregelen.

Conclusie

Aangezien er zowel in de realisatiefase als in de gebruiksfase (2022 en 2032) geen sprake is van een toename aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden kan worden gesteld dat significant negatieve effecten ten gevolge van stikstofdepositie zijn uitgesloten. Het onderdeel gebiedsbescherming uit De Wet natuurbescherming staat het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.7 Externe veiligheid

Voor het onderhavige bestemmingsplan is een beschouwing van de externe veiligheid uitgevoerd (Externe veiligheid Kempenbaan Oost, Veldhoven, Antea Group, 1 juli 2019). Het volledige rapport is als Bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen.

Risicobeschouwing

Kempenbaan-Oost

  • Op basis van de gegevens van het rapport van Antea Group (Risicobeschouwing vervoer van gevaarlijke stoffen, Kempenbaan, gemeente Veldhoven; 11 maart 2009) is geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour op de Kempenbaan. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico;
  • Op basis van de gegevens van het rapport van Antea Group (Risicobeschouwing vervoer van gevaarlijke stoffen, Kempenbaan, gemeente Veldhoven; 11 maart 2009) valt het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde, de waarde neemt niet toe ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling;
  • Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde en zal ten aanzien van de beoogde ontwikkeling niet wijzigen/toenemen, verantwoording van het groepsrisico is niet verplicht.

LPG-tankstation

  • De 10-6 plaatsgebonden risicocontouren van het LPG-tankstation reiken niet tot de ontwikkelingslocatie. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico;
  • Het groepsrisico van het LPG-tankstation neemt niet toe gezien het plangebied bestemd is voor verkeer. Verkeersdeelnemers worden niet meegenomen in de beschouwing van het groepsrisico;
  • Het invloedsgebied van het LPG-tankstation reikt tot het plangebied, verantwoording van het groepsrisico conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet verplicht gezien het gebied bestemd is voor verkeer. Verkeersdeelnemers worden niet meegenomen in de beschouwing van het groepsrisico.

Bakx Foods B.V.

  • De 10-6 plaatsgebonden risicocontouren van de ammoniak installatie reikt niet tot de ontwikkelingslocatie.
  • Het groepsrisico van Bakx Foods B.V. food neemt niet toe gezien het plangebied bestemd is voor verkeer. Verkeersdeelnemers worden niet meegenomen in de beschouwing van het groepsrisico;
  • De installatie van Bakx Foods B.V. heeft geen invloedsgebied. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet nodig.

Rijksweg A2

  • De weg heeft een 10-6 plaatsgebonden risicocontour van 26 meter, deze contour reikt tot een gedeelte van het plangebied. In dit gebied bevinden zich alleen verkeersfuncties en geen (beperkt) kwetsbare objecten. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico;
  • Op de weg geldt een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter, de contour reikt tot het plangebied. Gezien er geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied worden gerealiseerd/geprojecteerd, zijn aanvullende (bouwkundige)maatregelen niet noodzakelijk;
  • Het groepsrisico van de weg neemt niet toe ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling;
  • Het invloedsgebied van de weg reikt tot het plangebied. Met de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico niet stijgen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een verantwoording (zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) gegeven.

Verantwoording groepsrisico

Verantwoording van het groepsrisico is ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg verplicht. In de rapportage zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen.

4.8 Luchtkwaliteit

Voor dit bestemmingsplan is een luchtkwaliteitsonderzoek verricht (Kempenbaan-Oost luchtkwaliteitsonderzoek, Antea Group, 3 april 2020). De onderzoeksrapportage is als Bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen.

Uitgangspunten

In het onderzoek zijn de concenraties luchtverontreinigende stoffen onderzocht, in beeld gebracht en beoordeeld. In het onderzoek zijn alle wegen meegenomen waarop sprake is van relevante veranderingen van verkeersstromen als gevolg van het plan, inclusief de A2 en A67. De verkeersgegevens die in het luchtkwaliteitsonderzoek zijn gehanteerd, zijn gebaseerd op het verkeerskundig onderzoek (BonoTraffics, 2020). Het wegennet is in het onderzoek gemodelleerd conform de NSL Monitoringstool.

Resultaten

De hoogst berekende jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) doet zich voor langs de Kempenbaan en bedraagt 25,9 µg/m3. Deze waarde ligt ruim onder de grenswaarde van 40 µg/m3. Uit de berekeningsresultaten blijkt bovendien dat de berekende uurgemiddelde concentratie NO2 niet meer dan 18 keer per jaar groter is dan 200 µg/m3, waarmee de wettelijke norm niet wordt overschreden.

De hoogst berekende jaargemiddelde concentraties voor fijnstof (PM10 en PM2,5) doen zich voor langs de Kempenbaan en de A2. De concentratie PM10 ligt met maximaal 19 µg/m3 ruim onder de norm van 40 µg/m3 . De concentratie PM2,5 ligt met maximaal 11,2 µg/m3 ook ruimschoots onder de norm van 25 µg/m3.

Conclusie

Uit het luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat dat op alle beoordelingspunten (ruimschoots) wordt voldaan aan de te toetsen grenswaarden. Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden, zodat de luchtkwaliteitseisen geen belemmering zijn voor de ontwikkeling.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007) is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincie en gemeente bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het archeologische erfgoed te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. Enkele van de uitgangspunten van deze wet zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is.
  • Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren en eventuele maatregelen om behoudenswaardige archeologische resten te beschermen door deze op te graven of in de bodem te behouden.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun bodemarchief. De gemeenten Veldhoven en Eindhoven hebben hiertoe eigen archeologiebeleid opgesteld.

Archeologisch beleid gemeente Veldhoven

In de Nota Archeologische Monumentenzorg Veldhoven, vastgesteld op 16 december 2008, zijn beleidsregels en wensen ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed geformuleerd en maakt de gemeente duidelijk hoe waardevol het archeologisch erfgoed voor de identiteit van Veldhoven is. De inbedding van de nota archeologie in het ruimtelijke ordeningsproces heeft vorm gekregen door een zogenaamd 'parapluplan' op te stellen: een overkoepelend, thematisch bestemmingsplan waarmee het beleid is doorvertaald in de vigerende bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan 'Parapluplan 2009' is op 5 maart 2010 onherroepelijk geworden.

Uit het 'Parapluplan 2009' bleek dat grote delen van de gemeente Veldhoven een hoge archeologische verwachtingswaarde hadden en dat voorafgaand aan veel bodemingrepen archeologisch bureauonderzoek noodzakelijk was. Daarnaast zijn sinds 2009 veel gebieden onderzocht en hebben deze geen archeologische verwachting meer. Om veel kleinschalig onderzoek en versnippering van onderzoek te voorkomen en om initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen beter van dienst te kunnen zijn, heeft de gemeente voor zijn volledige grondgebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en een gespecificeerde archeologische beleidsadvieskaart opgesteld (Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Veldhoven, 10 maart 2014).

Het plangebied valt vrijwel volledig in categorie 7: gebieden zonder archeologische verwachting of archeologisch vrijgegeven. Voor deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht. Kleine delen van het plangebied, rond het oostelijk deel van de Provincialeweg en langs de uiterste noordrand vallen in categorie 5: Gebieden van middelhoge archeologische verwachting en naoorlogse woonwijken en industrieterreinen met een (oorspronkelijke) hoge verwachting. Hier geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2500 m2.

Aan de gebieden in categorie 5 is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 toegekend, die de onderzoeksverplichtingen uit categorie 5 van de archeologische beleidsadvieskaart overneemt. Indien hier werkzaamheden plaatsvinden die de ondergrenzen overschrijden, is archeologisch onderzoek nodig. Voor de categorie 7-gebieden geldt geen onderzoeksplicht. Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

Archeologisch beleid gemeente Eindhoven

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart. In het plangebied van dit bestemmingsplan komen geen gebieden met archeologische (verwachtings)waarde voor. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek of het opnemen van een beschermende regeling in het bestemmingsplan is daarom niet noodzakelijk.

4.9.2 Cultuurhistorie

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden. Het rijksbeleid is mede gebaseerd op het Verdrag van Malta (1992).

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden en is in het Besluit ruimtelijke ordening de verplichting opgenomen om in de toelichting van een bestemmingsplan te beschrijven hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de (archeologische) monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal. De ruimtelijke ordening is een belangrijk integrerend beleidsterrein als het gaat om de zorgvuldige omgang met cultuurhistorisch waardevolle structuren. Een aantal cultuurhistorische objecten en structuren is beschermd via de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet 1988 dan wel via een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening. Bij aantasting en bij wijziging van deze objecten en structuren is een omgevingsvergunning vereist.

Cultuurhistorisch beleid gemeente Veldhoven

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van het aspect cultuurhistorie is vertaald in de Nota Cultuurhistorische Waarden Veldhoven 2012. Onder cultuurhistorie wordt in deze beleidsnota het bovengrondse ruimtelijke erfgoed verstaan. De gemeente Veldhoven gaat bij het opstellen van het cultuurhistorisch beleid uit van de Cultuurhistorische Waardenkaart Veldhoven 2012 en de Welstandsnota. De Veldhovense Cultuurhistorische Waardenkaart is een gebieds- en structuurgerichte kaart. Veldhoven richt zich bij het vastleggen van cultuurhistorische waarden vooral op ouderdom, samenhang en context, maar ook gaafheid en belang voor de Veldhovense geschiedenis spelen een rol.

Op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart zijn ter plaatse van de Kempenbaan-Oost en bedrijventerrein De Run geen waardevolle elementen aangeduid. De Provincialeweg is tot aan de kruising met de Oranje Nassaulaan aangeduid als historische weg, omdat de weg hier onderdeel is van de historische wegverbinding tussen Veldhoven-Dorp, Meerveldhoven, Gestel en Eindhoven. Het gedeelte van de Provincialeweg dat ten gevolge van de reconstructie komt te vervallen, is geen onderdeel van het historische tracé. Dit deel van de Provincialeweg is een recente omlegging, die is gerealiseerd bij de aanleg van de Kempenbaan. Uit cultuurhistorisch oogpunt zijn er daarom geen belemmeringen om dit deel van de weg te verwijderen.

Cultuurhistorisch beleid gemeente Eindhoven

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

De volgende cultuurhistorische elementen zijn aanwezig:

  • Historische wegenstructuur voor 1900
  • Historische waterloop

Met deze structuren is rekening gehouden in het ontwerp. Op Eindhovens grondgebied zijn de ingrepen beperkt tot aanpassing van de kruising van de Karel de Grotelaan met de noordelijke oprit naar de N2. Deze maatregelen tasten de cultuurhistorisch waardevolle elementen niet aan.

4.10 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen diverse kabels en leidingen. Over het algemeen betreft het leidingen die bij de reconstructie en aanleg van de wegen in het plangebied eenvoudig kunnen worden verlegd als dat nodig is. In het plangebied liggen geen leidingen die onder het regime van het Besluit externe veiligheid buisleidingen vallen. Wel is sprake van een aantal (hoofd)rioolwatertransportleidingen. Het betreft vrijverval-leidingen met verschillende diameter. Aan de westzijde van de A2/N2 ligt een vrijverval rioolwatertransportleiding die in beheer is ij Waterschap De Dommel. In overleg met het waterschap wordt bezien hoe deze leiding wordt ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00127-0301_0015.png"

Figuur 4.4: Ligging vrijverval rioolwatertransportleiding van Waterschap De Dommel (oranje lijn) en overstorten (rode en blauwe vierkantjes) (Waterschap De Dommel)

4.11 Zonering Vliegbasis Eindhoven

Op grond van het Luchthavenbesluit Eindhoven ligt rond Vliegbasis Eindhoven (Eindhoven Airport) een beperkingengebied, waar beperkingen gelden voor het oprichten van bebouwing en/of het gebruik van de gronden. Het beperkingengebied bestaat uit zones met bouwhoogtebeperkingen (ten behoeve van de veiligheid van het vliegverkeer en de ongestoorde werking van radarapparatuur), zones waar beperkingen gelden vanwege luchtvaartverkeerslawaai en een zone waar beperkingen gelden voor bestemmingen met een vogelaantrekkende werking. Voor dit bestemmingsplan zijn uitsluitend de zoneringen met betrekking tot de funnel/IHCS en de vogelaantrekkende werking van belang. De overige beperkingengebieden reiken niet tot het plangebied.

Funnel en IHCS

De maximaal toelaatbare bouwhoogtes en de ligging en omvang van de gebieden met een bouwhoogtebeperking worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbaan en berusten op internationaal vastgelegde afspraken. Het is voor de vliegveiligheid van belang dat binnen de obstakelvrije vlakken de maximaal toelaatbare hoogtes niet worden overschreden. De obstakelvrije vlakken worden gevormd door de funnel en de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS).

Funnel

De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte oploopt tot 45 m. De toegestane bouwhoogte geldt ten opzichte van de hoogte van de landingsdrempel - in het geval van Vliegbasis Eindhoven 22,4 m+NAP. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt volledig buiten de funnel.

IHCS

Het obstakelbeheergebied van de IHCS sluit aan op de funnel. De IHCS bestaat uit een horizontaal vlak, dat gelegen is op een hoogte van 65 m + NAP, met aansluitend daarop een conisch vlak, waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5% tot een hoogte van 165 m+NAP. Het plangebied ligt binnen het obstakelbeheergebied van de IHCS en valt binnen het oplopende vlak. Voor het plangebied gelden hoogtebeperkingen van circa 100 m+NAP (in de noordwestelijke hoek) tot circa 145 m+NAP (langs de oostelijke plangrens). Er mogen geen objecten worden gerealiseerd die de maximaal toegestane hoogte overschrijden.

Het plangebied ligt op een hoogte van 18 à 19 m+NAP. Dit betekent dat bebouwing tot een hoogte van 80 meter overal in het plangebied toelaatbaar is. Hoewel voorliggend bestemmingsplan dergelijke hoge bebouwing niet mogelijk maakt, is voor de IHCS een gebiedsaanduiding opgenomen op de verbeelding. Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone- IHCS' geldt in aanvulling op hetgeen elders in de planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 100 m+NAP.

Vogelbeperkingengebied

Het plangebied ligt binnen het vogelbeperkingengebied van Vliegbasis Eindhoven. Binnen het vogelbeperkingengebied geldt op grond van artikel 3.2.3 van het Luchthavenbesluit Eindhoven een verbod voor vogelaantrekkende functies, zoals oppervlaktewateren groter dan drie hectare, vishouderijen met extramurale bassins en extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal. Dergelijke functies komen niet voor in het plangebied. In de planregels is een algemene gebruiksregel opgenomen, die het gebruik van gronden voor de genoemde vogelaantrekkende functies uitsluit.

4.12 Radarverstoringsgebieden Woensdrecht en Herwijnen

Het plangebied ligt in het radarverstoringsgebied van vliegbasis Woensdrecht en van het radarstation Herwijnen. Op grond van artikel 2.6.9 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) gelden in een radarverstoringsgebied bouwhoogtebeperkingen voor bouwwerken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Conform artikel 2.4 en verder van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is rond de radarstations een cirkel met een straal van 75 kilometer vastgelegd, gemeten vanaf de positie van de radar. Deze cirkel bestaat uit een kern met een straal van 15 kilometer met een maximale bouwhoogte voor bouwwerken (in het algemeen) en daaromheen een ring die doorloopt tot 75 kilometer van de radar met een maximale bouwhoogte voor (alleen) windturbines.

Het plangebied valt niet binnen de kern van de radarverstoringsgebieden, maar in de daaromheen liggende ring. Binnen het plangebied gelden daarom uitsluitend bouwhoogtebeperkingen voor windmolens. Voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken gelden geen maximale bouwhoogtes. Omdat dit bestemmingsplan de bouw van windmolens niet mogelijk maakt, hoeft voor het radarverstoringsgebied geen regeling te worden opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan vindt zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 3.1 van deze wet is bepaald dat de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststelt. De uitvoering is een taak van burgemeester en wethouders.

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening bestaat een bestemmingsplan uit (plan)regels en een verbeelding. Deze twee onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden en motivatie uiteen worden gezet.

Het bestemmingsplan is een gemeentelijk instrument waarin regels zijn opgenomen voor het gebruik (in de ruime zin van het woord) van gronden en bouwwerken. Zowel de burger als de overheid moet zich houden aan het bestemmingsplan. Door middel van een bestemmingsplan kan een gemeente haar doelstellingen op ruimtelijke ordeningsgebied handen en voeten geven. Dit geschiedt door het leggen van bestemmingen en daarbij aan te geven wat wel en niet is toegestaan.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Voor de opzet van de verbeelding en de planregels is aangesloten bij de modelregels van de gemeente Veldhoven, aangezien het overgrote deel van het projectgebied in die gemeente ligt. Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

In deze toelichting zal achtereenvolgens worden ingegaan op:

  • de verbeelding;
  • de planregels;
  • de wijze van toetsen;
  • de afzonderlijke artikelen.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding is het gebied ingetekend waarop het bestemmingsplan betrekking heeft. Deze verbeelding heeft een directe juridische binding. Voor zover het ondergrondgegevens betreft, zoals ingetekende gebouwen en dergelijke, kunnen aan de verbeelding geen rechten worden ontleend. De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Zo is op de verbeelding aangegeven welke bestemming(en) voor de gronden geldt/gelden.

5.3 Planregels

Overeenkomstig de SVBP 2012 zijn de regels van dit bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 5.4 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat een aantal algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel: dit artikel regelt dat grond die is meegerekend bij het toestaan van een bouwplan, niet nogmaals kan worden meegerekend bij de beoordeling van een later bouwplan.
  • Algemene bouwregels: dit artikel geeft een aantal bouwregels die een algemene werking hebben, en dus niet in één of meer specifieke bestemmingen worden gegeven. Het artikel bevat een regeling voor ondergronds bouwen en voor bestaande maten. In de bestaande maten-regeling is bepaald dat, als bestaande, legaal gerealiseerde maten van bebouwing afwijken van de planregels, deze maten ter plaatse van de afwijking als minimaal respectievelijk maximaal toelaatbaar mogen worden aangehouden. Hiermee wordt voorkomen dat legale situaties onbedoeld onder het overgangsrecht worden gebracht. Tenslotte is in de algemene bouwregels een parkeerregeling opgenomen.
  • Algemene gebruiksregels: in dit artikel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig gebruik worden aangemerkt. Daarnaast is een parkeerregeling opgenomen. Tenslotte is een gebruiksregeling opgenomen in verband met het vogelbeperkingengebied rond Vliegbasis Eindhoven.
  • Algemene aanduidingsregels: in dit artikel zijn regels opgenomen die samenhangen met de gebiedsaanduidingen op de verbeelding. Er zijn regels opgenomen waarin bouwhoogtebeperkingen zijn geregeld ter plaatse van de IHCS (aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - IHCS') en er is een (signalerende) regeling opgenomen ter plaatse van de boringsvrije zone in verband met de bescherming van het grondwater ('milieuzone - boringsvrije zone').
  • Algemene afwijkingsregels: dit artikel geeft een algemene regeling voor het afwijken van de bouwregels.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

5.4 De bestemmingen

Opbouw bestemmingsbepalingen:

Voor de enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen geldt een vaste opbouw. Niet alle elementen hoeven hierbij steeds te worden opgenomen. De volgende onderdelen komen (deels) terug bij de diverse bestemmingen:

  • Bestemmingsnaam; aangesloten is bij de voorgeschreven benamingen uit de SVBP 2012. De bestemmingen staan in alfabetische volgorde.
  • Bestemmingsomschrijving; hierin komt tot uiting welke doeleinden aan de betreffende gronden zijn toegekend.
  • Bouwregels; hierin zijn de situerings- en maatvoeringseisen opgenomen voor bouwwerken.
  • Afwijken van de bouwregels; onder dit kopje worden mogelijkheden geboden voor kleine afwijkingen in maatvoering en situering.
  • Specifieke gebruiksregels; deze regeling geeft een nadere invulling aan de gebruiksmogelijkheden.
  • Afwijken van de gebruiksregels; onder dit kopje zijn regels opgenomen onder welke voorwaarden van verboden gebruik kan worden afgeweken.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden; via dit instrument wordt voorkomen dat de bestemming wordt gefrustreerd door werken en werkzaamheden binnen het bestemmingsgebied. Activiteiten die een nadeel kunnen toebrengen, zijn slechts toegestaan indien hiervoor een vergunning is verkregen.
  • Wijzigingsbevoegdheid; dit instrument biedt de mogelijkheid om grotere afwijkingen van het bestemmingsplan door te voeren.

In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor plantsoenen, parken, groenstroken en andere groenvoorzieningen, met de daarbij behorende voorzieningen. Ook fiets- en voetpaden en in- en uitritten voor het bereiken van aangrenzende percelen zijn toegestaan. Gebouwen ten behoeve van openbaar nut, water- en energiedistributie, wachthuisjes voor busdiensten en hiermee vergelijkbare gebouwen van algemeen nut mogen onder voorwaarden gebouwd worden. Daarnaast mogen gebouwen worden gebouwd ten dienste van het langzaam verkeer (bijvoorbeeld een fietsenstalling indien dit een gebouw betreft). Tevens mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht.

Verkeer

Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor wegen, fiets- en voetpaden, pleinen en overige verblijfsgebieden en verkeers- en parkeervoorzieningen. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen als geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

In de bestemmingsomschrijving is vastgelegd dat de Kempenbaan (gemeente Veldhoven) en de Meerveldhovenseweg/Karel de Grotelaan (gemeente Eindhoven) maximaal 2 x 2 doorgaande rijstroken mogen hebben. De overige wegen in het plangebied mogen bestaan uit maximaal 2 x 1 doorgaande rijstroken. Naast deze doorgaande rijstroken zijn binnen het wegprofiel parallelrijbanen, busstroken en busbanen en doelgroepenstroken toegestaan. Daarnaast zijn ter plaatse van kruisingen extra rijstroken toegestaan. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om opstelstroken en invoegstroken die in het verlengde van deze opstelstroken liggen. In het ontwerp zijn op de kruising van de Kempenbaan met De Run 1100 bijvoorbeeld 3 opstelstroken voor rechtdoorgaand verkeer voorzien. Na het kruisingsvlak voegt het verkeer op de 3e rijstrook weer in naar de 2 doorgaande rijstroken. Daarnaast zijn in- en uitvoegstroken en op- en afritten toegelaten.

Er mogen gebouwen ten dienste van het openbaar nut worden opgericht, zoals wachthuisjes voor busdiensten en gebouwtjes voor energie-, waterdistributie en telecommunicatie. Daarnaast mogen gebouwen worden gebouwd ten dienste van het openbaar vervoer (bijvoorbeeld liftgebouwen om het verdiept gelegen fiets- en voetpad onder de Kempenbaan aan te sluiten op de hoger gelegen busbaan) en ten dienste van het langzaam verkeer (bijvoorbeeld een fietsenstalling indien dit een gebouw betreft). Tevens mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht zoals verkeers- en wegaanduidingen, verlichting en (langzaamverkeers- en voetgangers)bruggen.

Water

In deze bestemming zijn de gronden bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen, water en waterlopen met bijbehorende taluds. Daarbij behorende voorzieningen zijn ook toegestaan.

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 1 meter.

Waarde - Archeologie 3

Overeenkomstig het archeologiebeleid van de gemeente Veldhoven hebben delen van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. De gronden met deze dubbelbestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Binnen deze bestemmingen mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot;
  • bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2 en/of een bodemingreep niet dieper dan 40 cm.

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning voor het afwijken grotere gebouwen en/of een diepere bodemverstoring toestaan, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dat niet tot bezwaren leidt. Hierbij bestaat de mogelijkheid om voorwaarden aan de omgevingsvergunning te stellen. Ter bescherming van de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden is daarnaast een omgevingsvergunningenstelsel voor werkzaamheden opgenomen.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie

De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beheer en onderhoud van watergangen, met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen die ten dienste staan van deze bestemming met een bouwhoogte van maximaal 2 m.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Hierna wordt inzicht gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van het plan.

De kosten voor het project bestaan uit onder meer kosten voor de aanleg van de weg, kunstwerken en planvorming en bedragen in totaal circa €27 miljoen. Dit bedrag wordt gedekt uit het in december 2018 opgestelde Maatregelenpakket Bedrijventerrein De Run.

Het plan is hiermee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betrokken instanties. Er zijn reacties ontvangen van de provincie Noord-Brabant, Waterschap De Dommel, Rijkswaterstaat, de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, Defensie en de Gasunie. De vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord in een nota van vooroverleg, die als Bijlage 11 bij deze toelichting is opgenomen.

De provincie Noord-Brabant, de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, Defensie en de Gasunie hebben geen inhoudelijke opmerkingen op het voorontwerpbestemmingsplan en stemmen in met het plan. Rijkswaterstaat en Waterschap De Dommel hebben wel enkele inhoudelijke opmerkingen geplaatst. Naar aanleiding van deze opmerkingen (met name die van het waterschap) is het ontwerpbestemmingsplan op onderdelen gewijzigd. Zo is de waterparagraaf geactualiseerd en zijn alle A-watergangen in het plangebied op verzoek van het waterschap bestemd als 'Water'.

7.2 Verdere procedure

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de procedure van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van die procedure gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd, waarbij de mogelijkheid wordt geboden voor het indienen van zienswijzen. De resultaten van deze procedure worden te zijner tijd in de toelichting vermeld.