direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Habraken 1412
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00123-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op bedrijventerrein Habraken, gemeente Veldhoven, is een nog onbenutte bedrijfskavel aanwezig. Hoveniersbedrijf Renders, momenteel nog gevestigd in Riethoven, gemeente Bergeijk, is voornemens zich te vestigen op deze kavel alsmede een aangrenzend stuk agrarisch gebied. De reden van de voorgenomen verplaatsing komt voort uit de gestage groei van de orderportefeuille van het hoveniersbedrijf, de wens om alle bedrijfsactiviteiten op één aaneengesloten locatie te concentreren en het ontbreken van geschikte ruimte daarvoor op de huidige locatie of elders binnen de gemeente Bergeijk.

Bedrijventerrein Habraken biedt, samen met het aangrenzende stuk agrarisch gebied, wel voldoende mogelijkheden om de groeiplannen van het hoveniersbedrijf te kunnen verwezenlijken. Omdat Habraken op de rand ligt van het stedelijk gebied en het buitengebied, leent dit bedrijventerrein zich goed voor de vestiging van een dergelijk agrarisch verwant bedrijf: de hoveniersactiviteiten, de opslag van de materialen en goederen, de kantooractiviteiten en de stalling en onderhoud van de machines zijn passend op een bedrijventerrein, terwijl de boomkwekerij-activiteiten passend zijn in het buitengebied.

De gemeente Veldhoven heeft zich, gelet op het voorgaande, bereid gevonden medewerking te verlenen aan de vestiging van het hoveniersbedrijf (exclusief bedrijfswoning) op de beoogde locatie. Op basis van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen “Habraken” en “Buitengebied 2009” is het echter niet mogelijk de plannen tot uitvoering te brengen, zodat een nieuw bestemmingsplan dient te worden opgesteld. Het onderhavige bestemmingsplan "Habraken 1412" betreft dit nieuwe bestemmingsplan.

1.2 Plangebied en vigerend bestemmingsplan

1.2.1 Ligging plangebied

Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is gelegen aan de noordzijde van het bedrijventerrein Habraken in Veldhoven, aan een parallelweg van de Oersebaan. Aan de west- en noordzijde grenst het plangebied aan bospercelen behorende tot het terrein van de luchthaven Eindhoven. Tevens is aan de noordwestzijde een agrarisch bedrijf aanwezig. Ten oosten van de locatie bevinden zich enkele agrarische percelen. Het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Habraken ligt aan de zuidzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0001.png"

Ligging plangebied aan de zuidzijde van Veldhoven. Bron: www.topotijdreis.nl, 2019

1.2.2 Begrenzing plangebied

De totale omvang van het plangebied bedraagt circa 12,5 hectare en wordt gevormd door (gedeeltes van) de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Veldhoven, sectie H, nummers 1521 en 1567. Op de onderstaande afbeelding is de begrenzing van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0002.png"

Satellietfoto plangebied, met de begrenzing aangeduid door middel van een rode contour. Bron: PDOK viewer, 2019

1.2.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

  • "Buitengebied 2009", vastgesteld op 15 december 2009;
  • "Buitengebied 2009, 1e herziening", vastgesteld op 11 februari 2014;
  • "Habraken", vastgesteld op 14 februari 2006.

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" en de herziening daarvan gelden voor het grootste deel van het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan vigeert binnen het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden'. Het oprichten van bebouwing is in deze bestemming slechts toegestaan binnen een bouwvlak, hetgeen ter plaatse niet aanwezig is. De locaties waar bomenteelt is toegestaan zijn eveneens specifiek aangeduid, maar deze aanduiding is binnen het plangebied evenmin aanwezig.

Voor het overige geldt binnen het plangebied een aantal dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen, gericht op de bescherming van sectorale belangen. Deze zien niet toe op mogelijkheden voor het oprichten van een hoveniersbedrijf annex boomkwekerij. Op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" is het planvoornemen derhalve niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0003.png"

Uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplan “Buitengebied 2009” van de gemeente Veldhoven. Het plangebied is aangeduid met een rode contour. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2019

Het bestemmingsplan "Habraken" vigeert voor het zuidwestelijke gedeelte van het plangebied. Hier geldt deels de bestemming 'bedrijfsdoeleinden (nader uit te werken)' en deels de bestemming 'bos en natuur, tevens archeologisch waardevol terrein'. Het oprichten van een hoveniersbedrijf is mogelijk binnen de bestemming 'bedrijfsdoeleinden (nader uit te werken)', echter niet binnen de bestemming 'bos en natuur, tevens archeologisch waardevol terrein'. Deze gronden zijn bestemd voor de bosbouw en houtproductie en tevens voor het behoud van de in de bodem aanwezige archeologische waarden. Bedrijvigheid is niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0004.png"

Uitsnede plankaart vigerende bestemmingsplan “Habraken” met globale indicatie plangebied. Bron: gemeente Veldhoven

De vigerende bestemmingsplannen zijn niet toereikend om de vestiging van Hoveniersbedrijf Renders mogelijk te maken. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie in het plangebied en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven, waarna in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. De hoofdstukken 6 en 7 beschrijven tenslotte respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit agrarische gronden, met verspreid tevens een aantal individuele bomen. Ook aan de randen zijn (met name buiten het plangebied) bomen en groensingels aanwezig. Er is in de huidige situatie geen bebouwing aanwezig en ook verharding ontbreekt. Het plangebied is daarmee zowel ruimtelijk als functioneel in hoge mate uniform.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0005.png"

Vogelvluchtfoto plangebied en omgeving. Bron: Streetsmart, 2019

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit agrarische gronden, bosgebied en bedrijventerrein. Het plangebied ligt daarmee op de grens tussen stedelijk en landelijk gebied.

2.2 Planvoornemen

2.2.1 Terreinindeling

Het planvoornemen ziet toe op ontwikkeling van een hoveniersbedrijf en een boomkwekerij. Gezien de ligging van het plangebied is het daarbij van belang het terrein zodanig in te delen dat de nieuw op te richten bebouwing wordt geconcentreerd én zoveel mogelijk in de nabijheid van bedrijventerrein Habraken wordt gesitueerd. Derhalve is het hoveniersbedrijf en de daarbij behorende bebouwing gelegen in het zuidwestelijke gedeelte van het plangebied, direct grenzend aan het bedrijventerrein en ontsloten via de (parallelweg van de) Oersebaan. Ook de bebouwing ten behoeve van de boomkwekerij bevindt zich op dit gedeelte van het plangebied. De overige, in het buitengebied gelegen, gronden zijn uitsluitend bedoeld voor de exploitatie van een boomkwekerij (onbebouwd) alsmede de landschappelijke inpassing van de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0006.png" Beoogd grondplan. Bron: Hoveniersbedrijf Renders

Voor wat betreft het deel waar bedrijfsbebouwing mag worden opgericht, wordt een onderscheid gemaakt in een tweetal deelgebieden. Op het zuidelijke gedeelte mogen, conform het vigerende bestemmingsplan, alle mogelijke bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 3.1 tot en met 4.2 plaatsvinden. Hieronder vallen tevens de activiteiten van een hoveniersbedrijf en een boomkwekerij. Het noordelijke gedeelte is daarentegen uitsluitend bedoeld voor een hoveniersbedrijf en een boomkwekerij, inclusief de daartoe benodigde mogelijkheden voor opslag.

Voor wat betreft de op te richten bebouwing mag op het zuidelijke gedeelte in totaal maximaal 8.100 m² aan bebouwing worden opgericht. Op het noordelijke gedeelte is dat maximaal 7.800 m². De plannen gaan uit van de realisatie van drie gebouwen, met ruimte voor uitbreiding. De bouwhoogte van deze gebouwen varieert van 8 tot 12 meter.

Op de onderstaande afbeelding is nader aangeduid welke mogelijkheden voor welk terreingedeelte gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0007.png"

Legenda terreinindeling:

  • a. alle bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.1 t/m 4.2 inclusief een hoveniersbedrijf en boomkwekerij, maximum bebouwd oppervlak 8.100 m²
  • b. uitsluitend een hoveniersbedrijf en boomkwekerij, maximum bebouwd oppervlak 7.800 m²
  • c. uitsluitend een boomkwekerij, geen bouwmogelijkheden
  • d. landschappelijke inpassing, geen bouwmogelijkheden

2.2.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het bedrijf wordt ontsloten via een parallelweg van de Oersebaan, die via een rotonde op een veilige manier is te bereiken. De Oersebaan is enkele jaren terug aangelegd specifiek ter ontsluiting van bedrijventerrein Habraken alsmede de nieuwbouwwijk Zilverackers. De capaciteit van deze weg is derhalve berekend op de realisatie van een ontwikkeling zoals onderhavig planvoornemen. De Oersebaan behoort tot de hoofdontsluitingsstructuur van de gemeente Veldhoven, die aansluit op zowel de rijksweg A2 als de rijksweg A67. Het plangebied is daarmee op adequate wijze ontsloten.

Door de gemeente Veldhoven worden de cijfers voor verkeersgeneratie aangehouden zoals bepaald in de CROW-publicatie 381. Een hoveniersbedrijf of boomkwekerij wordt niet expliciet genoemd in deze publicatie. Aangezien het bedrijf een arbeids- en bezoekersextensief karakter heeft, kan voor wat betreft het bepalen van de verkeersgeneratie het best worden aangesloten bij de omschrijving 'loods, opslag, transportbedrijf'. Voor een sterk stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom geldt een maximale verkeersgeneratie van 5,3 voertuigbewegingen per etmaal (vve) per 100 m² bvo. Voor de in totaal 15.900 m² aan bvo komt dit neer op 843 voertuigbewegingen per etmaal. De Oersebaan is zogezegd berekend op dit aantal.

Parkeren

Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

Ook met betrekking tot parkeren worden de parkeerkencijfers (publicatie 381) van CROW aangehouden. Voor een bedrijf met een arbeids- en bezoekersextensief karakter in een sterk stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom geldt een minimale en maximale parkeernorm van respectievelijk 0,7 en 1,2 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Door de gemeente Veldhoven wordt doorgaans het gemiddelde van de minimale en maximale norm gehanteerd: 0,95. Voor de 15.900 m² aan bvo die het planvoornemen mogelijk maakt betekent dit de vereiste aanleg van 152 parkeerplaatsen. In onderhavig geval worden in totaal 128 parkeerplaatsen aangelegd, waarmee de norm uitkomt op 0,8 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Hiermee zit de parkeercapaciteit weliswaar onder de gemiddelde norm, echter dit wordt in onderhavig geval acceptabel geacht. Er wordt immers (ruimschoots) voldaan aan de minimale norm en het terrein biedt voldoende beschikbare ruimte om in geval van drukke dagen te voorzien in extra parkeergelegenheid. De 128 beschikbare parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de vorm van een drietal parkeerterreinen binnen het plangebied. Aan de voorzijde van het hoofdgebouw worden 42 parkeerplaatsen aangelegd, nabij de showtuin is ruimte voor 48 parkeerplaatsen. Tenslotte worden inpandig 38 parkeerplaatsen gerealiseerd voor het personeel.

Teneinde te waarborgen dat daadwerkelijk wordt voorzien in de aanleg en het behoud van voldoende parkeergelegenheid is daarvoor in de regels een regeling opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

De gemeente Veldhoven heeft te maken met de vigerende beleidskaders van de landelijke en provinciale overheid; ontwikkelingen dienen te voldoen aan dit beleid. Daarnaast dient de voorgenomen ontwikkeling zich eveneens te voegen binnen de marges van het gemeentelijke beleid. Het ruimtelijk beleid van de drie voorgenoemde overheden is per overheidslaag neergelegd in één of meerdere zogenoemde structuurvisies. Voor de realisatie van het beleid zetten de verschillende overheden een mix van instrumenten in; één van die instrumenten betreft het vertalen van het beleid uit de structuurvisie naar een juridisch bindende verordening. Hieronder zijn de voor dit bestemmingsplan relevante structuurvisies, verordeningen en overige beleidsdocumenten per overheidslaag weergegeven en wordt getoetst of de onderhavige ontwikkeling passend is binnen het beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.

Beoordeling

Voorliggend plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op onderhavig plan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.

Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk.

3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied is een aantal algemene regels uit het Rarro van toepassing, overwegend vanuit de ligging nabij de luchthaven en vliegbasis Eindhoven. Het betreft regels omtrent militaire luchtvaarterreinen, radarstations en munitieopslagplaatsen.

Militaire luchtvaartterreinen

Het onderhavige plangebied is gelegen in het obstakelbeheergebied van de vliegbasis Eindhoven, bestaande uit ondermeer het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) en het Instrument Landing System (ILS). Het plangebied ligt daarbij binnen zowel de IHCS als de ILS. Binnen de IHCS geldt de beperking dat bebouwing niet hoger mag zijn dan 65 meter +NAP. Het planvoornemen maakt geen bebouwing mogelijk dat deze hoogte overschrijdt.

Gelet op de ligging van het plangebied binnen het ILS, heeft overleg plaatsgevonden met het Ministerie van Defensie. Door het ministerie is een ILS verstoringsonderzoek uitgevoerd, waarvan de rapportage (versie 1.1, 16 juni 2016) als Bijlage 1 bij de toelichting is opgenomen. Doel van dit onderzoek was het beoordelen of de gewenste vestiging van het bedrijf (met bijbehorende bebouwingshoogten) zou kunnen leiden tot verstoring van de ILS. Uit het onderzoek volgt dat realisatie van de nieuwbouw geen nadelige gevolgen heeft voor de ILS systemen op vliegbasis Eindhoven.

Na uitvoering van het onderzoek zijn de plannen aangepast en opnieuw voorgelegd aan het ministerie in juli 2018. In reactie hierop is door het ministerie aangegeven dat het aangepaste plan door de Koninklijke Luchtmacht beoordeeld en akkoord bevonden is. Hierbij is geoordeeld dat een nieuw onderzoek naar de verstoring van de ILS niet nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0008.png"

Obstakelbeheergebied vliegfunnel en IHCS rondom de luchthaven Eindhoven, zoals opgenomen in bijlage 4 bij het Luchthavenbesluit Eindhoven. Het plangebied is aangeduid met een rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0009.png"

Obstakelbeheergebied Instrument Landing System (ILS) rondom de luchthaven Eindhoven, zoals opgenomen in bijlage 5 bij het Luchthavenbesluit Eindhoven. Het plangebied is aangeduid met een rode ster.

Radarstations

Het plangebied ligt tevens binnen de radarverstoringsgebieden van de radarstations Herwijnen en Woensdrecht. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. Voor Woensdrecht geldt een maximale hoogte van bouwwerken van 113 meter ten opzichte van NAP. De ligging in deze gebieden vormt geen belemmering, aangezien de maximale toegestane bouwhoogtes niet gehaald worden. In dit bestemmingsplan wordt een maximale bouwhoogte van 12 meter mogelijk gemaakt.

Munitieopslagplaatsen

Het merendeel van het plangebied valt conform het Rarro tenslotte binnen de C-zone munitieopslagplaats van de vliegbasis Eindhoven. In de C-zone gelden beperkingen voor gebouwen met vlies-of gordijn gevelconstructies en gebouwen met een zeer grote glasoppervlakte, waarin zich regelmatig mensen bevinden. Het planvoornemen maakt dergelijke gebouwen niet mogelijk.

Conclusie

Het planvoornemen ondervindt geen belemmeringen vanuit het Barro of de Rarro. Ter waarborging van de gesignaleerde onderwerpen zijn gebiedsaanduidingen opgenomen in de regels.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Beoordeling

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt ter plaatse van het plangebied een bedrijf mogelijk met een bvo van 15.900 m². Hiermee is sprake van een stedelijke ontwikkeling.

b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan. Het vigerende planologische kader voorziet deels in een nog niet gerealiseerde bedrijfsbestemming, deels in een agrarische bestemming en deels in een bosbestemming. De functionele wijziging en het planologische beslag van de nieuwe beoogde situatie -een hoveniersbedrijf en boomkwekerij met bijbehorende bebouwing- op de ruimte maakt dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.

c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6 lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.

De behoefte aan de verplaatsing van het bedrijf Renders komt voor uit de groei die het bedrijf doormaakt en de wens om het toegepaste totaalconcept voor groenprojecten (ontwerp, advies, realisatie en onderhoud), op één aaneengesloten locatie te realiseren. Op die manier kan de klant (variërend van particulier tot professional) van A tot Z worden bediend op één plek. De daarvoor benodigde ruimte is niet beschikbaar op of rondom de huidige locatie in Riethoven. Deze behoefte is wel in te vullen binnen het plangebied, echter de daarvoor benodigde toename aan oppervlakte bedrijventerrein van netto circa 2 hectare mag niet leiden tot een overaanbod aan oppervlakte bedrijventerrein binnen de gemeente. Derhalve zal, ter compensatie, een minstens even groot oppervlak aan bedrijfsbestemming op het bedrijventerrein 'Zandven' worden geschrapt. Door middel van deze aanpak is sprake van slechts een zeer geringe afwijking van de in het bestuursconvenant Stedelijk Gebied Eindhoven verwoorde afspraken.

Gelet op het voorgaande is door de ambtelijke werkgroep '1-loket' op 1 september 2014 positief geadviseerd over de beoogde verplaatsing van het bedrijf. Het inwisselen van zogenaamde 'groene' terreinen voor 'oranje' terreinen maakt echter geen onderdeel uit van dit toetsingskader. Om deze reden is door het 1-loket het Portefeuillehouders overleg Werken Stedelijk Gebied (POHO) gevraagd een uitspraak te doen over de inzet van dit instrument. Op 9 september 2015 is het voorstel goedgekeurd door het POHO. 

d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?

Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De onderhavige ontwikkeling omvat de realisatie van een hoveniersbedrijf en een boomkwekerij. Het onderdeel van het planvoornemen dat als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' beschouwd dient te worden betreft dat gedeelte waar de bebouwing zal worden opgericht. In het Bro wordt 'bestaand stedelijk gebied' omschreven als een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Op basis van de jurisprudentie blijkt dat ook planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt als leegstaande verstedelijkingsruimte kunnen worden aangemerkt en daarmee als bestaand stedelijk gebied.

In onderhavig geval ligt het gedeelte waar de bebouwing zal worden opgericht grotendeels binnen het bestaand stedelijk gebied van Veldhoven, in de vorm van het binnen het bestemmingsplan "Habraken" gelegen deel van het plangebied. Voor een deel is het bedrijfsperceel echter buiten bestaand stedelijk gebied geprojecteerd, op gronden die enerzijds een agrarische en anderzijds een bosbestemming hebben.

e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Het volledig realiseren van de benodigde bebouwing binnen bestaand stedelijk gebied is niet mogelijk, aangezien vergelijkbare locaties op de scheidslijn tussen stedelijk en landelijk gebied zoals deze elders niet voorhanden zijn. Een deel van de benodigde bebouwing en daarbij behorende stedelijke voorzieningen is derhalve buiten bestaand stedelijk gebied geprojecteerd. De gronden waarvoor dit geldt zijn direct grenzend aan het bestaand stedelijk, waarbij sprake is van een compacte clustering van de bebouwing.

Conclusie

Het planvoornemen is niet volledig realiseerbaar binnen bestaand stedelijk gebied. Het is verantwoord een deel van de aangrenzende buiten bestaand stedelijk gebied gelegen gronden aan te wenden ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling. De ontwikkeling is passend binnen de doelstellingen van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO), 2010, partiële herziening 2014

Toetsingskader

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 – partiële herziening 2014 (SVRO 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014.

Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Het doel dat centraal staat in de SVRO is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor inwoners en bedrijven in Noord-Brabant.

Beoordeling

Het plangebied is deels gelegen in het stedelijk concentratiegebied en deels in gemengd landelijke gebied, met de aanduiding 'zoekgebied verstedelijking'. Een klein gedeelte aan de noordzijde valt binnen het kerngebied groenblauw.

Voor het stedelijk concentratiegebied geldt met name het accent dat de provincie in het ruimtelijk beleid legt op zorgvuldig ruimtegebruik; de provincie wil de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen. Dit houdt in dat het accent op inbreiden en herstructureren ligt. Het aansnijden van nieuwe ruimte voor verstedelijking is pas aan de orde, als gebleken is dat de bouwopgave voor wonen en werken niet binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen of op andere bedrijventerreinen binnen de betreffende gemeente, wat betreft wonen, en binnen de betreffende landelijke regio, wat betreft werken.

Binnen het gemengd landelijk gebied is multifunctioneel gebruik uitgangspunt. Uitzondering hierop zijn de primair agrarische gebieden, die door de gemeente zijn vastgelegd. Binnen die gebieden, waartoe in ieder geval de vestigingsgebieden glastuinbouw behoren, worden (stedelijke) functies die de ruimte voor agrarische ontwikkeling beperken of functies die strijdig zijn met de landbouwfunctie geweerd.

Buiten de primair agrarische gebieden ontwikkelen functies zich in evenwicht met elkaar en de omgeving. In de kernrandzones is een toenemende menging van wonen, voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk. Rondom natuurgebieden vinden ontwikkelingen plaats op vrijkomende locaties die passen in een groene omgeving. Bestaande ontwikkelingsmogelijkheden van in het gebied voorkomende functies worden gerespecteerd. Ontwikkelingen houden rekening met hun omgeving en dragen bij aan een versterking van de gebiedskwaliteiten.

Binnen het 'zoekgebied verstedelijking' geldt voor verstedelijking dat de lokale behoefte voor verstedelijking (wonen, werken, voorzieningen) in deze gebieden opgevangen dient te worden. In regionaal verband dienen de gemeenten afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen. Voor het aspect wonen dient te gelden dat de kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo-nul'. Er is ruimte beschikbaar voor specifieke verbeterprojecten van enige omvang, waarbij het gaat om kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied zoals het saneren van milieuhinderlijke bedrijvigheid in de kern.

Het ruimtelijke beleid in het kerngebied groenblauw is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Er is geen ruimte voor (grootschalige of intensieve) ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstellingen voor de EHS en beheer/herstel van de waterstructuren. Bestaande functies en bestaand gebruik binnen de groenblauwe kern worden gerespecteerd.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0010.png"

Uitsnede Structurenkaart. De ligging van het plangebied is met een rode indicator aangeduid

Met voorliggend planvoornemen wordt een hoveniersbedrijf met boomkwekerij mogelijk gemaakt. De bedrijfsactiviteiten van het hoveniersbedrijf, inclusief de te realiseren bebouwing, zullen daarbij geheel worden gesitueerd ter plaatse van het stedelijk concentratiegebied en het zoekgebied verstedelijking. De boomkwekerij komt deels te liggen ter plaatse van het gemengd landelijk gebied en deels in het kerngebied groenblauw. Deze indeling van de functies binnen het plangebied sluit aan bij de begrenzing van de te onderscheiden structuren en is passend binnen de voor die structuren geformuleerde beleidslijnen.

Conclusie

Het onderhavige plan is passend in de SVRO.

3.3.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant, 2018

Toetsingskader

De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie. Voor wat betreft sectorale beleidsdoelen blijven de huidige plannen, waaronder de SVRO, vooralsnog gelden.

In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Het bereiken van een gezonde leefomgeving is essentieel. Om die doelstelling kracht bij te zetten wordt de Brabantse Omgevingsscan vanaf de vaststelling van de Omgevingsvisie geïmplementeerd in de nieuwe werkwijze onder de Omgevingswet. Deze omgevingsscan is een instrument om invulling te geven aan de positie van gezondheid in de nieuwe bestuurspraktijk onder de Omgevingswet.

Beoordeling

Het onderhavige planvoornemen heeft raakvlakken met elk van de ambities uit de Omgevingsvisie. De verplaatsing van het bedrijf biedt Renders de mogelijkheid om een duurzame en toekomstbestendige bedrijfsvoering te ontwikkelen op de nieuwe locatie. Het bedrijf is daarmee gereed om concurrerend te kunnen opereren binnen een duurzame economie.

Conclusie

Het onderhavige plan is passend binnen de in de Omgevingsvisie Noord-Brabant gestelde doelen.

3.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Toetsingskader

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2021 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.

De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze, waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.

Beoordeling

Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de Iov N-B. Ten eerste moet worden voldaan aan de regels voor het ‘Stedelijk gebied’ en het 'Landelijk gebied'. Op het plangebied gelden daarnaast de aanduidingen 'Stalderingsgebied' en 'Beperkingen veehouderij'. Tevens moet worden voldaan aan de algemene regels voor de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit van de ruimtelijke kwaliteit. De toetsing wordt hierna uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0011.png"

Uitsnede kaartbeeld 'Stedelijke ontwikkeling en erfgoed' uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant'. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0012.png"

Uitsnede kaartbeeld 'basiskaart Landelijk gebied' uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant'. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0013.png"

Uitsnede kaartbeeld 'specifieke gebieden voor agrarische ontwikkelingen' uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant'. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.

Artikel 3.42: duurzame stedelijke ontwikkeling

Toetsingskader

De ontwikkeling van bedrijventerrein is belangrijk om ruimte te bieden aan bedrijven die vanwege hun bedrijfsvoering effect hebben op hun omgeving en daardoor overlast kunnen geven op hindergevoelige functies als wonen of zorgfuncties. Een bestemmingsplan moet inzicht bieden in de effecten op de omgeving maar zorgt ook dat een bedrijventerrein deze opvangfunctie blijvend kan vervullen.

Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik is het belangrijk dat een deel van de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen en kantorenlocaties wordt gerealiseerd door verouderde locaties te herstructureren en de ruimte op bestaande locaties beter te benutten Voorbeelden van mogelijkheden om ruimte intensiever en meervoudig te gebruiken zijn bijvoorbeeld de aanleg van ondergrondse of inpandige parkeervoorzieningen, het meer in de hoogte bouwen, het terugdringen van restruimte en gezamenlijk parkmanagement.

Onderdeel van zorgvuldig ruimtegebruik betreft ook:

  • Het opnemen van een bij het terrein passende kavelomvang: in geval van locaties in Landelijk gebied is het niet gewenst dat 1 of 2 bedrijven alle capaciteit opgebruiken. De bedrijventerreinen bij kernen in landelijk gebied zijn juist bedoeld voor de kleinere en middelzware bedrijven die bijdragen aan de vitaliteit van die kernen. Voor grote(re) bedrijven zijn ook in de landelijke regio’s regionale terreinen beschikbaar.
  • Het beperken van oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen door functies als wonen of detailhandel wordt beperkt. Vanuit provinciaal belang is het nodig dat er op de (middel) zware bedrijventerreinen ruimte is en blijft voor zwaardere bedrijvigheid met een zogenaamd NIMBY-profiel (Not In My Backyard), zoals afvalverwerkende bedrijven, mestbewerkingsinitiatieven en overige bedrijven die overlast naar hun omgeving (kunnen) geven. Door hindergevoelige functies verspreid op een terrein toe te laten, ontstaan er beperkingen voor die functies.

Omdat de stedelijke ontwikkeling van wonen, werken en voorzieningen ook bovengemeentelijke gevolgen kan hebben, worden hierover binnen het regionale overleg afspraken gemaakt. Het is belangrijk dat stedelijke ontwikkelingen op een juist niveau zijn afgestemd met andere initiatieven zowel vanuit kwantiteit als vanuit kwaliteit.

Beoordeling

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen het stedelijk gebied van Veldhoven, dat is aangewezen als concentratiegebied. Het betreft het zuidoostelijke deel van het plangebied, waar het merendeel van de beoogde bebouwing is geprojecteerd. Een klein gedeelte van de bebouwing valt buiten deze structuur, maar vindt daar wel direct aansluitend op plaats.

De nieuwe bebouwing van het bedrijf wordt geconcentreerd op één gedeelte van het plangebied, direct aansluitend bij het bestaande bedrijventerrein Habraken. Daarbij vindt tevens een clustering plaats van de bebouwing, alsmede een zonering van de toegestane milieucategorieën. De meest belastende bedrijfsactiviteiten zijn aan de zuidzijde gelegen, aan de zijde van het bestaande bedrijventerrein. Richting het noorden en westen zijn de mogelijkheden beperkter. Daarmee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

In het bestuursconvenant Stedelijk Gebied Eindhoven zijn de afspraken vervat over de ontwikkeling van nieuwe woon-, werk- en recreatiegebieden. De voorgenomen verplaatsing van hoveniersbedrijf Renders wijkt op geringe wijze af van deze afspraken, echter door het schrappen van circa 2 hectare aan bedrijfsbestemming op het bedrijventerrein 'Zandven' wordt deze afwijking gecompenseerd. Gelet hierop is door de ambtelijke werkgroep '1-loket' op 1 september 2014 positief geadviseerd over de beoogde verplaatsing van het bedrijf. Het inwisselen van zogenaamde 'groene' terreinen voor 'oranje' terreinen maakt echter geen onderdeel uit van dit toetsingskader. Om deze reden is door het 1-loket het Portefeuillehouders overleg Werken Stedelijk Gebied (POHO) gevraagd een uitspraak te doen over de inzet van dit instrument. Op 9 september 2015 is het voorstel goedgekeurd door het POHO. 

Conclusie

Er wordt voldaan aan het toetsingskader uit artikel 3.42 Iov.

Artikel 3.54: grondgebonden teeltbedrijf in gemengd landelijk gebied

Toetsingskader

Voor grondgebonden teelten geldt dat vanuit provinciaal perspectief alleen randvoorwaarden zijn opgenomen voor de mogelijkheid om ondersteunende kassen en teeltondersteunende voorzieningen te realiseren. Er geldt geen maximum voor de omvang van dit soort bedrijven. De gemeente bepaalt dit in het bestemmingsplan afhankelijk van de noodzaak voor de bedrijfsvoering van het desbetreffende bedrijf. Hiervoor kan de gemeente advies vragen bij de Agrarische adviescommissie bouwaanvragen. Concreet staat in de Interim omgevingsverordening geformuleerd dat een bestemmingsplan van toepassing op Gemengd landelijk gebied kan voorzien in een uitbreiding van, vestiging van of omschakeling naar een (vollegronds)teeltbedrijf als:

  • a. dit vanuit een goede agrarische bedrijfsvoering nodig is;
  • b. de bouw of uitbreiding van kassen is tot ten hoogste 5000 m² toegestaan.

Beoordeling

Het gedeelte waar de bomenteelt van de boomkwekerij gaat plaatsvinden is gelegen binnen het gemengd landelijk gebied. Een dergelijke functie sluit aan bij de uitgangspunten voor het landelijk gebied. De maximale omvang van de boomkwekerij wordt bepaald door de omvang van het plangebied dat een agrarische bestemming heeft en opnieuw krijgt.

Bouwwerken en verharding zal zoveel als mogelijk worden geconcentreerd in het deel van het plangebied dat binnen de structuur van het bestaand stedelijk gebied ligt. Dit betekent niet dat binnen het gemengd landelijk gebied geheel geen bouwwerken en verharding kunnen worden gerealiseerd. Zolang hierdoor geen nieuw bouwperceel ontstaat, is de realisatie van dergelijke voorzieningen in beperkte mate mogelijk. In onderhavig geval zullen dergelijke voorzieningen overwegend bestaan uit kavelpaden. Kassen worden niet opgericht.

Conclusie

Er wordt voldaan aan het toetsingskader uit artikel 3.54 Iov.

Artikel 5.3: Wijziging grenzen van werkingsgebieden

Toetsingskader

Gedeputeerde Staten heeft de bevoegdheid om de grenzen van de werkingsgebieden te wijzigen, maar ook gemeenten kunnen in het kader van een ruimtelijk plan verzoeken om tot grenswijziging over te gaan. Grenswijziging is mogelijk als één of meer van de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de wijziging is nodig voor een doelmatige uitvoering;
  • b. de wijziging draagt bij aan het doel waarvoor het werkingsgebied is opgenomen;
  • c. de wijziging past binnen de uitgangspunten en basisprincipes van deze verordening;
  • d. er is sprake van kennelijke onjuistheden in de begrenzing;
  • e. de begrenzing van een gebied is niet langer in overeenstemming met een bestemmingsplan dat overeenkomstig artikel 3.8, derde lid, Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld.

In aanvulling op het voorgaande geldt voor een wijziging van de grenzen van 'verstedelijking afweegbaar' dat:

  • a. dit past binnen de regionale afspraken als bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • b. dit nodig is vanwege een stedelijke ontwikkeling die tot een duidelijke verbetering van de stedenbouwkundige of landschappelijke kwaliteit leidt;
  • c. de gewenste uitbreidingsrichting aanvaardbaar is of de behoefte aan de uitbreidingsrichting is vervallen.

In aanvulling op het eerste lid geldt voor een wijziging van de grenzen van 'beperkingen veehouderij' dat:

  • a. het een ondergeschikte wijziging van het gebied betreft;
  • b. is aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mede gelet op aspecten vanuit milieu en volksgezondheid;
  • c. er geen aantasting van in de nabijheid gelegen ecologische waarden plaatsvindt.

Beoordeling

Een deel van het gebied waar bebouwing is voorzien ligt zogezegd buiten de grenzen van het stedelijk gebied. Dit geldt tevens voor bijbehorende voorzieningen zoals depot en opslag. Aangezien dergelijke bebouwing en voorzieningen in beginsel enkel binnen stedelijk gebied zijn toegestaan, dient de begrenzing daarvan te worden gewijzigd om de plannen tot uitvoer te kunnen brengen. Deze wijziging is noodzakelijk in het kader van een doelmatige uitvoering (artikel 5.3 lid 1 onder a). Met het oog op het tot stand brengen van een duidelijke verbetering van de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit dient tevens de grens van 'verstedelijking afweegbaar' te worden aangepast (artikel 5.3 lid 4 onder b). De wijziging van 'beperkingen veehouderij' betreft een ondergeschikte wijziging (artikel 5.3 lid 5 onder a).

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veldhoven dient ten behoeve van de gewenste wijziging van de grenzen een verzoek tot herbegrenzing in bij de provincie Noord-Brabant. Door de provincie is als voorwaarde voor herbegrenzing gesteld dat de aanpassing dient te leiden tot een duurzame afronding van het stedelijk gebied. Tevens dient toepassing te zijn gegeven aan de artikelen 3.42 en 3.9 uit de Iov N-B.

Aan de artikelen 3.42 en 3.9 is elders in deze paragraaf getoetst. Van een duurzame afronding van het stedelijk gebied is sprake, aangezien de bebouwing op een compacte wijze wordt gesitueerd in de zuidwesthoek van het plangebied, direct aansluitend bij het bestaande bedrijventerrein. Het achterliggende deel van het plangebied zal uitsluitend worden benut voor de boomteelt. De terreinindeling van het bouwperceel is geoptimaliseerd om zo weinig mogelijk ruimte te hoeven benutten voor bebouwing, opslag en depot. Daarbij is het hoofdgebouw gesitueerd aan de zijde van de weg, in lijn met de reeds bestaande bedrijfsbebouwing ten oosten van het bouwperceel. De overige bebouwing en voorzieningen zijn gesitueerd aan de achterzijde van het hoofdgebouw en bereikbaar via een directe aansluiting op de rotonde in de Oersebaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0014.png"

De gebieden waarop het verzoek tot herbegrenzing toeziet, geprojecteerd op het bestaande concentratiegebied

Ter compensatie van de toename aan stedelijk gebied ter hoogte van het bouwperceel zal een gedeelte stedelijk gebied dat is gelegen op de gronden van de boomkwekerij, alsmede ten oosten van het plangebied, worden verwijderd. Het betreft een tweetal stroken waarop geen stedelijke voorzieningen meer zijn voorzien, aangezien de grens van het bedrijventerrein Habraken op dit punt reeds is gefixeerd. Deze gronden komen derhalve binnen het landelijk gebied te liggen.

De provincie draagt zelf zorg voor de noodzakelijke herbegrenzing. Voorwaarde daarbij is dat in het ontwerp bestemmingsplan gebiedsaanduidingen worden opgenomen voor het verwijderen en/of toevoegen van de betreffende werkingsgebieden. Deze gebiedsaanduidingen maken derhalve deel uit van het onderhavige ontwerp bestemmingsplan.

Op de onderstaande kaart zijn de te herbegrenzen gronden aangeduid. Deze kaart wordt aan het concrete verzoek tot herbegrenzing togevoegd. Behalve de gronden gelegen binnen het plangebied wordt ook een strook grond gelegen ten oosten van het plangebied bij het herbegrenzingsverzoek betrokken. Hiermee wordt beoogd de begrenzing van het stedelijk gebied ook op dit punt af te stemmen op de grenzen van de vigerende bestemmingsplannen. Aangezien de bestemming van deze gronden ('Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden') niet wijzigt, maken deze gronden verder geen deel uit van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0015.png"

Conclusie

Er wordt voldaan aan het toetsingskader uit artikel 5.3 Iov.

Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Toetsingskader

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 3.1.2 Iov) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • c. meerwaardecreatie.

Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:

  • 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
    • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
    • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel;
  • 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel.

Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering:

  • 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd;
  • 2. De lagenbenadering omvat de effecten op:
    • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
    • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer;
    • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu;
  • 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Ad c) - meerwaarderecreatie:

  • 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
    • a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
    • b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn;
  • 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Beoordeling

Voorwaarden ad a:

  • a. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Het bouwvlak behorende tot het bouwperceel van onderhavig initiatief is (na de in hiervoor beschreven herbegrenzing) volledig gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Buiten bestaand stedelijk gebied is geen sprake van een bouwvlak of een nieuw bouwperceel;
  • b. Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in paragraaf 3.2.3 getoetst.
  • c. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel. Het onderhavige bestemmingsplan bepaalt dat gebouwen binnen het bouwvlak en bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd. Buiten het bouwvlak is slechts boomteelt toegestaan.

Voorwaarden ad b:

Het doel van de lagenbenadering is om de keuze voor ruimtelijke ontwikkelingen af te stemmen op de draagkracht van het watersysteem en de bodem, op de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie en aan te sluiten op de kwaliteiten van infrastructuur en het occupatiepatroon. Gelet op de beperkte omvang van de herbegrenzing en de aard van de ontwikkeling wordt in dit geval het opstellen van een uitgebreide onderbouwing ten behoeve van de wijziging van het provinciale planologische regiem niet doelmatig geacht. Volstaan kan worden met een verwijzing naar de relevante paragrafen in deze toelichting waarin de betreffende lagen (ondergrond, netwerken en occupatiepatroon) zijn toegelicht.

Voorwaarden ad c:

Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan kwaliteitsverbetering van het landschap (navolgend). Voor het overige spelen geen andere ontwikkelingen en opgaven in of rondom het plangebied.

Conclusie

Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit.

Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering van het landschap

Toetsingskader

Art. 3.9 Iov N-B schrijft voor dat een bestemmingsplan moet aangeven hoe een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de verbetering van het de kwaliteit van het landschap. De toelichting dient dan ook een verantwoording te bevatten van de wijze waarop de kwaliteitsverbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. Deze kwaliteitsverbetering dient binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied te passen. Dit kan bijvoorbeeld verzekerd worden middels landschappelijke inpassing, het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen of het slopen van bebouwing.

Beoordeling

De gemeente Veldhoven maakt samen met de andere Kempengemeenten in geval van initiatieven in het buitengebied gebruik van de afstemmingsnotitie 'Landschapsinvesteringsregeling De Kempen' (LIR) d.d. 24 augustus 2012. Deze notitie bevat de categorie-indeling voor de niet-planmatige ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied en de bijbehorende tegenprestatie. In dat kader worden drie categorieën onderscheidden:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen die geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap vereisen.
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in een goede landschappelijke inpassing
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij de basisinspanning voor kwaliteitsverbetering wordt genormeerd in euro’s (op basis van forfaitaire bedragen)

Het uitbreiden van een bestaande niet-agrarische bedrijfsbestemming valt volgens de LIR onder een categorie 3 ontwikkeling. Voor de gronden welke worden herbegrensd tot 'bestaand stedelijk gebied' dient een kwaliteitsverbetering plaats te vinden. Om aan deze kwaliteitsverbetering te voldoen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, welke in Bijlage 2 is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0016.png"

Terreinindeling / landschappelijke inpassing Renders

De verantwoording van de berekening van de kwaliteitsverbetering is in onderstaand overzicht opgenomen. Hieruit volgt dat ruimschoots aan de basisinspanning voor de kwaliteitsverbetering wordt voldaan.

Waardevermeerdering

Van Agrarisch naar boomkwekerij en hoveniersbedrijf met bebouwingsmogelijkheden

Oppervlakte 5.000 m² x € 15,00 € 75.000,00

Waardevermindering

Van Agrarisch (€ 5,00) naar Groen-Landschappelijke inpassing (€ 2,50)

Oppervlakte 20.000 m² x € 2,50 € 50.000,00

--------------

Totale waardevermeerdering: € 25.000,00

Benodigde investering (basisinspanning 20%) € 5.000,00

Investering kwaliteitsverbetering

Opstellen van inpassings-

/beplantingsplan € 1.000,00

Grondbewerking groenstrook 2.000 m² € 2.000,00

Rooien en in depot zetten van 11.000 m² € 5.500,00
aanwezig bosplantsoen

Aanplanten van aanwezig
bosplantsoen met kluit 11.000 m² € 12.650,00

Aanplanten wortelgoed 9.000 m² € 15.750,00

Aanplanten bomen 50 st € 3.750,00

Beheer bosplantsoen (10 jaar) € 24.000,00

Beheer bomen (10 jaar) € 2.770,00

Totale investeringskosten € 67.670,00

Conclusie

Uit het voorgaande volgt dat onderhavig initiatief voldoet aan de voorwaarden uit artikel 3.9 Iov.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven

Toetsingskader

De Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven is door de gemeenteraad vastgesteld op 3 juni 2009. In de Structuurvisie heeft de gemeente de basis gelegd voor de ruimtelijke toekomst van Veldhoven. In tegenstelling tot de vorige structuurvisie, waarin het accent vooral lag op nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen, geeft deze structuurvisie ook duidelijk aan welke bestaande gebieden worden behouden en versterkt.

In de structuurvisie wordt onderscheid gemaakt tussen een aantal bouwstenen, waaronder de groenstructuur, de verkeersstructuur, de dorpsstructuur, het buitengebied, de stedelijke as, de bedrijventerreinen en het City Centrum. Het plangebied maakt daarbij deel uit van enerzijds de (nog te realiseren) bedrijventerreinen en anderzijds het buitengebied in de vorm van het kempenlandschap. Ten aanzien van de bedrijventerreinen heeft elk bedrijventerrein een eigen profielschets. Op bedrijventerrein Habraken staan (middel)grote bedrijven met een lage arbeidsdichtheid centraal. Voor wat betreft het buitengebied worden twee gebiedstypen onderscheiden, te weten het beekdallandschap en het kempenlandschap. Het plangebied is gelegen in het kempenlandschap, een gevarieerd, kleinschalig landschap met een aantrekkelijke afwisseling tussen bossen en meer open gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0017.png"

Uitsnede kaartbeeld Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven

Beoordeling

Het planvoornemen maakt de vestiging van een hoveniersbedrijf en boomkwekerij mogelijk. Het betreft een (middel)groot bedrijf met een lage arbeidsdichtheid, dat derhalve uitstekend inpasbaar is op bedrijventerrein Habraken. Het gedeelte van de boomkwekerij waar de feitelijke boomteelt plaatsvindt, ligt in het kempenlanschap. Het betreffende perceel is gelegen tussen luchthaven Eindhoven en het bedrijventerrein. De waarden die het kempenlandschap kenmerken zijn hier nauwelijks aanwezig. Het inpassen van een door een groensingel omzoomde boomkwekerij zorgt voor een opwaardering van de landschappelijke waarden van het kempenlandschap en heeft derhalve een positief effect op dit landschap.

Conclusie

Onderhavig plan is passend in de Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven.

3.4.2 Samen voor ruimtelijke kwaliteit

Toetsingskader

Op 14 mei 2019 is door de gemeenteraad het ambitiedocument 'Samen voor ruimtelijke kwaliteit' vastgesteld. Het doel van het ambitiedocument is de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Veldhoven te benoemen, te waarborgen of zelfs te verbeteren. Het ambitiedocument kan in het kader van de Omgevingswet gezien worden als een opmaat naar de toekomstige Omgevingsvisie. Deze visie zal diverse onderwerpen met betrekking tot de fysieke leefomgeving straks samenbrengen. Het ambitiedocument is de vervanger van de welstandsnota. Het accent ligt hierbij op 'uitstraling', 'herkenbaarheid' en 'architectuur'.

Teneinde bij te dragen aan de vanuit de 'Brainport regio Eindhoven' benoemde doelen met betrekking tot prettig wonen en leven, goede voorzieningen en economische kracht is een viertal kernwaarden gedefinieerd:

  • sterk stedelijke structuur;
  • blijvend herkenbare dorpsstructuren;
  • zorgvuldig opgezette ontwikkelgebieden;
  • aantrekkelijke woonwijken.

Om de kernwaarden goed tot uiting te laten komen, worden initiatiefnemers uitgenodigd om met mooie plannen te komen. Voor de bouwplannen die niet vergunningsvrij zijn en niet in het achtererfgebied liggen, worden 5 architectuurprincipes meegegeven om te inspireren en om op terug te kunnen vallen. Deze principes maken inzichtelijk wat van belang is om ervoor te zorgen dat een bouwwerk van voldoende ruimtelijke kwaliteit is.

Beoordeling

Conform de bij het ambitiedocument gevoegde 'Kernwaardenkaart' geldt voor het plangebied de kernwaarde 'sterk stedelijke structuur'. In Veldhoven is de stedelijke structuur goed herkenbaar; het hoofdwinkelgebied City Centrum in het hart van de gemeente Veldhoven, de belangrijke wegen van waaruit veel voorbijgangers kennis maken met Veldhoven en vanwege hun structuurbepalende functie de bedrijventerreinen De Run en Habraken. Aandacht voor beeldkwaliteit is derhalve ook van belang voor deze bedrijventerreinen, aangezien de gemeente een aantrekkelijke vestigingsplaats wil zijn voor bedrijven. Zij dragen namelijk in belangrijke mate bij aan het imago als onderdeel van een (economische) topregio. het is voorts van belang dat bouwplannen met respect voor en daar waar mogelijk in samenspel met de hoofdgroenstructuur tot stand komen en dat er gestreefd wordt naar een goede balans tussen 'rood' en 'groen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0018.png" Kernwaardenkaart met het plangebied aangeduid door middel van een rode ster

Het planvoornemen gaat uit van zorgvuldig en representatief vormgegeven bebouwing, omgeven door een brede groen inpassing. In het architectonische ontwerp van de bebouwing is rekening gehouden met de onderscheiden architectuurprincipes. Het bedrijf vormt daarmee een visitekaartje voor het bedrijventerrein en de gemeente.

Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen de ambities voor ruimtelijke kwaliteit.

3.4.3 Beeldkwaliteitsplan bedrijventerrein Habraken

Toetsingskader

Voor bedrijventerrein Habraken is op 20 december 2011 een specifiek beeldkwaliteitsplan vastgesteld en biedt meer helderheid en duidelijkheid voor zowel de initiatiefnemers (ontwerpen uitvoeringskader) als de gemeente (beleids- en toetsingskader). Het beeldkwaliteitsplan heeft een bindende werking voor de betrokken partijen, levert de toetsingscriteria voor het bedrijventerrein en is daarmee het toetsingskader bij de beoordeling van bouwplannen. Het biedt een leidraad voor de realisering van de geprojecteerde bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte. Het beeldkwaliteitsplan heeft eveneens de functie van kwaliteitswaarborg in de beheerfase.

De toetsingscriteria zijn helder geformuleerd zodat de kwaliteitsambitie van de gemeente wordt gewaarborgd. Tegelijk laat het beeldkwaliteitsplan voldoende ruimte aan wensen van opdrachtgevers en initiatiefnemers en aan de creativiteit van architecten om individuele vertalingen vorm te geven. Het doel is daarom een kader te scheppen waarmee het beoogde eindresultaat kan worden bereikt dat vastgelegd is in het bestemmingsplan. Om dit doel te realiseren kan dit beeldkwaliteitsplan op drie manieren gebruikt worden:

  • 1. Beleidskader: de gemeente formuleert haar beleid in hoofdlijnen voor de beeldkwaliteit van het gebied;
  • 2. Ontwerp- en uitvoeringskader: voor ontwikkelaars en architecten en overige betrokkenen bij het realiseringstraject vormt het een referentiekader;
  • 3. Toetsingskader: het plan geldt als toetssteen bij de beoordeling van de bouwinitiatieven.

Vanuit de beoogde, duurzame kwaliteit van het bedrijventerrein worden beeldkwaliteitseisen aan de gebouwen en de buitenruimte gesteld. Het doel is om een herkenbaar en aantrekkelijk productiemilieu te verkrijgen, zowel in het openbare als het private domein. De bouwstenen voor de gewenste beeldkwaliteit op het bedrijventerrein zijn als volgt samen te vatten:

  • rustige en ingetogen vormgeving van de bebouwing met een moderne uitstraling;
  • speciale aandacht voor de beeldkwaliteit op zichtlocaties middels een afwijkende vormgeving, materialisering en kleurstelling;
  • minimaliseren van de zichtbaarheid van onaantrekkelijke elementen zoals open opslag en laad- en losplaatsen;
  • samenhang en eenvoud in de vormgeving en inrichting van het openbaar gebied;
  • vormgeving en inrichting van de buitenruimte in aansluiting op het openbaar gebied.

Beoordeling

Hoveniersbedrijf Renders heeft verklaard bekend te zijn met het Beeldkwaliteitsplan bedrijventerrein Habraken. Het onderhavige initiatief houdt derhalve rekening met de bouwstenen voor de gewenste beeldkwaliteit. Het hoofdgebouw krijgt een representatieve uitstraling en ligt aan de zijde van de weg. De opslagruimten en laad- en losplaatsen zijn enerzijds achter op het terrein gesitueerd, maar vormen anderzijds een eenheid met het hoofdgebouw.

Conclusie

Het initiatief wordt gerealiseerd met inachtneming van de bouwstenen uit het beeldkwaliteitplan.

3.4.4 Beleidsregels Bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid gemeente Veldhoven

Toetsingskader

Voor het vluchten uit objecten en gebouwen zijn regels opgesteld in het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn echter niet voldoende specifiek in regelgeving vastgelegd. Het introduceren van beleidsregels biedt kansen om in een vroeg stadium van bouw- en ontwikkelprojecten rekening te houden met het optreden van de hulpverlenende diensten. De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben hiertoe in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan er vanuit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

Beoordeling

De beleidsregels hebben geen directe doorwerking in de regels van onderhavig bestemmingsplan. Wel zal bij de uiteindelijke bouwplannen uiteraard rekening gehouden worden met deze en de toekomstige beleidsregels.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de uitgangspunten van de beleidsregels bluswatervoorziening en bereikbaarheid, doordat deze een doorvertaling krijgen in de bouwtechnische uitwerking van de nieuwbouw.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische aspecten

4.1 Algemeen

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling

Indicatief bodemonderzoek

Ten behoeve van de ontwikkeling van het bedrijventerrein Habraken als geheel is in 2007 door Lankelma Geotechniek Zuid BV een indicatief bodemonderzoek verricht. Doel van dit onderzoek was om, door middel van een steekproef, de actuele bodemkwaliteit ter plaatse vast te stellen. De rapportage van dit onderzoek (opdrachtnummer 61242, 22 juni 2007) is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Uit het geheel aan onderzoeksresultaten is geconcludeerd dat het onderzochte terrein geschikt is voor de voorgenomen ontwikkeling.

Actualiserend bodemonderzoek

Gelet op de ouderdom van het indicatieve bodemonderzoek is in 2016 ten behoeve van de grondtransactie voor het onderhavige planvoornemen door Tritium Advies B.V. een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek (kenmerk 1705/108/TB-01, 6 juli 2017) is als Bijlage 4 bij de toelichting gevoegd. Het bodemonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een verkennend bodemonderzoek en een verkennend asbestonderzoek. De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen derhalve geen belemmering voor de voorgenomen grondtransactie. Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

Historisch bodemonderzoek

Bij het actualiserende bodemonderzoek uit 2016 is enkel het voorste gedeelte van het perceel onderzocht, oftewel het gedeelte dat in het vigerende bestemmingsplan een bedrijfsbestemming heeft. Gelet hierop is voor het achterste gedeelte in 2019 door Milon een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Gelet op de huidige agrarische en bosbestemming van dit gedeelte, is dit onderzoek uitgevoerd in de vorm van een historisch bodemonderzoek. Het rapport van dit onderzoek (Projectnummer: 20191027, 31 januari 2019) is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de onderzoekslocatie geheel onbebouwd en onverhard is en begroeid met gras en bomen. Zuidoostelijk op de locatie is tijdens de terreininspectie een droogstaande poel waargenomen. Deze poel is op historisch kaartmateriaal reeds aanwezig van 1900. Verder zijn tijdens de terreininspectie geen bijzonderheden waargenomen of aanwijzingen aangetroffen die kunnen duiden op mogelijke bodemverontreiniging.

Op historisch kaartmateriaal is vanaf 1900 tot omstreeks 1950 ter plaatse van de onderzoekslocatie activiteit aanwezig maar het gebruik is niet duidelijk. Bij de gemeente Veldhoven is dit eveneens niet bekend. Mogelijk heeft het iets te maken met ontginning van het heidegebied. Vanaf 1950 tot op heden is het gebied uitsluitend agrarisch in gebruik geweest.

Op basis van de verkregen informatie uit het vooronderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de bodem binnen de onderzoekslocatie niet eerder vastgesteld. Op basis van uitgevoerde onderzoeken in de omgeving worden in het grondwater van nature licht tot sterk verhoogde concentraties zware metalen verwacht.

Het vooronderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5725. Geconcludeerd wordt dat voldoende inzicht is verkregen in de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen op de onderzoekslocatie. De locatie is niet verdacht op het voorkomen van (water)bodemverontreiniging. Voor een uit te voeren bodemonderzoek kan volgens protocol NEN 5740 de strategie voor een onverdachte locatie (ONV) worden gehanteerd en indien de kwaliteit van de waterbodem van de poel bepaald dient te worden dan is protocol NEN 5720 en strategie overig water, normale onderzoeksinspanning (ON) van toepassing.

Conclusie

Het plangebied is niet verdacht op de aanwezigheid van een (water)bodemverontreiniging.

4.3 Waterparagraaf

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beoordeling

Door Milon is de watertoets doorlopen ten behoeve van het onderhavige planvoornemen. Daarbij is de geohydrologische situatie van het plangebied in kaart gebracht, zijn de wettelijke beleidskaders toegelicht en zijn de effecten van het planvoornemen op de waterhuishoudkundige situatie onderzocht. De volledige watertoets (projectnummer: 20182323-1, 12 januari 2021) is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.

De ontwikkeling op de onderzoekslocatie heeft, zoals blijkt uit de onderstaande tabel, tot gevolg dat het verharde oppervlak toeneemt met 38.080 m². Gezien er nieuwbouw gerealiseerd gaat worden stelt het bevoegd gezag dat dit op hydrologisch neutrale manier ontwikkeld dient te worden en er eveneens compenserende voorzieningen dienen te worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0019.png"

Voor het toekomstige verhard oppervlak wordt de vereiste compensatie berekend door het toekomstige verhard oppervlak (m²) te vermenigvuldigen met een waterschijf van 60 mm (0,06 m) en met de plaatselijke gevoeligheidsfactor (0,25). Daaruit volgt de omvang van de vereiste compensatie in kubieke meters (m³). De benodigde compensatie bedraagt 571 m³ (38.080 m² x 0,06 x 0,25).

Op de onderzoekslocatie dient 571 m³ hemelwater geïnfiltreerd te worden. Ter plaatste van de groenstrook die hoeveniersbedrijf Renders voornemens is aan te leggen is voldoende ruimte beschikbaar om de waterberging te realiseren.

Na overleg met Waterschap de Dommel is besloten om hemelwaterberging te realiseren middels het aanleggen van een zaksloot. Uit berekeningen blijkt dat op eigen locatie door het graven van de sloot 1.580 m3 hemelwater geborgen kan worden. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de bergingseis. In overeenstemming met het waterschap is besloten dat het surplus aan hemelwater in de toekomst afgevoerd zal worden op het gemeentelijk regenwaterstelsel.

Uit berekeningen volgt dat in totaal 1.580 m3 geborgen kan worden. Dit is in onderstaande afbeelding inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0020.png"

Tevens kan een gedeelte van het hemelwater infiltreren op het overgrote onverharde deel van de onderzoekslocatie. Gezien het aanwezige hoogteverschil op de onderzoekslocatie kan hemelwater op natuurlijke wijze van het verharde deel afstromen naar het onverharde deel en de greppel/sloot.

Vanuit Waterschap de Dommel wordt geëist dat het hemelwater binnen een tijdsbestek van 5 dagen in de bodem infiltreert, zodat de bergingsvoorziening ook tijdens meerdere dagen van hevige regenval voorziet in voldoende bergingscapaciteit. Gezien het infiltrerend vermogen van de bodem kan verwacht worden dat dit geen problemen oplevert. Voor het realiseren van de verharding en het aanleggen van de bergingsvoorziening dient een watervergunning aangevraagd te worden.

Door de sloot/greppel aan te leggen kan de benodigde waterberging gerealiseerd worden op eigen terrein en wordt tegemoet gekomen aan de uitgangspunten van waterschap de Dommel en de gemeente Veldhoven wat betreft hydrologisch neutrale ontwikkeling.

Conclusie

Met het aspect water wordt op afdoende wijze rekening gehouden in het planvoornemen.

4.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Cultuurhistorie wordt door de gemeente Veldhoven gebiedsgericht benaderd. De focus ligt niet op losse elementen, maar op samenhang en context. Het karakter van een gebied of structuur is hierbij een uitgangspunt. De gemeente heeft een Nota Cultuurhistorie opgesteld en een cultuurhistorische beleidskaart gemaakt (2012). In de Nota zijn beleidsregels en wensen ten aanzien van de omgang met cultuurhistorie geformuleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0021.png"

Uitsnede kaart Cultuurhistorische waarden en elementen, gemeente Veldhoven, met het plangebied aangeduid door middel van een rode contour

Beoordeling

Uit de toetsing van het plangebied aan de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart blijkt dat binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen worden onderscheiden. Op de locatie waar de boomkwekerij is voorzien zijn enkele bomen aanwezig als restant van voormalige houtsingels. Hoewel aan deze bomen zijn geen cultuurhistorische waarden zijn toegekend, worden deze evenwel behouden.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2009" zijn daarnaast enkele 'kleine landschapselementen' aangeduid binnen het plangebied. Het is zonder omgevingsvergunning niet mogelijk hier de volgende activiteiten uit te voeren:

  • a. indrijven, draineren, aanleg sloot/greppel, dempen sloot/greppel;
  • b. onderbemalen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • c. opplanten, rooien bomen, planten bomen, omzetten van grasland naar bouwland;
  • d. perceelsindeling wijzigen;
  • e. aanleg teeltondersteunende voorzieningen.

Behoudens de betreffende bomen zijn de overige aangeduide landschapselementen feitelijk niet langer aanwezig. De betreffende beschermende regeling uit het vigerende bestemmingsplan wordt derhalve niet overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

De gemeente Veldhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens deze wet, over een eigen archeologiebeleid. Dit beleid is vastgelegd in de 'Nota archeologische monumentenzorg Veldhoven'. Met dit beleid wil de gemeente het cultureel erfgoed van Veldhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.

Hiervoor heeft de gemeente een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld waarop de archeologische waarden en verwachtingen van het gebied binnen de gemeentegrenzen is aangegeven door middel van categorieën. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. De beleidsadvieskaart (d.d. 10 maart 2014) wordt beschouwd als een gemeentedekkend bureauonderzoek en fungeert vanaf dit moment als basis voor alle op te stellen bestemmingsplannen.

Aan de op de beleidsadvieskaart aangegeven archeologische waarden en verwachtingen zijn per categorie beleidsregels gekoppeld. Deze beleidsregels geven aan wanneer welk archeologisch onderzoek verplicht is. Werkzaamheden die buiten de in de regels vermelde omvang en diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0022.png"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart, gemeente Veldhoven, met het plangebied aangeduid door middel van een paarse contour

Beoordeling

Onderhavig plangebied is op de archeologische beleidsadvieskaart aangeduid als categorie 7: gebieden zonder een archeologische verwachting of archeologisch vrijgegeven. Voor deze categorie geldt geen onderzoeksplicht. Het uitvoeren van nader archeologisch onderzoek is ten behoeve van het planvoornemen derhalve niet noodzakelijk. Evenmin bestaat de noodzaak tot het opnemen van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Natuur

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.

Beoordeling

Nabij het plangebied, op het terrein van luchthaven Eindhoven, zijn gebieden aanwezig die deel uitmaken van het Natuur Netwerk Brabant. Het plangebied maakt daar zelf geen deel van uit. Gelet op de aard van het planvoornemen (een hoveniersbedrijf en boomkwekerij) en het feit dat rondom het plangebied een brede groensingel wordt aangelegd, mag worden aangenomen dat het planvoornemen geen nadelige invloed uitoefent op het Natuur Netwerk Brabant.

Het plangebied is gelegen op circa 1,2 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied 'Kempenland-West'. Dit betreft een gebied dat beschermd is krachtens Europese regelgeving. De bescherming is opgenomen in de Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming). Aangetoond dient te worden dat met zekerheid geen significant negatieve effecten op dit gebied optreden als gevolg van de onderhavige ontwikkeling. Alleen indien geen sprake is van een significant negatief effect kan een project doorgang vinden. Voor een groot aantal potentiële effecten kan worden beredeneerd dat geen sprake is van een significant negatief effect. Voor het aspect stikstofdepositie kan dit echter niet op voorhand worden gesteld. Derhalve dient aan de hand van een berekening met het programma AERIUS de exacte mate van stikstofdepositie te worden bepaald.

De exacte mate van stikstof dient voor een bouwplan zowel bepaald te worden voor de gebruiksfase als de aanlegfase. Voor beide fases is daarom een AERIUS-berekening uitgevoerd, die als Bijlage 7 bij de toelichting is opgenomen.

Het is noodzakelijk gebleken om een Worst-case en Best-case benadering toe te passen. Worst-case bestaat eruit dat alle door de ondernemer opgegeven werktuigen Stage IIIb/Euro 5 betreffen. Best-case is dat alle werktuigen Stage IV/Euro 6 betreffen. Verder is er een berekening gemaakt voor de jaren 2021 en 2022.

Voor de aanlegfase blijkt dat in de Worst-case benadering de stikstofemissie van 363,20 kg per jaar en 0,26 kg/NH3 in 2021 leidt tot een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden van 0,01 tot 0,02 mol/ha/jr. In het jaar 2022 bedraagt in dit scenario de stikstofemissie 395,76 kg per jaar en 0,30 kg/NH3. Ook deze leidt tot een toename van gemiddeld 0,01 tot 0,02 mol/ha/jr stikstof op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het vooral van belang om te kijken of het plan uitvoerbaar is. Om deze reden is een Best-case scenario opgesteld waarbij gebruik gemaakt wordt van de laatste technieken door het inzetten van een elektrische kraan en Stage IV/EURO 6 machines en werktuigen. Een bijkomend voordeel voor het gebruiken van een elektrische kraan dat deze pas economisch rendabel ingezet kan worden indien deze een groot deel van het terrein kan bestrijken. Hierdoor zal het gebruik van de verreiker met 75% gereduceerd worden. In de Best-case benadering bedraagt de stikstofemissie in 2021 87,55 kg per jaar en 0,25 kg/NH3 per jaar. Deze emissie leidt niet tot een toename. De stikstofemissie bedraagt in 2022 52,37 kg per jaar 0,14 kg/NH3. Deze emissie leidt niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het berekeningsresultaat van de aanlegfase AERIUS is opgenomen bijlage 2 van deze rapportage. Het Worst-case en Best-case scenario zijn daarin opgenomen. Hierbij zijn berekeningen gemaakt per jaar en per scenario.

Voor de gebruiksfase blijkt dat de stikstofemissie van 3,06 kg per jaar niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Uit de berekeningen blijkt dat het plan in het kader van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Bij het hanteren van de standaard Stage IV/Euro 6 werktuigen in combinatie met een elektrische kraan gedurende de aanlegfase/gebruiksfase zullen er ten aanzien van stikstofdepositie geen negatieve effecten optreden als gevolg van het plan op Natura 2000-gebieden. Stage IV werktuigen vormen sedert 2014 de verplichte standaard en alle benodigde werktuigen zijn in Stage IV verkrijgbaar. Euro 6 is ingevoerd in 2013 en ook hiervoor geldt dat deze voertuigen verkrijgbaar zijn.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming. 

4.7 Flora en fauna

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling

Het plangebied bestaat in de huidige situatie enerzijds uit een braakliggend terrein met ruigtesoorten, algemene graslandsoorten en opslag van met name berk. Anderzijds bestaat het grootste deel van het plangebied uit een grasland. Vier oudere zomereiken maken eveneens onderdeel uit van het onderzoeksgebied. De aanwezige beplanting vormt een mogelijke habitat voor beschermde flora en fauna. Om die reden is door Ecologica een quickscan flora en fauna uitgevoerd, waarvan het rapport (kenmerk P2015/17, 25 augustus 2016) als Bijlage 8 bij de toelichting is gevoegd.

Aan de hand van het onderzoek is vast komen te staan dat ten gevolge van het planvoornemen geen waardevolle flora en fauna wordt geschaad. Nader onderzoek of ontheffing is niet nodig, mits de aanwezige 4 zomereiken behouden blijven. Het verwijderen van vegetatie (bomen, ruigte en overig) dient buiten het broedseizoen plaats te vinden.

Het onderzoek is weliswaar uitgevoerd vóór de inwerkingtreding van de Wnb, echter de resultaten zijn onverminderd van toepassing. Ten aanzien van de onderzochte soorten is immers geen sprake van een verzwaard regime ten opzichte van de Flora- en faunawet.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering.

4.8 Geluid

Toetsingskader

Met betrekking tot het aspect geluid zijn diverse wettelijke kaders te onderscheiden waaraan getoetst dient te worden in geval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. De normstelling voor geluid is geregeld in de volgende wetgeving:

  • Wet milieubeheer (Wm): hoofdstuk 11 Wm regelt, via geluidproductieplafonds, de geluidbelasting van rijkswegen en spoorwegen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk de Europese verplichtingen van geluidsbelastingkaarten en actieplannen;
  • Wet geluidhinder (Wgh): de Wgh is een beoordelingskader bij de aanleg of het wijzigen van provinciale en lokale (spoor)wegen (uitgezonderd 30 km-wegen) en gezoneerde industrieterreinen. Hij is ook van toepassing bij de realisatie van gevoelige bestemmingen bij eerder genoemde bronnen.
  • Wet luchtvaart: het beperkingengebied van een luchthaven is een zone waar planologische beperkingen van kracht zijn. Daarnaast kunnen beperkingen worden opgelegd voor de bestemmingen van gebouwen in een ruimere zone rond de luchthaven.

In deze wetgeving worden normen gesteld voor industrielawaai, weg- en railverkeerlawaai en luchtvaartverkeerlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximale hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken. De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen.

Beoordeling

Weg- en railverkeerlawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een spoorweg. Wel reikt de geluidzone van de Oersebaan tot binnen het plangebied. Het onderhavige planvoornemen maakt echter geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk, derhalve kunnen de aspecten weg- en railverkeerlawaai verder buiten beschouwing worden gelaten.

Industrielawaai

Het terrein van luchthaven Eindhoven betreft een gezoneerd industrieterrein op grond van de Wgh. De bijbehorende geluidzone, gelegen tussen de grens van het luchthaven terrein en de 50 dB(A)-contour, ligt geheel over het onderhavige plangebied. Binnen deze zone mogen geen nieuwe geluidgevoelige functies worden gerealiseerd. Het planvoornemen maakt geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. Teneinde dit te waarborgen is in de regels van dit bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen door middel van de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0023.png"

Geluidzone luchthaven Eindhoven, met het plangebied (paarse contour) gelegen binnen de 50 dB(A)-contour (blauwe contour)

Luchtvaartverkeerlawaai

Vanuit de Wet luchtvaart is voor luchthaven Eindhoven een luchthavenbesluit vastgesteld. Vanuit deze wet zijn tevens grenswaarden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen. Deze geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). De grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het burgerluchtverkeer en voor het militaire luchtverkeer is in beginsel 35 Ke. Deze grenswaarde geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen alsmede voor standplaatsen en ligplaatsen.

Het planvoornemen maakt geen woningen, geluidgevoelige gebouwen, stand- of ligplaatsen mogelijk. Teneinde dit te waarborgen is in de regels van dit bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen door middel van een aantal gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone - XX ke contour'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0024.png"

Kaart Ke-geluidzone met cumulatieve Ke-contouren zoals opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven. Het plangebied is aangeduid door middel van een blauwe ster

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen). Voor bedrijventerreinen wordt een aparte lijst aangehouden.

Beoordeling

Het onderhavige bestemmingsplan maakt enerzijds de vestiging van een hoveniersbedrijf en boomkwekerij mogelijk en bestendigt anderzijds de mogelijkheden voor bedrijvigheid uit het vigerende bestemmingsplan.

Conform het vigerende bestemmingsplan zijn op het zuidelijke deel van het bouwperceel bedrijven uit milieucategorie 3.1 tot en met 4.2 toegestaan. Deze vigerende mogelijkheden zijn ongewijzigd overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. Er is derhalve in planologisch opzicht geen sprake van een toegenomen invloed op de omgeving. Het noordelijke gedeelte van het bouwperceel kent in de huidige situatie geen mogelijkheden voor de realisatie van bedrijvigheid. Hier worden nu (uitsluitend) een hoveniersbedrijf en boomkwekerij mogelijk gemaakt. Een hoveniersbedrijf met een bebouwd oppervlak groter dan 500 m² betreft een inrichting van milieucategorie 3.1, waaraan een tot gevoelige functies aan te houden richtafstand is verbonden van 50 meter. De richtafstand verbonden aan de planologisch reeds toegestane bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.2 bedraagt 200 meter.

De meeste nabije gevoelige functies betreffen de (bedrijfs)woningen bij het agrarische bedrijf ten noorden van het plangebied op een afstand van circa 75 meter (Strijpsebaan 1 en 3). De richtafstand tot de planologisch nieuwe functies van categorie 3.1 wordt derhalve niet overschreden. Voor de bebouwing van de boomkwekerij geldt milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter. Ook deze reikt logischerwijs niet tot aan de woning. Aan het onbebouwde deel van de boomkwekerij (de boomteelt) en de groensingel (landschappelijke inpassing) zijn geen milieucategorieën of richtafstanden verbonden. De feitelijke afstand van de locatie waar activiteiten van categorie 4.2 zijn toegestaan tot de woningen is circa 185 meter. Daarmee liggen de woningen aan de Strijpsebaan 1 en 3 circa 15 meter binnen de richtafstand.

Gezien het feit dat de geringe overschrijding van de richtafstand tot de categorie 4.2 activiteiten in de bestaande situatie planologisch reeds het geval is, mag worden aangenomen dat deze overschrijding ten tijde van het vaststellen van het vigerende bestemmingsplan als aanvaardbaar werd geacht. Omdat de woningen daarnaast buiten de richtafstand van de nieuwe bedrijfsfuncties vallen en tussen de bedrijfsfuncties en de woningen bovendien een 20 meter brede groenstrook wordt aangelegd, kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0025.png" Toegestane milieucategorieën en afstand tot gevoelige functie

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering.

4.10 Driftblootstelling spuitzones

Toetsingskader

Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen, zoals (fruit)bomen, in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen gevoelige objecten zoals woningen. De Nederlandse wetgeving met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen is met name gericht op de reductie van de risico's van het gebruik van deze middelen voor het watermilieu. De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) bevat een toelatingsstelsel voor het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In deze wet zijn ook bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de bescherming van de gezondheid van de professionele gebruikers en werknemers. De richtafstanden die zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) hebben geen betrekking op open teelten en zijn dus evenmin bruikbaar (ABRvS 23 september 2009, zaaknummer 200900570/1/R2). Afhankelijk van het soort teelt en of er sprake is van een (water toevoerende) sloot, stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer het hanteren van teeltvrije zones verplicht, maar ook hierin zijn geen afstandsnormen voor spuitzones opgenomen.

Weliswaar ontbreekt wetgeving over spuitzones, maar er heeft zich op dit terrein wel jurisprudentie gevormd die aangeeft dat een afstand van 50 meter tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelig object, zoals een woon- en tuinbestemming, in acht moet worden genomen. Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden. De in de praktijk gehanteerde vuistregel van 50 meter is indicatief. Het is een afstand die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zonder nadere onderbouwing wordt geaccepteerd (ABRvS 23 september 2009, 200900570/1/R2 & ABRvS 15 februari 2006, 200504921/1), maar dat betekent niet dat een kortere afstand in een bepaalde situatie niet redelijk zou kunnen zijn indien aan die afstand een deugdelijke motivering ten grondslag is gelegd. Met andere woorden: onder omstandigheden kan van de vuistregel worden afgeweken. Omdat elk geval anders is, dient dit per situatie te worden onderzocht en afgewogen. Dat is maatwerk.

Ter onderbouwing van het hanteren van een kleinere afstand, werd tot voor kort in de praktijk veelvuldig gebruik gemaakt van de bevindingen en conclusies uit het onderzoeksrapport “Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen” d.d. mei 2015 van J.C. van de Zande/M.Wenneker van Plant Research International te Wageningen (PRI). Een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2020 (201806136/1/R1 en 201806358/1/R1) heeft er echter toe geleid dat het onderzoek PRI 2015, noch het voorgaande onderzoek PRI 2012, niet (langer) als grondslag voor locatiespecifiek onderzoek kan dienen. Derhalve dient een afstand van 50 meter vooralsnog als uitgangspunt te blijven worden aangehouden als zijnde een acceptabele afstand tussen gevoelige functies en teelt waarbij sprake is van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (met name boomteelt), tenzij op een andere wijze aangetoond kan worden dat locatiespecifieke maatregelen mogelijk zijn ter verantwoording van een kleinere aan te houden afstand.

Beoordeling

In onderhavig geval is sprake van de vestiging van een boomkwekerij op nabije afstand van gevoelige functies. Ten noordwesten van het plangebied is een agrarische bedrijf aanwezig met daarbij een bedrijfswoning. Om die reden wordt ter hoogte van de perceelsgrens met het betreffende agrarische bedrijf een spuitvrije zone van 50 meter aangehouden. Deze zone is in het bestemmingsplan enerzijds gewaarborgd door de groenzone van 25 meter op de perceelsgrens en anderzijds door middel van een strook van eveneens 25 meter breed op de eigenlijke boomkwekerij waar geen gebruik mag worden gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen door middel van bespuiting.

Conclusie

Het aspect drift is op adequate geregeld in het bestemmingsplan.

4.11 Externe veiligheid

4.11.1 Inrichtingen

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0026.png"

Uitsnede risicokaart met het plangebied aangeduid door middel van een paarse contour

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Hierop is te zien dat nabij het plangebied, op het adres Habraken 1212, een Bevi-inrichting aanwezig. Dit bedrijf beschikt over een vulpunt voor propaan / butaan, waaraan conform de risicokaart een 10-6 risicocontour van 25 meter is gekoppeld. Deze contour reikt niet tot binnen het plangebied. De contour op de risicokaart betreft echter niet de meest actuele PR 10-6 risicocontour voor de betreffende inrichting. De actuele contour reikt verder dan de oude en daarmee gedeeltelijk tot binnen het plangebied, hoofdzakelijk over het gedeelte waar boomteelt plaats zal vinden. Binnen de risicocontour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Teneinde dit te waarborgen is een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' opgenomen in dit bestemmingsplan.

De risicokaart laat tevens zien dat het plangebied is gelegen binnen de C-zone van de munitieopslagplaats van de vliegbasis Eindhoven. Het externe veiligheidsbeleid voor munitiecomplexen is geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro), zie paragraaf 3.2.2. Binnen de C-zone mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken met vlies- of gordijngevelconstructies of grote glasoppervlakten en waarbinnen zich doorgaans een groot aantal personen bevindt. Het planvoornemen maakt dergelijke bouwwerken niet mogelijk. De munitieopslagplaats is door middel van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - munitie' geborgd in de regels van het onderhavige bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering.

4.11.2 Transport over weg, water en spoor

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het Bevt horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Het Basisnet maakt onderscheid tussen een beperkte verantwoording en een uitgebreide verantwoording. Tussen 0 meter en 200 meter dient, afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico en/of de toename van het groepsrisico, een volledige groepsrisicoverantwoording te worden doorlopen. Voor gebieden tussen 200 meter en einde invloedsgebied dient beperkt te worden verantwoord.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen zijn de risicokaart en de bijlagen bij de Regeling basisnet geraadpleegd. Het plangebied ligt op ruime afstand van een rijks-, vaar- of spoorweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De meest nabije transportas betreft de A2 op circa 3,6 km afstand, hetgeen een rijksweg betreft zoals opgenomen in bijlage I van de Regeling basisnet. Binnen de PR 10-6 contour van deze vervoersas zijn geen kwetsbare objecten toegestaan, beperkt kwetsbare objecten alleen onder zwaarwegende belangen. Deze contour bedraagt voor het meest nabije wegvak 21 tot 26 meter. In het kader van het Basisnet geldt langs de A2 tevens een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter, gemeten uit de dichtsbijgelegen kantstreep. Gelet op deze afstanden vormt deze situatie geen belemmering voor het planvoornemen voor wat betreft het persoonsgebonden risico. Voor wat het groepsrisico betreft ligt het invloedsgebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2, met een afstand van 4 kilometer, wel over het plangebied. Gezien de daadwerkelijke afstand tot de A2 (3,6 km) en het feit dat geen gevoelige bestemmingen worden toegevoegd, vormt de ligging in het invloedsgebied geen belemmering.

Conclusie

Het aspect transport en externe veiligheid vormt geen belemmering.

4.11.3 Buisleidingen

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Te zien is dat ten zuiden van het plangebied in de berm van de Oersebaan een drietal buisleidingen ligt. Het gaat hierbij om een hoge druk waterleiding en twee hoge druk aardgastransportleidingen. In de onderstaande tabel zijn de gegevens weergegeven van de laatste twee genoemde leidingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0027.png"

Voor deze leidingen zijn plaatsgebonden risicoberekeningen (PR) en groepsrisicoberekeningen (GR) uitgevoerd (Risicoberekening gastransportleidingen Z506-01 en Z506-04, Kema/Gasunie, 5 november 2010). Tevens zijn de leidingen onderzocht in het kader van het bestemmingsplan Veldhoven-Noord (Risicoberekening Veldhoven-Noord, 14 oktober 2011).

Ten aanzien van het plaatsgebonden risico volgt uit de berekeningen van beide onderzoeken dat er voor de beschouwde situatie geen 10-6 contouren aanwezig zijn.

Rondom beide hoge druk aardgasleidingen ligt een inventarisatieafstand van respectievelijk 70 en 95 meter. In dit geval is de zone van 95 meter bepalend. Voor deze zone is het groepsrisico berekend voor een personendichtheid van 100 pers./ha. Bij deze uitgangspunten bedraagt het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde maximaal 4% voor de Z-506-01 en maximaal 14% voor de Z-506-04. De oriëntatiewaarde wordt voor beide leidingen niet overschreden.

Het zuidelijke gedeelte van het plangebied is gelegen binnen de 95 meter zone. Door de toegestane personendichtheid in het invloedsgebied van de hoge druk aardgasleidingen te beperken tot maximaal 100 pers./ha en in dit kader een gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone - arbeidsplaatsendichtheid’ toe te kennen voor deze zone is de omvang van het groepsrisico afdoende gewaarborgd. Aangezien het planvoornemen niet uitgaat van een bedrijf met een arbeidsplaatsendichtheid van 100 of meer personen per hectare, vormt deze regeling geen belemmering.

Conclusie

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering

4.11.4 Luchthavens

Toetsingskader

Het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht is geen aspect dat in het kader van externe veiligheid moet worden beschouwd. Wel kunnen op basis van vliegtuigbewegingen plaatsgebonden risicocontouren aanwezig zijn. Het gevaar is dat een vliegtuig of helikopter neerstort. Het meest waarschijnlijk is dat dit gebeurt op of vlakbij een start- of landingsbaan, binnen een gebied van ongeveer 300 meter breed en een kilometer ervoor en erna. Dit gebied wordt Zone-1 genoemd. Het is op de risicokaart als een rechthoekige strook te zien.

Met ingang van 1 november 2009 is de Wet luchtvaart en de Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML) in werking getreden. Op basis van deze regelgeving dient voor daarvoor bij AMvB aangewezen luchthavens (waaronder ook militaire luchthavens) een luchthavenbesluit te worden opgesteld, waarin een grenswaarde voor externe veiligheid kan worden opgenomen. Voor Eindhoven is op 26 september 2014 het Luchthavenbesluit vastgesteld. In het nieuwe Luchthavenbesluit zijn echter geen regels voor externe veiligheid opgenomen. Er geldt dus nog geen wettelijke norm op het gebied van externe veiligheid voor de luchthaven die relevant is voor onderhavig plan. Hierdoor is het interimbeleid van toepassing. Dit planologisch interimbeleid heeft als doel dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet verenigbaar zijn met het streven naar een vanuit veiligheid duurzame ruimtelijke inpassing van de luchthaven in zijn (gebouwde) omgeving, worden voorkomen.

Ten aanzien van het plaatsgebonden risico zal de normstelling voor militaire luchthavens naar verwachting in grote lijnen overeenkomen met de normstelling voor de regionale burgerluchthavens. Dit betekent dat binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour een bouwverbod gaat gelden voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een 'nee, tenzij' beleid.

Er geldt vooralsnog geen normering voor het groepsrisico. Momenteel is nog niet duidelijk of het Rijk rondom andere luchthavens dan Schiphol ook het GR als norm / toetsingskader wil hanteren.

Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de nieuwe 10-6 contour van de civiele luchthaven, zoals zichtbaar op de onderstaande afbeelding. Daarmee is het aannemelijk dat het plangebied evenmin de normstelling van de militaire luchthaven overschrijdt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0028.png"

10-6 contour Eindhoven Airport, met het plangebied aangeduid door middel van een rode contour

Conclusie

Het aspect externe veiligheid luchthavens vormt geen belemmering.

4.12 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
  • 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling

Beoordeling

In onderhavig geval is sprake van de realisatie van een hoveniersbedrijf en boomkwekerij met een totaal bruto vloeroppervlak van 15.900 m². Er is sprake van één ontsluiting. Daarmee blijft het planvoornemen ruim onder de wettelijke ondergrens voor onderzoek en kan worden gesteld dat het planvoornemen NIBM bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

 

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering.

 

4.13 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.2 

    • 1. 'Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (Laatgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer).
    • 2. Onder zgn. 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.

Beoordeling

Binnen of nabij het onderhavige plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig die bescherming behoeven door middel van een regeling in dit bestemmingsplan. De beschermingszones van de ten zuiden van het plangebied gelegen gas- en waterleidingen reiken niet tot binnen het plangebied.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.

 

4.14 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • 1. plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • 2. plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
  • 3. plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale verordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Op 7 juli 2017 is opnieuw een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat het bevoegd gezag dient te beoordelen of het noodzakelijk is om een milieueffectrapportage op te stellen. De effecten van de onderhavige bestemmingswijziging dienen door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld te worden gebracht.

Beoordeling

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Het planvoornemen gaat uit van de realisatie van een hoveniersbedrijf en boomkwekerij, deels op een bestaand industrieterrein. Het industrieterrein wordt daarbij in geringe mate uitgebreid. Het plan dient getoetst te worden aan activiteit D11.3 uit de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. In het geval van een dergelijk project is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.

De onderhavige vormvrije m.e.r.-beoordeling is tevens opgenomen in een door het bevoegd gezag beoordeelde aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. Besloten is dat de noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapportage ontbreekt.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

4.15 Duurzaamheid

Toetsingskader

De gemeente Veldhoven heeft haar blik op de toekomst gericht en anticipeert op de te verwachten uitdagingen omtrent klimaatverandering en energietransitie. Op het gebied van duurzaam bouwen heeft de gemeente de volgende ambities:

  • de ambitie gaat uit naar bedrijfspanden die voldoen aan een GPR-score van gemiddeld een 7,5, waarbij de score van het onderdeel energie niet lager mag zijn dan 7.0 gemiddeld;
  • om deze cijfers te berekenen stelt de gemeente om niet het GPR-programma beschikbaar;
  • Zowel bij het schetsplan als bij het indienen van de definitieve aanvraag voor een omgevingsvergunning dient (een afschrift van) de GPR-berekening toegevoegd te worden.

Beoordeling

Het planvoornemen wordt conform deze ambities uitgevoerd, zoals geborgd in de tussen Hoveniersbedrijf Renders en de gemeente Veldhoven gesloten koopvereenkomst. Concreet houdt dit in:

  • nul op de meter, te behalen door energie & warmte op te wekken door middel van verbranding van snippers (vrijkomend uit eigen werken);
  • het toepassen van groene gevels (zowel binnen als buiten);
  • het op kleine schaal toepassen van groene daken (als demo voor klanten);
  • het mogelijk toepassen van overige duurzame materialen ten behoeve van de bebouwing zal nog nader onderzocht worden.

Tenslotte draagt ook de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in Bijlage 3 bij aan het verwezenlijken van een duurzame inrichting.

Conclusie

Het planvoornemen draagt bij aan het verwezenlijken van de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Veldhoven.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.

5.2 Opbouw van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij het bestemmingsplan “Habraken 2016” alsmede de meest actuele gemeentelijke modelregels.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.3 Opzet van de regels

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen 

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Het stramien voor de regels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.

Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop de bomenteelt plaatsvindt van de boomkwekerij. Hiertoe is een specifieke aanduiding opgenomen. In ondergeschikte vorm zijn extensief dagrecreatief medegebruik, evenementen en kleinschalige natuurontwikkeling toegestaan.

Op deze gronden mogen enkel tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Bedrijventerrein

De bebouwing, het depot, de opslag en de overige, al dan niet ondergeschikte, voorzieningen van het hoveniersbedrijf zijn gesitueerd binnen deze bestemming. Op het noordelijke deel van het bedrijfsperceel zijn uitsluitend een hoveniersbedrijf en boomkwekerij toegestaan, op het zuidelijke deel tevens andere bedrijvigheid, mits opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het aangeduide bouwvlak, dat is onderverdeeld in deelgebieden waarvoor verschillende maximale maatvoeringseisen gelden. Er zijn maxima gesteld aan het te bebouwen oppervlak en de bouwhoogte.

Teneinde te waarborgen dat het bedrijfsperceel landschappelijk wordt ingepast en voldoende waterbergingscapaciteit wordt gerealiseerd zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen.

Groen

De landschappelijke inpassing van het bedrijfsperceel wordt binnen deze bestemming tot stand gebracht. De bouwmogelijkheden zijn beperkt. Er is een beschermende regeling opgenomen die het zonder meer verwijderen van beplanting en het aanbrengen van verhardingen voorkomt.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk omvat zes artikelen:

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de overschrijding van bouwgrenzen, ondergrondse werken en bouwwerken en bestaande maten. Tevens is een regeling opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd in geval van bouwactiviteiten.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van verboden gebruik van gronden en gebouwen. Tevens is een regeling opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd in geval van een wijziging in het gebruik.

Algemene aanduidingsregels

geluidzone - geluidgevoelige functies 35 ke/ 40 ke/ 45 ke/ 50 ke

Het is binnen deze zone niet toegestaan nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies te bouwen dan wel te gebruiken.

luchtvaartverkeerszone - IHCS

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - IHCS' is het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) geregeld. Het gaat om de waarborging van een obstakelvrij (start- en landing)vlak ter waarborging van de vliegverkeersveiligheid (maximaal toegestane hoogte 65 meter boven NAP). In de bouwregels is de maximale bouwhoogte derhalve vastgelegd op 65 meter. Tevens is voorzien in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

luchtvaartverkeerzone - ILS

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - ILS' geldt dat die gronden (naast de andere aangewezen bestemming(en)) primair bestemd zijn als invliegroute van het vliegverkeer voor het nabij gelegen (militaire) Vliegbasis Eindhoven en het daarbij behorende verstoringsvlak van het Instrument Landing System (ILS) ter waarborging van de vliegveiligheid. De maximum bouwhoogte zoals deze voor de desbetreffende gronden is aangeduid mag niet worden overschreden om zo de werking van de ILS niet negatief te beïnvloeden.

veiligheidszone – arbeidsplaatsendichtheid

In verband met de ligging binnen de inventarisatieafstand voor het groepsrisico van de aanwezige gasleidingen is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - arbeidsplaatsendichtheid’ maximaal 100 arbeidsplaatsen per hectare zijn toegestaan. Door middel van een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken.

veiligheidszone - bevi

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

veiligheidszone - munitie

In verband met de munitieopslagplaats van de (militaire) Vliegbasis Eindhoven zijn ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie' de gronden, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en), tevens bestemd voor het beschermen van het veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen met betrekking tot de opgenomen bouw- en gebruiksregels.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een regeling opgenomen waarmee het bouwvlak kan worden gewijzigd door middel het opstellen van een wijzigingsplan.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Overgangsrecht 

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wabo, overgenomen. Het betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Slotregel 

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan 'Habraken 1412' is Grondexploitatiewet-plichtig, echter het verhaal van de kosten is anderszins verzekerd. Bij de verkoop van de gronden heeft reeds een verrekening plaatsgevonden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

7.1 Inspraak

Inspraak vindt in het kader van dit bestemmingsplan niet plaats. Een ieder wordt in het kader van de vaststellingsprocedure in de gelegenheid gesteld op het ontwerpbestemmingsplan te reageren.

7.2 Vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan 'Habraken 1412' is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de volgende instanties: Gasunie, Waterschap de Dommel, provincie Noord-Brabant, gemeente Eindhoven en het Rijksvastgoedbedrijf met het verzoek op het concept ontwerpbestemmingsplan te reageren. Gemeente Eindhoven, de Gasunie en het Rijksvastgoedbedrijf hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben over het concept-ontwerpbestemmingsplan.

Van de volgende instanties is een vooroverlegreactie ontvangen:

Provincie Noord-Brabant

De provincie Noord-Brabant heeft in haar reactie aangegeven dat de kaarten van de voorgenomen herbegrenzing in de toelichting en de bijbehorende losse overzichtskaart niet met elkaar in overeenstemming zijn. Deze omissie is hersteld en de bijgevoegde kaart van de voorgenomen herbegrenzing is aangepast aan de kaart van de toelichting.

Waterschap De Dommel

Het Waterschap de Dommel heeft ook een reactie gegeven op het concept-ontwerpbestemmingsplan. Naar aanleiding daarvan is overleg geweest met het Waterschap en de initiatiefnemers over de benodigde waterberging. Uit dit overleg volgde dat er bergingscapaciteit is om aan te sluiten op het gemeentelijk regenwaterstelsel. Het water dat redelijkerwijs op het perceel verwerkt kan worden, zal op het perceel verwerkt worden. Het surplus zal in de toekomst afgevoerd worden op het gemeentelijk regenwaterstelsel. Uit berekeningen volgt dat in totaal 1.580 m3 geborgen kan worden. Dit is in onderstaande afbeelding inzichtelijk gemaakt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00123-0301_0029.png"

Het bovenstaande is in de toelichting van het bestemmingsplan verwerkt. Detailuitwerkingen hoeven nu nog niet in het kader van het bestemmingsplan te worden uitgewerkt.

Verder heeft het Waterschap nog de volgende opmerkingen:

  • Advies om aandacht te besteden aan het onderhoud van de HNO-voorziening. De locatie naast de houtwal kan door afvallend blad zorgen voor afname van het infiltrerend en bergend vermogen.

Dit advies is bekend bij de initiatiefnemer.

  • In de waterparagraaf is aangegeven dat er geen watervergunning aangevraagd hoeft te worden, wat niet klopt. Een ontwikkeling van deze omvang is watervergunningplichtig. Verzoek om de tekst hierop aan te passen.

De tekst in de toelichting is aangepast.

  • In de watertoets worden verouderde provinciale beleidsstukken genoemd. De Verordening ruimte Noord-Brabant, verordening water Noord Brabant en de provinciale milieuverordening Noord Brabant zijn allemaal vervangen door de interim omgevingsverordening.

De tekst in de watertoets is aangepast.

  • Voor een boomkwekerij geldt het activiteitenbesluit. Voor grondwateronttrekking is de keur van toepassing. Het is een overweging om regenwater gedeeltelijk te bergen om op droge momenten in te zetten als gietwater in de boomkwekerij.

Dit advies is bekend bij de initiatiefnemer.

7.3 Zienswijzen

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan.