direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied 2009, herziening diverse locaties
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00084-0302

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening diverse locaties' met identificatienummer NL.IMRO.0861.BP00084-0302 van de gemeente Veldhoven;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 de verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening diverse locaties' bestaande uit de de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0861.BP00084-0302;

1.4 AAB:

Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen, voor advies inzake volwaardigheid, continuïteit en noodzaak in verband met een agrarisch bedrijf;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aan huis gebonden beroep:

het in een woning en/of in de bij die woning behorende andere gebouwen uitoefenen van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met behoud van de woonfunctie;

1.8 aan huis gebonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, alsmede handelsactiviteiten via het internet, waarvan de omvang zodanig is dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.9 abiotische waarden:

het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen);

1.10 afhankelijke woonruimte:

een onderdeel van het hoofdgebouw van de (bedrijfs)woning of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.11 agrarisch bedrijf:

bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van

gewassen of het houden van dieren;

1.12 agrarisch bedrijfsgebouw:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;

1.13 agrarische bedrijfswoning:

een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is;

1.14 agrarische waarden:

de waarden, die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en/of bedrijfsexploitatie;

1.15 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente of een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.16 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden);

1.17 architectonische waarde:

de aan een gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de buitengevel, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik eventueel in samenhang met de omgeving;

1.18 attentiegebied natuur netwerk brabant:

gebied gelegen rondom en binnen het natuur netwerk brabant waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding;

1.19 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.20 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.21 bedrijfsgebouw/dienstgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.22 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het als onderneming jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen;

1.23 bedrijfs- of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.24 bedrijfsvloeroppervlakte/brutovloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.25 beeldkwaliteit:

het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap;

1.26 behoud en herstel van watersystemen:

gebied naast een waterloop waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen;

1.27 beperkt kwetsbaar object:

object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

  • a. woonobjecten in de vorm van:
    • 1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en
    • 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel 1.75 onder c, vallen;
  • c. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder onderdeel 1.75, onder c, vallen;
  • d. winkels, voorzover zij niet onder onderdeel 1.75, onder c, vallen;
  • e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder onderdeel 1.75, onder d, vallen;
  • g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel 1.75, onder c, vallen;
  • h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  • i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.28 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimten die wordt gebruikt voor een aan huis gebonden beroep, een bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag-, wacht- en administratieruimten en dergelijke;

1.29 Besluit geluidhinder:

Besluit van 20 oktober 2006 houdende uitvoering van de artikelen 1, 47, 64, 82, tweede lid, 85, eerste lid, 89, tweede lid, 90, derde en vierde lid, 100b, 104, 105, 107, 110a, derde en vierde lid, 110c, derde lid, 113, 114, 114a, tweede lid en 174 van de Wet geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van deze planherziening;

1.30 bestaande situatie:

t.a.v. bebouwing

  • bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

t.a.v. gebruik

  • het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.31 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.32 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.33 bezoekerscentrum met zorg:

een gebouw of ruimte waar bezoekers informatie kunnen krijgen over de streek in combinatie met dagbesteding van zorgbehoevenden;

1.34 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.35 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.36 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.37 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is;

1.38 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.39 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.40 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.41 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.42 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur waaronder monumenten;

1.43 dagrecreatie:

recreatieve activiteit die plaatsvindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang;

1.44 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.45 erfbeplanting:

afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning;

1.46 erotisch getinte horeca:

een horecabedrijf dat tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ten plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

1.47 erotische massagesalon:

een seksinrichting waar door middel van massage seksuele handelingen worden verricht tegen een vergoeding;

1.48 escortbedrijf:

een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.49 evenement:

een publieksgerichte activiteit, die een bijdrage levert aan het culturele, sociale of sportieve leven;

1.50 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.51 extensieve recreatie:

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;

1.52 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.53 geluidsgevoelig object:

deze bepaling is verwijderd

1.54 geluidgevoelige gebouwen en terreinen:

gebouwen welke gebruikt worden voor bewoning of daartoe bestemd zijn danwel andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.55 geluidzoneringsplichtige inrichting:

bedrijven in de zin van artikel 40 van de Wet geluidhinder;

1.56 geomorfologische waarde:

de waarde van de samenhang van de verschijningsvorm van het aardoppervlak met de wijze van zijn ontstaan;

1.57 gevellijn:

de als zodanig aangegeven lijn of indien niet aangegeven de denkbeeldige lijn door de voorgevel, waar de voorgevel als gevellijn kan worden aangemerkt;

1.58 glastuinbouwbedrijf:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;

1.59 groenblauwe mantel:

gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan het natuur netwerk brabant en ecologische verbindingszone of die deze verbinden;

1.60 groepsaccommodatie:

(deel van) een gebouw dat is bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf door groepen, met permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen. Een kampeerboerderij en kamp(eer)huis vallen onder het begrip groepsaccommodatie;

1.61 grondwaterbeschermingsgebied:

gebied waarbinnen het grondwater, afhankelijk van de kwetsbaarheid van het gebied, een periode van 25 of 100 jaar nodig heeft om de pompputten voor waterwinning te bereiken;

1.62 grootschalige kapitaalintensieve functies:

ontwikkelingen of functies met een relatief groot ruimtebeslag, zoals stedelijke ontwikkelingen, nieuwvestiging van en omschakeling naar een intensieve veehouderij, nieuwvestiging van en omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf en vestiging en uitbreiding van grote recreatiecomplexen;

1.63 hartlijn:

het midden van de leiding;

1.64 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.65 horecabedrijf:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;

1.66 huisvesting stagaires:

huisvesting van leerlingen die intern bij het bedrijf waar ze in het kader van hun opleiding stage lopen verblijven;

1.67 hydrologisch neutraal ontwikkelen:

hydrologisch neutraal heeft vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben. Zo mogen bijvoorbeeld geen hydrologische knelpunten worden gecreëerd voor de te handhaven en de vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties in het plan- gebied en het beïnvloedingsgebied;

1.68 kampeermiddel:
  • een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen gebouw zijnde,

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.69 kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.70 kas:

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;

1.71 kelder:

een bouwlaag geheel of grotendeels onder peil;

1.72 kleinschalige windenergievoorzieningen:

vormen van alternatieve energieopwekking en -besparing, met behulp van de wind, welke naar aard en schaal in de omgeving ruimtelijk kunnen worden ingepast;

1.73 kunstwerken:

een civieltechnische constructie of installatie in de infrastructuur die een of meer functies vervult zoals onderdoorgangen, duikers, overkluizingen;

1.74 kwaliteitsverbetering:

kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals is opgenomen in de provinciale Verordening ruimte; in dit kader dient een minimale basisinspanning te worden geleverd van 20% van de waardevermeerdering van de grond en/of het object;

1.75 kwetsbaar object:
  • a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde:
    • 1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en
    • 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen, of
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, of
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
1.76 landschappelijke inpassing:

het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden om zo te komen tot een landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing die recht doet aan de kwaliteit en de beleving van het landschap. Ter plaatse waar de lanschappelijke inpassing is aangegeven op het bouwblok mag dit uitsluitend benut worden ten behoeve van de landschappelijke inpassing;

1.77 landschappelijke waarde:

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaaheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;

1.78 loonwerkersbedrijf:

dienstverlenend bedrijf voor de agrarische sector in de vorm van uitvoerende, relatief, grootschalige machinale werkzaamheden en grondverzet;

1.79 manege:

een bedrijf voor het beoefenen van de hippische sport alsmede voor het stallen van paarden en pony's;

1.80 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.81 meanderzone:

gronden aan weerszijden van primaire wateren, waarbinnen deze primaire wateren door natuurlijke verplaatsing hun bedding kunnen verleggen en die als zodanig in de legger zijn aangegeven;

1.82 mestbewerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygienisatie of indamping van mest;

1.83 minicamping:

een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning ten behoeve van maximaal 25 kampeerplaatsen voor kampeermiddelen;

1.84 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige biotopen bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren;

1.85 natuur netwerk brabant:

samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;

1.86 natuurvriendelijke oever:

oevers waarbij naast de waterkerende functie, nadrukkelijk rekening wordt gehouden met natuur en landschap.

1.87 nevenactiviteit:

activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen als zodanig mag worden gebruikt en die uitgevoerd worden naast het eigenlijke beroep of de hoofdactiviteit, welke ondergeschikt zijn aan de primair toegekende functie (vaak agrarisch);

1.88 noodzaak agrarisch bedrijf:

noodzaak vanuit een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling;

1.89 omschakeling agrarisch bedrijf:

geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm;

1.90 ondergeschikte en ondersteunend:

een functie die in ruimtelijke en/of bedrijfseconomische zin ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie binnen een bestemming.

1.91 ondergeschikte horeca:

het in verband met een andere hoofd- of nevenactiviteit op het perceel verstrekken van eten en drinken tegen betaling voor gebruik ter plaatse in die mate dat duidelijk herkenbaar is dat die hoofd- of nevenactiviteit de kernactiviteit is die op het perceel plaatsvindt en het verstrekken van dat eten en drinken alleen plaats vindt als ondergeschikt onderdeel van en voortvloeiende uit deze gelieerde activiteit. Als ondergeschikte horeca-activiteit wordt ook begrepen het verzorgen van koffietafels. De horeca mag in geen geval een zelfstandige activiteit worden en dient te allen tijde gelieerd te blijven aan de hoofd- of nevenfunctie op het betreffende perceel. Om dit te garanderen, dient de horeca in ieder geval aan de volgende eisen te voldoen:

  • a. ondersteunde horeca-activiteiten zijn niet toegestaan buiten de openingstijden van de gelieerde hoofd- of nevenactiviteit;
  • b. het horecagedeelte mag niet door een derde, niet zijnde de exploitant van de hoofd- of nevenactiviteit, worden geëxploiteerd dan wel worden verhuurd of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden ten behoeve van feesten en andere partijen welke niet gelieerd zijn aan de hoofd- of nevenactiviteit;
  • c. de toegang tot de horeca-activiteit is uitsluitend die van de hoofd- of nevenactiviteit, er is dus geen sprake van een aparte ingang;
  • d. het houden van zelfstandige feesten en partijen zijn niet toegestaan;
1.92 opslag bij en ten behoeve van agrarische bedrijven:

de opslag van materieel, materiaal, zelf geproduceerde, maar ook be- en verwerkte producten welke gerelateerd zijn aan de agrarische bedrijfsactiviteiten. Indien dus opslag plaatsvindt van agrarische producten welke afkomstig zijn van het betreffende agrarische bedrijf, maar welke al zijn verkocht en tijdelijk op het bedrijf worden opgeslagen, is dit dus passend binnen het bepaalde in de regels;

1.93 overig agrarisch bedrijf:

agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt;

1.94 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;

1.95 overtollige gebouwen:

gebouwen die niet in gebruik zijn voor de hoofdfunctie en/of de nevenactiviteit;

1.96 paardenhouderij:

een overig agrarisch bedrijf, dat in hoofdzaak is gericht op het fokken, het africhten en de verkoop van paarden en eventueel ondergeschikt hieraan het bieden van verblijf aan paarden (bijvoorbeeld paardenstalling en paardenpension);

1.97 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.98 parenclub:

een uitgaansgelegenheid waar personen de mogelijkheid wordt geboden om seksuele handelingen te verrichten, zonder dat sprake is van een vergoeding voor deze handelingen;

1.99 peil:
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg en minimaal 30 cm boven de kruin van aanliggende weg(en);
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein;
1.100 permanente bewoning:

bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;

1.101 plaatsgebonden risico-contour (PR-contour):

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waar bij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;

1.102 plattelandswoning:

een bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.103 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.104 raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie);

1.105 recreatie:

vrijetijdsbesteding die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc.;

1.106 risicovolle inrichting:
  • a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  • b. een Amvb-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
  • c. bedrijven waarvan de aantoonbare plaatsgebonden risico-contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens;
1.107 ruimtelijke kwaliteit:

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;

1.108 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, erotisch getinte horeca en raamprostitutie, al dan niet in combinatie met elkaar. In aansluiting hierop wordt ook een escortbedrijf aangemerkt als seksinrichting;

1.109 schaduwhal:

een permanente teeltondersteunende voorziening in de vorm van stellingen/ geraamtes overdekt met doek of een ander lichtdempend materiaal, voor het afharden van producten en ter bescherming van plantmateriaal tegen scherpe zon;

1.110 spuitvrije zone:

zone waarbinnen geen gebruik mag worden gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen;

1.111 stacaravan en chalet:

een onderkomen, onder welke benaming dan ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag of nachtverblijf van een of meer personen, dat niet duurzaam met de aarde is verbonden en waarvan de constructieve delen en gevels niet zijn vervaardigd van steenachtige materialen;

1.112 statische opslag:

opslag van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals auto's, boten en caravans en dergelijke;

1.113 standplaats (toeristisch):

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek d.m.v. nummering, stroomvoorziening, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel of een niet duurzaam met de aarde verbonden voor recreatieve doeleinden geschikte ruimte (zoals een stacaravan of chalet) ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf. Een bijzet-tentje voor bijvoorbeeld de kinderen wordt hierbij niet als afzonderlijk kampeermiddel aangemerkt;

1.114 teeltfolies:

uitgespreide folies dienend, als afdek- en/of ondermateriaal, ter bescherming voor vollegrondsteelten alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen milieubelastende stoffen;

1.115 teeltondersteunende voorzieningen:

een voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en –verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen van onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);

in de vorm van:

  • permanente teeltondersteunende voorzieningen: voorzieningen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, zoals schaduwhallen; kassen vallen niet onder dit begrip;
  • tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, voor een aaneengesloten periode met een maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, hagelnetten;
1.116 terras:

een klein terras als nevenactiviteit bij een bezoekerscentrum, agrarisch bedrijf of paardenhouderij met de mogelijkheid tot het uitpandig verstrekken van consumpties voor passerende wandelaars en/of fietsers.

Het is mogelijk zowel alcoholische (bier en wijn) als non-alcoholische dranken te serveren. Daarnaast is het mogelijk een zogenaamde "kleine kaart" te voeren. Het terras mag geen zelfstandige activiteit worden en dient te allen tijde ondergeschikt te blijven aan de agrarische hoofdfunctie;

1.117 tuin:

de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning;

1.118 uitbouw:

een bouwwerk dat in een directe verbinding staat met het (hoofd)gebouw waaraan het is gebouwd, en dat tevens een vergroting van de bestaande ruimte vormt;

1.119 vakantieappartement:

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt;

1.120 vakantieboerderij:

boerderij met eenvoudige voorzieningen voor recreatief (nacht)verblijf;

1.121 veehouderij:

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

1.122 verblijfsgebied:

gronden waarbij de nadruk ligt op het verblijf van personen in het openbaar gebied en die tevens een verkeersfunctie hebben voor fietsers en voetgangers;

1.123 verblijfsrecreatie:

vormen van recreatie die hoofdzakelijk gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf;

1.124 verbrede landbouw:

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bedrijf zoals kleinschalige recreatieve activiteiten, die ruimtelijk inpasbaar en verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering;

1.125 verstoringsopppervlakte:

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief;

1.126 volledige sloop:

sloop van gebouwen tot de toegestane bebouwde oppervlakte, al dan niet door toepassing van een sloopbonusregeling;

1.127 (vollegronds)teeltbedrijf:

agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;

1.128 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;

1.129 voorgevel:

de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw;

1.130 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn door de voorgevel of de als zodanig op de verbeelding aangeduide gevellijn(en);

1.131 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.132 waterberging:

gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen;

1.133 waterhuishoudkundige voorzieningen:

waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.134 wet/wettelijke regelingen:

indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.135 Wet geluidhinder:

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van deze planherziening;

1.136 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.137 zorgbehoevende:

Iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand van een gebouw tot de achterperceelsgrens

de afstand van een gebouw tot de achterperceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van enig punt van het gebouw tot de achterperceelsgrens, ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing latend.

2.2 afstand van een gebouw tot een perceelsgrens

de afstand van een gebouw tot een perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand in meters van enig punt van het gebouw tot aan de perceelsgrens, ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing latend.

2.3 de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de gevellijn

de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de gevellijn tevens bebouwingslijn wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand in meters van enig punt van de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de gevellijn tevens bebouwingslijn, ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing latend.

2.4 bebouwde oppervlakte

de bebouwde oppervlakte wordt bepaald door het meten conform NEN-norm 2580, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met dien verstande dat de overbouwde oppervlakte als bebouwde terreinoppervlakte wordt meegerekend.

2.5 bebouwingspercentage

het bebouwingspercentage wordt bepaald door het meten van het percentage van het bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak of voor zover van toepassing het bouwvlakdeel dat met gebouwen/overkappingen mag worden bebouwd; een en ander met dien verstande dat vergunningvrije bouwwerken niet worden meegenomen bij de berekening van het bebouwingspercentage.

2.6 bouwhoogte van een gebouw of bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.8 breedte van bouwpercelen

de breedte van bouwpercelen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de zijdelingse perceelsgrenzen, in de bebouwingslijn of in de bestemmingsgrens, aan de zijde waar de hoofdontsluiting van het perceel gesitueerd is.

2.9 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.10 diepte van gebouwen

de diepte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken.

2.11 de hoogte van een kleinschalige windenergievoorziening

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windenergievoorziening.

2.12 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.13 goot- en/of boeibordhoogte van gebouwen

de goot- en/of boeibordhoogte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de hoogte in meters vanaf het peil (eventueel in NAP aangegeven) tot aan de druiplijn, de bovenkant van de goot, het boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij ondergeschikte bouwdelen alsmede dakkapellen en andere beperkte dakopbouwen buiten beschouwing blijven.

2.14 hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt bepaald door het in meters meten van het hoogste punt van bouwwerken tot aan het peil (eventueel in NAP aangegeven).

2.15 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.16 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.17 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Paardenhouderij

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een paardenhouderij;
  • b. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. ter plaatse waar een bedrijfswoning is toegestaan voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in hoofdgebouwen, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 75 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  • d. een huisvesting van stagiaires, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting stagiaires'. Hierbij mag de inhoud niet meer bedragen dan 215 m³;
  • e. een bezoekersruimte, uitsluitend op de begane grond;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kleine landschapselementen', tevens kleine landschapselementen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' strekt de bestemming mede tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden, te weten de groenblauwe mantel;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuur netwerk brabant' strekt de bestemming mede tot het behoud, herstel en de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de gebieden;

met daaraan ondergeschikt:

  • i. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • j. evenementen;

met de daarbij behorende:

  • k. voorzieningen van algemeen nut;
  • l. infrastructurele voorzieningen;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. waterlopen en waterpartijen.
3.2 Bouwregels
  • a. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, paardenbakken, stapmolens, lichtmasten en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • b. een ruimte voor de huisvesting van stagiaires is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting stagiaires', uitsluitend op de eerste verdieping;
  • c. een bezoekersruimte is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting stagiaires', uitsluitend op de begane grond;
  • d. een in een bedrijfsgebouw inpandig deel van de bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting stagiaires', uitsluitend op de eerste verdieping.
3.2.1 Bedrijfsgebouwen
  • a. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 10 meter;
  • c. de afstand tot de bouwperceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter;
  • d. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 15 meter.
3.2.2 Bedrijfswoningen
  • a. ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning is één bedrijfswoning toegestaan; de bedrijfswoning mag worden gesplitst in een zelfstandig deel (met een maximale inhoud van 547 m3 ) en een in het bedrijfspand opgenomen (inpandig) deel (met een maximale inhoud van 267 m3);
  • b. de maximale goothoogte van een zelfstandig deel van bedrijfswoningen bedraagt 5,5 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van een zelfstandig deel van bedrijfswoningen bedraagt 10 meter;
  • d. onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning;
  • e. de woning dient te worden afgedekt met een kap waarvan de hellingshoek minimaal 30° en maximaal 60° mag bedragen;
  • f. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen moet ten minste 3 meter bedragen;
  • g. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 15 meter.
3.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter, met uitzondering van het bepaalde in sub b, c, d, e en f;
  • b. de maximale bouwhoogte van silo's bedraagt 15 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van een kleinschalige windenergievoorziening bedraagt 15 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van een stapmolen bedraagt 3 meter;
  • f. de maximale bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 6 meter;
  • g. de afstand tot de bouwperceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • h. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 10 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • i. voor reclame-uitingen gelden aanvullend de volgende specifieke bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van borden en spandoeken bedraagt maximaal 1,5 meter;
    • 2. maximaal 2 borden/ spandoeken van elk maximaal 1,5 m2;
    • 3. maximaal 4 vlaggen van elk maximaal 6 m2.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
  • f. ter waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Het vergroten van bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het vergroten van de maximale goot - en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale goothoogte van het bedrijfsgebouw bedraagt 8 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van het bedrijfsgebouwen bedraagt 12 meter;
  • c. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. er dient sprake te zijn van een bedrijfstechnische en/of bouwtechnische noodzaak;
  • e. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  • f. advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. detailhandel;
  • b. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • c. seksinrichtingen;
  • d. kamperen;
  • e. manege;
  • f. opslag van goederen en materialen vóór de voorgevellijn;
  • g. het gebruik van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en) en behoudens de huisvesting stagaires, voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  • h. een gebruikswijziging van gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van bebouwing voor de uitoefening van een veehouderij.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Een aan huis gebonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- en bijgebouwen is, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de bebouwing;
  • b. de woonfunctie blijft behouden;
  • c. er dient een (bedrijfs)woning legaal aanwezig te zijn;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • e. geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt wordt;
  • f. alleen ondergeschikte detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende bedrijf is toegestaan;
  • g. horeca is niet toegestaan;
  • h. het bedrijf mag geen publieksgericht karakter en geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  • i. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • j. buitenopslag is niet toegestaan
  • k. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  • l. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  • m. de activiteit milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
3.6.2 Nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van de volgende nevenactiviteiten:

  • a. verblijfsrecreatie tot ten hoogste 25 kampeermiddelen is toegestaan mits:
    • 1. deze niet op kortere afstand dan 50 meter van gevoelige objecten is gelegen;
    • 2. het uitsluitend kampeermiddelen betreft welke gericht zijn op toeristisch kamperen en het geen chalets of stacaravans betreft;
    • 3. het recreatief verblijf uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • b. bed&breakfast accommodatie is toegestaan met een maximale oppervlakte van 150 m²;
  • c. er mogen maximaal 3 trekkershutten per bouwvlak worden opgericht met een maximale oppervlakte van 30 m²;
  • d. een terras is toegestaan met een maximale oppervlakte van 250 m²;
  • e. bij de recreatievoorziening is ondergeschikte horeca toegestaan met een maximale oppervlakte van 50 m²;
  • f. aan het agrarisch bedrijf verbonden zorgfuncties zijn toegestaan tot maximaal 250 m²;
  • g. aan activiteit gebonden detailhandel is toegestaan tot maximaal 50 m²;
  • h. statische opslag in de bestaande bedrijfsgebouwen is toegestaan tot maximaal 1000 m²;

mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de agrarische bedrijvigheid als hoofdfunctie aanwezig is en blijft;
  • 2. het gezamenlijk oppervlak van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarisch bedrijf mag niet worden vergroot;
  • 3. de hierboven genoemde maximaal toegestane oppervlakten zijn cumulatief van aard wat impliceert dat bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten dan wel een aan huis gebonden beroepen het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer mag gaan bedragen dan 500 m² dan wel 1000 m² indien sprake is van statische opslag. Zorgfuncties zijn van de cumulatie uitgesloten;
  • 4. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast/belemmerd;
  • 5. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op wegen en paden plaatsvinden;
  • 6. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • 7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • 8. de nevenactiviteit dient milieuhygiënisch verantwoord te zijn;
  • 9. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' moet er sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel.

3.6.3 Bewoning als afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van bewoning als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er dient een (bedrijfs)woning legaal aanwezig te zijn;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • d. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen;
  • e. er ontstaat geen zelfstandige woning.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod (algemeen)

Het is verboden op of in de gronden bedoeld in dit artikel, met uitzondering binnen het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, gehoord de waterbeheerder, de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. aanleggen van verhardingen;
  • c. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en de daarmee verband houdende werkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van recreatieve voorzieningen als parkeerplaatsen;
  • e. aanleggen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuur netwerk brabant'.
3.7.2 Verbod (ter plaatse van de aanduidingen)

Het is verboden op of in de gronden, met uitzondering binnen het bouwvlak zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de volgende aanduidingen behalve de in artikel 3.7.1 genoemde werkzaamheden tevens de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

a Overige zone - Kleine landschapselementen

In afwijking van de aanhef tevens ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak':

  • indrijven, draineren, aanleg sloot/greppel, dempen sloot/greppel;
  • onderbemalen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • opplanten, rooien bomen, planten bomen, omzetten van grasland naar bouwland;
  • perceelsindeling wijzigen;
  • aanleg teeltondersteunende voorzieningen.
b Overige zone - Groenblauwe mantel
  • diepploegen, indrijven;
  • aanleg dammen, aanleg stuwen, aanleg sloot/greppel, dempen sloot/greppel;
  • rooien houtgewas, planten houtgewas, omzetten van grasland naar bouwland;
3.7.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 3.7.1 en 3.7.2 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3.7.4 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 en 3.7.2 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de agrarische en/of landschappelijke functies en waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • b. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis dan wel die behoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer.
3.8 Wijzigingsbevoegdheden
3.8.1 Omschakeling van Agrarisch - Paardenhouderij naar (vollegronds)teeltbedrijf

Het omschakelen van een vrijkomende paardenhouderij naar de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap ten behoeve van een (vollegronds)teeltbedrijf is mogelijk, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen bij de AAB of een daarmee gelijk te stellen door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke adviseur voor het aantonen van de noodzaak en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf;
  • b. de noodzaak van de omschakeling middels een ondernemingsplan is aangetoond;
  • c. er dienen zich geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische aard voor te doen;
  • d. er wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing;
  • e. de gronden zijn niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuur netwerk brabant'.
3.8.2 Wijzigen bestemming Agrarisch - Paardenhouderij ten behoeve van Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij met een bouwvlak en bedrijfswoning te wijzigen in de bestemming Wonen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik niet meer rendabel is;
  • b. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  • c. woningsplitsing is niet toegestaan;
  • d. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  • e. de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
  • f. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. vrijstaande (bij)gebouwen moeten worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 80 m², met dien verstande dat:
    • 1. hergebruik van gebouwen ten behoeve van statische opslag in de vorm van een bedrijf aan huis is toegestaan tot maximaal tot 1000 m²;
    • 2. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
      • het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 80 m² kan worden verhoogd mits de bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt. Bij de sloop van de eerste 75% van de bestaande legale bebouwing mag 200 m² aan bijgebouwen behouden blijven. Bij de sloop van iedere volgende 10% mag de oppervlakte worden verhoogd tot 300 m²;
      • er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
      • cultuurhistorische waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt;
  • h. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  • i. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende (gebiedsgerichte) bestemmingen;
  • j. de gronden zijn niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuur netwerk brabant'.
3.8.3 Wijzigen bestemming Agrarisch - Paardenhouderij naar bestemming Natuur of Bos of Water

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij te wijzigen in de bestemming Natuur of Bos of Water, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de agrarische bedrijvigheid is beëindigd;
  • b. natuurontwikkeling zal plaatsvinden;
  • c. overtollige bebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monument betreft.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een agrarische bedrijfsuitoefening van:
    • 1. een (vollegronds)teeltbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
    • 2. een geitenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geitenhouderij';
  • b. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. mestbewerking ten behoeve van een op dezelfde locatie gevestigde veehouderij;
  • d. ter plaatse waar een bedrijfswoning is toegestaan voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in hoofdgebouwen, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 75 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bezoekerscentrum met zorg', tevens als nevenactiviteit een bezoekerscentrum met zorg, met ondergeschikte horeca, van maximaal 470 m2;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing', uitsluitend een landschappelijke inpassing;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', tevens een parkeerterrein;
  • h. een terras uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras';
  • i. speelvoorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin';
  • j. een grondwaterbeschermingsgebied, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied';
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kleine landschapselementen', tevens kleine landschapselementen;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' strekt de bestemming mede tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden, te weten de groenblauwe mantel;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuur netwerk brabant' strekt de bestemming mede tot het behoud, herstel en de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de gebieden;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch vlak', strekt de bestemming mede tot behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het gebied;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping', een minicamping behorend bij de minicamping aan de Toterfout 22, met ondergeschikte en aan de minicamping gerelateerde voorzieningen zoals een speelveld en visvijver, met dien verstande dat dit uitsluitend wordt toegestaan voor zolang de minicamping deel uit maakt van de minicamping aan de Toterfout 22;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen' tevens een zoekgebied voor en herstel van watersystemen.

met daaraan ondergeschikt:

  • q. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • r. evenementen;
  • s. kleinschalige natuurontwikkeling;

met de daarbij behorende:

  • t. voorzieningen van algemeen nut;
  • u. infrastructurele voorzieningen;
  • v. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • w. waterlopen en waterpartijen.
4.2 Bouwregels
  • a. Gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, paardenbakken, stapmolens, lichtmasten en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht, tenzij anders is bepaald.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen gebouwen toegestaan', is het niet toegestaan gebouwen op te richten.
4.2.1 Buiten bouwvlak
  • a. het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen is buiten het bouwvlak toegestaan voor maximaal 6 maanden indien er geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist is;
  • b. de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mogen niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - natuur netwerk brabant', 'overige zone - groenblauwe mantel' of 'overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen';
  • c. de maximale bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen bedraagt 4 meter;
  • d. de afstand tot de bouwperceelsgrens bedraagt tenminste 3 meter;
  • e. in afwijking van het bepaalde in 4.2 onder a. zijn gebouwen toegestaan buiten het bouwvlak, uitsluitend ter plaatse van:
    • 1. de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – agrarische bedrijfsruimte'. Hier is een gebouw toegestaan ten behoeve van agrarisch grondgebruik en/of gebruik ten behoeve van de minicamping die ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' is toegestaan. De breedte mag maximaal 4,5 m bedragen, de lengte maximaal 13 m, de goothoogte maximaal 2,25 m en de bouwhoogte maximaal 3 m.
    • 2. de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - agrarische bijgebouwen'. Hier zijn toegestaan:
      - een tunnelkas ten behoeve van een kweekruimte met een breedte van maximaal 10 m, een lengte van maximaal 12 m, en een bouwhoogte van maximaal 4 m;
      - een gebouw ten behoeve van agrarisch grondgebruik met een breedte van maximaal 4 m, een lengte van maximaal 6 m en een bouwhoogte van maximaal 3 m.

4.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 10 meter;
  • c. afstand tot de bouwperceelsgrens bedraagt tenminste 3 meter;
  • d. binnen het bouwvlak mogen permanente teeltondersteunende kassen worden gebouwd tot een maximum van 5000 m2, met dien verstande dat geen permanente teeltondersteunende kassen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuur netwerk brabant' en ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel';
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geitenhouderij' mag de bestaande bebouwde oppervlakte van bedrijfsgebouwen ten behoeve van vee niet worden vergroot;
  • f. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 15 meter.
4.2.3 Bedrijfswoningen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • c. de maximale goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt 5,5 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt 10 meter;
  • e. onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning;
  • f. de woning dient te worden afgedekt met een kap waarvan de hellingshoek minimaal 30° en maximaal 60° mag bedragen;
  • g. de afstand tot de bouwperceelsgrens bedraagt tenminste 3 meter;
  • h. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 15 meter.
4.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
  • a. per bestemmings/bouwvlak zijn maximaal twee bijgebouwen toegestaan;
  • b. het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen bij de woning mag maximaal 150 m2 bedragen met uitzondering van het geval de totale inhoud van hoofdgebouwen en bijgebouwen tezamen meer bedraagt dan 1500 m³. In dergelijke gevallen is het niet toegestaan nieuwe bijgebouwen op te richten;
  • c. de maximale goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen bedragen 3,2 meter respectievelijk 4,5 meter;
  • d. afstand tot de bouwperceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • e. een bijgebouw dient op een minimale afstand van 4 meter achter de gevellijn te worden opgericht;
  • f. de minimale afstand van nieuw te bouwen vrijstaande bijgebouwen tot aan de as van de weg waaraan wordt gebouwd bedraagt 20 meter. Ingeval de voorgevel van de bijbehorende woning op een grotere afstand tot de weg is gelegen, moeten bijgebouwen 4 meter achter het verlengde van deze voorgevel worden gebouwd;
  • g. de afstand van de bijgebouwen tot de woning bedraagt minimaal 5 meter  en maximaal 15 meter;
  • h. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen mag meer bedragen dan 150 m² mits de overtollige bebouwing, wordt gesloopt. Hiervoor geldt het volgende:
    • 1. Bij volledige sloop van de overtollige bijgebouwen mag het onder b. toegestane oppervlak aan bijgebouwen worden vergroot met 10% van wat meer gesloopt wordt dan 200 m2 aan bijgebouwen tot een gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen van maximaal 200m².
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter, met uitzondering van het bepaalde in sub b, c, d, e, f en g;
  • b. de maximale bouwhoogte van silo's bedraagt 15 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van een kleinschalige windenergievoorziening bedraagt 15 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van een stapmolen bedraagt 3 meter;
  • f. de maximale bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 6 meter;
  • g. de maximale bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt:
    • 1. voor de voorgevellijn 1 meter;
    • 2. achter de voorgevellijn 5 meter;
  • h. de afstand tot de bouwperceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen met uitzondering van speelvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen;
  • i. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 10 meter, met uitzondering van speelvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen;
  • j. voor reclame-uitingen gelden aanvullend de volgende specifieke bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van borden en spandoeken bedraagt maximaal 1,5 meter;
    • 2. maximaal 2 borden/ spandoeken van elk maximaal 1,5 m2;
    • 3. maximaal 4 vlaggen van elk maximaal 6 m2.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
  • f. ter waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel', indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
  • b. de omvang bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' maximaal 3 ha;
  • c. teeltondersteunende kassen zijn ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' niet toegestaan;
  • d. de voorzieningen dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' vindt er geen onevenredige aantasting plaats van de waarden van de groenblauwe mantel.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. detailhandel;
  • b. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • c. seksinrichtingen;
  • d. kamperen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping';
  • e. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak, alsmede opslag van goederen en materialen vóór de voorgevellijn;
  • f. het gebruik van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  • g. binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden mogen worden, onverlet voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.
  • h. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  • i. een gebruikswijziging van gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van bebouwing voor de uitoefening van een veehouderij waar dit in de bestaande situatie nog niet in gebruik was voor een veehouderij.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Een aan huis gebonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- en bijgebouwen, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de bebouwing;
  • b. de woonfunctie blijft behouden;
  • c. er dient een (bedrijfs)woning legaal aanwezig te zijn;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • e. geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt wordt;
  • f. alleen ondergeschikte detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende bedrijf is toegestaan;
  • g. horeca is niet toegestaan;
  • h. het bedrijf mag geen publieksgericht karakter en geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  • i. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • j. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  • k. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  • l. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  • m. de activiteit milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
4.6.2 Nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van de volgende nevenactiviteiten:

  • a. verblijfsrecreatie tot ten hoogste 25 kampeermiddelen is toegestaan mits:
    • 1. deze niet op kortere afstand dan 50 meter van gevoelige objecten is gelegen;
    • 2. het uitsluitend kampeermiddelen betreft welke gericht zijn op toeristisch kamperen en het geen chalets of stacaravans betreft;
    • 3. het recreatief verblijf uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • b. bed&breakfast accommodatie is toegestaan met een maximale oppervlakte van 150 m²;
  • c. er mogen maximaal 3 trekkershutten per bouwvlak worden opgericht met een maximale oppervlakte van 30 m²;
  • d. een terras is toegestaan met een maximale oppervlakte van 250 m²;
  • e. bij de recreatievoorziening is ondergeschikte horeca toegestaan met een maximale oppervlakte van 50 m²;
  • f. aan het agrarisch bedrijf verbonden zorgfuncties zijn toegestaan tot maximaal 250 m²;
  • g. aan activiteit gebonden detailhandel is toegestaan tot maximaal 50 m²;
  • h. statische opslag in de bestaande bedrijfsgebouwen is toegestaan tot maximaal 1000 m²;

mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de agrarische bedrijvigheid als hoofdfunctie aanwezig is en blijft;
  • 2. het gezamenlijk oppervlak van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarisch bedrijf mag niet worden vergroot;
  • 3. de hierboven genoemde maximaal toegestane oppervlakten zijn cumulatief van aard wat impliceert dat bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten, verbrede landbouw dan wel een aan huis gebonden beroepen het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer mag gaan bedragen dan 500 m² tot het maximale aantal m² dat gebruikt wordt ten behoeve van statische opslag tot een maximum van 1000 m². Zorgfuncties zijn van de cumulatie uitgesloten;
  • 4. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast/belemmerd;
  • 5. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op wegen en paden plaatsvinden;
  • 6. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • 7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • 8. de nevenactiviteit dient milieuhygiënisch verantwoord te zijn;
  • 9. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' moet er sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel.
4.6.3 Bewoning als afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van bewoning als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er dient een (bedrijfs)woning legaal aanwezig te zijn;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • d. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen;
  • e. er ontstaat geen zelfstandige woning.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Verbod (algemeen)

Het is verboden op of in de gronden bedoeld in dit artikel, met uitzondering binnen het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, gehoord de waterbeheerder, de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. aanleggen van verhardingen;
  • c. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en de daarmee verband houdende werkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van recreatieve voorzieningen als parkeerplaatsen;
  • e. aanleggen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak op gronden met de aanduiding 'overige zone - natuur netwerk brabant'.
4.7.2 Verbod (ter plaatse van de aanduidingen)

Het is verboden op of in de gronden, met uitzondering binnen het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de volgende aanduidingen behalve de in artikel 4.7.1 genoemde werkzaamheden tevens de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

a Overige zone - kleine landschapselementen

In afwijking van de aanhef tevens ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak':

  • indrijven, draineren, aanleg sloot/greppel, dempen sloot/greppel;
  • onderbemalen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • opplanten, rooien bomen, planten bomen, omzetten van grasland naar bouwland;
  • perceelsindeling wijzigen;
  • aanleg teeltondersteunende voorzieningen.
b Overige zone - groenblauwe mantel
  • dempen van poelen, sloten en greppels.
c Overige zone - cultuurhistorisch vlak
  • rooien houtgewas;
  • perceelsindeling wijzigen.
d Overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen
  • dempen van poelen, sloten en greppels;
  • aanleg teeltondersteunende voorzieningen;
  • planten houtgewas;
  • aanleg boomgaard i.v.m spuitzone.

4.7.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 4.7.1 en 4.7.2 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
4.7.4 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 4.7.1 en 4.7.2 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de agrarische en/of landschappelijke functies en waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • b. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis dan wel die behoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer.
4.8 Wijzigingsbevoegdheden
4.8.1 Verwijderen zone specifieke bouwaanduiding - geen gebouwen toegestaan

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de zone waar de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen gebouwen toegestaan' op rust, te verwijderen, teneinde oprichting van gebouwen ten behoeve van een (vollegronds)teeltbedrijf bedrijf mogelijk te maken, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. het betreft een volwaardig agrarisch bedrijf; hiertoe wordt vooraf advies ingewonnen bij de AAB of een daarmee gelijk te stellen door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke adviseur voor het aantonen van de noodzaak en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf;
  • b. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
    • 2. Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen;
    • 3. Zuinig ruimtegebruik.
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' moet er sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel.
4.8.2 Wijzigen bestemming Agrarisch met waarden - Landschap ten behoeve van wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' met een bouwvlak en bedrijfswoning te wijzigen in de bestemming Wonen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik niet meer rendabel is;
  • b. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  • c. woningsplitsing is niet toegestaan;
  • d. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  • e. de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
  • f. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. vrijstaande (bij)gebouwen moeten worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 80 m², met dien verstande dat:
    • 1. hergebruik van gebouwen ten behoeve van statische opslag in de vorm van een bedrijf aan huis is toegestaan tot maximaal tot 1000 m²;
    • 2. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
      • het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 80 m² worden verhoogd mits de bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt. Bij de sloop van de eerste 75% van de bestaande legale bebouwing mag 200 m² aan bijgebouwen behouden blijven. Bij de sloop van iedere volgende 10% mag de oppervlakte worden verhoogd tot 300 m²;
      • er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
      • cultuurhistorische waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt.
  • h. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen en tevens dient de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen gebouwen toegestaan' te worden verwijderd, indien deze aanwezig is;
    • 1. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende (gebiedsgerichte) bestemmingen;
    • 2. de gronden zijn niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuur netwerk brabant'.
4.8.3 Wijzigen bestemming Agrarisch met waarden - Landschap ten behoeve van Recreatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' met een bouwvlak te wijzigen in de bestemming Recreatie ten behoeve van een vakantieboerderij alsmede voor het gebruik voor verblijfsrecreatie in (delen van) de bedrijfsgebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. eventuele verbouwingen, die voor de nieuwe functie nodig zijn, dienen binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd worden;
  • b. in geval van appartementenverhuur binnen de boerderij geldt dat er maximaal 10 appartementen gerealiseerd mogen worden, die ieder een maximale inhoud mogen hebben van 200 m3;
  • c. de appartementen mogen voor maximaal vier aaneengesloten weken worden verhuurd;
  • d. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  • e. aangetoond wordt dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  • f. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
    • 2. Kwaliteitsverbetering: Er vindt een kwaliteitsverbetering van het landschap plaats;
    • 3. Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen;
    • 4. Zorgvuldig ruimtegebruik;
    • 5. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;
    • 6. Bebouwing en functie: de omvang van de bebouwing en de beoogde functie is passend in de omgeving, gelet op bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondsheid;.
  • g. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • h. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  • i. de functiewijziging mag slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking hebben, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  • j. buitenopslag is niet toegestaan;
  • k. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • l. de gronden zijn niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuur netwerk brabant';
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' moet er sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel;
  • n. buiten de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' draagt de ontwikkeling bij aan de ontwikkeling van een gemengd landelijk gebied;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' leidt de ontwikkeling niet tot een bebouwde oppervlakte van meer dan 1,5 ha;
  • p. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
  • q. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  • r. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • s. detailhandel is uitsluitend toegestaan indien dit ondergeschikt en ondersteunend is aan de hoofdactiviteit en geen grotere verkoopvloeroppervlakte heeft dan 200 m2;
  • t. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige voorziening, waaronder wordt verstaan een voorziening waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 150.000 ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' bedraagt en meer dan 300.000 per jaar buiten de groenblauwe mantel bedraagt;
  • u. indien de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen gebouwen toegestaan' is opgenomen, dan dient deze aanduiding te worden verwijderd.
4.8.4 Omschakeling van een vrijkomend agrarisch bedrijf naar Agrarisch - Paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bouwvlak van een vrijkomend agrarisch bedrijf te wijzigen in de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het hergebruik zich beperkt tot de voormalige agrarische bedrijfslocatie. Bij gebleken noodzaak kan de voormalige agrarische bedrijfslocatie worden uitgebreid tot een maximum van 1,5 hectare;
  • b. paardenbakken moeten binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • c. de locatie is niet gelegen binnen de aanduiding 'groenblauwe mantel'
  • d. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
  • e. de omschakeling milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
  • f. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. er wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing;
  • h. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
4.8.5 Wijzigen bestemming Agrarisch met waarden - Landschap naar bestemming Natuur of Bos of Water

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' te wijzigen in de bestemming Natuur of Bos of Water, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen' dan wel de ecologische meerwaarde anderszins kan worden aangetoond;
  • b. de agrarische bedrijvigheid is beëindigd;
  • c. natuurontwikkeling zal plaatsvinden;
  • d. overtollige bebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monument betreft;
  • e. advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. opslag ten behoeve van derden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • b. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. ter plaatse waar een bedrijfswoning is toegestaan voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in hoofdgebouwen, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 75 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kleine landschapselementen', tevens kleine landschapselementen;
  • e. een grondwaterbeschermingsgebied, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied';
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' strekt de bestemming mede tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden, te weten de groenblauwe mantel;

met de daarbijbehorende:

  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. parkeervoorzieningen,
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels
  • a. Gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'relatie' worden de aangegeven bouwvlakken als één bouwvlak aangemerkt.
5.2.1 Bedrijfsgebouwen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' mag de met die aanduiding aangegeven maximale oppervlakte aan bebouwing niet worden overschreden;
  • b. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 10 meter;
  • d. afstand tot de bouwperceelsgrens bedraagt tenminste 3 meter;
  • e. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 15 meter.
5.2.2 Bedrijfswoningen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • c. de maximale goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt 5,5 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt 10 meter;
  • e. onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning;
  • f. de woning dient te worden afgedekt met een kap waarvan de hellingshoek minimaal 30° en maximaal 60° mag bedragen;
  • g. de afstand tot de bouwperceelsgrens bedraagt tenminste 3 meter;
  • h. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 15 meter.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte bedraagt 9 meter, met uitzondering van het bepaalde in sub b en c;
  • b. de maximale bouwhoogte van een kleinschalige windenergievoorziening bedraagt 15 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • d. de afstand tot de bouwperceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • e. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 10 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • f. voor reclame-uitingen gelden aanvullend de volgende specifieke bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van borden en spandoeken bedraagt maximaal 1,5 meter;
    • 2. maximaal 2 borden/ spandoeken van elk maximaal 1,5 m2;
    • 3. maximaal 4 vlaggen van elk maximaal 6 m2.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
  • f. ter waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. wonen, behoudens in een bedrijfswoning als bedoeld in 5.2.2;
  • b. detailhandel;
  • c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • d. seksinrichtingen;
  • e. kamperen;
  • f. opslag van goederen en materialen buiten de bebouwing;
  • g. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • h. inrichtingen zoals aangewezen in artikel 2.1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Besluit van 29 april 2008, Staatsblad 160).
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Een aan huis gebonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- en bijgebouwen is, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de bebouwing;
  • b. de woonfunctie blijft behouden;
  • c. er dient een (bedrijfs)woning legaal aanwezig te zijn;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • e. geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt wordt;
  • f. alleen ondergeschikte detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende bedrijf is toegestaan;
  • g. horeca is niet toegestaan;
  • h. het bedrijf mag geen publieksgericht karakter en geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  • i. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • j. buitenopslag is niet toegestaan;
  • k. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  • l. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  • m. de activiteit milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
5.5.2 Bewoning als afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van bewoning als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er dient een (bedrijfs)woning legaal aanwezig te zijn;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • d. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen;
  • e. er ontstaat geen zelfstandige woning.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Verbod (algemeen)

Het is verboden op of in de gronden bedoeld in dit artikel, met uitzondering binnen het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, gehoord de waterbeheerder, de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. aanleggen van verhardingen;
  • c. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en de daarmee verband houdende werkzaamheden.
5.6.2 Verbod (ter plaatse van de aanduidingen)

Het is verboden op of in de gronden, met uitzondering binnen het bouwvlak zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de volgende aanduiding behalve de in artikel 5.6.1 genoemde werkzaamheden tevens de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

a Overige zone - kleine landschapselementen

In afwijking van de aanhef tevens ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak':

  • indrijven, draineren, aanleg sloot/greppel, dempen sloot/greppel;
  • onderbemalen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • opplanten, rooien bomen, planten bomen, omzetten van grasland naar bouwland;
  • perceelsindeling wijzigen;
b Overige zone - groenblauwe mantel
  • dempen van poelen, sloten en greppels.
5.6.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 5.6.1 en 5.6.2 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
5.6.4 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 5.6.1 en 5.6.2 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de agrarische en/of landschappelijke functies en waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • b. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis dan wel die behoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer.
5.7 Wijzigingsbevoegdheden
5.7.1 Een andere vorm van bedrijf

Het wijzigen van de aanduiding binnen de bestemming Bedrijf ten behoeve van een ander type bedrijf is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. omliggende agrarische bedrijven worden niet belemmerd;
  • b. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
    • 2. Kwaliteitsverbetering: Er vindt een kwaliteitsverbetering van het landschap plaats;
    • 3. Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen;
    • 4. Zorgvuldig ruimtegebruik;
    • 5. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;
    • 6. Bebouwing en functie: de omvang van de bebouwing en de beoogde functie is passend in de omgeving, gelet op bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondsheid;
  • c. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' is het niet toegestaan kapitaalintensieve ontwikkelingen te ontplooien;
  • e. buitenopslag is niet toegestaan;
  • f. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking mag niet worden vergroot en de parkeerbehoefte dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden;
  • g. nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
  • h. advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
  • i. de beoogde ontwikkeling mag er niet toe leiden dat een bedrijf behorend tot de milieucategorie 3 of hoger ontstaat; de met de ontwikkeling toe te stane bedrijvigheid is uitsluitend toegestaan in milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in Bijlage 5 of een naar aard en omvang vergelijkbare bedrijfsactiviteit;
  • j. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  • k. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • l. detailhandel is uitsluitend toegestaan indien dit ondergeschikt en ondersteunend is aan de hoofdactiviteit en geen grotere vloeroppervlakte heeft dan 200 m2;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' gaat de ontwikkeling gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • n. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige ontwikkeling, waaronder wordt verstaan een voorziening waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 150.000 per jaar bedraagt.
5.7.2 Wijzigen bestemming Bedrijf naar Recreatie

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de bestemming Bedrijf te wijzigen in de bestemming Recreatie ten behoeve van een verblijfsrecreatie mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. eventuele verbouwingen, die voor de nieuwe functie nodig zijn, dienen binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd te worden;
  • b. in geval van appartementenverhuur binnen de boerderij geldt dat er maximaal 10 appartementen gerealiseerd mogen worden, die ieder een maximale inhoud mogen hebben van 200 m3;
  • c. de appartementen mogen voor maximaal vier aaneengesloten weken worden verhuurd;
  • d. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. Landschappe lijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
    • 2. Kwaliteitsverbetering: Er vindt een kwaliteitsverbetering van het landschap plaats;
    • 3. Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen;
    • 4. Zorgvuldig ruimtegebruik;
    • 5. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;
    • 6. Bebouwing en functie: de omvang van de bebouwing en de beoogde functie is passend in de omgeving, gelet op bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondsheid;
  • e. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • f. de functiewijziging mag slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking hebben, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  • g. buitenopslag is niet toegestaan;
  • h. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden worden niet onevenredig aangetast.
  • i. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
  • j. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  • k. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • l. detailhandel is uitsluitend toegestaan indien dit ondergeschikt en ondersteunend is aan de hoofdactiviteit en geen grotere vloeroppervlakte heeft dan 200 m2;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel' gaat de ontwikkeling gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • n. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een grootschalige ontwikkeling, waaronder wordt verstaan een voorziening waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen meer dan 150.000 per jaar bedraagt.

Artikel 6 Bos

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding van bos met de daarop afgestemde bosbouw;
  • b. instandhouding van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kleine landschapselementen', tevens kleine landschapselementen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuur netwerk brabant' strekt de bestemming mede tot het behoud, herstel en de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de gebieden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' strekt de bestemming mede tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden, te weten de groenblauwe mantel.
6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd, behoudens:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  • b. nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
  • f. ter waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Observatiehutten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van het bouwen van observatiehutten, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale goothoogte van observatiehutten bedraagt 3,5 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van observatiehutten bedraagt 5 meter;
  • c. de maximale oppervlakte van de observatiehutten bedraagt 50 m²;
  • d. de oppervlakte van het perceel dient minimaal 150 hectare te bedragen om één observatiehut op te mogen richten;
  • e. aandacht wordt besteed aan de verschillende deelaspecten namelijk water, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie, natuur en landschap, milieu, verstening en veiligheid/overstening.
6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.6.1 Verbod (algemeen)

Het is verboden op of in de gronden als bedoeld in dit artikel zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, gehoord de waterbeheerder, de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. aanleggen van verhardingen;
  • c. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en de daarmee verband houdende werkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van recreatieve voorzieningen als parkeerplaatsen.
6.6.2 Verbod (ter plaatse van de aanduidingen)

Het is verboden op of in de gronden, met uitzondering binnen het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de volgende aanduidingen behalve de in artikel 6.6.1 genoemde werkzaamheden tevens de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

a Overige zone - kleine landschapselementen

In afwijking van de aanhef tevens ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak':

  • indrijven, draineren, aanleg sloot/greppel, dempen sloot/greppel;
  • onderbemalen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • opplanten, rooien bomen, planten bomen, omzetten van grasland naar bouwland;
  • perceelsindeling wijzigen.
b Overige zone - groenblauwe mantel
  • dempen van poelen, sloten en greppels.
6.6.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 6.6.1 en 6.6.2 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
6.6.4 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 6.6.1 en 6.6.2 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de agrarische en/of landschappelijke functies en waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • b. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis dan wel die behoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer.
6.7 Wijzigingsbevoegdheden
6.7.1 Wijzigen bestemming Bos naar bestemming Natuur of Water

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Bos te wijzigen in de bestemming Natuur of Water mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de ecologische meerwaarde kan worden aangetoond;
  • b. natuurontwikkeling zal plaatsvinden;
  • c. advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

Artikel 7 Cultuur en ontspanning

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een atelier, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'atelier';
  • b. de geluidzone industrielawaai, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie';

met de daarbij behorende:

  • c. wegen en paden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels

Gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht.

7.2.1 Bedrijfsgebouwen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' mag de met die aanduiding aangegeven maximale oppervlakte aan bebouwing niet worden overschreden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mogen de met die aanduiding aangegeven maximale goot- en bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. de afstand tot de bouwperceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • d. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 15 meter.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte bedraagt 9 meter, met uitzondering van het bepaalde in sub b en c;
  • b. de maximale bouwhoogte van een kleinschalige windenergievoorziening bedraagt 15 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • d. de afstand tot de bouwperceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • e. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 10 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • f. voor reclame-uitingen gelden aanvullend de volgende specifieke bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van borden en spandoeken bedraagt maximaal 1,5 meter;
    • 2. maximaal 2 borden/ spandoeken van elk maximaal 1,5 m2;
    • 3. maximaal 4 vlaggen van elk maximaal 6 m2.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
  • f. ter waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. wonen;
  • b. detailhandel;
  • c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • d. seksinrichtingen;
  • e. kamperen;
  • f. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak
  • g. buitenopslag.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kleine landschapselementen', tevens kleine landschapselementen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuur netwerk brabant' strekt de bestemming mede tot het behoud, herstel en de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de gebieden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • g. straatmeubilair;
  • h. voorzieningen van algemeen nut;
  • i. kunstwerken;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen.
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' strekt de bestemming mede tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden, te weten de groenblauwe mantel.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  • b. de maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt 3 meter;
  • c. de maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt 15 m².
8.2.2 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
  • b. de maximale oppervlakte bedraagt 6 m²;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en bewegwijzering maximaal 9 meter bedragen.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
  • f. ter waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5.1 Verbod (algemeen)

Het is verboden op of in de gronden bedoeld in dit artikel zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, gehoord de waterbeheerder, de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en de daarmee verband houdende werkzaamheden;
  • c. het aanbrengen van recreatieve voorzieningen als parkeerplaatsen.
8.5.2 Verbod (ter plaatse van de aanduidingen)

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de volgende aanduiding behalve de in artikel 8.5.1 genoemde werkzaamheden tevens de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

a Kleine landschapselementen
  • indrijven, draineren, aanleg sloot/greppel, dempen sloot/greppel;
  • onderbemalen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • opplanten, rooien bomen, planten bomen, omzetten van grasland naar bouwland;
  • perceelsindeling wijzigen.
b Groenblauwe mantel
  • dempen van poelen, sloten en greppels.
8.5.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 8.5.1 en 8.5.2 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
8.5.4 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 8.5.1 en 8.5.2 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de agrarische en/of landschappelijke functies en waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • b. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis dan wel die behoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in hoofdgebouwen en bijgebouw(en), met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de activiteiten, maximaal 75 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  • c. één minicamping, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping', alsmede de bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een minicamping;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kleine landschapselementen', tevens kleine landschapselementen;
  • e. een geluidzone van industrielawaai, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie';
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuur netwerk brabant' strekt de bestemming mede tot het behoud, herstel en de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de gebieden;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' strekt de bestemming mede tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden, te weten de groenblauwe mantel;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch vlak', strekt de bestemming mede tot behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het gebied;

met de daarbijbehorende:

  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. groenvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
  • a. Gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'relatie' worden de aangegeven bouwvlakken als één bouwvlak aangemerkt.
9.2.1 Woning
  • a. de maximale goothoogte van de woning bedraagt 4 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van de woning bedraagt 8 meter;
  • c. onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning;
  • d. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 650 m3, dan wel niet meer dan zoals legaal aanwezig op het moment van ter visie legging van het ontwerpplan;
  • e. afstand tot de bouwperceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • f. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 15 meter;
  • g. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan één woning per aanduiding 'bouwvlak'.
9.2.2 Bijgebouwen
  • a. per bestemmingsvlak zijn maximaal twee bijgebouwen toegestaan;
  • b. het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen bij de woning mag maximaal 150 m2 bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' maximaal de met die aanduiding aangegeven oppervlakte aan bijgebouwen is toegestaan. Indien evenwel de totale inhoud van hoofdgebouwen en bijgebouwen tezamen meer bedraagt dan 1500 m³ is het niet toegestaan nieuwe bijgebouwen op te richten;
  • c. de maximale goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen bedragen 3,2 meter respectievelijk 4,5 meter;
  • d. afstand tot de bouwperceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • e. een bijgebouw dient op een minimale afstand van 4 meter achter de gevellijn te worden opgericht;
  • f. de minimale afstand van nieuw te bouwen vrijstaande bijgebouwen tot aan de as van de weg waaraan wordt gebouwd bedraagt 20 meter. Ingeval de voorgevel van de bijbehorende woning op een grotere afstand tot de weg is gelegen, moeten bijgebouwen 4 meter achter het verlengde van deze voorgevel worden gebouwd;
  • g. de afstand van de bijgebouwen tot de woning bedraagt minimaal 5 meter  en maximaal 15 meter;
  • h. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen mag meer bedragen dan 150 m² mits de overtollige bebouwing, wordt gesloopt. Hiervoor geldt het volgende:
    • 1. Bij volledige sloop van de overtollige bijgebouwen mag het onder b. toegestane oppervlak aan bijgebouwen worden vergroot met 10% van wat meer gesloopt wordt dan 200 m2 aan bijgebouwen tot een gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen van maximaal 200 m².
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt achter de gevellijn 2 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de gevellijn 1 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van een kleinschalige windenergievoorziening bedraagt 15 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt achter de gevellijn 3 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt voor de gevellijn 1 meter, met uitzondering van pergola's waarvan de maximale bouwhoogte 2,5 meter bedraagt;
  • f. de afstand tot de bouwperceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • g. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 10 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
  • f. ter waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. detailhandel;
  • b. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • c. seksinrichtingen;
  • d. kamperen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping';
  • e. opslag van goederen en materialen;
  • f. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • g. bewoning als afhankelijke woonruimte.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
9.5.1 Een aan huis gebonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- en bijgebouwen is, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de bebouwing;
  • b. de woonfunctie blijft behouden;
  • c. er dient een woning legaal aanwezig te zijn;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • e. geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt wordt;
  • f. alleen ondergeschikte detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende bedrijf is toegestaan;
  • g. horeca is niet toegestaan;
  • h. het bedrijf mag geen publieksgericht karakter en geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  • i. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • j. buitenopslag is niet toegestaan
  • k. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  • l. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  • m. de activiteit is milieuhygiënisch aanvaardbaar.
9.5.2 Bewoning als afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het toestaan van bewoning als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er dient een woning legaal aanwezig te zijn;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • d. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen;
  • e. er ontstaat geen zelfstandige woning.
9.5.3 Gebruik bijgebouwen ten dienste van de minicamping

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het mogen gebruiken van bijgebouwen welke direct aan de minicamping grenzen, ten behoeve van de minicamping, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de maximaal toegestane oppervlakte van de bijgebouwen mag niet worden vergroot;
  • b. de woonfunctie blijft behouden;
  • c. hierdoor geen onevenredige verkeersaantrekkende werking met zich meebrengt;
  • d. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 10 Leiding - Brandstof

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een:

  • a. brandstofleiding.
10.2 Bouwregels

Op of in de in 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2 en toestaan dat in deze dubbelbestemming en/of de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad;
  • b. er geen kwetsbaar object wordt toegelaten;
  • c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leidingbeheerder.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. Bodem:

het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen;

  • b. Waterhuishouding:

het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

  • c. Infrastructuur:

verharden oppervlakte, het aanleggen van leidingen;

  • d. Beplantingen:

het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen.

10.4.2 Uitzonderingen

Het in 10.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken en/of werkzaamheden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • c. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
10.4.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 10.4.1 zijn slechts toelaatbaar mits:

  • a. de leidingen niet worden geschaad;
  • b. toestemming wordt gevraagd bij de leidingbeheerder.

Artikel 11 Leiding - Gas

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een:

  • a. gastransportleiding.
11.2 Bouwregels

Op of in de in 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2 en toestaan dat in deze dubbelbestemming en/of de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad;
  • b. er geen kwetsbaar object wordt toegelaten;
  • c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leidingbeheerder.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplating;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. diepploegen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
11.4.2 Uitzonderingen

Het in 11.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
11.4.3 Toelaatbaarheid

Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 11.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de leidingen niet worden geschaad;
  • b. toestemming wordt gevraagd bij de leidingbeheerder.

Artikel 12 Leiding - Riool

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een:

  • a. rioolleiding.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Bebouwing ten dienste van de bestemming

Op of in de in 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan.

12.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling
  • a. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 2,5 meter.
12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. Bodem:

het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen;

  • b. Waterhuishouding:

het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

  • c. Infrastructuur:

verharden oppervlakte, het aanleggen van leidingen;

  • d. Beplantingen:

het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen.

12.4.2 Uitzonderingen

Het in 12.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
12.4.3 Toelaatbaarheid

Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 12.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de leidingen niet worden geschaad;
  • b. toestemming wordt gevraagd bij de leidingbeheerder.

Artikel 13 Leiding - Water

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een:

  • a. waterleiding;
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Op of in de in 13.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan.

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 2,5 meter.
13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leidingbeheerder.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. Bodem:

het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen;

  • b. Waterhuishouding:

het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

  • c. Infrastructuur:

verharden oppervlakte, het aanleggen van leidingen;

  • d. Beplantingen:

het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen.

13.4.2 Uitzonderingen

Het in 13.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
13.4.3 Toelaatbaarheid

Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 13.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de leidingen niet worden geschaad;
  • b. toestemming wordt gevraagd bij de leidingbeheerder.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
  • b. de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met ten hoogste 250 m2 en de bodemingreep niet dieper is dan 0,4 meter onder maaiveld.
14.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 14.2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemmingen, indien is gebleken dat het oprichten van het in lid 14.2 bedoelde gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
  • b. Voor zover het oprichten van het in lid 14.2 bedoelde gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • d. Het bepaalde in lid 14.2 is niet van toepassing op:
    • 1. bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 2. bouwwerken die mogen worden gerealiseerd kracht een reeds verleende vergunning;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter onder maaiveld en zonder wegwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    • 4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  • c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  • i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 meter bedragen;
  • k. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • l. het afplaggen of verschralen van heide- of natuurgebieden;
  • m. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
14.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 14.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 14.4.1 sub a, h, l en m;
  • b. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2;
  • c. ten dienste staan van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • e. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
  • f. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • g. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan;
  • h. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
14.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 14.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien uit een archeologisch rapport blijkt dat de in lid 14.4.1 genoemde werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische resten.
  • b. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  • c. Voor zover de in lid 14.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
    • 4. indien het bepaalde onder c sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
  • d. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 3

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
  • b. de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met ten hoogste 2.500 m2 en de bodemingreep niet dieper is dan 0,4 meter onder maaiveld.
15.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemmingen, indien is gebleken dat het oprichten van het in lid 15.2 bedoelde gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
  • b. Voor zover het oprichten van het in lid 15.2 bedoelde gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • d. Het bepaalde in lid 15.2 is niet van toepassing op:
    • 1. bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 2. bouwwerken die mogen worden gerealiseerd kracht een reeds verleende vergunning;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter onder maaiveld en zonder wegwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    • 4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  • c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  • i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 meter bedragen;
  • k. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • l. het afplaggen of verschralen van heide- of natuurgebieden;
  • m. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
15.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 15.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 15.4.1 sub a, h, l en m;
  • b. een verstoringsoppervlakte hebben van niet meer dan 2.500 m2;
  • c. ten dienste staan van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • e. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
  • f. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • g. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan;
  • h. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
15.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 15.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien uit een archeologisch rapport blijkt dat de in lid 15.4.1 genoemde werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische resten.
  • b. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  • c. Voor zover de in lid 15.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
    • 4. indien het bepaalde onder c sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
  • d. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 16 Waarde - Attentiegebied natuur netwerk brabant

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Attentiegebied natuur netwerk brabant' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het attentiegebied ehs, bestaande uit:

  • a. natte natuur;

alsmede:

  • b. de bescherming en het behoud van de op en/of in de gronden voorkomende natuurwaarden;
  • c. de bescherming en instandhouding van de op en/of in deze gronden voorkomende ecologische waarden.
16.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.2.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Attentiegebied natuur netwerk brabant zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • d. het buiten de aanduiding 'bouwvlak' binnen een agrarische gebiedsbestemming aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.
16.2.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 16.2.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
16.2.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden als bedoeld in 16.2.1 of de elders in dit bestemmingsplan genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden mag alleen worden verleend indien door die andere werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishoudkundige situatie van de hierbinnen gelegen natuur netwerk brabant niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

16.2.4 Advies waterschapsbestuur

Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden als bedoeld in 16.2.1 hoort het bevoegd gezag het ter plaatse bevoegde waterschapsbestuur.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene bouwregels

18.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

18.2 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
  • a. Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet danwel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet danwel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
  • c. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in sub a en sub b van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 19 Algemene gebruiksregels

19.1 Te slopen bouwwerken Grote Kerkepad 31

Onder gebruik in strijd met deze regels wordt in elk geval verstaan het handhaven van de bouwwerken met de nummers 4, 6 en 7 zoals aangeduid in de Bijlage 1 Te slopen bouwwerken Grote Kerkepad 31 , waarvoor geldt, dat deze bouwwerken binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan dienen te zijn gesloopt.

 

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

20.1 Geluidzone - industrie

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone – industrie' dat de vestiging van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen hier uitsluitend is toegestaan indien B&W een hogere waarde in de zin van de Wet geluidhinder bij vaststelling van dit bestemmingsplan hebben vastgesteld.

20.2 Vrijwaringszone - radar

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' geldt in aanvulling op hetgeen elders in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van windturbines niet meer mag bedragen dan 113 meter boven NAP.

20.3 Luchtvaartverkeerzone
20.3.1 Luchtvaartverkeerzone - funnel

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - funnel' ten behoeve van een obstakelvrij start- en landingsvlak met zijkanten ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de waarde (uitgedrukt in meters boven NAP), die is aangegeven in Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone - funnel, overschrijdt.

20.3.2 Luchtvaartverkeerzone - ihcs

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - ihcs' ten behoeve van het obstakelvrije vlak een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de waarde (uitgedrukt in meters boven NAP), die is aangegeven in Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone - ihcs, overschrijdt.

20.3.3 Luchtvaartverkeerzone - ils

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - ils' ten behoeve van het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen door vliegverkeer rondom de start- en landingsbaan een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de waarde (uitgedrukt in meters boven NAP), die is aangegeven in Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone - ils, overschrijdt. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van een hogere bouwhoogte, onder de voorwaarde dat de werking van de ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Hiertoe dienen zij schriftelijk advies in te winnen bij Defensie.

20.4 Milieuzone - geluidsgevoelige functie
20.4.1 Verbod

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie' vanwege de ligging van de 35 Ke-lijn dat het niet is toegestaan nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies te bouwen binnen de milieuzone - geluidsgevoelige functie .

20.5 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

De voor 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit.

20.5.1 Verbod

Op de gronden mag niet worden gebouwd.

20.5.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.5.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, indien:

  • a. wordt aangetoond, dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater niet toenemen;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder.
20.6 Veiligheidszone - leiding

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidzone - leiding' , dat vanwege de plaatsgebonden risico contour van 10-6 , binnen deze contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht, behoudens de reeds bestaande kwetsbare objecten.

20.7 Overige zone - in verordening ruimte te verwijderen of toe te voegen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in verordening ruimte te verwijderen natuur netwerk brabant' is in de verordening ruimte 2014 te verwijderen natuur netwerk brabant aangeduid;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in verordening ruimte toe te voegen natuur netwerk brabant' is de in de verordening ruimte 2014 toe te voegen natuur netwerk brabant aangeduid.
20.8 Overige gebiedsaanduidingen

Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:

  • a. 'overige zone - cultuurhistorisch vlak';
  • b. 'overige zone - natuur netwerk brabant';
  • c. 'overige zone - groenblauwe mantel';
  • d. 'overige zone - kleine landschapselementen';
  • e. 'overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen';

aangeduide gronden gelden specifieke regels. Indien deze aanduiding een betekenis heeft binnen de betreffende bestemming, dan is die regeling opgenomen binnen de daar geldende bestemming.

Artikel 21 Algemene afwijkingsregels

21.1 Het bevoegd gezag kan afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10% behoudens:
    • 1. ten aanzien van de maximale inhoud van woningen;
    • 2. ten aanzien van de maatvoering van kassen en bedrijfsgebouwen voor vee;
    • 3. ten aanzien van de bebouwde oppervlakte ter plaatse van de aanduiding 'atelier';
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak en toestaan dat de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak 2 meter mag bedragen, mits:
    • 1. de noodzaak kan worden aangetoond;
    • 2. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de in regels opgenomen gebruiksverboden en meerdaagse jaarlijks terugkerende evenementen toestaan;
  • f. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige architectonische en ruimtelijke kwaliteiten;
  • g. herbouwen op bestaande fundering mits dit leidt tot verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit of milieuhygiënisch betere situatie.

Artikel 22 Algemene wijzigingsregels

22.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • c. aanpassen van de grootte, de vorm en de locatie van een bedrijfswoning indien er sprake is van herbouw, mits de nieuwe bedrijfswoning binnen het bouwvlak valt en niet dichter naar de openbare weg toe wordt gebouwd;
  • d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 23 Overgangsrecht

23.1 Overgangsrecht bouwwerken
23.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
23.1.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 23.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 23.1.1 met maximaal 10%.

23.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 23.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

23.2 Overgangsrecht gebruik
23.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

23.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 23.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

23.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 23.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

23.2.4 Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan

Het bepaalde in 23.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 24 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening diverse locaties.