direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meerveldhoven 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00070-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voor de herziening van het geldende bestemmingsplan voor Meerveldhoven (vastgesteld op 13 februari 2007 en goedgekeurd 21 mei 2007) bestaat een aantal aanleidingen. Zo streeft de gemeente Veldhoven naar meer uniformiteit in haar bestemmingsplannen. Daarnaast verplicht de Wro gemeenten bestemmingsplannen eens in de 10 jaar te herzien.

Door middel van dit bestemmingsplan komt een actuele en uniforme regeling voor het gehele plangebied tot stand. De doelstelling van de actualisatie is het bieden van een beheersbaar en handhaafbaar planologisch-juridisch kader voor Meerveldhoven. Binnen het plangebied zijn géén nieuwe ontwikkelingen meegenomen. Het opnieuw vastleggen van de bestaande situatie in combinatie met de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden conform de meest actuele beleidsruimte heeft voorop gestaan. Het bestemmingsplan betreft daarmee een consoliderend, maar gedetailleerd bestemmingsplan. De detaillering uit zich vooral in een op perceel niveau uitgewerkte verbeelding. Hierop is voor woningen, voorzieningen en bedrijven afzonderlijk aangegeven wat waar gebouwd mag worden op een zodanige wijze dat het algemene belang daarbij vooraf is meegewogen (i.c. vastgelegd in verschillende beleidsrapporten). Het consoliderende karakter uit zich in het herbevestigen van de bestaande planologische rechten binnen het plangebied, eveneens met een afweging van het algemeen belang én een algehele afstemming op basis van een nieuwe standaardregeling van de gemeente Veldhoven.

De gemeente Veldhoven voert voor meerdere wijken een dergelijke actualisering van bestemmingsplannen door. Met deze uniforme aanpak ontstaat voor alle inwoners en belanghebbenden van Veldhoven rechtszekerheid en rechtsgelijkheid.

Het bestemmingsplan sluit aan bij de gemeentelijke modelregels en voldoet aan de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De planbegrenzing komt grotendeels overeen met de begrenzing van het 'moederplan' uit 2007.

De hierna opgenomen afbeelding geeft de nieuwe plangrenzen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0001.png"

Afbeelding 1.1: Begrenzing van het bestemmingsplan 'Meerveldhoven 2018'

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt aan de noordzijde van west naar oost begrensd door de Hagendorenseweg en de Julianastraat. Aan de zuidzijde wordt het plan begrensd door de percelen ten zuiden van de Provinciale weg die grenzen aan bedrijventerrein De Run. Het plangebied ligt tussen de Merenfeltstraat - Pietershoek aan de westzijde en de groenstrook tussen de Oranjebuurt en De Run aan de oostzijde.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

In het plangebied gelden thans diverse regelingen, waarvan Meerveldhoven 2005 (het moederplan) de oudste is. Na vaststelling van het moederplan is zevenmaal overgegaan tot een gedeeltelijke herziening van de gebiedsregeling of tot een beperkte algemene actualisatie. De geldende juridisch-planologische kaders zijn op volgorde van vaststelling hieronder weergegeven.

Geldende bestemmingsplannen   Vaststelling   Goedkeuring  
01   Meerveldhoven 2005   13-02-2007   21-05-2007  
02   Meerveldhoven, Provincialeweg 4 (wijziging)   01-09-2009    
03   Parapluplan 2009   15-09-2009    
04   Meerveldhoven, herziening Provincialeweg 52-54   30-09-2010    
05   Meerveldhoven, wijzigingsplan Ligt 1 (Zuidzorg)   01-03-2011    
06   Meerveldhoven, herziening Kapelstraat-Zuid 39   27-09-2011    
07   Meerveldhoven, herziening Kapelstraat-Zuid (kantoren)   26-02-2013    
08   Actualisatie 2014   14-04-2015    
09   Meerveldhoven, herziening Broekweg 27   11-10-2016    

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk is eerst een beknopte beschrijving opgenomen van de relevante beleidskaders op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Vervolgens is een beschrijving van het plangebied opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de relevante aspecten ten aanzien van het milieu, de flora en fauna, de waterhuishouding, cultuurhistorie en archeologie. In de juridische planopzet worden de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan toegelicht. De economische uitvoerbaarheid en de handhaving door de gemeente worden in hoofdstuk 6 toegelicht samen met de procedure van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. De SVIR speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • het vasthouden van de economische positie tussen de tien meest concurrerende landen;
  • voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel- en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • de waterveiligheid en de beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • het aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard. De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Bestemmingsplan 'Meerveldhoven 2018' betreft een conserverend plan waarin geen ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Bovendien voorziet de SVIR niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het vaststellen van dit bestemmingsplan geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.

Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, eerste tranche (Barro) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro vloeit voort uit de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wro (Spoedwet Wro; TK 32 821) is, naar aanleiding van het Raad van State-advies over het Barro, eerste tranche, de wettelijke grondslag voor het provinciaal medebewind en ontheffingen verbeterd. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State voorziet het Barro thans ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro.

Relatie tot bestemmingsplan

Het onderhavige plangebied is gelegen in het obstakelbeheergebied van de vliegbasis Eindhoven. De obstakelvrije vlakken worden gevormd door de funnel en de Inner Horizontaland Conical Surface (IHCS) en ILS.

Voor het plangebied geldt voorts het radarverstoringsgebied van het radarstation van vliegbasis Woensdrecht, zoals weergegeven in de wijziging van het Rarro per 1 oktober 2012, art. 2.4.

In paragraaf 4.13 (obstakelvrije zones) en paragraaf 4.14 (radarverstoringsgebied) wordt verder op ingegaan.

Verder zijn er geen nationale belangen in de omgeving van het plangebied.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven dat indien een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden volgens de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking. Aanvankelijk vond de verantwoording volgens de ladder plaats via een drie-stappen benadering.

De ladder is per 1 juli 2017 gewijzigd. De huidige ladder bevat geen treden meer. De oorspronkelijke trede 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied dient nu de behoefte te worden beschreven (artikel 3.1.6, lid 2 Bro: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling").

Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden (=uitgebreide motiveringsplicht).

Artikel 3.1.6 van het Bro bevat de volgende onderdelen:

  • 1. Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
    • a. een verantwoording van de in het plan gemaakt keuze van bestemmingen;
    • b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
    • c. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
    • d. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
    • e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
    • f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
  • 2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • 3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • 4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan, bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

In de nieuwe Ladder is het woord 'regionale' niet meer aanwezig. De Ladder bepaalt niet nader voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. Het is primair aan het bevoegd gezag om op basis van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling te bepalen tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt. Zo kan het voorkomen dat een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijk verzorgingsgebied heeft, dat de gemeentegrenzen niet overstijgt. Voor deze ontwikkeling is het schaalniveau van de gemeente, of wellicht zelfs het schaalniveau van de buurt, het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de behoefte inzichtelijk moet worden gemaakt.

Soms hebben provincies in de ruimtelijke verordening aanvullende regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop de behoefte kan/moet worden bepaald of stellen soms eisen aan de wijze waarop regionale afstemming moet worden vormgegeven.

De Laddertoets moet dus worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt dan ook bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Relatie tot bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Meerveldhoven 2018' is conserverend van aard en maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk. Het bestemmingsplan staat op een enkele locaties de toevoeging van een woning toe, maar deze bouwmogelijkheid is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Daarmee is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

2.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO), 2010, partiële herziening 2014

In 2010 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (Svro) vastgesteld door Provinciale Staten. De Svro bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De Svro is in 2014 partieel herzien, waarbij onder andere het gewijzigde beleid op het gebied van natuur (realisering van het natuurnetwerk) en veehouderij (transitie naar een zorgvuldige veehouderij) zijn verwerkt. De Svro 2014 is in werking getreden op 19 maart 2014. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de Verordening ruimte, waarin de kader stellende elementen uit de Svro zijn vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen. Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moeten aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen. Het plangebied is geheel gelegen binnen het 'stedelijk concentratiegebied'.

Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. In onderhavig bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen voorzien die strijdig zijn met de provinciale beleidspunten uit de SVRO.

Verordening ruimte 2014

Een structuurvisie is niet direct juridisch bindend voor burgers en overheden. Toch kan het in het kader van de ruimtelijke ordening van provinciaal belang zijn om bepaalde aspecten veilig te stellen. De provincie heeft in dat kader de Verordening ruimte opgesteld. De Verordening ruimte is de juridische vertaling van de structuurvisie en bevat daarom onderwerpen die in de visie naar voren komen. Dit betreft onder andere de belangen die de provincie wil behartigen en de manier waarop dit zal geschieden, evenals regels waarmee rekening gehouden moet worden bij het opstellen van een bestemmingsplan. Deze regels zijn direct bindend voor overheden. Zo weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

Op de kaartbeelden van de Verordening ruimte 2014 wordt onderscheid gemaakt in vier structuren en diverse aanduidingen. De vier structuren zijn het bestaand stedelijk gebied, de ecologische hoofdstructuur, de groenblauwe mantel en het gemengd landelijk gebied.

Relatie tot bestemmingsplan

De Verordening ruimte 2014 is artikelsgewijs opgebouwd en bestaat uit regels ten aanzien van verschillende vormen van grondgebruik. Twee onderdelen van de Verordening ruimte 2014 zijn relevant ten aanzien van onderhavig plan. Ten eerste betreft dit regels ten aanzien van de algemene zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit, zoals opgenomen in artikel 3.1. Ten tweede betreft dit de regels ten aanzien van het bestaand stedelijk gebied, zoals opgenomen in artikel 4.

Artikel 3.1: Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

Binnen de provincie Noord-Brabant geldt de algemene regel dat een ruimtelijk plan dat een ruimtelijke ontwikkeling bevat, een verantwoording bevat dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Daarnaast dient sprake te zijn van zorgvuldig ruimtegebruik. Onderhavig plan voorziet enkel in een conserverende regeling. Er is hier dus geen sprake van nieuw stedelijk ruimtebeslag.

In de Verordening ruimte 2014 wordt ook de toepassing van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking) gezien als onderdeel van het aspect zorgvuldig ruimtegebruik. Zoals in paragraaf 4.2 van deze plantoelichting is aangegeven, is in voorliggend bestemmingsplan géén sprake van een stedelijke ontwikkeling, waardoor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

Artikel 4: Bestaand stedelijk gebied

Om duidelijk te kunnen bepalen waar de bundelingsregels voor stedelijke ontwikkeling en de daarvan afgeleide regels van het beleid gelden is in de Verordening ruimte het bestaand stedelijke gebied van alle Brabantse kernen vastgesteld. Het plangebied is geheel gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan: een aangewezen gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Binnen het als zodanig aangewezen stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij – binnen de grenzen van andere wetgeving – om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0002.png"

Afbeelding 2.2: Uitsnede kaart Verordening ruimte 2014 - weergave bestaand stedelijk gebied (paars) en grondwaterbeschermingsgebied en boringsvrije zone (blauwe arcering)

Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan dat ligt in bestaand stedelijk gebied. Er is geen sprake van strijdigheid met de regels uit de Verordening ruimte.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Strategie Ruimte Metropoolregio Eindhoven

De Metropoolregio Eindhoven (MRE) geeft vorm aan de bestuurlijke samenwerking van de 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant. De gemeente Veldhoven is partner in die samenwerking. Voor het thema woningbouw is van belang dat gestreefd wordt naar diversiteit, ook in het woningaanbod en in de woonmilieus. Een gevarieerd aanbod aan woningen en een aantrekkelijke woonomgeving is namelijk belangrijk voor de economische groei in onze Metropoolregio Eindhoven. Daarbij moeten alle woonkwaliteiten optimaal worden benut. De woningbouwplannen in de regio moeten elkaar dan ook aanvullen. Op 28 juni 2012 heeft de Regioraad de Regionale Woonvisie 2011-2020 vastgesteld. Het motto van de Regionale Woonvisie 2011-2020 is “lokaal doen, wat lokaal kan”.

Op 28 juni 2012 heeft de Regioraad de Regionale Woonvisie 2011-2020 vastgesteld. Het motto van de Regionale Woonvisie 2011-2020 is “lokaal doen, wat lokaal kan”.

Integrale Ruimtelijke Strategie (IRS)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0003.png"

Afbeelding 2.3: Uitsnede uit kaartbeeld internationale allure & regionale eigenheid (bron: ISR)

In december 2017 is de Integrale Strategie Ruimte (hierna: ISR) voor alle 21 gemeenteraden vastgesteld. In deze ISR staat hoe de gemeenten gezamenlijk de economische kracht en de kwaliteit van het vestigingsklimaat van de Brainportregio ruimtelijk gaan ondersteunen.

Het is een ambitie-, inspiratie- en kansendocument; een basis van waaruit op verschillende niveaus (lokaal, (sub)regionaal en bovenregionaal) wordt gewerkt aan opgaven op het gebied van de leefbaarheid, vitaliteit en bereikbaarheid van onze regio. In de IRS wordt de ruimtelijke hoofdstructuur in deze regio voor de komende twintig jaar en een heldere consequente lijn in de verdere ontwikkeling van de regio beschreven. Er worden geen eindbeelden gepresenteerd, maar geprobeerd wordt op onderdelen de ambitie en de norm te benoemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0004.png"

Afbeelding 2.4: Infographic van de Integrale Strategie Ruimte

De 21 gemeenten van de Metropoolregio Eindhoven (MRE) hebben een gezamenlijke ambitie: Brainport Eindhoven verder (door)ontwikkelen tot een economische topregio die internationale allure verbindt aan regionale eigenheid. De werkplaats Ruimte heeft dit uitgewerkt in een regionale Integrale Ruimtelijke Strategie (hierna: ISR) met partners uit het bedrijfsleven, wetenschap, onderwijs en overheden.

De ISR is géén wettelijk planfiguur, maar is een ambitie-, inspiratie- en kansendocument voor de 21 gemeenten. Het is een basis van waaruit partijen op verschillende niveaus (lokaal, subregionaal en bovenregionaal) werken aan opgaven ter versterking van de kwaliteiten van de regio. Het vormt een gemeenschappelijk vertrekpunt voor de subregionale en lokale beleidsontwikkeling. De ISR ondersteunt daarmee de onderlinge en met andere partijen te maken afspraken. De ISR heeft een functie voor communicatie- en lobbytrajecten. Zo zal het een bouwsteen namens de regio vormen voor de provinciale omgevingsvisie.

De lSR is dus geen plan waaraan getoetst wordt, het is geen juridisch plan zoals een structuurvisíe op basis van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet. De opgenomen kaarten in de ISR zijn globaal en zijn niet bedoeld en ook niet geschikt om op perceelsniveau te worden geïnterpreteerd. Ook is de ISR niet uitputtend als het gaat om concrete projecten en pilotprojecten. Dit is een proces wat continu in beweging is.

De ISR zet in op 3 centrale thema's:

  • De energieke regio: de centra van steden en dorpen zijn van bewoners en bezoekers. Inrichting is gericht op beleving en verblijfskwaliteit.
  • De verbonden regio: Een onderscheidende regionale en (inter-)nationale bereikbaarheid. Verplaatsen in de regio is sneller, eenvoudiger en/of leuker.
  • De innovatieve regio: Economische activiteit en innovatie op werklocaties. Verbeteren verwevenheid campussen, kennisinstellingen en de innovatieve maakindustrie. Ruimte om te experimenteren.

Bovenstaande ambities zijn het uitgangspunt van de lSR en zijn ondergebracht in de thema's: economisch vestigingsklimaat, woon- en leefklimaat, omgevingskwaliteit, mobiliteit, duurzaamheid en klimaat. Per thema is een kaart plus een tekst opgenomen.

De lSR is een actieve uitnodiging aan overheden, ondernemers en burgers om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de regio. ln de lSR zijn pilots en projecten benoemd die bijdragen aan de realisatie van deze ambities. Dit is een start. Een uitvoeringsprogramma moet de realisatie versterken.

Daarbij zal de schaal waarop de opgave speelt leidend zijn. Als een opgave op regionale schaal speelt, wordt het onderwerp van het uitvoeringsprogramma. Speelt een opgave op subregionaal of lokaal niveau, dan is het geen onderwerp voor een regionaal uitvoeringsprogramma.

Relatie tot bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan. Er zijn binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkeling c.q. projecten opgenomen die specifiek een nieuwe ruimtelijke bijdrage leveren aan de economische kracht en de kwaliteit van het vestigingsklimaat van de Brainportregio.

2.3.2 Stedelijk Gebied Eindhoven (SRE)

Perspectiefnota 2017 Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE)

Het stedelijk gebied is in ontwikkeling. Een economisch sterke regio vraagt om investeringen in woningen en woonmilieus. Dit vraagt om samenwerking tussen gemeenten. Het SGE bestaat uit de gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre. Deze gemeente zijn samen het centrum van de Brainport-regio en zetten zich in om de regio te ontwikkelen tot internationaal vestigingsmilieu. Samen vormen de gemeenten een aantrekkelijke woningmarkt die variatie kent en waarbinnen doorstroming mogelijk is. De samenwerking is geslaagd wanneer voor alle huidige en toekomstige inwoners in het stedelijk gebied voldoende wervende woonmilieus, met passende en betaalbare woningen en bijbehorende voorzieningen, aanwezig zijn. Hiervoor worden de volgende 8 keuzes gemaakt:

  • 5. samen investeren;
  • 6. een sterke regio = een sterke stad;
  • 7. provinciale prognoses als kwantitatieve basis;
  • 8. kwaliteit: de woonconsument staat centraal;
  • 9. versterken waar we goed in zijn;
  • 10. voorrang voor transformatie en inbreiding;
  • 11. verbetering van bestaande voorraad;
  • 12. elkaar ondersteunen bij het realiseren van ambities.

Afsprakenkader wonen 2017 Stedelijk gebied Eindhoven

Sinds 2015 wordt in het Stedelijk Gebied Eindhoven gewerkt aan nieuwe woningbouw- programmerings-afspraken, die de afspraken in de artikelen 4.5 en 4.6 uit het bestuursconvenant van 2013 vervangen.

In het afsprakenkader wonen 2017 zijn vergaande afspraken gemaakt op het thema wonen tussen gemeenten in het Stedelijk gebied Eindhoven met betrekking tot het bouwen van voldoende woningen (kwantiteit) en over de kwaliteit daarvan. Waarbij de gemeenten er bovendien voor gaan zorgen dat bouwlocaties elkaar versterken in plaats van beconcurreren, vanuit de overtuiging dat daarmee zowel de gezamenlijke als lokale belangen zijn gediend. De belangrijkste uitgangspunten voor het Afsprakenkader wonen zijn:

  • a. Het Stedelijk Gebied opereert als één woningmarkt, waarbij elke gemeente eigen potenties en doelen heeft die duidelijk op elkaar zijn afgestemd.
  • b. Er wordt ruim baan gegeven aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding.
  • c. Kennis wordt ontwikkeleld en gedeeld, samen met andere betrokken partijen. Informatie wordt met elkaar gedeeld. Zodat invulling gegeven kan worden aan de kwalitatieve ontwikkelambities.

De afspraken luiden samengevat:

  • Het opstellen van een gezamenlijke visie op wonen (uitwerking van verschillende kwalitatieve en kwantitatieve onderdelen van het Afsprakenkader).
  • Het hanteren van de provinciale prognoses als richtinggevend, met inachtneming van de flexibiliteit die de Brabantse Agenda Wonen van de provincie hierin biedt.
  • Het versnellen van de woningbouwproductie op korte termijn om de huidige krapte op de woningmarkt tegen te gaan.
  • Het instellen van een deskundig gezamenlijk coördinatieteam dat het portefeuillehouders overleg adviseert over diverse uitwerkingen van het Afsprakenkader.
  • Alle lopende bouwplannen zijn beoordeeld en sluiten aan bij de woningbehoefte, behalve negen grote regionale projecten. Hierover is nadere afstemming nodig over aard van het programma of het tempo van de ontwikkeling.
  • Geen nieuwe uitleglocaties, tenzij… (unanieme beslissing gemeenten nodig).

In de afspraken staan maatregelen en plannen om voldoende woningen te realiseren voor het opvangen van de groei van de bevolking. De gemeenten willen startende huishoudens voldoende en betaalbare woonruimte bieden, doorstromers vasthouden in de regio en daarnaast ook instromers aantrekken. Dat betekent ruim baan voor nieuwe bouwplannen op inbreidingslocaties en voor herstructurering en transformatie van bestaande bouw. Het ontwikkelen van nieuwe uitleglocaties buiten bestaand stedelijk gebied heeft geen prioriteit.

Maar er is tevens ook een kwaliteitsslag nodig: een aanbod van aantrekkelijke, unieke, toonaangevende, innovatieve en gevarieerde woonmilieus.

Relatie tot bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan. Er zijn binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkeling meegenomen. De realisatie van meer woningen in het plangebied wordt derhalve niet mogelijk gemaakt.

2.4 Gemeentelijk beleid

Stadsvisie Veldhoven 2015-2030

In 2005 werd, na intensief overleg met bewoners, bedrijven en instellingen uit de Veldhovense samenleving, de Stadsvisie 2005 – 2030 'Het beste van Veldhoven, the best of both worlds' uitgebracht. Hierin zijn op basis van de bestaande situatie in 2005 en verwachte ontwikkelingen, de contouren vastgelegd voor het beleid richting de toekomst. De stadvisie was vooral een wensbeeld: wat willen we met z'n allen voor de toekomst van Veldhoven'. Geformuleerde speerpunten zijn:

  • diversiteit in woonmilieus; het beste van 2 werelden (stedelijk en dorps wonen);
  • ruimte voor beeldkwaliteit en architectuur;
  • ruimte voor landschappelijke elementen in de wijk;
  • eigen profiel voor wijken;
  • ontmoetingsplaatsen creëren voor alle doelgroepen;
  • wijken met een eigen identiteit en kwaliteit;
  • veilig, groen en ruim;
  • goed bereikbaar;
  • een hoog voorzieningenniveau (met name op het gebied van sport);
  • zorgvuldige inpassing van landschappelijke elementen en het versterken van landschappelijke waarden in de woonomgeving.

Deze Stadsvisie Veldhoven is in 2015 geactualiseerd. In samenspraak met diverse stakeholders zijn de sterke en zwakke kanten van Veldhoven in beeld gebracht en is de huidige situatie (anno 2015) beschreven. Geconstateerd is dat de kracht van Veldhoven ligt in de combinatie van twee werelden: dorpse gevoelens in een verstedelijkte omgeving. Dit komt ook terug in de ligging van de gemeente, tussen de stad Eindhoven aan de ene zijde en de rust en landelijke ruimte van de Kempen aan de andere zijde. 

De visie voor Veldhoven is erop gericht om deze kwaliteit (het 'beste van twee werelden', een combinatie van dorpse sfeer en stedelijke voorzieningen) vast te houden. De stadsvisie 2015-2030 kan worden gezien als een startdocument waarin de richting van het gemeentelijk beleid is aangegeven. Hierbinnen worden onder andere de thema's 'wijken, wonen, leefbaarheid, 'sociaal domein', 'educatie, cultuur, sport en recreatie' en 'economie, middenstand en werkgelegenheid' onderscheiden. 

Relatie tot bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Meerveldhoven 2018' draagt bij aan het in standhouden van de dorpse sfeer. Het betreft een conserverend bestemmingsplan waarin de kwaliteiten van het plangebied wat betreft wonen, voorzieningen en groen en openbare ruimte opnieuw vastgelegd zijn. De Stadsvisie Veldhoven 2015-2030 geeft een wensbeeld voor de toekomstige ontwikkeling van Veldhoven en bevat geen concreet beleid dat direct kan worden vertaald in het bestemmingsplan.

Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven

De "Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven, durven kiezen voor kwaliteit" is door de gemeenteraad vastgesteld op 3 juni 2009. In deze structuurvisie heeft de gemeente de basis gelegd voor de ruimtelijke toekomst van Veldhoven. De structuurvisie geeft aan dat de stedelijke en dorpse kwaliteiten van Veldhoven pas goed tot hun recht komen als er voor iedere kwaliteit een eigen plek wordt gevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0005.png"

Afbeelding 2.5: Ontwikkeling van Veldhoven (bron: analysedocument 27 februari 2008)

Veldhoven is gegroeid vanuit een aaneenschakeling van vier dorpen: Veldhoven-Dorp, Meerveldhoven, Zeelst en Oerle. Deze dorpen zijn ontstaan op de hogere gronden tussen de beekdalen, die overwegend zuidwest-noordoost zijn gericht. Hoewel Veldhoven in de naoorlogse periode sterk is gegroeid met planmatige invullingen (woonwijken, bedrijventerreinen en een centraal gelegen centrumgebied) zijn de oorspronkelijke dorpen nog steeds herkenbare eenheden binnen het stedelijk gebied: de dorpen vormen een samenhangend stelsel van kernen en dorpslinten rond de nieuwere delen van Veldhoven. Vanuit de dorpenstructuur is een middelgrote stad ontstaan, met enerzijds stedelijke voorzieningen en stedelijke allure (voornamelijk in het City Centrum) en anderzijds een dorps karakter en een dorpse identiteit. Om recht te doen aan de verschillende kwaliteiten is in de Ruimtelijke structuurvisie onderscheid gemaakt in een aantal deelgebieden: het buitengebied, de dorpsstructuur, de planmatige uitbreidingen, het City Centrum en de bedrijventerreinen. Daarnaast is een visie geformuleerd op de groenstructuur, de verkeersstructuur en de Stedelijke As. In de structuurvisie is per deelgebied een koers aangegeven, waarbij de kenmerken van de stedenbouwkundige/landschappelijke structuur - de dorpse, kleinschalige structuur dan wel de stedelijke accenten - tot uitdrukking komen.

Het overgrote deel van de woningvoorraad in Veldhoven is gebouwd vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw. De verschillende wijken laten een mooie afspiegeling zien van de veranderende stedenbouwkundige opvattingen. Om de sociale samenhang te bevorderen, is het van belang dat in elke wijk sprake is en blijft van een hart. Behalve aandacht voor nieuwe woningbouw op inbreidingslocaties, is het van belang dat ook de huidige woningvoorraad ende woonomgeving aantrekkelijk blijven (veilig, groen, ruim en variatie).

Relatie tot bestemmingsplan

Het plangebied van bestemmingsplan Meerveldhoven maakt deel uit van het deelgebied 'dorpsstructuur'. De opgave voor dit deelgebied van Veldhoven bestaat uit de volgende ambities:

  • het behoud van het aantrekkelijke en relatief kleinschalige karakter en de cultuurhistorische waarden;
  • verbeteren van de leefbaarheid en sociale cohesie in de kernen;
  • het sterker profileren van de verschillende oorspronkelijke dorpen (positiebepaling).

De navolgende aspecten van de inrichting van de openbare ruimte en de stedenbouwkundige kenmerken dienen ook in de toekomst te worden gerespecteerd:

  • verbeteren van (de inrichting van) de openbare ruimte in de oorspronkelijke dorpskernen, mede gericht op het goed bereikbaar maken van voorzieningen voor alle doelgroepen en het bevorderen van leefbaarheid: obstakels wegnemen, hoogwaardige inrichting waarbij de rol van het autoverkeer (rijdend en stilstaand) wordt teruggedrongen;
  • het aanpakken van het achterstallig onderhoud in de kernen;
  • in de oorspronkelijke dorpskernen en aan het oorspronkelijke wegenpatroon: toepassing van natuurlijke materialen, zoals gebakken klinkerbestrating;
  • pleksgewijze in- en aanvulling van de groenstructuur, met eenduidige en duurzame soorten.

Verder wordt gestreefd naar behoud en verbetering van de stedenbouwkundige kenmerken en identiteit van de verschillende oorspronkelijke dorpen Zeelst (horecagebied), Meerveldhoven (ontmoetingsplek), Oerle-Zuid en Zandoerle (recreatieve betekenis van het voorzieningenniveau).

Voor het gebied Meerveldhoven wordt gestreefd naar het versterken van het dorpshart van Meerveldhoven, als ontmoetingsplek voor de wijk en het benutten van de kansen als bescheiden bedevaartsoord. De Provincialeweg en de Broekweg staan in de Ruimtelijke Structuurvisie aangeduid als een onderdeel van de "Historische Structuren".

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0007.png"

Afbeelding 2.6: Ruimtelijke Structuurvisie gemeente Veldhoven, 2009

In de ruimtelijke structuurvisie staat dat nieuwe invullingen zich moeten voegen in het bestaande kleinschalige patroon, met dicht opeen gebouwde, kleinschalige bebouwing met hoofdzakelijk één tot twee bouwlagen en een kap, met relatief kleine voortuinen en met diepe, groene achtertuinen. Incidenteel is iets hogere bebouwing toegestaan, mits passend in de omgeving en zorgvuldig vormgegeven (kwalitatieve toevoeging). Bij uitbreidingen van hoofdgebouwen is de nodige terughoudendheid geboden om het bestaande karakter vanaf de openbare weg te kunnen behouden. Uitbreidingsruimte is er veeleer aan de achterzijde.

Verder dient er te worden gestreefd naar behoud van het gemêleerde karakter: variatie, functiemenging met vormen van bedrijfsactiviteiten die passen in de woonomgeving en bijdragen aan de levendigheid en uitplaatsen van bedrijven die een belasting vormen voor de woonomgeving. De vrijkomende plekken kunnen daarna worden benut voor woningbouw, kleinschalige bedrijvigheid en voorzieningen. Overige ambities betreffen het behouden en versterken van het hart in elke wijk en het koppelen van welzijns- en zorgvoorzieningen binnen een woonservicezone aan een hart van een wijk.

Verdere vernieuwingen en intensiveringen dienen plaats te vinden binnen de huidige grenzen van de bebouwde kommen met respect voor de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden en de landschappelijke context.

Het bestemmingsplan is in lijn met de Ruimtelijke structuurvisie.

Woonvisie 2016 en verder ('Keuzes maken') en nota 'Wonen met zorg voor bijzondere doelgroepen 

Op 11 oktober 2016 is door de gemeenteraad een nieuwe woonvisie vastgesteld. Het betreft een vervanging van de 'Woonvisie Veldhoven 2010 -2014'. De nieuwe visie was nodig vanwege de economische crisis in de laatste jaren, de vele veranderingen in de maatschappij en nieuwe wet- en regelgeving.

De woonvisie is tot stand gekomen in de context van een groter geheel, geeft een doorkijk naar het wonen in Veldhoven (zowel vanuit de technische als sociaal-maatschappelijke kant bezien) en maakt een aantal keuzes op het vlak van de volkshuisvesting voor de komende jaren. Allerlei ontwikkelingen in de gemeente, regio en het land hebben invloed gehad op de keuzes die gemaakt zijn.

In de visie is aangegeven dat door de economische crisis er een stagnatie in de woningmarkt is opgetreden en een veranderende kijk op het wonen door burgers en professionals (instanties) is ontstaan. Er zal bovendien sprake zijn van demografische veranderingen in Veldhoven (toename van aantal 75- plussers en aandeel van 65 tot 74 jarigen en een afname van aandeel 30 tot 45 jarigen) met een daaraan gekoppelde wijziging in de huishoudingssamenstellingen tussen nu en 2030. Er zal meer vraag naar huurwoningen in de vrije sector komen. Ook zal de vraag naar kleine en goedkope woningen toenemen alsmede de vraag naar woningen voor mensen met een zorgvraag (de woningen moeten aanpasbaar zijn voor zorg aan huis).

Voor wat betreft de woningbouwprogrammering wordt rekening gehouden met alle nieuwe ontwikkelingen. De programmering zal daarom flexibel zijn om in de toekomst zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de ontwikkelingen. Er ligt een opgave om per doelgroep het juiste type woning beschikbaar te hebben. In aanvulling op (bestaande) wijkvisies zullen daarom woonprogramma's per wijk opgesteld worden die de gewenste ontwikkeling voor het woningaanbod in de wijk aangeven. Ter uitvoering worden programma's beschreven en afgestemd op prestatieafspraken die jaarlijks worden bijgesteld.

Op het vlak van wonen werkt Veldhoven samen op twee regionale niveaus. Metropoolregio Eindhoven (voorheen SRE) met 21 gemeenten en het Stedelijk gebied Eindhoven (SGE). In het SGE gaan de voornaamste afspraken over het kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogramma. Hierbinnen is ruimte voor lokale inkleuring. Daarnaast is er op SGE niveau een samenwerking tussen gemeenten en corporaties met betrekking tot urgentie voor kwetsbare doelgroepen.

De positie van Veldhoven in de regio zal worden versterkt door per onderwerp op het juiste niveau afstemming te zoeken met deze verschillende schaalniveaus (Metropool- regio, Stedelijk Gebied Eindhoven en gemeente).

Naast de woonvisie heeft de gemeente Veldhoven de nota 'Wonen met zorg voor bijzondere doelgroepen' vastgesteld (juni 2012). Doel van de nota is om de gevolgen van de vergrijzing en extramuralisering van de zorg inzichtelijk te krijgen. Dit is gedaan door in de nota de toekomstige behoefte aan wonen met zorg in beeld te brengen en een idee te geven van de randvoorwaarden van de locaties voor nieuwe ontwikkeling. Op deze wijze wil de gemeente hier regie op kunnen voeren, mede in relatie tot de reguliere woningbouwopgave, regionale afspraken en contingentering.

Relatie tot bestemmingsplan

Bestemmingsplan Meerveldhoven 2018 is conserverend van aard en voorziet in de actualisering van de vigerende regelingen. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met de 'Woonvisie 2016 en verder' of de nota 'Wonen met zorg voor bijzondere doelgroepen'. Binnen de woonbestemmingen is gewerkt met 'standaard' bouwvlakdieptes en uniforme uitbreidings- mogelijkheden, waardoor het mogelijk is om woningen aan te passen aan de veranderende woonwensen van de bewoners. De bijgebouwenregeling biedt bij grondgebonden woningen bijvoorbeeld ruime mogelijkheden om uit te bouwen, zodat het mogelijk is om op de begane grond een slaapkamer en/of badkamer te realiseren.

VerkeersCirculatiePlan/Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan

Op 3 april 2007 is het verkeersCirculatiePlan (VCP) Veldhoven door de gemeenteraad vastgesteld met als doel structurele en creatieve oplossingen te bieden voor de knelpunten op het gebied van leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Het VCP is specifiek bedoeld om beleid vast te stellen op het gebied van de afwikkeling van het autoverkeer (wegennet), het fietsverkeer (fietsnetwerk) en het openbaar vervoer. Op hoofdlijnen worden tevens uitspraken gedaan over parkeren, verkeersveiligheid en leefbaarheid/milieu.

Op dit moment wordt het VCP geactualiseerd in het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP). Het GVVP gaat bijdragen aan een duidelijk verkeersbeleid voor de gemeente Veldhoven en bestaat uit verschillende onderdelen ofwel modules. Dat maakt het makkelijker om eventuele tussentijdse aanpassingen uit te voeren. Die onderdelen zijn een mobiliteitsambitie, 13 beleidsmodules en integraal beleid met uitvoeringsmaatregelen.

De gemeente Veldhoven sluit in haar parkeerbeleid aan bij de algemeen aanvaarde parkeernormen opgesteld voor het CROW in het document Parkeerkencijfers. De basis voor parkeernormering is de recente publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). In de parkeernormen wordt rekening gehouden met de stedelijkheid van de gemeente op basis van de omgevingsadressendichtheid. De gemeente Veldhoven is gekwalificeerd als sterk stedelijk. Afhankelijk van het deelgebied worden parkeernormen voorgeschreven. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in de ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom. Voor het gebied Meerveldhoven zijn de parkeernormen voor ‘rest bebouwde kom’ van toepassing.

In de planregels van het bestemmingsplan zijn de normen niet opgenomen, enkel de regel in de ‘nadere detaillering van de doeleinden’ om op eigen erf in de parkeerbehoefte te voorzien.

De parkeernormen zijn namelijk onderhevig aan ontwikkelingen op basis van actuele inzichten, sterk wisselend voor verschillende bedrijfsprofielen en er kan maatwerk vereist zijn voor uitzonderingssituaties.

Relatie tot bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Meerveldhoven 2018' is conserverend van aard. Grootschalige infrastructurele ingrepen worden niet mogelijk gemaakt. Wel biedt de bestemming 'Verkeer' de mogelijkheid om -indien dat aan de orde is- aanpassingen in het straatprofiel of in de inrichting van de openbare ruimte te doen.

Groenbeleidsplan 2009 - 2019

Het gemeentelijk groenbeleidsplan maakt inzichtelijk welke belangrijke groenstructuren binnen de gemeente aanwezig zijn en welke kwaliteiten en functies deze structuren hebben. Hierdoor wordt een duurzame ontwikkeling van het groen in deze structuren gewaarborgd. Het groen krijgt zo de mogelijkheid uit te groeien tot volwassenheid. Hierdoor zorgt het groenbeleidsplan dat de kenmerkende groenstructuur in de toekomst bijdraagt aan een aantrekkelijk woon- en werkklimaat. Het vastleggen van de belangrijkste groenstructuren is een belangrijk onderdeel van dit plan.

Relatie tot bestemmingsplan

Ook Meerveldhoven behoort tot één van de oude kerkdorpen. De lintbebouwing langs de historische wegen is karakteristiek. Een deel van de identiteit van Meerveldhoven wordt bepaald door de relatie met de Lambertuskerk. Een bedevaartsoord voor de O.L.V. Ter Eik. Het hierop aansluitende Processiepark en het Mariaplein zijn beide met deze plek verbonden. In de jaren '60 is de wijk uitgebreid met de Oranjewijk aan de oostzijde van de wijk. De gehele wijk heeft een dorps en kleinschalig karakter, met een hofjesstructuur.

Wijkgroenstructuur

Vlakken

  • Het parkje aan de Raadhuisstraat heeft veel uitstraling door de oude bomen. Hiernaast ligt een school die met een groene inrichting op het park aansluit.
  • Het Processiepark bij de kerk is een bijzonder park met een in zichzelf gekeerd karakter. Hier staan oude bomen.
  • Het Koningsveld vormt een grotere groene (speel)plek.

Lijnen

  • Een aantal historische wegen in het centrum is te herkennen aan de oude bebouwing. Veel historische wegen zijn door ruimtegebrek niet beplant met een boomstructuur.

Punten

  • De Lambertuskerk is een bijzonder punt dat in relatief veel groen ligt door het aangrenzende park en enkele oudere karakteristieke bomen in de nabijheid.
  • Het Mariaplein ligt langs de Lambertuskerk en heeft een functie als winkelcentrum. Dit plein heeft een vrij stenig karakter door de parkeerplaatsen hierop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0008.png"

Afbeelding 2.7: Bestaande groenstructuur (bron: Groenbeleidsplan Veldhoven 2009-2019)

Gewenste groenstructuur

De oude dorpsstructuur van Meerveldhoven moet duidelijk zichtbaar worden door de historische wegen te versterken met een doorgaande boomstructuur of haagbeplanting met soorten die passen bij het historisch karakter. Door de beperkte ruimte langs de weg, moet gezocht worden naar een pleksgewijze oplossingen, zoals het planten van lossen bomen op plaatsen waar net iets meer ruimte is. Door dit op meerdere plekken te herhalen krijgt de straat toch een doorgaande boomstructuur. De groene gebieden het Kerkplein, Mariaplein en het Processiepark rondom de kerk kunnen samen een samenhangend centrumgebied vormen. Daarvoor is het noodzakelijk het parkje aan de Raadhuisstraat een bijzondere uitstraling te geven en de visuele relatie met de aanliggende school te verbeterd. Dit kan gedaan worden door gewenste zichtlijnen open te maken en minder mooie objecten zoals de fietsenstalling af te schermen door middel van beplanting.

De opgaven die vertaald kunnen worden in de regeling en naar de verbeelding van het bestemmingsplan zijn in onderhavig plan opgenomen. Dit betekent dat de vlakken van de hoofdgroenstructuur en de wijkgroenstructuur ook als zodanig bestemd zijn op de verbeelding (bestemming 'Groen'). Hiermee draagt het bestemmingsplan bij aan de opgaven die het groenbeleidsplan heeft geformuleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0009.png" Afbeelding 2.8: Gewenste groenstructuur (bron: Groenbeleidsplan Veldhoven 2009-2019)

Meebewegen binnen kaders, Visie op detailhandel in Veldhoven (24 februari 2015)

De gemeenteraad heeft op 24 februari 2015 de Visie op detailhandel in Veldhoven 'Meebewegen binnen kaders' vastgesteld. De detailhandelsvisie speelt in op de veranderingen in de detailhandelssector en stelt kaders waarbinnen de markt haar werk moet kunnen doen. Doel van de visie is om te komen tot een zo interessant mogelijk detailhandelsaanbod voor de inwoners en bezoekers van Veldhoven.

Detailhandelsstructuur

De visie op de detailhandelsstructuur kenmerkt zich door een hoofdstructuur (gevormd door de winkelcentra die belangrijk zijn voor heel Veldhoven: City Centrum, Kromstraat, Heikant, Mira, De Run 3000, bouw- en tuincentra en Health Technology Park) en een hulpstructuur. De hoofdstructuur wordt gevormd door de winkelcentra die belangrijk zijn voor heel Veldhoven. Deze centra zorgen gezamenlijk voor een compleet aanbod in Veldhoven. Daarnaast liggen de centra geografisch gunstig ten opzichte van elkaar, zodat het merendeel van de Veldhovenaren binnen 800 meter afstand aanbod heeft van dagelijkse goederen. Investeringen en nieuwe initiatieven passen binnen deze hoofdstructuur. De centra hebben binnen een bepaalde bandbreedte de mogelijkheid qua aanbod m² winkelvloeroppervlak met de markt mee te bewegen. Panden in deze centra die leegstaan kunnen conform gegeven bestemming worden ingevuld. Theoretisch kan dit leiden tot overschrijding van het maximum aanbod dagelijks aanbod of versterking niet-dagelijks aanbod. Voorop staat het voorkomen van leegstand in centra van de hoofdstructuur.

De hulpstructuur wordt gevormd door de Burg. van Hoofflaan, supermarktcentra Zeelst en 't Look en het verspreid aanbod. De winkels op deze locaties functioneren op dit moment prima en zullen dit in veel gevallen nog vele jaren blijven doen. Het zijn echter ook centra die risico lopen vanwege geringe omvang, nabijheid van ander aanbod, solitaire vestiging of veroudering. Met als gevolg dat de consument er zelf voor kiest naar een ander winkelgebied te gaan.


Op diverse locaties in Veldhoven is bijzonder kleinschalig aanbod te vinden dat niet tot nauwelijks invloed heeft op de overige detailhandel in Veldhoven. Vanuit een maatschappelijk oogpunt kan een winkel een aanvulling zijn in de buurt omdat het 'ontmoeten' stimuleert. Ook in de toekomst blijven de locaties waar deze winkels aanwezig zijn beschikbaar met een specifieke detailhandelsbestemming. Deze locaties zijn te zien als stand-alone en maken geen deel uit van de hulpstructuur. Er is vooralsnog geen ruimte voor nieuwe initiatieven.

Internethandel

In de Visie op detailhandel is expliciet aandacht besteed aan de mogelijkheden voor internethandel. Internet is een groeiend verkoopkanaal en hoewel de aankoop in de meeste gevallen vanachter de pc of op de bank met een tablet plaatsvindt heeft internethandel wel een ruimtelijke weerslag. Met de komst van internethandel is er een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. Onderscheid kan worden gemaakt in:

  • Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid (geen fysiek contact tussen internetwinkel en klant, al het klantcontact gebeurt via het internet, telefonisch of per post): deze vorm van internethandel wordt niet aangemerkt als detailhandel.
  • Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid (wél fysiek contact tussen internetwinkel en klant, bijvoorbeeld in de vorm van een afhaalpunt of showroom/webwinkel).

In de 'Visie op detailhandel in Veldhoven' is concreet aangegeven op welke locaties internethandels (met of zonder fysieke bezoekmogelijkheid) zich kunnen vestigen:

  • Internethandels zonder fysieke bezoekmogelijkheid kunnen zich bijvoorbeeld vestigen in woonwijken (mits kleinschalig, bedrijf-aan-huis), in of bij bestaande winkels, in de stedelijke as of op kantoorlocaties. Internet-bezorgdiensten kunnen zich daarnaast vestigen op bedrijventerreinen of op PDV-locatie De Run.
  • Internethandels met fysieke bezoekmogelijkheid in de vorm van afhaalpunten kunnen zich onder andere vestigen in bestaande winkelcentra, in of bij bestaande winkels, op PDV-locatie De Run en aan de stedelijke as. Showrooms/webwinkels worden beschouwd als detailhandel en kunnen zich dus vestigen in winkelpanden of op PDV-locatie De Run (mits passend binnen de branchering van De Run).

Relatie tot bestemmingsplan

De bestaande detailhandelsvoorzieningen in Meerveldhoven zijn in voorliggend bestemmingsplan voorzien van een specifieke bestemming 'Detailhandel' dan wel voorzien van een nadere aanduiding 'detailhandel' voor zover deze voorzieningen gesitueerd zijn binnen de bestemming 'Gemengd'. Nieuwe detailhandelsvoorzieningen buiten de bestemming 'Detailhandel' en de aanduiding 'detailhandel' zijn niet toegestaan.

Nota Economische beleid 2007-2015 (2007)

De Nota Economisch Beleid Veldhoven geeft een uitvoeringsgerichte visie op de economische ontwikkeling van de gemeente voor de lange termijn. Er is een bondige analyse gemaakt van de huidige situatie (economische structuur, werkgelegenheidsgroei, werkloosheid, regionale beschikbaarheid bedrijventerreinen), relevante trends, sterkten en zwakten, kansen en bedreigingen (SWOT-analyse).

De volgende strategische doelstellingen worden onderscheiden:

  • verbreding van de economische structuur en het profileren van Veldhoven als vestigingsplaats voor (medisch)technologische bedrijven;
  • primair inzetten op het stimuleren van starters, spin offs van gevestigde bedrijven en het binden van de gevestigde bedrijven;
  • voldoende ruimte voor bedrijvigheid op formele werklocaties en verspreid op kleinschalige locaties in de stad;
  • een evenwichtige structuur voor de gehele stad met aandacht voor het City Centrum;
  • bijdragen aan de afstemming van verschillende acties op het gebied van scholing en arbeidsmarkt.

Relatie tot bestemmingsplan

De nota is vooral strategisch van aard. In combinatie met het conserverende karakter van het bestemmingsplan is er geen sprake van strijdigheid met de regels uit de 'Nota Economisch Beleid Veldhoven'.

Milieubeleidsplan

De gemeenteraad heeft op 9 februari 2010 het 'Milieubeleidsplan' vastgesteld. Dit plan zet in op een duurzame ontwikkeling van Veldhoven. Deze ontwikkeling vraagt op diverse fronten een andere wijze van werken - een transitie van de gemeente Veldhoven. In dit milieubeleidsplan is de transitieopgave beschreven. Het plan bevat de milieu- en duurzaamheidsambities voor 2030 en de beleidskaders voor de komende vier jaren.

In het milieubeleidsplan staat het begrip 'ontwikkeling' centraal. Naast een duurzame ontwikkeling wil de gemeente Veldhoven inzetten op een ontwikkeling waarbij mensen en instanties uit Veldhoven en de regio nadrukkelijker betrokken worden bij het vormgeven en invullen van het Veldhovens milieubeleid. Dit betekent onder andere dat het milieubeleidsplan nog niet gedetailleerd vastlegt wat er de komende vier jaar moet gebeuren. In het plan zijn wel de kaders waarbinnen de ontwikkelingen vorm moeten krijgen beschreven en zijn diverse handvatten geschetst.

Relatie tot bestemmingsplan

Het 'Milieubeleidsplan' is strategisch van aard. In combinatie met het conserverende karakter van het bestemmingsplan is er geen sprake van strijdigheid met de regels uit het plan.

Beleidsregels 'Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening'

De drie Brabantse Veiligheidsregio's (Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Veiligheidsregio Brabant-Noord en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost) hebben in 2016 uniforme beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van de beleidsregels is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening te waarborgen, zodat de Veiligheidsregio's in staat zijn adequate brandweerzorg te leveren.

De beleidsregels bieden oplossingsrichtingen waarmee invulling kan worden gegeven aan de doelvoorschriften die de Veiligheidsregio's hebben gesteld. Indien wordt voldaan aan de beleidsregels, kan ervanuit worden gegaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening wordt gerealiseerd. In de beleidsregels zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot de inrichting van wegen en de bereikbaarheid van gebieden die niet via de openbare weg worden ontsloten. Daarnaast is aangegeven aan welke eisen een bluswatervoorziening dient te voldoen om de brandweer in staat te stellen een brand effectief te bestrijden. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze beleidsregels.

Relatie tot bestemmingsplan

De beleidsregels 'Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening' worden als afzonderlijk toetsingskader gehanteerd om nieuwe ontwikkelingen te beoordelen en behoeven geen doorwerking in de planregels van het bestemmingsplan 'Meerveldhoven 2018'.

Beleidsnotitie planologische afwijkingen

Het rijk heeft per 1 november 2014 het vergunningsvrij bouwen verruimd in het kader van de beoogde deregulering op het gebied van bouwen. Dit heeft ertoe geleid dat in een aantal gevallen de Veldhovense bestemmingsplannen bepaalde bouwwerken niet toestaan, terwijl deze vergunningsvrij wel mogelijk zijn. Dit is de aanleiding geweest om de standaardbebouwingsregels van de Veldhovense bestemmingsplannen door te ontwikkelen en te verruimen. Deze standaardregels zijn leidend voor alle nieuwe bestemmingsplannen die opgesteld worden, waaronder ook 'Meerveldhoven 2018'.

De notitie planologische afwijkingen biedt voor 'oudere' bestemmingsplannen, waarin de verruimde standaardregeling nog niet is doorgevoerd, een wettelijke mogelijkheid om van het bestemmingsplan af te wijken.

Relatie tot bestemmingsplan  

De verruimingen van de regels zoals opgenomen in de beleidsnotitie zijn door vertaald in de regels van dit bestemmingsplan en opgenomen op de verbeelding.

Overige beleidsstukken

Naast de hierboven genoemde beleidsstukken zijn er nog een aantal beleidskaders door de gemeenteraad van Veldhoven vastgesteld. Deze beleidskaders zijn verder niet uitgewerkt in verband met verminderde relevantie in relatie tot dit bestemmingsplan of vanwege veroudering. Het gaat hierbij om de volgende kaders:

  • Nota bodembeheer;
  • Landschapsbeleidsplan 1998-2018;
  • Natuurwaarden in de gemeente Veldhoven, quickscan beschermde en bedreigde flora en fauna;
  • Veldhoven veiliger, beleidsvisie externe veiligheid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Historische ontwikkeling

Veldhoven is gegroeid vanuit vier kerkdorpen (Veldhoven-Dorp, Zeelst, Meerveldhoven en Oerle) die hun oorsprong hebben op de hogere gronden tussen de beekdalen van de Dommel, de Run, de Gender, de Bruggenrijt, de Rundgraaf en de Poelenloop of Rijt. Rond 1900 was sprake van vier dorpskernen die met elkaar werden verbonden door wegen en paden, waaraan enkele kleinere buurtschappen met geclusterde bebouwing lagen.

Meerveldhoven wordt al genoemd in een oorkonde uit circa 775, toen aangeduid met de naam Martfelden. In latere documenten worden ook de namen Maruilde, Mirefelt, Merfelt en Merefelt gebruikt. In de Middeleeuwen lag ten noorden van Meerveldhoven een moerasgebied genaamd de Meren. Mogelijk is hieruit de naam Merefelt ontstaan (bronvermelding: Wikipedia).

Meerveldhoven was oorspronkelijk dus een kerkdorp en is tegenwoordig een wijk in de gemeente Veldhoven. Voor de gemeentelijke herindeling van 1921, waarin de gemeente Veldhoven is gevormd, was Meerveldhoven onderdeel van de gemeente Veldhoven en Meerveldhoven. Het dorp is nooit een zelfstandige gemeente geweest. Van een latere middeleeuwse kerk van Meerveldhoven zijn sporen teruggevonden. De funderingsresten van deze kerk, gelegen aan het Oude Kerkhof, zijn tegenwoordig door middel van straatstenen gemarkeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0010.png"

Afbeelding 3.1: Topografische kaart Veldhoven, circa 1850

In de jaren 50 van de 20ste eeuw volgde een enorme bevolkingsgroei. Met de aanleg van nieuwe wijken groeide Meerveldhoven vast aan de omliggende dorpen en werd daarmee een onderdeel van de grote bebouwde kom van het huidige Veldhoven. Ten zuiden van Meerveldhoven ontstond een groot industrieterrein, genaamd De Run, waar grote bedrijven zoals Philips en ASML zich vestigden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0011.png"

Afbeelding 3.2: Topografische kaart Veldhoven omstreeks 1950

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0012.png"

Afbeelding 3.3: Topografische kaart Veldhoven, circa 1985

3.2 Ruimtelijke structuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0013.png"

Afbeelding 3.4: Meerveldhoven binnen de gemeente Veldhoven (bron: Google)

Meerveldhoven is, naast Veldhoven-Dorp, Zeelst en Oerle, één van de vier oude kerkdorpen waaruit de gemeente Veldhoven is gevormd. De wijk ligt vlakbij het citycentrum van Veldhoven; aan de noordzijde wordt Meerveldhoven door het centrum begrensd. Aan de zuidzijde gaat de bebouwing van de Provincialeweg, de belangrijkste verkeersader van de wijk, over in de bebouwing van bedrijventerrein De Run. Meerveldhoven is ontstaan als een nederzetting met lintbebouwing langs de Provincialeweg. Deze ontstaansgeschiedenis is nog steeds goed terug te zien in de huidige opbouw van de wijk, dat sterk langs deze doorgaande weg is georiënteerd.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0018.png"

Afbeeldingen 3.5: Provincialeweg als doorgaande weg met diverse functies

Secundaire linten, eveneens belangrijk in de oriëntatie van de wijk, zijn de Kapelstraat Zuid en de Broekweg. Tussen deze twee linten, nabij de Provincialeweg, ligt het kerkhof en de Roomskatholieke kerk, die een sterk beeldbepalend element is in de wijk. Aan het plein voor de kerk, het Mariaplein, is sprake van een concentratie van enkele voorzieningen zoals enkele café-restaurants, zakelijke dienstverlening en detailhandel. Verreweg de meeste voorzieningen, waaronder ook veel bedrijvigheid, zijn te vinden aan de Provincialeweg. De gebieden langs de Provincialeweg worden bovendien gekenmerkt door de grote achterterreinen. Veelal worden deze terreinen bedrijfsmatig gebruikt; soms staan er grote loodsen. De achterterreinen aan de zuidzijde van de Provincialeweg maken als het ware onderdeel uit van bedrijventerrein De Run.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0019.png"

Afbeelding 3.6: Provincialeweg met loodsen op het achterterrein

De lintbebouwing langs de historische wegen is karakteristiek, door ruimtegebrek zijn deze wegen veelal niet beplant met een boomstructuur. Een deel van Meerveldhoven wordt bepaald door de relatie met de Lambertuskerk, een bedevaartsoord voor de O.L.V. ter Eik. Het aansluitende Processiepark en het Mariaplein zijn beide met deze plek verbonden.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0020.png"

Afbeelding 3.7: Mariaplein met de Lambertuskerk

In de zestiger jaren is de wijk uitgebreid met de Oranjewijk die een dorps en kleinschalig karakter heeft met een hovenstructuur. De oude bomen in het parkje aan de Raadhuisstraat en het Processiepark hebben veel uitstraling en bepalen het karakter van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0021.png"

Afbeelding 3.8: Processiepark

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0022.png"

Afbeelding 3.9: Park aan de Raadhuisstraat

De wijk is, aanvullend op de van oorsprong aanwezige en kenmerkende linten, sterk uitgebreid met woonbebouwing. Deze woonbebouwing bestaat voor een belangrijk deel uit (half)vrijstaande woningen met ruime tuinen. Vooral aan de oost- en westrand van de wijk liggen echter ook veel aaneengebouwde woningen. De woningen zijn in één of twee bouwlagen gebouwd en in de meeste gevallen voorzien van een kap. De oudste uitbreidingen zijn te vinden in het gebied tussen de Kapelstraat-Zuid, de Provincialeweg en de Merefeltstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0023.png"

Afbeelding 3.10: Woonbebouwing aan de Adraansdreef - (haf)vrijstaande woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0024.png"

Afbeelding 3.11: Woonbebouwing aan de Evestraat - aaneengebouwde woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0025.png"

Afbeelding 3.12: hoogbouw aan de Hermannisstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0026.png"

Afbeelding 3.13: Woonbebouwing 'Eikenstaete' aan de Ter Eik

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0027.png"

Afbeelding 3.14: Vrijstaande woningen aan de Provincialeweg

3.3 Functionele structuur

In dit bestemmingsplan gaat het om grote, min of meer aaneengesloten woongebieden. Hier kan volstaan worden met een min of meer conserverende bestemming. Het uitgangspunt is dat de geldende rechten - zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan - zoveel mogelijk worden gerespecteerd. De ligging van bestemmingsvlakken en bouwvlakken is daarom afgestemd op de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de vigerende plannen. Gestreefd is naar een uniforme regeling, zodat in vergelijkbare situaties ook sprake is van vergelijkbare bouw- en gebruiksmogelijkheden. Bij het bestemmen van de bestaande woonsituatie wordt daarom gebruik gemaakt van de modelregeling (2018) van de gemeente Veldhoven. Deze regeling bouwt voort op de vigerende reglementen en zorgt voor uniforme afspraken die gemeente breed worden toegepast.

In het plangebied is de woonfunctie overheersend. De woonbebouwing bestaat voor het overgrote deel uit grondgebonden woningen. De woningvoorraad in Meerveldhoven is sterk gedifferentieerd en varieert van ruime vrijstaande woningen tot rijenwoningen en meergezinswoningen.

Kleinschalige groenvoorzieningen zijn verspreid in Meerveldhoven aanwezig. Bovendien ligt verspreid in de wijk een aantal speelvoorzieningen, die als openbaar groen kunnen worden aangemerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0028.png"

Afbeelding 3.15: groen- en speelvoorzieningen en school aan de Van Vroonhovenlaan

In Meerveldhoven zijn verschillende maatschappelijke voorzieningen gevestigd, waaronder een kerk, gymzalen, scholen en enkele medische voorzieningen. Langs de historische linten komen veel verspreide voorzieningen voor. De wijk beschikt over een breed voorzieningenpakket, variërend van horecagelegenheden en zakelijke dienstverlening tot grootschalige en kleinschalige detailhandel en bedrijven. De grootste concentratie van voorzieningen is te vinden langs de gehele Provincialeweg, hier zijn ook de meeste bedrijfsmatige activiteiten te vinden. Andere voorzieningen komen voor langs de secundaire linten, en dan met name langs de Kapelstraat-Zuid. Halverwege de Kapelstraat-Zuid ligt het Mariaplein, waar een concentratie van horeca en detailhandel te vinden is.

Voor de wijze van bestemmen van de commerciële functies binnen het plangebied is aangesloten bij de vigerende bestemmingsplannen en het actuele gemeentelijke beleid met betrekking tot deze functies. Dit betekent dat voor de functies aan het Mariaplein de bestemming 'Gemengd' is opgenomen.

In paragraaf 5.3 van deze toelichting vindt een nadere beschrijving van de bestemmingen plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0029.png"

Afbeelding 3.16: Mariaplein met voorzieningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0030.png"

Afbeelding 3.17: een bakkerij en horecavoorziening aan de Van Vroonhovenlaan/Ligt

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0031.png"

Afbeelding 3.18: een tuincentrum aan de Kapelstraat-Zuid

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0032.png"

Afbeelding 3.19: maatschappelijke voorziening (kinderdagverblijf) aan de Aerdmennekesbaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0033.png"

Afbeelding 3.20: autogragebedrijf aan de Kapelstraat-Zuid

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0034.png"

Afbeelding 3.21: kantoor en dienstverlende functies aan de Provincialeweg

3.4 Ontwikkelingen

In het gebied van het bestemmingsplan Meerveldhoven zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Bestaande bouwtitels die nog niet waren gerealiseerd zijn in dit nieuwe plan overgenomen.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording

 

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante milieuhygiënische aspecten en of deze eventuele belemmeringen opleggen aan het plan. Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard. Om deze reden vindt er in het kader van dit bestemmingsplan geen (uitgebreide) toetsing plaats aan de diverse milieuaspecten en worden enkel de relevante beleidskaders aangehaald. Nieuwe ontwikkelingen kunnen mogelijk gemaakt worden middels een separate procedure en in het kader van deze procedure dient per aspect aangetoond te worden dat aan de normstelling voldaan wordt én er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. In de hierop volgende paragrafen wordt aangegeven welke zaken er per aspect relevant zijn en waar ten tijde van eventuele ontwikkelingen op gelet moet worden. Dit hoofdstuk kan gebruikt worden als eerste informatiebron om te bepalen welke milieuaspecten een rol zouden kunnen spelen bij een ontwikkeling.

4.2 Ladder Duurzame Verstedelijking

In de SVIR is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zie hiervoor ook paragraaf 2.1 (Nationaal beleid - 'Ladder voor duurzame verstedelijking').

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt. Dit is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de Ladder moeten worden doorlopen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijk en infrastructurele besluiten nagestreefd. Het artikel 3.1.6, lid 2 is als volgt geformuleerd:

  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing bestemmingsplan

Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing.

4.3 Bodem

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, hoeft er geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd te worden; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Toetsing bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er is tevens geen sprake van bestemmingswijzigingen. Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk ten behoeve van de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

4.4 Geluid

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt.

Toetsing bestemmingsplan

In het plangebied zijn meerdere wegen aanwezig waar de maximaal toegestane snelheid 50 km/uur is. Voor dergelijke wegen geldt een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. Binnen deze zones dient bij de ontwikkeling van een geluidsgevoelig object (zoals een woning) onderzoek te worden gedaan naar de geluidbelasting ter plaatse van het object.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet echter niet in ontwikkelingen. Onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Industrielawaai

Rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh) wordt een geluidszone vastgesteld. Buiten een geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Op circa 215 meter ten zuidwesten van het plangebied ter hoogte van De Run en de Kempenbaan ligt het gezoneerde bedrijventerrein de Run en het bedrijf ASML. Daarnaast ligt nog verder ten zuidwesten van het plangebied, op circa 3 kilometer gesitueerd aan de Locht ten zuiden van de A67, het gezoneerde industrieterrein ‘De Heibloem’ en ten noorden van het plangebied op circa 4 kilometer afstand ligt het gezoneerde industrieterrein 'Vliegbasis Eindhoven en Eindhoven Airport'.

Toetsing bestemmingsplan

De geluidzones van de voornoemde gezoneerde industrieterreinen reiken niet tot het plangebied en hebben dientengevolge geen invloed op dit bestemmingsplan. Met betrekking tot het aspect industrielawaai in de zin van de Wet geluidhinder zijn er derhalve geen belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

Luchthavenlawaai

Het plangebied ligt op circa 5 kilometer van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militaire luchthaven met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). De Wet luchtvaart regelt het gebruik van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen in Nederland. De wet voorziet in regels over besluitvorming en normen voor alle luchthavens. Op basis van deze wet is voor luchthaven Eindhoven een luchthavenbesluit vastgesteld.

De Wet luchtvaart regelt onder andere dat grenswaarden moeten worden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen. Deze geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). De nadere regelgeving over de geluidsbelasting staat in het Besluit militaire luchthavens. De grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het burgerluchtverkeer en voor het militaire luchtverkeer is in beginsel 35 Ke. Deze grenswaarde geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen (art. 1 Besluit militaire luchthavens jo artikel 1.1 Bouwbesluit 2012) en voor standplaatsen en ligplaatsen.

De ligging van de Ke contouren is opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven. In bijlage 7 bij dit besluit is de 35 Ke contour voor het militaire luchtverkeer aangewezen en in bijlage 8 van dit besluit de contour van het commercieel burgerluchtverkeer. De cumulatieve Ke contouren staan in bijlage 3 van dit besluit. De 35 Ke contour is tevens in het Barro en Rarro verwerkt. Hierbinnen zijn geen geluidsgevoelige objecten (woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede standplaatsen en ligplaatsen) toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0035.png"

Afbeelding 4.1: Ke-zones behorende bij Vliegbasis Eindhoven (bron: Luchthavenbesluit Eindhoven)

Toetsing bestemmingsplan

Het plangebied ligt op ruime afstand van deze geluidszone. De geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de Wet luchtkwaliteit in beeld te worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderdeel uit van de Wet milieubeheer en bevat grenswaarden voor luchtkwaliteit. Conform de richtlijn van de EU gelden de grenswaarden voor de buitenlucht voor het gehele grondgebied van de lidstaten, met uitzondering van de werkplek. De uitvoeringsregels behorend bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (mr) die gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit in werking treden. De luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).

In de Algemene Maatregel van Bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd, die betrekking hebben op het begrip NIBM. De EU heeft medio 2009 derogatie (toestemming) verleend waarmee het NSL inwerking is getreden. De NIBM norm is daarbij opgeschoven naar 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

Toetsing bestemmingsplan

Monitoring Luchtkwaliteit Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant

Uit monitoring van de luchtkwaliteit door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant blijkt dat in het toetsingsjaar 2014 er in het plangebied, waaronder de Hagendoornseweg en de Provincialeweg, geen overschrijding plaatsvindt van de wettelijke grenswaarden NO2 en PM10. Voor de prognoses over 2015 blijkt dat behoudens Eindhoven alle gemeenten in Zuidoost- Brabant voldoen aan de wettelijke eisen ten aanzien van NO2 en PM10.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Om een indruk te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied, kan in aanvulling op gegevens van de Omgevingsdienst Zuid-Oost Brabant gebruik worden gemaakt van de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (www.nsl-monitoring.nl).

In de monitoring zijn onder meer de Provincialeweg, Hagedoornseweg en de Burgemeester van Hooftlaan meegenomen. Uit raadpleging van de monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) direct langs deze wegen ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen, waardoor uit oogpunt van luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0036.png"

Afbeelding 4.2: concentraties NO2 en PM10 < 35 µg/m3 (bron: Monitorinsgtool NSL)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0037.png"

Afbeelding 4.3: concentraties PM2,5 < 20 µg/m3 (bron: Monitorinsgtool NSL)

Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt maximaal 15,5 en blijft daarmee ook onder de wettelijke eisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0038.png"

Afbeelding 4.4: PM10 overschrijdingsdagen < dan 35 dagen (bron: Monitorinsgtool NSL)

In de jaren 2020 en 2030 nemen de concentraties verder af. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid a van de Wet milieubeheer.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals bijvoorbeeld omwonenden. Bij ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan de vraag of er risicovolle activiteiten in en/of nabij het plangebied aanwezig zijn c.q. komen en zo ja, of er sprake is van een toelaatbaar risico.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.

Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag gemotiveerd wordt middels een verantwoordingsverplichting.

Het beleid inzake externe veiligheid is gericht op de beheersing van risico's voor de omgeving met betrekking tot:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, waterwegen, wegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0039.png"

Afbeelding 4.5: Overzicht inrichtingen met gevaarlijkr stoffen (bron: risicokaart.nl)

Ad. 1 Inrichtingen

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Dit besluit heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Ad. 2 Transport

Het vervoer van gevaarlijke stoffen leidt tot risico's voor de omgeving. Er is daarom beleid opgesteld om te komen tot een afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving.

Ad. 3 Luchthavens

Het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht is geen aspect dat in het kader van externe veiligheid moet worden beschouwd. Wel kunnen op basis van vliegtuigbewegingen plaatsgebonden risicocontouren aanwezig zijn. Het gevaar is dat een vliegtuig of helikopter neerstort. Het meest waarschijnlijk is dat dit gebeurt op of vlakbij een start- of landingsbaan, binnen een gebied van ongeveer 300 meter breed en een kilometer ervoor en erna. Dit gebied wordt Zone-1 genoemd. Het is op de risicokaart als een rechthoekige strook te zien.

Toetsing bestemmingsplan

Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die beschikken over een PR10-6 contour of invloedsgebied voor het groepsrisico. Buiten het plangebied zijn verder ook geen risicobronnen gelegen die voor wat betreft de PR10-6 contour of het invloedsgebied reiken tot het plangebied.

Ten zuiden en ten oosten van het plangebied vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A67 respectievelijk de Rijksweg A2. Het invloedsgebied van deze rijkswegen is over het plangebied gelegen. Conform het Basisnet Weg blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie niet groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Ten gevolge van dit consoliderende bestemmingsplan zal de hoogte niet toenemen.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Bedrijven

Bij planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten (handreiking Bedrijven en Milieuzonering 2009). Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen dient te worden.

Allereerst zijn er richtafstanden, die zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Gemotiveerd kunnen kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hoge milieubelasting kent.

In onderstaande tabel worden de richtafstanden weergegeven afhankelijk van het omgevingstype.

Milieucategorie richtafstand richtafstand

rustige woonwijk gemengd gebied

1 10 meter 0 meter

2 30 meter 10 meter

3.1 50 meter 30 meter

3.2 100 meter 50 meter

4.1 200 meter 100 meter

4.2 300 meter 200 meter

5.1 500 meter 300 meter

5.2 700 meter 500 meter

5.3 1.000 meter 700 meter

6 1.500 meter 1.000 meter

Niet overal kan worden voldaan aan de gewenste richtafstanden uit de VNG-brochure. Dit wil niet per definitie betekenen dat ter plaatse milieuhinder aanwezig is. Op grond van de direct werkende normen uit de verschillende AMvB's waaronder de bedrijven vallen dan wel op grond van de milieuvergunning van de bedrijven, kunnen maatregelen getroffen zijn, waarmee de milieuhinder teruggebracht is tot een aanvaardbaar niveau. De 'Lijst van Bedrijfsactiviteiten' is als bijlage 3 bij de regels van het bestemmingsplan gevoegd.

Geur

Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Gezien het vigerende beleid is het belangrijk onderscheid te maken tussen geurhinder uit de agrarische sector en industriële geurhinder (geurhinder van bedrijven die niet behoren tot de agrarische sector).

Het beleid voor industriële geurhinder is door het ministerie van VROM (tegenwoordig Binnenlandse Zaken) beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid (1994) en aanvullend daarop de Brief rijksbeleid geur (30 juni 1995). Uitgangspunt voor het geurbeleid is het voorkomen van (nieuwe) hinder. Wettelijk zijn er geen normen bepaald ten aanzien van de uitstoot van geur door bedrijven of de aanwezigheid van geur in de leefomgeving.

Voor bepaalde categorieën bedrijven is het algemene beleid echter opgenomen in de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR). Voor bedrijfscategorieën waarvoor een dosis-effectrelatie vastgesteld is, zijn richtnormen vastgesteld waarbij hinder verwacht kan worden (zie ook 'Bedrijven en mileuzonering', VNG). Om de verwachte hinder voor de overige categorieën bedrijven te kunnen bepalen dient een specifiek geuronderzoek plaats te vinden. Daarnaast geldt voor enkele bedrijfscategorieën naast een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie voor bestaande situaties.

Het geurbeleid voor bedrijven in de agrarische sector is bepaald in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv - 5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij. In deze wet worden normen gesteld voor de geurbelasting die een veehouderij (het dierenverblijf, niet de opslag van bijproducten e.d.) mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Deze belasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-stacks model). Dit geldt echter alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder emissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.

Toetsing bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. De in het plangebied aanwezige bedrijven passen in de planologisch en milieutechnisch aanvaardbare milieucategorie. Dat wil zeggen dat sprake is van maximaal toelaatbare categorie 1 en 2 en dat bedrijven uit een zwaardere milieucategorie specifiek zijn bestemd hetgeen in overeenstemming is met de verleende vergunningen en de bestaande situatie.

De geluidzones van de voornoemde gezoneerde industrieterreinen reiken niet tot het plangebied en hebben dientengevolge geen invloed op dit bestemmingsplan. Met betrekking tot het aspect industrielawaai zijn er derhalve geen belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

Binnen of nabij het plangebied zijn geen geurbelastende bedrijven aanwezig. Nieuwe milieu- en geurgevoelige objecten zijn niet voorzien. Het aspect geur behoeft dan ook geen nader onderzoek.

4.8 Kabels en leidingen

De volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover deze geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer:

  • hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • buisleidingen voor transport van aardgas met een diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • buisleidingen voor transport van andere stoffen die risico’s met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze beschadigd raken (voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen).

Toetsing bestemmingsplan

Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Ook ligt het plangebied niet in een invloedsgebied. Met eventueel aanwezige overige, planologisch gezien niet-relevante, leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) hoeft geen rekening gehouden te worden.

4.9 Water

Het Rijk heeft voor alle ruimtelijke plannen de opstelling van een zogenaamde waterparagraaf verplicht gesteld, als onderdeel van de watertoets. In dit hoofdstuk wordt de afstemming tussen waterhuishouding en ruimtelijke ordening in het licht van de integrale afweging expliciet in beeld gebracht.

Sinds 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen een watertoets uit te voeren. De watertoets is een beoordeling van de ruimte, die bij ruimtelijke ontwikkelingen voor water behouden blijft, vooral in relatie tot veiligheid en overlast. De toets zal dus inzicht moeten bieden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding.

In het kader van de watertoets dient de gemeente voorafgaand aan de opstelling van een bestemmingsplan het voornemen van de ruimtelijke ingreep (inclusief bouwplan) aan het waterschap te verzenden. Hiertoe moet, afhankelijk van de ingreep, meerdere malen overleg gevoerd worden met de waterbeheerder (waterschap De Dommel). De gemeente en het waterschap kunnen afspraken maken over wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de volgende onderdelen:

  • beschrijving waterrelevant beleid;
  • kenmerken van het watersysteem;
  • de invulling van mitigerende maatregelen;
  • bestaand gemengd en gescheiden rioolstelsel.

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan 'hydrologisch neutraal' ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

Rijksbeleid

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

Voor het plangebied is in het 'Nationaal Waterplan' geen expliciet beleid opgesteld.

Provinciaal beleid

Het provinciale beleid richt zich op het bereiken en in stand houden van watersystemen die ruimte bieden aan een gezond leefmilieu voor mens, dier en plant. Daarbij zijn economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht en is het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie een randvoorwaarde. Vijf hoofdthema's vormen de kern van het beleid:

  • het realiseren van een duurzame watervoorziening;
  • het verbeteren van de waterhuishoudkundige situatie;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • het inrichten van waterlopen met het oog op de versterking van natuurwaarden;
  • het anders omgaan met water in bebouwd gebied.

Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Veldhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB).

Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.

  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoerings- agenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Waterbeheerplan 2016 - 2021 Waterschap de Dommel 'Waardevol Water'

Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.

  • Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
  • De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
  • Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
  • Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.

Ten aanzien van de gestelde doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren; Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking.

De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn:

  • voldoende water voor landbouw en natuur;
  • wateroverlast en hittestress;
  • kringloop-denken;
  • steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • vergroten waterbewustzijn.

Het waterbeheerplan is te vinden op de website van het waterschap: www.dommel.nl.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

De Keur van het waterschap is enkel van toepassing wanneer direct wordt geloosd naar een oppervlaktelichaam in beheer en eigendom van het waterschap De Dommel

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

Gemeentelijk beleid

Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2015 - 2019 gemeente Veldhoven

Het waterbeleid van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2019). De term 'Verbreed' houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.

Dit betekent dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Ambitie gemeente afvoer van hemelwater

Als het regent in de gemeente Veldhoven verdwijnt het meeste hemelwater in de riolering. Door verandering van het klimaat wordt het bestaande rioolstelsel ook steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond)wateroverlast toe. Om droge voeten te houden wordt ruimte gecreëerd in het groen en/of oppervlaktewater. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren.

In openbaar gebied komt dit tot uiting door hemelwatervoorzieningen in groenstroken die geschikt zijn gemaakt voor de opvang van overtollig hemelwater en aanpassing van waterpartijen.

De perceelseigenaar draagt een steentje bij door op eigen terrein voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater en/of opvang van overtollig grondwater.

De gemeente ziet toe op een doelmatige invulling van de hemelwateropgave.

Hydrologisch neutraal bouwen

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.

Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw

Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwaterverwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt de perceelseigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • vuilwater en schoon hemelwater worden separaat aangeboden op de perceelgrens;
  • compensatie bij toename van verhardoppervlak vanaf 250 m2;
  • berging 42 mm/m2 ten opzichte van de toename van verhard oppervlak;
  • bij voorkeur een bovengrondse berging;
  • leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer e.d.) dient per locatie te worden aangegeven; bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen;
  • bij het indienen van de omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.

Huidige en toekomstige situatie van de planlocatie

Ten aanzien van beoogde ontwikkeling in het plangebied is navolgende checklist van belang. Door deze checklist wordt snel duidelijk welke onderdelen een extra toelichting behoeven en welke procedures van toepassing zijn als één van de onderdelen van toepassing is voor een ontwikkeling.

Checklist Watersysteem  
Hoofdwatergang cq open water   nee  
zijwatergang   nee  
Keurgebied binnen plangebied?   nee  
Binnen 25-100 jaarszone?   nee  
Binnen boringsvrije zone?   nee  
Ecologische verbindingszone?   nee  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   nee  
Attentiegebied EHS   nee  
Rioolwatertransportleiding   nee  
Waterschap gemaal   nee  
Landelijke afvoernorm binnen plangebied   1,33 l/s/ha  
Verdachte/verontreinigde locaties?   nee  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Ja, met aanvullende maatregelen  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid   nee  

Oppervlaktewater

Binnen het bestemmingsplangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Meerveldhoven maakt onderdeel uit van het deelwatersysteem van de Gender. De waterloop de Gender is op een afstand van circa 150 tot 350 meter zuidelijk van het plangebied gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0040.png"

Afvalwater / hemelwater

Het overgrote deel van het rioolwater in het stroomgebied wordt door middel van transportleidingen afgevoerd naar de rioolwaterzuivering in Eindhoven.

Voor de afvoer van hemelwater geldt het uitgangspunt 'hydrologisch neutraal bouwen'. Dit houdt in dat het hemelwater, dat valt op daken en verhardingen, niet versneld mag worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Maar eerst gezocht wordt naar maatregelen om dakwater af te koppelen en te bergen op het eigen terrein.

Voor de afvoer van het water wordt de volgende trits gehanteerd (optie 1 is de meest wenselijke, en optie 4 het minst wenselijk):

  • 1. hergebruik;
  • 2. vasthouden (infiltratie in de bodem, bijvoorbeeld door middel van een wadi);
  • 3. bergen (bijvoorbeeld door middel van een vijver);
  • 4. afvoeren naar oppervlaktewater.

4.10 Flora en fauna

Algemeen

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

Regelgeving Wet natuurbescherming (Wnb)

De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en Boswet zijn per 1 januari 2017 opgegaan in de nieuwe Wet Natuurbescherming (hierna: Wnb). Het bevoegd gezag wordt Gedeputeerde Staten van de provincie(s) waar de ontwikkeling wordt gerealiseerd.  Naast een wijziging van bevoegd gezag betekent dit een rechtstreekse doorvertaling en interpretatie van de Europese Richtlijnen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Voor de meeste licht-beschermde (tabel 1) soorten blijft ook na 1 januari 2017 een algemene vrijstelling van kracht voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Per provincie kan dat echter verschillen. Voor de zwaarbeschermde (Bijlage VI-soorten) verandert er niets qua soorten- en beschermingsregime. De algemene zorgplicht blijft van kracht zoals deze ook al geldt onder de Flora- en faunawet. In voorliggende toetsing is rekening gehouden met de toekomstige wijzigingen in de wet. Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudings- doelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudings- doelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Toetsing bestemmingsplan

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Dit gebied bevindt zich aan de zuidzijde van de A67, op een afstand van ruim 1 kilometer ten zuiden van het plangebied. Het bestemmingsplan 'Meerveldhoven 2018' maakt geen ontwikkelingen mogelijk die invloed hebben op het Natura 2000-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0041.png"

Afbeelding 4.6: Natura 2000-gebied 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux' (rood omcirkeld plangebied)

In het plangebied liggen daarnaast geen gronden die deel uitmaken van het Nationaal Natuurnetwerk. De gebiedsbescherming zoals geregeld in de Wet natuurbescherming en het provinciale beleid omtrent de EHS leveren derhalve geen belemmeringen op.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0042.png"

Afbeelding 4.7: NNB (bron: Provincie Noord Brabant)

Soortbescherming

Het bestemmingsplan 'Meerveldhoven 2018' heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Voor beheergerichte (onderdelen van) het bestemmingsplan, met geen of slechts geringe ontwikkelingsmogelijkheden, kan in het algemeen worden gesteld dat de uitvoerbaarheid niet ter discussie staat. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn, mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd. De soortbescherming zoals geregeld in de Wnb levert derhalve geen belemmeringen op voor vaststelling van het bestemmingsplan.

Dit laat onverlet dat het plangebied natuurwaarden bevat behorend bij bebouwde omgeving, met name gericht op gebouwen en bomen/groen. Hierbij moet o.a. rekening worden gehouden met diverse broedvogels (ook jaarrond beschermde vogels zoals huismus) en de vleermuis. Bij de sloop van bebouwing, het rooien van beplanting of andere verstoringen dient door de initiatiefnemer rekening te worden gehouden met de Wnb: verstoring van beschermde soorten dient te worden voorkomen.

4.11 Archeologie

Nationaal beleid

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag van Valletta, ook wel 'Verdrag van Malta' genoemd. Het verdrag beoogt op Europese schaal het archeologisch erfgoed beter te beschermen. In Nederland is het verdrag vertaald naar wetgeving middels de Wet op de Archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De Wamz is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincie en gemeente bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het archeologische erfgoed te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. Enkele van de uitgangspunten van deze wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als (duurzaam) behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in het proces van ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie.

Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdige stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodem verstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de bodem gaan verstoren en eventuele maatregelen om behoudens waardige archeologische resten te beschermen door deze op te graven of in de bodem te behouden, tenzij deze niet zijn aangetroffen, of niet behoudens waardig zijn gebleken.

Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 (Mw), die deel uitmaakte van de Wamz, voor een deel opgegaan in de Erfgoedwet (Ew). Een ander deel blijft voorlopig van kracht en wordt later opgenomen in de Omgevingswet (Ow).

Gemeentelijk beleid

De gemeente Veldhoven heeft op basis van de Wamz een eigen archeologiebeleid opgesteld. In de 'Nota Archeologische Monumentenzorg Veldhoven', vastgesteld op 16 december 2008, zijn beleidsregels en wensen ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed geformuleerd en maakt de gemeente duidelijk hoe waardevol het archeologisch erfgoed voor de identiteit van Veldhoven is. De inbedding van de nota archeologie en de beleidskaart in het ruimtelijke ordeningsproces heeft vorm gekregen door een zogenaamd 'parapluplan' op te stellen: een overkoepelend, thematisch bestemmingsplan waarmee het beleid is door vertaald in de vigerende bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan "Parapluplan 2009" is op 5 maart 2010 onherroepelijk geworden.

Uit het Parapluplan 2009 bleek dat grote delen van de gemeente Veldhoven een hoge archeologische verwachtingswaarde hadden en dat voorafgaand aan veel bodemingrepen archeologisch bureauonderzoek noodzakelijk was. Bovendien zijn sinds 2009 veel gebieden onderzocht en hebben deze geen archeologische verwachting meer. Om veel kleinschalig onderzoek en versnippering van onderzoek te voorkomen en om initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen beter van dienst te kunnen zijn, heeft de gemeente voor zijn volledige grondgebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en een gespecificeerde archeologische verwachtingskaart opgesteld (Archeologische verwachtingskaart gemeente Veldhoven, november 2013). De archeologische verwachtingen zijn vertaald naar archeologische beleidsadviezen (Archeologische beleidsadvieskaart, def. 10-03-2014). De waarden en verwachtingen zijn hierin voorzien van archeologische beleidscategorieën die aangeven vanaf welke verstoringsoppervlakte en -diepte archeologisch vooronderzoek dient plaats te vinden. Op de Archeologische beleidsadvieskaart zijn dit de categorieën 2 t/m 5. Deze zijn op de verbeelding van het onderhavige bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming archeologie ter bescherming van de archeologische waarden.

Toetsing bestemmingsplan

Binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan bevinden zich op de archeologische beleidsadvieskaart verschillende categorieën 'Waarde-archeologie'. Deze categorieën zijn hieronder puntsgewijs opgenomen. Vanuit beleidsmatig oogpunt is per categorie aangegeven wat voor een archeologische onderzoeksplicht hieraan gekoppeld is:

  • Categorie 2 (paars, stip): gebieden van zeer hoge archeologische waarde. Onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 centimeter en een verstoringsoppervlakte van meer dan 100 m2 
  • Categorie 3 (licht paars, vlak): gebieden van hoge archeologische waarde. Onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 centimeter en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m2 
  • Categorie 4 (rood, vlak): gebieden van hoge archeologische verwachting. Onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 centimeter en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m2 
  • Categorie 5 (roze, vlak): gebieden van middelhoge archeologische verwachting en naoorlogse woonwijken en industrieterreinen met een (oorspronkelijke) hoge verwachting. Onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 centimeter en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2.500 m2
  • Categorie 7 (grijs, vlak): gebieden zonder een archeologische verwachting of archeologisch vrijgegeven. Geen onderzoeksplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0043.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0044.png"

Afbeelding 4.8: Beleidsadvieskaart Archeologie Veldhoven, 2014 (met globale planbegrenzing-groen)

Toetsing bestemmingsplan

In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Waarde-Archeolgie'opgenomen (zie ook de regels) voor gebieden die onderzoeksplichtig zijn bij bouwactiviteiten (verstoringsoppervlak) en/of bodemingrepen.

Is de verstoringsoppervlakte óf diepte van het gebied waar bodemingrepen plaatsvinden groter dan de ondergrens, dan is een archeologisch vooronderzoek nodig. De beleidsmedewerker Monumenten en Archeologie van de gemeente Veldhoven kan aangeven welke vorm van archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk is voor de aanvraag. De kosten voor de uitvoering van een eventueel archeologisch onderzoek zijn voor de initiatiefnemer van het plan.

Is de verstoringsoppervlakte óf diepte van het gebied waar bodemingrepen plaatsvinden kleiner dan de ondergrens, dan is een archeologisch vooronderzoek niet nodig. Dit betekent evenwel niet dat bij de graafwerkzaamheden geen archeologische resten aan het licht kunnen komen. Deze dienen dan terstond te worden gemeld bij de beleidsmedewerker Monumenten en Archeologie van de gemeente Veldhoven (Ew art. 5.10). Er zal dan na overleg met initiatiefnemer bekeken worden hoe met deze toevalsvondst dient te worden omgegaan.

4.12 Cultuurhistorie

Algemeen

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden. Het rijksbeleid is mede gebaseerd op het Verdrag van Malta (1992). Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt de Bro (artikel 3.1.6, lid 2). Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed.

In de toelichting van het bestemmingsplan dient daarom een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het is verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.

De ruimtelijke ordening is een zeer belangrijk integrerend beleidsterrein als het gaat om de zorgvuldige omgang met cultuurhistorisch waardevolle structuren. De provincie beoordeelt plannen en besluiten die ter toetsing bij of ter goedkeuring aan de provincie worden voorgelegd op de wijze waarop de aanwezige cultuurhistorische waarden opgenomen zijn. De cultuurhistorische waarden worden in een vroegtijdig stadium van de planvorming geïnventariseerd, bij het ontwerp gebruikt en bij het besluit meegenomen. Een aantal cultuurhistorische objecten en structuren is beschermd middels de Monumentenwet dan wel middels een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening. Bij aantasting en bij wijziging van deze objecten en structuren is een omgevingsvergunning vereist.

Gemeente Veldhoven

Het beleid van de gemeente Veldhoven ten aanzien van het aspect cultuurhistorie is vertaald in de Nota Cultuurhistorische Waarden Veldhoven 2012. Deze nota dateert van oktober 2012 en hierin wordt het beleid ten aanzien van cultuurhistorie voor de gemeente Veldhoven beschreven.

Onder cultuurhistorie wordt in deze beleidsnota het bovengrondse ruimtelijke erfgoed verstaan. De gemeente Veldhoven gaat bij het opstellen van het cultuurhistorisch beleid uit van de Cultuurhistorische Waardenkaart Veldhoven 2012 en de Welstandsnota. De Veldhovense Cultuurhistorische Waardenkaart is een gebieds- en structuur gerichte kaart. Veldhoven richt zich bij het vastleggen van cultuurhistorische waarden vooral op ouderdom, samenhang en context, maar ook gaafheid en belang voor de Veldhovense geschiedenis spelen een rol.

Cultuurhistorie in het plangebied

Op basis van de Cultuurhistorische waardenkaarten van de Provincie Noord-Brabant en de gemeente Veldhoven is geconstateerd dat in een groot deel van het plangebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

Enkele straten die onderdeel uitmaken van de oude bebouwingslinten waarlangs Meerveldhoven is opgebouwd, zijn te kenmerken als lijnen met een redelijk hoge historisch geografische waarde. Hieronder vallen de Provincialeweg, de Kapelstraat-Zuid, de Broekweg, Van Vroonhovenlaan, Schoolstraat, het Mariapad en de Raadhuisstraat. Ook op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn deze straten als zodanig aangemerkt (zie afbeelding 4.4).

Opvallend is verder de aanwezigheid van een tweetal monumentale bomen langs de Provincialeweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0045.png"

Afbeelding 4.9: Cultuurhistorische Waardenkaart CHW (bron: provincie Noord Brabant)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0046.png"

Afbeelding 4.10: Cultuurhistorische Waardenkaart gemeente Veldhoven, 2012

In de volgende tabel staan de betreffende cultuurhistorische waarden en bijbehorende beleidsregels beschreven. Voor het opnemen van de beleidsregels in bestemmingsplannen wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande regels.

Legenda-eenheid     Beschrijving     beschrijving    
1. Rijksmonument     Historische bouwkunst, zoals: boerderijen, woonhuizen, fabrieken, molens, kerken, standbeelden, etc.

In deze kaartlaag Rijksmonumenten opgenomen als rode stippen.    
aanvraag monumentenvergunning bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)    
2. Historische stedenbouw
(categorie H1, H2, H3)
   
Historische linten, kernen en dorpen uit de welstandsnota 2011 van de gemeente Veldhoven. Deze zones bevatten tevens de beeldbepalende panden.     Verankerd via Welstand.
Toetsing conform vigerende regels bestemmingsplan/beoordeling door Cie Welstand op welstands- criteria (hierin zijn de cultuur- historische waarden voldoende meegenomen)    
3. Monumentale bomen     Gegevens afkomstig van de Bomenstichting en de cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant. Indien er meerdere monumentale bomen bij elkaar staan en een geheel vormen als tuin, park of laan zijn zij opgenomen als historische groenstructuur.

Niet alle bomen van de lijst van de bomenstichting zijn overgenomen. Een boom moet cultuurhistorische betekenis hebben, minimaal 90 jaar oud zijn en in goede gezondheid verkeren.    
Verankerd in het bestemmingsplan via de onderdelen natuur/groen/ flora/fauna    
4. Zichtlijnen     De cultuurhistorische waarde van elementen kan mede bepaald worden door hun onderlinge visuele relatie of de visuele relatie met de omgeving. Het gaat dan om bijvoorbeeld de zichtrelatie tussen een dorpslint en het omliggende landschap. Zo'n zichtrelatie is op de kaart met een pijl aangegeven.     Verandering van bestaande relatie open-geslotenheid. Hierbij is te denken aan: oprichting van bebouwing; aanleg van groen; oprichting van wegtaluten en andere vanaf het maaiveld opgaande elementen of structuren. In het bestemmingsplan onder- brengen bij onder andere landschap/natuur. Tevens geborgd via Welstand en het beeldkwaliteitsplan    
5. Wegen en paden     Dit is de samenhangende structuur van het nu nog aanwezige historische wegenpatroon, bestaande uit o.a. zandwegen, klinkerwegen en kasseiwegen, maar ook geasfalteerde wegen met een historische ligging zijn opgenomen.

De structuur is representatief voor de historische ruimtelijke ontwikkeling en de landschappelijke samenhang.    
Verwijderen, verbreden, ophogen, verdiepen, verharden of verandering van bestrating.
Ondergebracht bij onder meer Welstand en diverse onderdelen van het bestemmingsplan.

Nadere afstemming met cluster ruimtelijke ordening noodzakelijk.    
7. Molenbiotopen     Cirkelvormige zones rond traditionele windmolens. De zones zijn van belang voor de windvang en voor de landschappelijke uitstraling.
Op de kaart is rond elke traditionele windmolen een biotoop met een straal van 400 meter weergegeven.    
Verandering van bestaande relatie open-geslotenheid. Hierbij is te denken aan: oprichting van bebouwing; aanleg van groen; oprichting van wegtaluten en andere vanaf het maaiveld opgaande elementen of structuren.
Verankerd via Welstand en bestaande regels bestemmingsplan  

In artikel 24.1 van de regels van het bestemmingsplan is een beschermende regeling opgenomen voor de cultuurhistorisch waardevolle panden binnen het plangebied. Als cultuurhistorisch waardevolle panden en bebouwingsensembles door middel van de aanduiding 'Overige zone - cultuurhistorisch waardevol' zijn aangemerkt:

  • 1. Kapelstraat-Zuid 18
  • 2. Provincialeweg 31
  • 3. Provincialeweg 50
  • 4. Provincialeweg 52
  • 5. Provincialeweg 59-61
  • 6. Provincialeweg 65
  • 7. Provincialeweg 122
  • 8. Schoolstraat 9-15
  • 9. Schoolstraat 17

De beschrijving van deze panden is opgenomen in Bijlage 1. Deze beschrijving vormt de basis voor een bescherming in de regels van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0047.png"

Afbeelding 4.11: Kapelstraat-Zuid 18 (Beelbepalend pand)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0048.png"

Afvbeelding 4.12: Provincialeweg 50 (beeldbepalend pand)

Ook de "Adriaan" (type Beltmolen/functie Korenmolen) aan de Windmolen 7 (gesitueerd buiten het plangebied) geldt als cultuurhistorisch waardevol. Voor de bijbehorende molenbiotoop geldt een regeling om de windvang en de belevingswaarde van de molen te waarborgen. Daartoe dient de obstakelhoogte in de omgeving van de betreffende molen te worden gerelateerd aan de afstand van dit obstakel tot de molen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0049.png"

Afbeelding 4.13: 'Adriaan' aan de Windmolen (gesitueerd buiten het plangebied)

Ook zijn er enkele Rijksmonumenten in het plangebied gelegen. Het betreft de volgende objecten:

  • Kapelstraat-Zuid 3 - (monumentennummer 507722)
  • Kapelstraat-Zuid 8 - (monumentennummer 507728)
  • Kapelstraat-Zuid 18 - (monumentennummer 507723)
  • Kapelstraat-Zuid 20 (interieur) - (monumentennummer 37043)
  • Provincialeweg 66 - (monumentennummer 507726)

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0050.png"

Afbeelding 4.14: Kapelstraat-Zuid 3 (rijksmonument)

Toetsing bestemmingsplan

In artikel 24.1 van de regels van het bestemmingsplan is een beschermende regeling opgenomen voor de cultuurhistorisch waardevolle panden binnen het plangebied. De cultuurhistorisch waardevolle panden en bebouwingsensembles zijn door middel van de aanduiding 'Overige zone - cultuurhistorisch waardevol' aangeduid.

De molenbiotoop behorende bij de "Adriaan" aan de Windmolen 7 (gesitueerd buiten het plangebied) geldt buiten het plangebied in onderhavig bestemmingsplan.

De rijksmonumenten hebben geen beschermende regeling in het bestemmingsplan gekregen, aangezien ze al beschermd worden door de Monumentenwet.

4.13 Zonering veiligheid Vliegbasis Eindhoven en Eindhoven Airport

Voor het veilig afwikkelen van het vliegverkeer gelden in de omgeving van een luchtvaartterrein maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten. De maximaal toelaatbare hoogtes en de ligging en omvang van het gebied worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbaan en berusten op internationaal vastgelegde afspraken. Het is voor de vliegveiligheid van belang dat in de gebieden van deze obstakelvrije vlakken de maximaal toelaatbare hoogtes niet worden overschreden. De obstakelvrije vlakken worden gevormd door de funnel en de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS). Ten tijde van de uitvoering van de bouwwerkzaamheden dienen de eisen met betrekking tot deze maximale bouwhoogtes in acht genomen te worden. De bouwmethode dient hier op afgestemd te worden.

Funnel

De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte oploopt tot 45 meter. In elke baanrichting landingsvlak en een startvlak waarvan de hoogte oploopt met 1:50. De toegestane bouwhoogte geldt ten opzichte van de hoogte van de landingsdrempel - in het voorliggende geval NAP + 22,4 meter.

IHCS

De IHCS wordt gerekend vanaf elk van de landingsdrempels en is gelegen boven de omgeving van het luchtvaartterrein in aansluiting op de funnel. De IHCS bestaat uit een horizontaal vlak, dat gelegen is op een hoogte van 45 m en een straal van 4 kilometer. In aansluiting op dit horizontalvlak is een conisch vlak gelegen, waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5 % over een afstand van 2 kilometer tot een hoogte van 145 meter. De maximale toegestane hoogte geldt ten opzichte van de laagste landingsdrempel – in het voorliggende geval NAP + 22,4 meter. In het gebied van de (funnel en de) IHCS mogen geen objecten staan die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte.

Conclusie - Funnel en IHCS op het plangebied

De IHCS ligt wel voor een gedeelte over het plangebied. Dit heeft doorvertaling gekregen in de verbeelding. Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone- IHCS' geldt in aanvulling op hetgeen elders in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP. De IHCS leidt voor het plangebied overigens niet tot een beperking van de maximale bouwhoogte, omdat deze binnen de betreffende bestemmingen reeds lager is dan maximaal toegestaan op basis van de IHCS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0051.png"

Afbeelding 4.15: Luchthavenbesluit luchthaven Eindhoven - Obstakelbeheergebied (Funnel en IHCS)

ILS

De Luchthaven Eindhoven is uitgerust met een ILS. Het ILS heeft tot doel het nauwkeuriger uitvoeren van een nadering onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren.

De afmetingen van het gebied zijn vastgelegd in ICAO EUR DOC 015. Dit gebied bestaat uit een rechthoekig deelgebied, waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 meter bedraagt en is gelegen over de start- en landingsbaan en aangrenzende gronden. Twee aansluitende deelgebieden parallel aan weerszijden van de start- en landingsbaan, waar de hoogte 20 meter bedraagt en twee trechtervormige deelgebieden in het verlengde van de landingsbaan waar de hoogte oploopt tot 70 meter op een afstand van 6 kilometer. De genoemde hoogtes gelden ten opzichte van de hoogte van de landingsbaan - NAP + 22,4 meter. Het gezamenlijke gebied rond een luchtvaartterrein dat wordt gevormd door de obstakelvrije vlakken van de funnel en IHCS én de verstoringsgebieden in het kader van het ILS wordt het obstakelbeheergebied genoemd.

Toetsing bestemmingsplan

De obstakelvrije vlakken gevormd door de funnel en de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) en de ILS zijn, gelet op de afstand tot het plangebied niet van toepassing in onderhavig bestemmingsplan.

4.14 Radarverstoringsgebied Vliegbasis Woensdrecht

Als gevolg van wijziging van het Barro ligt het gehele grondgebied van de gemeente Veldhoven in het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht (zie afbeelding 4.17). Dit betekent, dat er geen gebouwen en (tijdelijke) bouwwerken hoger dan 113 m +NAP zijn toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0052.png"

Afbeelding 4.16: Situering radarverstoringsgebied Vliegbasis Woensdrecht

Het plangebied ligt in het radarverstoringsgebied van vliegbasis Woensdrecht. Op grond van artikel 2.6.9 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) gelden in een radarverstorings- gebied bouwhoogtebeperkingen voor bouwwerken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Conform artikel 2.4 en verder van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is rond de vliegbasis een cirkel met een straal van 75 kilometer vastgelegd, gemeten vanaf de positie van de radar. Deze cirkel bestaat uit een kern met een straal van 15 kilometer met een maximale bouwhoogte voor bouwwerken (geen gebouwen en (tijdelijke) bouwwerken hoger dan 113 m +NAP zijn toegestaan) en daaromheen een ring die doorloopt tot 75 kilometer van de radar met een maximale bouwhoogte voor (alleen) windturbines.

Toetsing bestemmingsplan

Het plangebied valt niet binnen de kern van het radarverstoringsgebied, maar in de daaromheen liggende ring. Binnen het plangebied gelden daarom uitsluitend bouwhoogtebeperkingen voor windmolens. Omdat voorliggend bestemmingsplan de bouw van windmolens niet mogelijk maakt, hoeft voor het radarverstoringsgebied hiervoor geen regeling te worden opgenomen.

Voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken gelden geen maximale bouwhoogtes.

4.15 Toetsing Besluit MER

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woningen de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel bij het nemen van besluiten. Op deze manier krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een omgevingsvergunningsprocedure.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Op 1 juli 2010 is de Wet Modernisering m.e.r. in werking getreden. Deze wet wijzigt de Wet milieubeheer daar waar het gaat om de procedures en de wettelijke bepalingen aangaande het (al dan niet verplicht) opstellen van een milieueffectrapport (MER) en heeft tot doel de regelgeving te vereenvoudigen. Samenhangend hiermee is per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.

Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit inderdaad geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben:

  • de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
  • de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
  • de mogelijke gevolgen van de activiteit (potentiële effecten.

Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden inwerking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat vanaf 16 mei 2017 een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is een extra stap in de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het nut van deze notitie is dat al in een vroeg stadium beoordeeld wordt of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. De beslissing van het bevoegd gezag of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld, vindt plaats op basis van deze notitie en voordat gestart kan worden met een omgevingsvergunningaanvraag of ruimtelijke procedure.

Een aanmeldingsnotitie moet alleen worden opgesteld indien een particulier of een ondernemer de initiatiefnemer is van de voorgenomen activiteit en moet worden ingediend bij het bevoegd gezag. Als het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is, dan neemt deze de beslissing of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld in een zo vroeg mogelijk stadium (vóór de terinzagelegging van het ontwerpbesluit).

Deze aanmeldnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit. Binnen zes weken nadat de initiatiefnemer deze informatie heeft verstrekt, moet het bevoegd gezag beslissen of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

Tegen een besluit om af te zien van een milieueffectrapport staat in dit geval geen bezwaar en beroep open. De Raad van State heeft eerder bepaald dat hier sprake is van een zogenaamde beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit. Volgens artikel 6.3. van de Algemene wet bestuursrecht is een dergelijke beslissing niet vatbaar voor bezwaar en beroep, tenzij ze de belanghebbende – los van het voor te bereiden besluit tot vergunningverlening – rechtstreeks in zijn belang treft. In eerdere uitspraken heeft de Raad van State bepaald dat omwonenden en bijvoorbeeld milieuverenigingen niet als direct belanghebbenden worden gezien. Indien zij van mening zijn dat de omstandigheden waaronder de activiteit wordt verricht, wel leiden tot aanzienlijke milieueffecten, dan dient dit aan de orde gesteld te worden in de vergunningprocedure.

Toetsing bestemmingsplan

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een conserverende regeling, waarin geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt binnen het plangebied. In dat kader is een verdere toetsing aan de ligging van onderhavig bestemmingsplan in een mogelijk kwetsbaar gebied en aan het Besluit m.e.r., niet noodzakelijk en relevant.

Er hoeft voor dit bestemmingsplan dan ook geen milieueffectrapportage te worden opgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Plansystematiek

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van gronden en gebouwen in het plangebied van bestemmingsplan Meerveldhoven 2017. Het bestemmingsplan is uitsluitend gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft daarom een conserverend karakter.

5.2 Opzet van de planregels

Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de modelregels van de gemeente.

De bestemmingsplanregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De bestemmingsplanregels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.3 Beschrijving van de bestemmingen

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

De bestaande bedrijven binnen het plangebied waren voorheen specifiek bestemd binnen de regeling voor "verspreide voorzieningen" in het bestemmingsplan Meerveldhoven 2005. De bestemming "verspreide voorzieningen" is echter komen te vervallen en wordt vervangen door een specifieke bestemming voor de functie die in de bestaande situatie aanwezig is en waarmee ook de bestaande rechten worden gerespecteerd.

Voor zover de bedrijven behoren tot milieucategorie 1 of 2 zijn deze bedrijven algemeen toegelaten binnen de bestemming 'Bedrijf'. Deze bedrijven zijn gelet op de daarbij behorende milieuzonering passend binnen een omgevingstype gemengd gebied. Ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf zijn uitsluitend specifiek omschreven bedrijven toegelaten naast de bedrijven behorende tot milieucategorie 1 en 2. Het betreft:

  • een dakdekkersbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'bouwbedrijf';
  • een bedrijf dat gespecialiseerd is in de productie van petfood (voeding voor dieren) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - productiebedrijf petfood'.

Woningen bij een bedrijfspand zijn toegestaan voor zover dit is aangegeven op de verbeelding. Het kan dan gaan om een grondgebonden bedrijfswoning (aanduiding 'bedrijfswoning') of inpandige bovenwoningen in het bedrijfspand. Indien bovenwoningen zijn toegestaan is het maximaal toelaatbare aantal door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen op de verbeelding.

Binnen deze bestemming is een bouwvlak voor het oprichten van bebouwing opgenomen. In het bouwvlak staat het bebouwingspercentage en de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven.

Voor nadere gebruiks- en bebouwingsregels wordt verwezen naar de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0053.png"

Afbeelding 5.1: verschillende bedrijven gesitueerd aan de Provincialeweg

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

Álle nutsvoorzieningen met een oppervlakte van meer dan 15 m2 zijn positief bestemd. De nutsvoorzieningen met een kleinere oppervlakte zijn omgevingsvergunningsvrij en daarmee overal toegestaan. Zij hoeven niet specifiek bestemd te worden. De nutsvoorzieningen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. De maximale bouwhoogte bedraagt 3,2 meter.

Voor nadere gebruiks- en bebouwingsregels wordt verwezen naar de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0054.png"

Afbeelding 5.2: nutsvoorziening aan de Pietershoek

Artikel 5 Detailhandel

De bestaande detailhandelsbedrijven binnen het plangebied waren voorheen specifiek bestemd binnen de regeling voor "verspreide voorzieningen" in het bestemmingsplan Meerveldhoven 2005. De bestemming "verspreide voorzieningen" is echter komen te vervallen. Deze bestemming wordt vervangen door een specifieke bestemming 'Detailhandel' voor de detailhandelsfunctie die in de bestaande situatie aanwezig is en waarmee ook de bestaande rechten worden gerespecteerd.

Een tweetal detailhandelsbedrijven zijn nader aangeduid vanwege de aard van de toegelaten functie (volumineuze detailhandel). Het betreft een tuincentrum aan de Kapelstraat-Zuid (nr. 31A) en een groot meubelbedrijf aan de provinciale weg (nr. 45).

Woningen bij een detailhandelspand zijn toegestaan voor zover dit is aangegeven op de verbeelding. Het kan dan gaan om een grondgebonden bedrijfswoning (aanduiding 'bedrijfswoning') of inpandige bovenwoning in het detailhandelspand. Indien bovenwoningen zijn toegestaan is het maximaal toelaatbare aantal door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen op de verbeelding.

Binnen deze bestemming is een bouwvlak voor het oprichten van bebouwing opgenomen. In het bouwvlak staat het bebouwingspercentage en de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven. Voor nadere gebruiks- en bebouwingsregels wordt verwezen naar de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0055.png"

Afbeelding 5.3: meubelhandel (volumineus) aan de Provincialeweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0056.png"

Afbeelding 5.4: detailhandelszaak aan de Kapelstraat-Zuid

Artikel 6 Dienstverlening

De bestaande dienstverlenende bedrijven binnen het plangebied waren voorheen specifiek bestemd binnen de regeling voor "verspreide voorzieningen" in het bestemmingsplan Meerveldhoven 2005. De bestemming "verspreide voorzieningen" is echter komen te vervallen en wordt vervangen door een specifieke bestemming 'Dienstverlening' voor de dienstverlenende bedrijven die in de bestaande situatie aanwezig zijn en waarmee ook de bestaande rechten worden gerespecteerd. Het betreft het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en/of maatschappelijke diensten met een publieks- aantrekkende functie (o.a. een kapsalon, schoonheidssalon, bank, makelaarskantoor).

Woningen bij de dienstverlenende functie zijn toegestaan voor zover dit is aangegeven op de verbeelding. Het kan dan gaan om een grondgebonden bedrijfswoning (aanduiding 'bedrijfswoning' of inpandige bovenwoningen in een pand. Indien bovenwoningen zijn toegestaan is het maximaal toelaatbare aantal door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen op de verbeelding.

Woningen bij het bedrijfspand zijn toegestaan voor zover dit is aangegeven op de verbeelding door middel van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Het maximaal aantal toegelaten bedrijfswoningen is aangegeven op/in de verbeelding/regels. Aan de Broekweg 2F is ter plaatse van de aanduiding 'sportschool (sps)' tevens een sportschool toegestaan.

Voor nadere regels over het al of niet toegestane gebruik wordt verwezen naar de regels. Binnen deze bestemming is een bouwvlak voor het oprichten van bebouwing opgenomen. In het bouwvlak staat het bebouwingspercentage en de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven. Voor de overige bebouwingsregels wordt verwezen naar de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0057.png"

Afbeelding 5.5: kapsalon aan de Ligt

Artikel 7 Gemengd

Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn de functies opgenomen die voorheen waren geregeld in de bestemming 'Centrumdoeleinden II' aan het Mariaplein en 'Verspreide voorzieningen'.

De commerciële voorzieningen op de begane grondlaag en de twintig bovenwoningen gesitueerd aan het Mariaplein (hoek Kapelstraat-Zuid) zijn bestemd tot 'Gemengd'. In de betreffende winkelruimten zitten divers functies. Toegestaan zijn ter plaatse: dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en bovenwoningen. Alsmede tevens horeca van categorie 1 en horeca van categorie 2 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca' en detailhandel uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'detailhandel'. Het maximaal toelaatbare aantal bovenwoningen is door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen op de verbeelding.

Binnen deze bestemming is een bouwvlak voor het oprichten van bebouwing opgenomen. In het bouwvlak staat het bebouwingspercentage en de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven. Voor nadere bebouwingsregels wordt verwezen naar de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0058.png"

Afbeelding 5.6: commerciële voorzieningen aan het Mariaplein

De overige voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, een horecabedrijf van categorie 1 en van categorie 2 (uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor'), kantoor (uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor'), bedrijven behorende tot milieucategorie 1 of 2 volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten (uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf'), detailhandel (uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel') en eventueel woningen indien nader aangegeven. Het betreft dan een grondgebonden bedrijfswoning (aanduiding 'bedrijfswoning') of inpandige bovenwoning in het pand. Indien bovenwoningen zijn toegestaan is het maximaal toelaatbare aantal door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen op de verbeelding.

Een tweetal functies binnen de bestemming zijn specifiek aangeduid binnen deze bestemming. Het betreft:

  • een metaalbewerkingsbedrijf tot milieucategorie 3.2 op de begane grondbouwlaag aan de Provincialeweg 58A dat als bestaand bedrijf is toegelaten en aangeduid met 'specifieke vorm van bedrijf – metaalbewerking';
  • een parkeergarage aan de Provincialeweg (op het achterterrein op het perceel aan de Provincialeweg 52).

Tevens zijn binnen de bestemming toegestaan evenementen en terrassen.

Daarnaast zijn binnen deze bestemming tuinen, erven en verhardingen, voorzieningen voor verkeer en verblijf, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Voor nadere regels over het al of niet toegestane gebruik wordt verwezen naar de regels.

Op de verbeelding zijn bouwvlakken aangegeven, waarbinnen de bedrijfsgebouwen en woningen mogen worden gerealiseerd. Per bouwvlak zijn de maximale goot- en bouwhoogte en het bebouwingspercentage opgenomen. Voor nadere bebouwingsregels wordt verwezen naar de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0059.png"

Afbeelding 5.7: gemengde functies gesitueerd aan de Provincialeweg

Artikel 8 Groen

De hoofdgroenstructuur in het plangebied is als 'Groen' bestemd. Binnen deze bestemming zijn onder andere toegestaan speelterreinen, sportvoorzieningen, grootschalige groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Gebouwen mogen alleen gebouwd worden ten behoeve van openbaar nut, water- en energiedistributie, wachthuisjes voor busdiensten en hiermee vergelijkbare gebouwen van algemeen nut. Deze zijn overal binnen de bestemming toegestaan. Dit geldt ook voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals hekwerken, kunstobjecten en speeltoestellen. In de bouwregels is aangeven wat de maximale hoogtes zijn van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0060.png" Afbeelding 5.8: groenvoorziening aan Koningsveld

Artikel 9 Horeca

De bestaande horecafuncties binnen het plangebied waren voorheen specifiek bestemd binnen de regeling voor "verspreide voorzieningen" in het bestemmingsplan Meerveldhoven 2005. De bestemming "verspreide voorzieningen" is echter komen te vervallen en wordt vervangen door een specifieke bestemming voor de horecafunctie die in de bestaande situatie aanwezig is en waarmee ook de bestaande rechten worden gerespecteerd.

Toegestaan binnen de bestemming 'Horeca' zijn horecavoorzieningen die gerekend kunnen worden tot horecacategorie 1 of 2. Het gaat dan om bijvoorbeeld een café/bar, snackbar en restaurants. Het partycentrum aan de Ligt is specifiek bestemd als toegelaten horeca behorende tot 'horeca categorie 3' .

Woningen bij de horecagelegenheid zijn toegestaan voor zover dit is aangegeven op de verbeelding. Het kan dan gaan om een grondgebonden bedrijfswoning of inpandige bovenwoningen in het horecapand. Indien bovenwoningen zijn toegestaan is het maximaal toelaatbare aantal door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen op de verbeelding.

Voor nadere regels over het al of niet toegestane gebruik wordt verwezen naar de regels.

Binnen de bestemming is een bouwvlak voor het oprichten van bebouwing opgenomen. In het bouwvlak staat het bebouwingspercentage en de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven. Voor nadere bebouwingsregels wordt verwezen naar de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0061.png"

Afbeelding 5.9: horecavoorziening gesitueerd aan de Provincialeweg

Artikel 10 Kantoor

De bestaande kantoorgebouwen in het plangebied hebben de bestemming 'Kantoor' gekregen conform het geldende bestemmingsplan. Voor nadere regels over het al of niet toegestane gebruik wordt verwezen naar de regels. De bestemming kent een bouwvlak voor het oprichten van gebouwen. In het bouwvlak staat het bebouwingspercentage en de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven. Buiten dit bouwvlak zijn geen gebouwen toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan. Voor nadere bebouwingsregels wordt verwezen naar de regels. Zo is er een afwijkingsbevoegdheid als het gaat om de maximale oppervlakte en situering van gebouwen en de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0062.png"

Afbeelding 5.10: kantoor gesitueerd aan de Provincialeweg

Artikel 11 Maatschappelijk

De bestaande maatschappelijke voorzieningen in het plangebied hebben de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. Binnen deze bestemming zijn de maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Het betreft dan voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs, opvoeding, cultuur en lichamelijke en/of geestelijke gezondheid. De begraafplaats is specifiek nader aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - begraafplaats'.

Woningen bij een maatschappelijke voorziening zijn toegestaan voor zover dit is aangegeven op de verbeelding. Het kan dan gaan om inpandige bovenwoningen in het pand. Indien bovenwoningen zijn toegestaan is het maximaal toelaatbare aantal door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen op de verbeelding. Voor nadere regels over het al of niet toegestane gebruik wordt verwezen naar de regels.

De bestemming kent een bouwvlak voor het oprichten van gebouwen. In het bouwvlak staat het bebouwingspercentage en de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven. Voor de locatie van de kerk, geldt de bestaande bouwhoogte als toegelaten maatvoering. Buiten dit bouwvlak zijn geen gebouwen toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan. Voor nadere bebouwingsregels wordt verwezen naar de regels. Zo is er een afwijkingsbevoegdheid als het gaat om de maximale oppervlakte en situering van gebouwen en de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0063.png"

Afbeelding 5.11: Kinderopvang aan de Provincialeweg

Artikel 12 Sport

De bestaande sporthal aan de Van Vroonhovenlaan is bestemd voor 'Sport'. In de bouwregels is aangeven wat de maximale hoogte mag zijn van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0064.png"

Afbeelding 5.12: sporthal aan de Van Vroonhovenlaan

Artikel 13 Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. Gebouwen zijn toegestaan ten behoeve van garageboxen, telecommunicatie, water- en energiedistributie alsmede wachthuisjes voor busdiensten en fietsenstallingen. De garageboxen zijn alleen ter plaatse van de aanduiding toegestaan, de overige gebouwen zijn overal binnen de bestemming toegestaan. Dit geldt ook voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals kunstobjecten en speeltoestellen. Veel groen binnen woonstraten heeft de bestemming 'Verkeer' gekregen, zodat op het moment dat delen van het openbaar gebied moeten worden heringericht er meer mogelijkheden zijn voor deze herinrichting. In de bouwregels is aangeven wat de maximale hoogtes zijn van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0065.png"

Afbeelding 5.13: verkeersstructuur (Provincialeweg)

Artikel 14, 15, 16, 17 Wonen

De systematiek van de woonbestemming is gewijzigd ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan 'Meerveldhoven 2005'. De reden daarvoor is dat de plankaart van het huidige bestemmingsplan weinig duidelijkheid geeft over de bouwmogelijkheden op een woonperceel. Om de bouwmogelijkheden te bepalen, dient naast de verbeelding en de planregels ook een tabel met bebouwingsvoorschriften (onderdeel van de planregels) te worden geraadpleegd. In de nieuwe systematiek is per perceel een bouwvlak opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw mag worden gesitueerd en zijn de maximale goot- en bouwhoogte voor het hoofdgebouw aangeduid op de verbeelding (met eventueel een mogelijke afwijking hiervan in de planregels). Door middel van de aanduiding 'bijgebouwen' is aangegeven waar bijgebouwen mogen worden gerealiseerd. Dit levert een duidelijkere verbeelding op, die direct duidelijk maakt waar wel en waar niet mag worden gebouwd.

Ten aanzien van de woonbestemming is gekozen om per woningtype een aparte bestemming te maken. In onderstaande tabel is het onderscheid weergegeven.

Bestemming Woningtypologie

'Wonen - Aaneengebouwd' Aaneengebouwde woningen

'Wonen - Geschakeld' Vrijstaand geschakelde woningen en twee-onder-een-kap woningen

'Wonen - Gestapeld' Gestapelde woningen

'Wonen - Vrijstaand' Vrijstaande woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0066.png"

Afbeelding 5.14: vrijstaande en hafvrijstaande woningen aan de Provincialeweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0067.png"

Afbeelding 5.15: aaneengebouwde woningen aan de Abramsdreef

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0068.png"

Afbeelding 5.16: geschakeldewoningen aan de Oranje Nassaulaan

Bestemmingsomschrijving en gebruiksregels

De gronden met een woonbestemming zijn bestemd voor wonen en voor tuinen, erven en verhardingen. Binnen de bestemmingen zijn onder voorwaarden aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven toegestaan.

Via een afwijkingsbevoegdheid zijn (afhankelijk van de bestemming) onder voorwaarden ook toegestaan:

a. kamerbewoning;

b. mantelzorg;

c. (extra) zorgplaatsen.

Regels hoofd- en bijgebouwen bestemmingen 'Wonen - Aaneengebouwd', 'Wonen - Geschakeld' en 'Wonen - Vrijstaand'

Op de verbeelding zijn bouwvlakken en vlakken voor bijgebouwen (aanduiding 'bijgebouwen') aangegeven. Er is gewerkt met individuele bouwvlakken (en geen bouwstroken). De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Bijgebouwen mogen zowel binnen het bouwvlak als binnen de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.

De diepte van de bouwvlakken verschilt. Voor aaneengebouwde woningen geldt een diepte van 10 meter, voor twee-aaneen gebouwd en vrijstaand geschakeld geldt een diepte van 12 meter. Voor vrijstaande woningen geldt een diepte van 15 meter. Wel dient altijd een minimale afstand van 5 meter aanwezig te zijn tussen de achterste bouwgrens en de achterste perceelsgrens, zodat altijd voldoende ruimte overblijft voor de achtertuin.

De breedte van de bouwvlakken is zodanig dat bij aaneengebouwde (eindwoning), twee-aaneen gebouwde en vrijstaand geschakelde woningen een afstand van minimaal 3 meter van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens overblijft. Bij vrijstaande woningen geldt ook deze afstand met uitzondering van brede percelen. Bij brede percelen geldt een maximale frontbreedte voor het hoofdgebouw van 20 meter.

In de nieuwe regeling wordt niet meer de regel gehandhaafd dat een hoofdgebouw in de voorste bouwgrens wordt geplaatst. In afwijking hiervan kan het hoofdgebouw ook binnen een afstand van twee meter achter de voorste bouwgrens worden geplaatst. De maximale goot- en bouwhoogte staan op de verbeelding aangegeven. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°, met dien verstande dat, als in de bestaande situatie sprake is van een plat dak, op dat perceel ook een plat dak is toegestaan.

In de huidige regeling bedraagt de afstand van bijgebouwen tot de voorgevellijn van vrijstaande woningen minimaal 10 meter. In de nieuwe regeling worden de mogelijkheden verruimd. In de meeste gevallen geldt een minimale afstand van 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. Voor vrijstaande woningen geldt een afstand van minimaal 6 meter voor zover het bijgebouw niet gericht is naar het openbaar gebied. Voor erkers en carports gelden aanvullende specifieke regels. Bijgebouwen in zijtuinen, grenzend aan openbaar toegankelijk gebied worden in tegenstelling tot de oude regeling in de meeste gevallen over de volledige breedte van het zijperceel toegestaan. In sommige situaties wordt hier een uitzondering op gemaakt.

Met betrekking tot bijgebouwen in zijtuinen wordt een en ander via onderstaande afbeeldingen verder verduidelijkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0069.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0070.png"

De oppervlakte van bijgebouwen, carports en overkappingen op percelen wordt gestaffeld en is afhankelijk van de bebouwingstypologie en de omvang van het perceel. De nieuwe regels zijn als volgt:

De totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen mag:

  • a. bij aaneengebouwde woningen ten hoogste 70% bedragen;
  • b. bij vrijstaand geschakelde en twee-onder-een-kapwoningen ten hoogste 60% bedragen;
  • c. bij vrijstaande woningen ten hoogste 50% bedragen;

van het gedeelte van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', waarbij een totale maximale oppervlakte ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' geldt van:

a. 150 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.500 m²;

b. 175 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 1.500 m² tot 2.000 m2;

c. 200 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.000 m² tot 2.500 m2;

d. 250 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte van 2.500 m² of groter.

Het toegestane oppervlakte wordt dus berekend over het gebied met de aanduiding 'bijgebouwen'. Dit betekent dat daarnaast nog bijgebouwen zijn toegestaan in het bouwvlak, indien dit bouwvlak niet is volgebouwd met het hoofdgebouw. De maximale goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen bedraagt respectievelijk 3,2 en 4,5 meter. In sommige gevallen kan hiervan worden afgeweken. Deze staan opgesomd in de regels. De dakhelling mag niet meer dan 60 graden bedragen. Verder zijn lessenaarsdaken niet toegestaan bij vrijstaande bijgebouwen. Op bijgebouwen mogen geen dakkapellen worden gebouwd.

Regels hoofd- en bijgebouwen bestemmingen 'Wonen - Gestapeld'

De bestemming 'Wonen - Gestapeld' kent alleen een bouwvlak. Deze is gelegen rondom het bestaande gebouw. Aan de zijde van de ingang van de gestapelde woningen is de bouwgrens wat ruimer getrokken, zodat er ruimte is voor bijvoorbeeld aanpassingen van de entree-partijen.

Buiten het bouwvlak zijn ook gebouwen van ondergeschikte aard toegestaan, zoals een fietsenberging.

De maximale goot- en bouwhoogte staan op de verbeelding aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00070-0401_0071.png"

Afbeelding 5.17: gestapelde woningen aan de Merefeltstraat

Regels voor erfafscheidingen

Erfafscheidingen tot 1 meter zijn overal toegestaan. Achter het verlengde van de voorgevellijn, voor zover niet gericht naar het openbaar gebied, zijn open en dichte erfafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 meter toegestaan. Wanneer het bouwperceel grenst aan het openbaar gebied dient een 2 meter hoge erfafscheiding achter het verlengde van de voorgevellijn open te zijn. Bestaande erfafscheidingen die hiervan afwijken mogen gehandhaafd blijven.

Voor de bestemming 'Wonen - Gestapeld' geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter voor erfafscheidingen.

Artikel 18 'Waarde - Archeologie 1', artikel 19 'Waarde - Archeologie 2' en artikel 20 'Waarde - Archeologie 3' (dubbelbestemming)

Conform het archeologiebeleid van de gemeente hebben delen van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
  • in 'Waarde - Archeologie 1': bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 of waarvan de bodemingreep minder diep reikt dan 40 centimeter beneden maaiveld;
  • in 'Waarde - Archeologie 2': bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 250 m2 of waarvan de bodemingreep minder diep reikt dan 40 centimeter beneden maaiveld;
  • in 'Waarde - Archeologie 3': bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 2.500 m2 of waarvan de bodemingreep minder diep reikt dan 40 centimeter beneden maaiveld.

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning voor het afwijken grotere gebouwen en/of een diepere bodemverstoring toestaan, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dat niet tot bezwaren leidt. Hierbij bestaat de mogelijkheid om voorwaarden aan de omgevingsvergunning te stellen. Ter bescherming van de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden is een omgevingsvergunningen- stelsel voor werkzaamheden opgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat een aantal algemene regels.

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 22 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is vastgelegd dat het bouwvlak uitsluitend mag worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen. Verder zijn kelders toegestaan waar gebouwen mogen worden gebouwd.

Ook is er een regeling opgenomen voor bestaande maten. Indien de bestaande maatvoering, afstanden, bebouwingspercentages en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (volgens een verleende omgevingsvergunning) afwijken van de in de regels en op de verbeelding genoemde maten zijn de bestaande maten leidend.

Tenslotte zijn regels opgenomen over parkeren. Bij (nieuw)bouw dient altijd voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het bouwen strijdig met het bestemmingsplan.

Artikel 23 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik en de regels ten aanzien van het parkeren. Bij wijziging van gebruik dient altijd voldaan te worden aan de genoemde parkeernormen. Indien niet voldaan wordt aan de parkeernormen is het gebruik strijdig met het bestemmingsplan.

Ook zijn regels opgenomen in verband met het zogenaamde vogelbeperkingengebied vanwege het vliegveld. Er is een verbod voor de volgende vormen van grondgebruik en enkele functies binnen het plangebied:

a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;

b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;

c. vishouderijen met extramurale bassins;

d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;

e. afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Er is een mogelijkheid af te wijken van dit indien kan worden aangetoond dat de belangen van de luchthaven Eindhoven niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 25 Algemene aanduidingsregels

Binnen de algemene aanduidingsregels zijn ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - cultuurhistorisch waardevol 1 t/m 9' regels opgenomen voor het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle kenmerken van de ter plaatse bestaande bebouwing en omgeving. Onder bepaalde voorwaarden is het toegestaan te bouwen met een omgevingsvergunning (afwijking) indien de vastgelegde cultuurhistorische waarden niet worden vernietigd.

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van bouwgrenzen, maatvoeringen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen.

Artikel 26 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om onder voorwaarden het bouwvlak te wijzigen, in die zin dat de grootte van een bouwvlak kan worden vergroot, de vorm van het bouwvlak kan worden gewijzigd dan wel ter plaatse een nieuw bouwvlak kan worden aangegeven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Artikel 27 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind.

Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk.

Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan geldt voor een aantal adressen een persoonsgebonden overgangsrecht als bedoeld in artikel 3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (‘Bro’).

Het persoonsgebonden overgangsrecht wordt ten aanzien van een tweetal gevallen toegepast, te weten:

  • gevallen waarin het bestaande gebruik, gelet op artikel 3.2.2 lid 4 Bro, niet onder de werking van het algemene overgangsrecht zou vallen en handhavend optreden tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.2.3 van het Bro zou leiden;

en

  • gevallen waarin het bestaande gebruik al in het vorige plan onder de beschermende werking van het daarin opgenomen algemene overgangsrecht viel, en het dienovereenkomstig bestemmen van dat gebruik naar het oordeel van de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is en de gemeenteraad geen aanleiding ziet actief over te gaan tot beëindiging van dat gebruik door aankoop of onteigening.

Het persoonsgebonden overgangsrecht is een bijzondere vorm van overgangsrecht en geldt voor diegenen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan gebruiker zijn van gronden en/of opstallen. Het is dus persoonsgebonden en niet zaaksgebonden. De strijdige situatie dient te worden opgeheven indien de activiteiten door de gebruiker ter plaatse wordt beëindigd.

Het persoonlijke karakter van persoonsgebonden overgangsrecht heeft tot gevolg dat een rechtsopvolger (onder bijzondere of algemene titel) geen aanspraak kan maken op dit recht. Bovendien wordt het persoonsgebonden overgangsrecht uitsluitend aan natuurlijke personen toegekend en niet aan een of meer rechtspersonen.

Het persoonsgebonden overgangsrecht is in het bestemmingsplan 'Meerveldhoven 2018' opgenomen voor de volgende adressen en gebruiksfuncties:

  • a. Jaspersstraat 4: het gebruik van de gronden voor de verkoop van auto's is toegestaan;
  • b. Kapelstraat-Zuid 28b: het gebruik van de gronden voor de verkoop van auto's is toegestaan;
  • c. Provincialeweg 20: het gebruik van de gronden voor de verkoop van auto's is toegestaan;
  • d. Provincialeweg 64: het gebruik van de gronden voor de verkoop van auto's is toegestaan;
  • e. Provincialeweg 73: het gebruik van de gronden voor de verkoop van auto's is toegestaan;
  • f. Provincialeweg 77: het gebruik van de aanbouw voor bewoning is toegestaan.

Een minder beperkende regeling dan het persoonsgebonden overgangsrecht is op bovenstaande adressen niet wenselijk c.q. ruimtelijk aanvaardbaar.

De verkoop van auto's op bovengenoemde adressen is ter plaatse in de loop der tijd ontstaan naast de reparatie van auto's. Het onderdeel detailhandel is nooit gedoogd en is ter plaatse beleidsmatig en ruimtelijk niet gewenst. Bij beëindiging van het gebruik door de huidige gebruiker op benoemde adressen kan het afwijkend gebruik in de toekomst verdwijnen.

De bewoning in de aanbouw ter plaatse van de Provincialeweg 77 is niet wenselijk, evenals het ontstaan van een tweede woning of kamerverhuur. De bewoonster van de opstal kan de bewoning op basis van het persoonsgebonden overgangsrecht continueren. Gezien de historie van het geval en de hoge leeftijd van de bewoonster is een persoongsbeonden overganrecht in deze verantwoord.

Artikel 25 Slotregel

De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan 'Meerveldhoven 2018'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financieel

Het bestemmingsplan betreft een beheerplan. Het betreft de actualisatie van verouderde bestemmingsplannen. Dit heeft geen financiële consequenties.

In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) wordt voorgeschreven dat tegelijk met het vaststellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld moet worden voor het plangebied of delen ervan, tenzij:

  • het kostenverhaal anderszins verzekerd is;
  • er geen noodzaak tot het stellen van locatie-eisen of eisen aan type woningbouw is;
  • er geen noodzaak is voor het bepalen van een tijdvak of fasering.

In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Onder een bouwplan wordt onder andere verstaan de bouw van één of meerdere woningen. Wijziging van het gebruik van een bestaand gebouw kan dan ook niet worden aangemerkt als een bouwplan. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft. Dat kan een bestemmingsplan, een wijzigingsplan, een projectbesluit en een buiten-toepassingsverklaring van een beheersverordening zijn.

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en is niet aan te merken als een 'bouwplan' in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Derhalve bestaat er geen exploitatieplanverplichting. Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijk

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot het voeren van communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

6.2.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleggen met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventueel andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van dit vooroverleg is het concept-ontwerpbestemmingsplan 'Meerveldhoven 2018' toegezonden aan diverse overleginstanties. Eveneens is het plan via het e-formulier aangemeld bij de provincie Noord-Brabant.

De provincie Noord-Brabant, de Gasunie en waterschap de Dommel hebben gereageerd en gemeld te kunnen instemmen met het plan. Tevens hebben zij aangegeven dat er geen aanleiding bestaat tot het maken van opmerkingen.

6.2.2 Ontwerpbestemmingsplan

Op 5 juni 2018 heeft het college van burgemeester en wethouder besloten het ontwerpbestemmingsplan ter visie te te leggen.

Conform het gestelde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Het plan heeft van vrijdag 22 juni 2018 tot en met donderdag 2 augustus 2018 ter inzage gelegen, wat gepubliceerd is in het Veldhovens Weekblad en de Staatscourant van woensdag 20 juni 2018. Naast de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan in het gemeentehuis was het ontwerpbestemmingsplan ook digitaal raadpleegbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl.


Tijdens de termijn van terinzagelegging is 1 zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en heeft na beoordeling geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn er ambtshalve nog enkele aanpassingen in het bestemmingsplan doorgevoerd.

Zowel de zienswijze als de ambtshalve aanpassingen zijn opgenomen in de "Nota van zienswijzen en ambtshalve aanpassingen bestemmingsplan 'Meerveldhoven 2018', die als Bijlage 2 is opgenomen bij deze toelichting.

6.2.3 Vastgesteld bestemmingsplan

Het gewijzigde bestemmingsplan is op 30 oktober 2018 vastgesteld door de gemeenteraad.