direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oerle-Zuid herziening II
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00059-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de zuidzijde van Oerle, gemeente Veldhoven, wordt het uitbreidingsplan Oerle-Zuid ontwikkeld, waar in totaal circa 300 woningen worden gerealiseerd. Oerle-Zuid vormt de eerste uitwerking van het totale projectgebied Zilverackers, dat momenteel uitgaat van de bouw van circa 2.700 woningen in de periode tot 2030. Ten behoeve van Oerle-Zuid is op 17 mei 2011 het bestemmingsplan “Oerle-Zuid, eerste fase Zilverackers” vastgesteld. Dit bestemmingsplan is bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 juli 2012 onherroepelijk geworden en vormt het juridisch kader voor de woningbouwlocatie 'Zilverackers', waarmee de gemeente volgens het Masterplan Veldhoven-West haar woningbouwtaak in regionaal verband mede wil vervullen. Een deel van dat bestemmingsplan is in 2014 herzien, als gevolg van wijzigingen in de verkaveling die niet pasten binnen het strakke planologische kader dat het bestemmingsplan uit 2011 biedt.

Momenteel is ook voor het voorliggende plangebied een wijziging in de verkaveling voorzien, die eveneens niet realiseerbaar is op basis van het vigerende bestemmingsplan. De voorgenomen woningbouw bevat deels andere woningtypes dan het bestemmingsplan toelaat en past ook niet geheel binnen de aangegeven bouwgrenzen. Daarnaast worden meer woningen gerealiseerd dan het vigerende bestemmingsplan toelaat. Teneinde de plannen met de gewijzigde verkaveling te kunnen verwezenlijken, is de onderhavige tweede herziening van het bestemmingsplan “Oerle-Zuid, eerste fase Zilverackers” opgesteld.

Door te kiezen voor ruimere bouwvlakken, en meerdere woningtypen toe te staan in deze bouwvlakken, biedt onderhavig bestemmingsplan de benodigde flexibele juridische regeling waarmee ingespeeld kan worden op de actuele vraag en het aanbod vanuit de woningmarkt.

1.2 Opzet en inhoud bestemmingsplan

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridische regeling voor een deel van het plangebied van het vigerende bestemmingsplan "Oerle-Zuid, eerste fase Zilverackers" (zie paragraaf 1.3 voor de plangrenzen). In het kader van het vigerende bestemmingsplan zijn reeds de nodige (onderzoeks)aspecten en (beleidsmatige)uitgangspunten onderbouwd en uitgewerkt. Hierdoor is het voor het onderhavig plan niet noodzakelijk al deze aspecten opnieuw volledig te behandelen. De nieuwe verkavelingsopzet en juridische regeling heeft immers geen gevolgen voor het overgrote deel van deze aspecten.

Voor het aspect akoestiek (wegverkeerslawaai) is wel een actualisatie uitgevoerd aangezien de veranderingen in het plan consequenties hebben voor de uitgangspunten van dit aspect. Deze actualisatie is in paragraaf 4.2 opgenomen.

Voor de overige milieuhygienische en planologische aspecten wordt doorverwezen naar het vigerende (moeder)bestemmingsplan. Wel wordt in dit bestemmingsplan aandacht besteed aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Ten aanzien van de beleidstoetsing geldt hetzelfde uitgangspunt. In Hoofdstuk 3 is een toetsing bijgevoegd aan de SVIR, Barro, Rarro en de actuele versie van de provinciale SVRO en Verordening ruime 2014.

1.3 Plangebied en vigerend bestemmingsplan

Zoals reeds is aangegeven, is voor onderhavig plangebied het bestemmingsplan "Oerle-Zuid, eerste fase Zilverackers" vigerend. Onderhavig plan heeft betrekking op een herziening van het zuid-westelijke deel van het plangebied van het vigerende bestemmingsplan. Op de onderstaande afbeelding zijn de plangrenzen van het plangebied op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van Oerle en is momenteel deels braakliggend en deels in gebruik als opslagplaats voor bouwmaterialen van de in ontwikkeling zijnde woonwijk. De begrenzing van het plangebied wordt globaal gevormd door de (voormalige) Zittardsestraat aan de oostzijde en de in aanleg zijnde wegen Mansus en Dollum aan de noord- en westzijde. De grens van het woongebied met het buitengebied vormt de zuidelijke begrenzing van het plangebied. In totaal is het plangebied ruim 3 hectare groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00059-0301_0001.png"

Grens plangebied geprojecteerd op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan

Hoofdstuk 2 Het voornemen en verschil met vigerend bestemmingsplan

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beknopte omschrijving van (het voorlopige) stedenbouwkundig plan en gaat tevens in op de verschillen tussen het vigerende bestemmingsplan en onderhavig plan.

2.2 Verschillen met voormalige verkaveling en vigerend bestemmingsplan

De totale uitbreiding Oerle-Zuid vormt de zuidelijke afronding van het bestaande kerkdorp Oerle. De karakteristieke radiale wegen gaan functioneren als de dragers van de uitbreiding en zorgen voor een heldere opzet en samenhang tussen oud en nieuw. Op een aantal plekken wordt de uitbreiding onderbroken door groene open ruimtes, waardoor de relatie met het Kempenlandschap zoveel mogelijk zal worden gehandhaafd. Een aantal cultuurhistorische kenmerken van het oorspronkelijke agrarische dorp Oerle blijft behouden, zoals onder andere het boslandschap, de singels en houtwallen ten zuiden van Oerle en de oude wegenstructuur met deels nog onverharde wegen.

De essentie van het voormalige stedenbouwkundige plan blijft behouden. Uitgangspunt blijft een dorpse variatie met diverse woningtypen in verschillende prijsklassen. Ook de stedenbouwkundige contouren van het stratenpatroon, de bebouwingsopzet en oriëntatierichtingen blijven grotendeels behouden. Er is sprake van 3 woonblokken in respectievelijk het oostelijke, westelijke en zuidelijke deel van het plangebied. Op diverse plaatsen zijn meer of minder woningen gepositioneerd in de verschillende woonblokken of is gekozen voor andere woningtypen. De gewijzigde verkaveling gaat niet ten koste gaat van de geplande groenvoorzieningen. De groenvoorzieningen worden niet meer specifiek bestemd, maar zijn algemeen mogelijk binnen de verkeersbestemming, om zo eveneens meer flexibiliteit aan de inrichting van de openbare ruimte te kunnen geven. De essentie en hoofdopzet van de groenstructuur blijft daarbijbehouden.

In tegenstelling tot het vigerende bestemmingsplan zijn de bouwvlakken op de verbeelding van het onderhavige bestemmingsplan niet strak rondom de hoofdgebouwen van de woningen geplaatst, maar wordt gewerkt met ruime bouwvlakken waarvoor enkel het maximum aantal woningen in combinatie met de maximale goot- en bouwhoogtes vastgelegd wordt. Tevens worden per bouwvlak meer woningtypen toegestaan dan in het vigerende bestemmingsplan. Dit alles zorgt voor meer flexibiliteit en geeft de mogelijkheid om nog te variëren of te schuiven met woningen, woonblokken of woningtypen. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op veranderende wensen en/of eisen door toedoen van de veranderende marktomstandigheden.

Op basis van de gewijzigde verkaveling worden per bouwvlak de volgende woningaantallen en- typen nagestreefd:

  • oostelijk bouwvlak: 6 appartementen en 24 woningen
  • westelijk bouwvlak: 21 woningen
  • zuidelijk bouwvlak: 8 woningen

Het vigerende bestemmingsplan maakt de volgende aantallen planologisch mogelijk:

  • oostelijk bouwvlak: 20 appartementen en 7 woningen
  • westelijk bouwvlak: 20 woningen
  • zuidelijk bouwvlak: 4 woningen

Teneinde de gewenste flexibiliteit in de verkaveling planologisch mogelijk te maken, worden in het nieuwe bestemmingsplan de volgende maximale aantallen per bouwvlak opgenomen:

  • oostelijk bouwvlak: 12 appartementen en 29 woningen
  • westelijk bouwvlak: 25 woningen
  • zuidelijk bouwvlak: 12 woningen

De gewijzigde verkaveling maakt in totaal 8 woningen meer mogelijk dan het vigerende bestemmingsplan toelaat. Door een marge in het maximum aantal toegestane woningen op te nemen in het nieuwe bestemmingsplan wordt voorkomen dat, indien in een later stadium alsnog geringe wijzigingen plaatsvinden in het aantal en de typen woningen, wederom een herziening van het bestemmingsplan is vereist om deze wijziging planologisch te faciliteren. De in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen regeling voorziet in die gewenste flexibiliteit door niet 8 maar maximaal 27 woningen meer mogelijk te maken ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Uitgangspunt bij de realisatie is in beginsel evenwel de voorliggende verkaveling met 8 extra woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00059-0301_0002.png"

Voormalige verkavelingsplan, zoals geregeld in het vigerende bestemmingsplan (linker afbeelding) en nieuwe verkaveling, zoals geregeld in het onderhavige bestemmingsplan (rechter afbeelding).

2.3 Verkeerskundige aspecten en parkeren

Langzaam verkeer

Voor het langzaam verkeer wordt uitgegaan van een fijnmazig netwerk tussen de bestaande kern en de zuidelijke uitbreiding van Oerle waarbij een onderscheid is gemaakt tussen routes met voorzieningen (fietsstrook, fietspad enz.), routes zonder voorzieningen en recreatieve routes. Routes met voorzieningen liggen aan de bestaande linten, langs de Verlengde Heerbaan en door het open veld om de oostelijke en westelijke buurt met elkaar te verbinden. De routes zonder voorzieningen zijn gelegen in de woonbuurten.

Autoverkeer

Het plangebied zal worden ingericht als verblijfsgebied en ontsloten worden door erftoegangswegen met een maximum snelheid van 30 km/uur. Op de Verlengde Heerbaan, waar de hoofdontsluiting van de wijk op plaatsvindt, is sprake van een hogere maximum snelheid. Deze weg is buiten het plangebied gelegen.

Parkeren

Uitgangspunt is het straatbeeld zo dorps en landelijk mogelijk te maken met enkel langsparkeerplaatsen voor bezoekers in het openbaar gebied afgewisseld met boombeplanting en groenstroken. Het parkeren voor bewoners vindt plaats op eigen erf of in een parkeerhof achter de woningen.

Op basis van de geldende CROW normen (zie ook Bijlage 3 van de Regels) worden de onderstaande normen aangehouden op basis van de publicatie 182 van CROW, september 2008 (stedelijkheidsgraad: matig stedelijk; ligging: rest bebouwde kom).

Per woningcategorie gelden de volgende parkeernormen:

  • 1. goedkope rijwoningen: 1.4
  • 2. middendure woningen (grote rijwoningen, twee-onder-1 kap): 1.6
  • 3. dure woningen: 1.7

In onderhavig plan wordt daar op de volgende wijze mee omgegaan:

  • Alle vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen dienen twee opstelplekken op eigen terrein te realiseren, waarmee de norm van 1.6 en 1.7 wordt gehaald. De garage wordt in principe niet als opstelplek meegerekend.
  • Gestapelde en aaneengebouwde woningen parkeren in beginsel op een achterterrein binnen het oostelijke bouwblok. Een deel van dit achterterrein is gemeenschappelijk eigendom van de bewoners en maakt dus geen onderdeel uit van het openbaar gebied. Alle betrokken woningen hebben in ieder geval 1 parkeerplaats op dit achterterrein. De overige parkeerplaatsen zijn bedoeld als uitwisselbare plaatsen voor eventueel 2e en 3e auto's.

Aangezien er in het kader van onderhavig plan sprake is van een flexibele juridische regeling die meerdere onderling uitwisselbare woningcategorieën mogelijk maakt, is het niet mogelijk een concrete parkeerbalans op te stellen. Met inachtneming van de hiervoor geschetste uitgangspunten is op basis van de invulling conform het bestemmingsplan voldoende parkeerruimte aanwezig. Teneinde te waarborgen dat daadwerkelijk wordt voorzien in de aanleg en het behoud van voldoende parkeergelegenheid is in de regels een voorwaardelijke bepaling opgenomen. Bij aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient aangetoond te worden dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

2.4 Beeldkwaliteit

De afronding van Oerle is de eerste uitwerking van het Masterplan Veldhoven-West. De groene open ruimte zorgt voor een sterke verweving van het dorp met het omliggende landschap, waarbij het zicht op de kerk gehandhaafd blijft. Naast de stedenbouwkundige structuur zal de architectuur een beslissende rol vervullen in het creëren van een sfeer van een vertrouwd traditioneel dorp. Het is deze wederzijdse versterking van stedenbouw en architectuur die de kwaliteit van de uitbreiding van Oerle zal onderscheiden van een doorsnee uitbreiding. Als onderdeel van het Stedenbouwkundig plan Oerle-Zuid is een beeldkwaliteitplan opgesteld dat uitspraken doet over de stedenbouwkundige structuur, de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte om te komen tot de gewenste beeldkwaliteit binnen Oerle-Zuid.

Zoals reeds is aangegeven blijft de beoogde dorpse variatie als het belangrijkste uitgangspunt overeind. Daar waar het onderhavige bestemmingsplan flexibiliteit biedt voor verschillende oplossingen, geeft het beeldkwaliteitplan aan op welke wijze de bebouwing een positieve bijdrage levert aan het beoogde beeld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In paragraaf 1.2 is reeds aangegeven dat voor een groot deel van de beleidstoetsing er verwezen wordt naar het vigerende (moeder)bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt enkel ingegaan op beleidsdocumenten welke ten tijde van de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan nog niet van kracht waren, of welke inmiddels geactualiseerd zijn.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.

Beoordeling

Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.

3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Het onderhavige plangebied is gelegen in het obstakelbeheergebied van de vliegbasis Eindhoven, bestaande uit ondermeer het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) en het Instrument Landing System (ILS). Ook ligt het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Woensdrecht. Beide gebieden zijn opgenomen in het Rarro en als gebiedsaanduiding opgenomen in de regels bij dit bestemmingsplan. De ligging in deze gebieden vormt geen belemmering, aangezien de maximale toegestane bouwhoogtes niet gehaald worden. In dit bestemmingsplan wordt een maximale bouwhoogte van 15 meter mogelijk gemaakt.

Ten aanzien van het onderhavige plangebied zijn er verder geen regels uit het Barro van toepassing.

Conclusie

Het planvoornemen ondervindt geen belemmeringen vanuit het Barro of de Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

Toetsingskader

Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) – de 'ladder voor duurzame verstedelijking' – geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit procesvereiste is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen. Het Rijk heeft er voor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting. De motivatieverplichting voor ruimtelijke besluiten, welke geldt voor de maximale planologische mogelijkheden inclusief flexibiliteitsinstrumenten (waarbij planologische saldering niet per definitie is toegestaan), bestaat uit drie eisen (treden):

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Beoordeling

Ten aanzien van de eerste trede dient primair te worden beoordeeld of het planvoornemen een stedelijke ontwikkeling betreft. Een stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het onderhavige planvoornemen leidt tot een toename van maximaal 27 woningen ten opzichte van het vigerende planologische kader, hetgeen als een woningbouwlocatie en dus een stedelijke ontwikkeling beschouwd dient te worden. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve vereist en volgt onderstaand.

Het totale aantal binnen het plangebied voorziene woningen alsmede de te realiseren woningtypes zijn nauw afgestemd op de actuele lokale woningbouwbehoefte in de gemeente Veldhoven. De programmatische toetsing van de volledige ontwikkeling van Zilverackers is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. De ontwikkeling van Zilverackers is ingegeven door de substantiële woningbouwtaak die de gemeente Veldhoven heeft, als derde gemeente (na Eindhoven en Helmond) in de regio Zuidoost Brabant. In het huidige regionale woningbouwprogramma dat formeel door de regioraad is vastgesteld, is opgenomen dat Veldhoven in de tienjaarsperiode van 2013 tot en met 2022 een taakstelling heeft van 3.114 woningen.

Kijkend naar de meest recente rapportage van 1 juli 2014 dan is te zien dat volgens de fasering van de huidige plannen in dezelfde tienjaarsperiode naar verwachting 1.493 woningen netto (na aftrek sloop) aan de voorraad zullen worden toegevoegd. Op basis van de nieuwe provinciale prognose zou Veldhoven in de periode 2014 tot en met 2023 2.813 woning krijgen als taakstelling.

Op basis van het voorgaande kan worden gesteld dat de behoefte aan de 27 extra woningen is aangetoond. Het aantal woningen past ruimschoots binnen de woningbouwafspraken en de woningtypen zijn afgestemd op de meest actuele behoefte. Uit deze behoefte vloeit immers ook de gewijzigde verkaveling voort.

De locatie is gelegen in het bestaande stedelijke gebied van Veldhoven. Het plan voor de gewijzigde verkaveling past daarmee binnen de tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking.

De derde trede van de ladder voor duurzame verstedelijking is in onderhavige situatie niet aan de orde, aangezien het plan op basis van de tweede trede al mogelijk is.

Conclusie

Het planvoornemen voorziet in een aantoonbare behoefte aan het aantal en type woningen dat door middel van het planvoornemen mogelijk wordt gemaakt. Deze behoefte is binnen het plangebied, dat in bestaand stedelijk gebied ligt, in te vullen. Daarmee past het plan binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO), 2010, partiële herziening 2014

Toetsingskader

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis en het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014, vastgesteld op 7 februari 2014 en in werking getreden op 19 maart 2014. Op onder andere de volgende onderdelen vindt bijsturing van het beleid plaats: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij.

De, met de partiële herziening ongewijzigde, provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn relevant voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol. De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw stedelijk ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.

Beoordeling

Het plangebied is (grotendeels) gelegen in bestaand stedelijk gebied en meer specifiek in 'stedelijk concentratiegebied'. Voor deze gebieden geldt met name het accent dat de provincie in het ruimtelijk beleid legt op zorgvuldig ruimtegebruik; de provincie wil de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen. Dit houdt in dat het accent op inbreiden en herstructureren ligt. Het aansnijden van nieuwe ruimte voor verstedelijking is pas aan de orde, als gebleken is dat de bouwopgave voor wonen en werken niet binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen of op andere bedrijventerreinen binnen de betreffende gemeente, wat betreft wonen, en binnen de betreffende landelijke regio, wat betreft werken.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00059-0301_0003.png"

Uitsnede Structurenkaart. De ligging van het plangebied is met een paarse ster geduid

Het onderhavige plan voorziet in een meer flexibele juridische regeling voor een locatie die reeds voor woningbouw is aangewezen. De betreffende gronden zijn in planologisch opzicht derhalve reeds in gebruik voor stedelijke doeleinden. Van het aanwenden van nieuw stedelijk ruimtebeslag is in dit geval geen sprake. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik is reeds in een eerder stadium toegepast in de ontwikkeling van de plannen voor Zilverackers, waaronder deze zuidelijke uitbreiding van Oerle. In o.a. hoofdstuk 2 (voornemen), hoofdstuk 4 (milieuhygiënische en planologische aspecten) en hoofdstuk 6 (juridische planopzet) van deze toelichting is beschreven hoe de aantasting van kwaliteiten (bodem en water) en het verlies aan ecologische, cultuurhistorisch en landschappelijke waarden wordt voorkomen.

In het Masterplan Veldhoven-West, de Structuurvisie Zilverackers, het stedenbouwkundig plan Oerle-Zuid en in het Landschapsplan Zilverackers is aangegeven hoe de ontwikkeling van woningen, nieuwe infrastructuur en voorzieningen gepaard gaat met het geven van een impuls aan het landschap in en rondom het plangebied van dit bestemmingsplan.

In onder andere de MER Veldhoven-West, de regionale plannen (Regionaal Structuurplan, Uitwerkingsplan streekplan) en de MER gekoppeld aan de lokatiekeuze voor woningbouw en bedrijventerreinen in het westelijk deel van de stadsregio Eindhoven-Helmond (MER WEST), is beschreven waarom nieuw ruimtebeslag nodig is en hoe is gekomen tot deze locatiekeuze, rekening houdend met de kwaliteiten en waarden in het buitengebied.

De ontwikkeling van Oerle-Zuid past binnen de beleidsuitgangspunten uit de SVRO.

3.3.2 Verordening ruimte 2014

Inleiding

In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als Verordening ruimte. Op 7 februari 2014 is de Verordening ruimte 2014 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze stelt regels aan onder meer de bundeling van stedelijke ontwikkeling, natuurontwikkeling, de ontwikkeling van intensieve veehouderijen, waterberging, cultuurhistorie en het agrarisch gebied. De geactualiseerde Verordening ruimte 2014 is in werking getreden op 15 juli 2015.

De Verordening ruimte 2014 is opgebouwd volgens het principe van een bestemmingsplan. Dit houdt in dat er zowel 'gebiedsgerichte regels' zijn gesteld als 'algemene regels'. Bij de gebiedsgerichte regels is vervolgens een onderscheid gemaakt naar 'structuren' (basisregels) en 'aanduidingen' (aanvullende of afwijkende regels ten opzichte van de basisregels of andere aanduidingen). Tenslotte zijn er ook een aantal 'procedurele bepalingen'. Aan de hand van deze systematiek wordt onderstaand het plan voor de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de relevante onderdelen uit de Verordening ruimte 2014.

Hoofdstuk 3: Structuren – bestaand stedelijk gebied

Artikel 4 Bestaand stedelijk gebied

Toetsingskader

Om duidelijk te kunnen bepalen waar de bundelingsregels voor stedelijke ontwikkeling en de daarvan afgeleide regels van het beleid gelden is in de Verordening ruimte 2014 het bestaande stedelijke gebied van alle Brabantse kernen vastgesteld. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: een aangewezen gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Binnen het bestaand stedelijke gebied wordt een onderscheid gemaakt in stedelijke concentratiegebieden en kernen in het landelijke gebied. Het beleid van de provincie is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in de stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. In en rondom de kernen in het landelijke gebied staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00059-0301_0004.png"

Uitsnede integrale plankaart met structuren en aanduidingen Vr 2014 (Provincie Noord-Brabant). De ligging van het plangebied is met een groene ster geduid

Beoordeling 

Het plangebied is gelegen binnen het bestaande stedelijke gebied van Veldhoven, dat is aangewezen als een stedelijk concentratiegebied. De gewijzigde verkaveling van het woningbouwplan is passend binnen de hoofduitgangspunten van het beleid ten aanzien van deze gebieden (zoals bepaald in lid 4.1 en lid 4.2), aangezien hierdoor verdere concentratie en verdichting plaatsvindt van het bestaande woongebied. De woningbouw past binnen de afspraken zoals gemaakt in het Regionaal ruimtelijk overleg en de gemeentelijke woningbouwplanning. Met het voorgaande wordt aangesloten bij de regels als genoemd in lid 4.3 (nieuwbouw van woningen).

Conclusie

De beoogde plannen zijn passend binnen de gestelde voorwaarden.

Hoofdstuk 2: Algemene regels

Artikel 3.1: Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

Toetsingskader

Binnen de provincie Noord-Brabant geldt de algemene regel dat een ruimtelijk plan dat een ruimtelijke ontwikkeling bevat dient te verantwoorden dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Daarnaast dient sprake te zijn van zorgvuldig ruimtegebruik.

Beoordeling

Het planvoornemen gaat uit van het opstellen van een meer flexibele juridische regeling voor een bestaand woningbouwplan in het bestaande stedelijke gebied van Veldhoven. De gewijzigde verkaveling maakt het mogelijk meer woningen te realiseren op een gelijkblijvend oppervlak. Daarmee is sprake van compact en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor zover als gevolg van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gevolgen optreden voor de naaste omgeving, is daarmee rekening gehouden. Hiervoor wordt verwezen naar het hoofdstuk dat de milieuhygiënische en planologische uitvoeringsaspecten behandeld. Specifieke waarden zijn hier niet aanwezig. De woningbouw is wat betreft vormgeving en maatvoering afgestemd op de bestaande woningen in de directe omgeving. Ook in functioneel opzicht sluit het plan aan bij de omgeving van het plangebied. Het personen- en goederenvervoer wordt op dezelfde wijze afgewikkeld als in de bestaande situatie, er vinden geen wijzigingen plaats in de aanwezige infrastructuur.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plan voldoet aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit binnen het bestaand stedelijk gebied en hiermee passend is in het provinciale beleid.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische aspecten

4.1 Algemeen en doorverwijzing naar vigerend (moeder)bestemmingsplan

In het kader van het vigerende bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd voor het gehele plangebied van het vigerende bestemmingsplan en derhalve ook voor het gedeelte waarop het onderhavige bestemmingsplan betrekking heeft. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 1.1 en 1.2 voorziet onderhavig plan enkel in een flexibelere juridische regeling ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe gronden aan het plangebied toegevoegd en er heeft geen wijziging in het gebruik van de gronden plaatsgevonden. Het terrein is braakliggend en in gebruik als zanddepot. Een actualisatie van de al uitgevoerde onderzoeken wordt hierdoor niet noodzakelijk geacht, met uitzondering van het aspect wegverkeerslawaai. Dit dient aanvullend onderzocht te worden in verband met de gewijzigde verkavelingsopzet van de woningen.

Voor de onderbouwing van de overige milieuhygiënische aspecten wordt doorverwezen naar het vigerende moederplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0861.BP00059-0301_0005.png"

Huidige inrichting plangebied: braakliggend terrein en zanddepot

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:

  Stedelijk   Buitenstedelijk  
Aantal rijstroken   Aantal meter aan weerszijden van de weg  
5 of meer   350 m   600 m  
3 of 4   350 m   400 m  
1 of 2   200 m   250 m  

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk; Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Beoordeling

De gewijzigde verkaveling die ten grondslag ligt aan het onderhavige bestemmingsplan betekent dat opnieuw inzicht dient te worden verkregen in de akoestische effecten van de Verlengde Heerbaan / Oersebaan, aangezien de onderzoekszone van deze weg tot binnen het plangebied reikt. Hiertoe is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Econsultancy, 15122137 , 26 januari 2016). De wegen in en direct rond het plangebied zelf maken deel uit van een 30 km/h-zone. Hiervoor geldt in principe geen noodzaak tot onderzoek naar wegverkeerslawaai. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en mogelijke cumulatieve gevolgen op het te realiseren binnenniveau in de woningen worden deze evenwel in het onderzoek betrokken.

Uit het uitgevoerde akoestische onderzoek wegverkeerslawaai is gebleken dat voor 6 kavels aan de zuidzijde van het plangebied overschrijdingen optreden van de ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB. De overschrijding bedraagt (afgerond) maximaal 1 dB, alleen op de 2e verdieping van de woningen.

Teneinde te voorkomen dat binnen de zone waarin de overschrijdingen zijn gemeten, geluidgevoelige objecten worden opgericht, is het bouwvlak voor de kavels in het zuidelijke bouwvlak afgestemd op de grens van de overschrijding van de maximale geluidswaarde, zoals aanbevolen in het akoestische rapport. Tevens is een aanduiding opgenomen ten zuiden van het bouwvlak teneinde te waarborgen dat ook geen vergunningsvrije geluidgevoelige objecten (buiten het bouwvlak) kunnen worden gerealiseerd.

De volledige onderzoeksrapportage is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

Conclusie

Met inachtneming van de aanbevelingen uit het akoestische onderzoeksrapport vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor het planvoornemen. Aanvullende geluidreducerende maatregelen zijn niet noodzakelijk.

4.3 Waterparagraaf

Ten aanzien van het aspect water kan worden geconcludeerd dat het onderhavige bestemmingsplan slechts een verwaarloosbare toename van het verhard oppervlak tot gevolg heeft ten opzichte van de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt. De uitgangspunten uit het vigerende bestemmingsplan met betrekking tot de waterhuishouding blijven derhalve onverminderd van kracht voor de onderhavige herziening.

Tussen het waterschap de Dommel en de gemeente Veldhoven is overeenstemming bereikt over deze aanpak tijdens het structurele watertoetsoverleg d.d. 18 januari 2016.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan Oerle-Zuid in zijn geheel.


De gemeente Veldhoven is eigenaar van alle gronden in het gebied. Het plan is op basis van de gemeentelijke grondexploitatie onderzocht. In de gemeentelijke grondexploitatie zijn zowel de kosten als de opbrengsten opgenomen. Uitgangspunt bij de grondexploitatie is dat de gemeente alle bouwgrond uitgeeft.

De geraamde opbrengst van de uitgifte van bouwgrond is aannemelijk. Uit vastgesteld provinciaal en regionaal (SRE) onderzoek naar de behoefte van woningen is gebleken dat die behoefte er is binnen de gemeente Veldhoven. Daarnaast zijn er, vanwege het ruimtegebrek van Eindhoven, regionaal afspraken gemaakt dat de randgemeenten binnen hun gemeentegrenzen woningen voor Eindhoven zullen realiseren. De behoefte naar nieuwe woningen en daarmee de behoefte aan bouwgrond is daarmee aangetoond. Het plan kent op basis van bouwgronduitgifte door de gemeente een positief saldo en is daarom economisch uitvoerbaar.

Gezien het stadium waarin de planontwikkeling zich momenteel bevindt, kan gesteld worden dat de exploitatieopzet realistisch is.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Het bestemmingsplan vindt zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 3.1 van deze wet is bepaald dat de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststelt. De uitvoering is een taak van burgemeester en wethouders.

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening bestaat een bestemmingsplan uit (plan)regels en de verbeelding (nieuwe term voor de (plan)kaart conform de nieuwe Wro). Deze twee onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden en motivatie uiteen worden gezet.

Het bestemmingsplan is een gemeentelijk instrument waarin regels zijn opgenomen voor het gebruik (in de ruime zin van het woord) van gronden en bouwwerken. Zowel de burger als de overheid moeten zich houden aan het bestemmingsplan. Door middel van een bestemmingsplan kan een gemeente haar doelstellingen op ruimtelijke ordeningsgebied handen en voeten geven. Dit geschiedt door het leggen van bestemmingen en daarbij aan te geven wat wel en niet is toegestaan.

Binnen de gemeente Veldhoven is er voor de inrichting van het juridische gedeelte van bestemmingsplannen (verbeelding en de planregels) voor de kern (stedelijke gebieden) een standaard ontwikkeld. Deze standaard sluit aan op de door het Ministerie van VROM in samenwerking met onder meer de VNG opgestelde publicatie Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP 2012. Hierin zijn bindende afspraken en aanbevelingen met betrekking tot de opbouw en de presentatie van het bestemmingsplan vastgelegd. De bindende afspraken hebben onder meer betrekking op naamgeving van bestemmingen, opbouw van regels en opbouw en kleurstelling van de verbeelding.

In deze toelichting zal achtereenvolgens worden ingegaan op:

  • de verbeelding;
  • de planregels;
  • de wijze van toetsen;
  • de afzonderlijke artikelen.

6.1 Verbeelding

Op de verbeelding is het gebied ingetekend waarop het bestemmingsplan betrekking heeft. Deze verbeelding heeft een directe juridische binding. Voor zover het ondergrondgegevens betreft, zoals ingetekende gebouwen e.d., kunnen aan de verbeelding geen rechten worden ontleend.

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de bouwmogelijkheden. Zo wordt op de verbeelding aangegeven welke bestemmingen voor de gronden gelden. tevens wordt door middel van gevellijnen bepaald waar gebouwen zijn toegestaan.

De voornaamste aanduidingen op de verbeelding die betrekking hebben op het situeren / de maatvoering van bouwwerken binnen diverse bestemmingen zijn:

  • het bouwvlak;
    Het gebied binnen het bouwvlak geeft in principe aan waar de hoofdgebouwen gesitueerd moeten worden. Binnen dit vlak zijn tevens andere gebouwen (aan- en uitbouwen en bijgebouwen al dan niet vrijstaand) toegestaan. Voor overschrijding van het bouwvlak met gebouwen, geeft het plan regels;
  • de aanduiding 'geluidzone weg';
    binnen deze zone mogen geen nieuwe (vergunningsvrije) geluidgevoelige objecten worden opgericht.

6.2 Planregels

De opbouw van de voorschriften sluit aan op de SVBP 2012 en luidt als volgt:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels
    Deze paragraaf bevat de begripsbepalingen en een bepaling over de manier waarop de in het plan genoemde maten moeten worden bepaald.
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. De bestemmingen zijn in alfabetische volgorde geplaatst.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
    In deze paragraaf staan de algemene regels vermeld. Het gaat hier bijvoorbeeld om de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkings- en wijzigingsregels en de overige regels.
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
    In dit laatste hoofdstuk staan de overgangsregels en de slotregel.

6.2.1 Opbouw planregels

Voor de enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen geldt een vaste opbouw. Niet alle elementen hoeven hierbij steeds te worden opgenomen. De volgende onderdelen komen (deels) terug bij de diverse bestemmingen:

  • Bestemmingsnaam
    Aangesloten is bij de voorgeschreven benamingen uit de SVBP 2012. De bestemmingen staan in alfabetische volgorde.
  • Bestemmingsomschrijving
    Hierin komt tot uiting welke doeleinden aan de betreffende gronden zijn toegekend. Het betreft een verdere uitwerking van de bestemmingsnaam.
  • Bouwregels
    Hierin zijn de situerings- en maatvoeringseisen opgenomen voor bouwwerken.
  • Nadere eisen
    Via het stellen van nadere eisen kunnen burgemeester en wethouders in specifieke situaties sturing geven aan ontwikkelingen.
  • Afwijken van de bouwregels
    Onder dit kopje worden mogelijkheden geboden voor kleine afwijkingen in maatvoering en situering.
  • Specifieke gebruiksregels
    Deze regeling geeft een nadere invulling aan de gebruiksmogelijkheden.
  • Afwijken van de gebruiksregels
    Onder dit kopje zijn regels opgenomen onder welke voorwaarden van verboden gebruik kan worden afgeweken.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning genoemd)
    Via dit instrument wordt voorkomen dat de bestemming wordt gefrustreerd door werken en werkzaamheden binnen het bestemmingsgebied. Activiteiten die een nadeel kunnen toebrengen zijn slechts toegestaan indien hiervoor een vergunning is verkregen.
  • Wijzigingsbevoegdheid
    Dit instrument biedt de mogelijkheid om grotere afwijkingen van het bestemmingsplan door te voeren.

6.2.2 Wijze van toetsen

Om te kunnen beoordelen of bepaalde zaken of ontwikkelingen passen binnen het regiem van het bestemmingsplan, wordt de volgende werkwijze geadviseerd.

Allereerst op de verbeelding nagaan welke bestemming(en) en aanduiding(en) voor de gronden zijn opgenomen. Daarna in de regels kijken naar de bepalingen van het/de artikel(en) met de bestemming(en) die voor de gronden geldt/gelden.

Past het aangevraagde of geconstateerde binnen de bestemmingsomschrijving en de nadere detaillering hiervan (hierbij ook kijken naar de bepaling inzake strijdig gebruik)?

Is het antwoord nee, dan kan het in ieder geval niet zonder meer volgens het bestemmingplan. Eventueel (indien wenselijk) kan worden nagegaan of de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden soelaas bieden.

Is het antwoord ja, dan moet vervolgens bij de bouwregels worden bekeken welke nadere situerings- en maatvoeringsregels van toepassing zijn. Is de functie niet op de betreffende plaats toegestaan of klopt de maatvoering niet, dan kan ook in dit geval eventueel (indien wenselijk) gebruik worden gemaakt van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.

Tenslotte moet worden gekeken of voor de activiteit geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden vereist is.

6.2.3 Artikelsgewijze bespreking

Artikel 1. Begrippen

In artikel 1 is een aantal begrippen nader uitgelegd. Door het opnemen van definities wordt geprobeerd voldoende inzicht te geven in de betekenis van de gebruikte term. Het doel is het scheppen van duidelijkheid en eenduidigheid.

De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgenomen.


Artikel 2. Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de planregels. Ook hier is het doel het trachten weg te nemen van onduidelijkheden.

De termen zijn in alfabetische volgorde opgenomen.


Artikel 3 Verkeer

In de bestemming "Verkeer" zijn de openbare ruimten bestemd die tevens een verkeersfunctie hebben of onderdeel uitmaken van de groenvoorziening.


Enkel gebouwen ten dienste van de bestemming mogen worden opgericht zoals nutsvoorzieningen en wachthuisjes voor busdiensten e.d. Voorts zijn "bouwwerken geen gebouwen zijnde" toegestaan met gelimiteerde bouwhoogtes. Via een afwijking kan van de maatvoering voor nutsvoorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden afgeweken.


Artikel 4 Wonen

Binnen de bestemming wonen worden de woningen geregeld met daarbij behorende gronden (tuinen en erven). In het plan wordt in de regeling onderscheid gemaakt in verschillende woningtypen.

Er is een onderscheid gemaakt in een viertal woningtypen:

  • a. vrijstaande woningen;
  • b. twee-aaneen woningen;
  • c. aaneengebouwde woningen;
  • d. gestapelde woningen;

In de begripsomschrijving voor woning (in artikel 1) is uiteengezet aan welke bouwwijze het respectievelijke woningtype dient te voldoen.

Ter waarborging van de realisatie van voldoende parkeergelegenheid is een voorwaardelijke bepaling opgenomen.

In de bouwregels is per woningtype vastgelegd wat de maximale bouwdiepte is en wat de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient te bedragen. De maximale goot- en bouwhoogtes van de woningen zijn in de regels gesteld op respectievelijk 7 meter en 11 meter. Uitzonderingen of bijzondere afwijkingen zijn op de verbeelding weergegeven.

Deze bestemming omvat een aantal bijzondere (specifieke) aanduidingen te weten:

Specifieke bouwaanduiding - langgevel

Vanwege de specifieke langgevelopzet van de beoogde bebouwing ter plaatse, is op enkele locaties in het westelijke en zuidelijke blok deze aanduiding opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding geldt een lagere goothoogte dan standaard in de regels is opgenomen. Het hoofdgebouw mag hier niet dieper zijn dan 10 meter en tevens dient de nokrichting van bebouwing binnen deze aanduiding voor 2/3 evenwijdig te zijn gesitueerd aan de weg.


Specifieke bouwaanduiding - bebouwingsaccent

Ter plaatse van deze aanduiding mag een bebouwd architectonisch of stedenbouwkundig accent in de bebouwing worden gerealiseerd, in de vorm van: een verdraaiing in de nokrichting, het realiseren van een dakkapel, dakopbouw, uitbouw, torentje, erker, veranda, overbouwing of open poort. Om dit te kunnen realiseren is ter plaatse van deze aanduiding een hogere bouwhoogte toegestaan voor een deel van het hoofdgebouw.

Specifieke bouwaanduiding - afstand voorgevel

In de planregels is standaard vastgelegd dat in het geval van aaneengebouwde woningen er maximaal 3 aaneengesloten woningen in dezelfde gevellijn gesitueerd mogen zijn. Ter plaatse van de bovengenoemde aanduiding mogen dit, in afwijking van de standaard, maximaal 4 woningen zijn.

Specifieke bouwaanduiding - afstand zijdelingse perceelsgrens

Bij vrijstaande woningen dient de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter te bedragen, uitgezonderd op één locatie, waar deze afstand minimaal 1 meter dient te bedragen. Hiervoor is deze aanduiding opgenomen.


Artikel 5 Leiding - Water (dubbelbestemming)

Binnen deze bestemming is een hoofdwatertransportleiding opgenomen.

Op de gronden binnen deze bestemming zijn in principe uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de leiding toegestaan. Via afwijking kunnen ook bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd. Hierbij moeten wel de belangen van de leiding in acht worden genomen. Daartoe dient een advies bij de leidingbeheerder te worden ingewonnen om tegen te gaan dat de leidingen in gevaar worden gebracht door bepaalde werkzaamheden, is tevens voorzien in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Met de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende bouwvergunning of een mededeling op een meldingplichtig bouwwerk is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe bouwvergunning of het doen van een mededeling mag worden meegenomen.

De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In deze regels is opgenomen dat de bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, in afwijking van de verbeelding en het gestelde in de regels mogen worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, uitgezonderd erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt. Tevens is in dit artikel vastgelegd dat kelders overal toegestaan zijn waar gebouwen zijn toegestaan.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Hierin is het gebruiksverbod geregeld.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

Binnen dit artikel is het Instrument Landing System (ILS) geregeld. Het gaat om de bescherming van het ILS systeem van Eindhoven Airport. De regeling stelt beperkingen aan de situering en hoogte van bouwwerken. Via afwijking kan daarvan worden afgeweken.

Tevens is het Inner Horizontal Conical Surface (IHCS) geregeld. Het gaat de waarborging van een obstakelvrij (start- en landing)vlak ter waarborging van de vliegverkeersveiligheid (maximaal toegestane hoogte 42 meter boven NAP). In de bouwregels is de maximale bouwhoogte derhalve vastgelegd op 42 meter. Tevens is voorzien in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Teneinde te waarborgen dat binnen de zone waar sprake is van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare waarden voor wegverkeerslawaai geen (vergunningsvrije) geluidgevoelige objecten worden opgericht, is een geluidzone opgenomen met bijbehorende regeling.


Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Hierin is een drietal afwijkingen opgenomen die gelden voor alle bestemmingen binnen het bestemmingsplan.

De eerste biedt het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om, onder voorwaarden, maximaal 10 % van een aantal in het plan opgenomen maten afwijken.

De tweede algemene afwijking voorziet in de mogelijkheid om afwijking te verlenen van de planregels van het plan voor het realiseren van waterhuishoudkundige voorzieningen. Ook dit betreft weer een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Onder het kopje algemene wijziging wordt het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid geboden om het bestemmingsplan te wijzigen waarbij de bestemmingsgrenzen met maximaal 10 meter kunnen worden verschoven.

Alvorens de betreffende wijzigingen mogen worden doorgevoerd, moet aan een aantal in deze bepaling opgenomen voorwaarden worden voldaan.

Artikel 12 Overgangsrecht

In dit artikel is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan en mits niet strijdig met het voorheen geldende bestemmingsplan met de daaronder begrepen overgangsbepaling. De regeling is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het strijdig gebruik mag worden gecontinueerd. Hierop zijn echter twee uitzonderingen gemaakt.

Gebruik dat reeds onder het hiervoor geldende bestemmingsplan illegaal is aangevangen en ook volgens het nieuwe bestemmingsplan niet kan, blijft illegaal en mag dus niet worden gecontinueerd. Hetzelfde geldt voor gebruik dat rechtens is gewraakt onder de gelding van het vorige bestemmingsplan. Wraking is een rechtsmiddel waarbij de gemeente bijvoorbeeld via een (schriftelijke) mededeling duidelijk kenbaar maakt dat het desbetreffende gebruik niet is toegestaan.

Zo wordt in dit artikel bepaald dat de bestaande bouwwerken en vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze van de overige bepalingen af. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel opnieuw op te bouwen. Evenmin is het geoorloofd om een bouwwerk geleidelijk aan geheel te vernieuwen.

In geval een bouwwerk door een calamiteit geheel verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Deze bouwwerken mogen voorts, via afwijking, eenmalig nog met maximaal 10% worden uitgebreid.

Dit artikel omvat ook een hardheidsclausule waarin aangegeven is dat indien toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht buiten toepassing kan laten.


Artikel 13 Slotregel

In dit artikel is de benaming van het plan opgenomen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van voorliggend ontwerp bestemmingsplan zal de voorgeschreven procedure van de Wet ruimtelijke ordening worden doorlopen.

Inspraak

Inspraak vindt in het kader van dit bestemmingsplan niet plaats. Een ieder wordt in het kader van de vaststellingsprocedure in de gelegenheid gesteld op het ontwerpbestemmingsplan te reageren.

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.

Omdat dit bestemmingsplan enkel ziet in een flexibilisering van het moederplan en door deze aanpassingen geen belangen van het ministerie van Defensie raakt, is het plan niet in het kader van het vooroverleg toegezonden naar deze instantie. Het overleg over de totale ontwikkeling heeft immers al bij het moederplan plaatsgevonden en is toen door het ministerie akkoord bevonden.

Wel is het plan tijdens het structurele watertoetsoverleg d.d. 18 januari 2016 besproken met het Waterschap. Het waterschap heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het plan. Daarnaast is ten behoeve van het vooroverleg met de provincie een inventarisatieformulier ingevuld. Op basis daarvan is d.d. 18 januari 2016 geoordeeld is dat het bestemmingsplan geen aanleiding voor de provincie geeft om opmerkingen te maken en dat het wettelijk vooroverleg dan ook als afgerond ka worden beschouwd.

Zienswijzen

Conform het gestelde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage te worden gelegd. Deze terinzagelegging is gepubliceerd in de Ahrenberger en de Staatscourant van XX-XXXX-2015 en heeft plaatsgevonden van XX-XXXX-2015 tot en met XX-XXXX-2015.

P.M.