Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Veldhoven Dorp, herziening Dorpstraat 26-30
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0861.BP00057-0302

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
De gemeente Veldhoven heeft het voornemen om een perceel aan de Dorpstraat 26 - 30 in te zetten ten behoeve van de realisering van woningbouw. Het onderhavige perceel heeft in het geldende bestemmingsplan de functie wonen en bedrijfsdoeleinden. Inmiddels is ten behoeve van deze locatie, binnen de uitgangspunten en randvoorwaarden van de gemeente (zie paragraaf 3.1), een schetsplan ontwikkeld met appartementen en woningen.
 
Voorafgaand aan de procedure van de omgevingsvergunning heeft het college van burgemeester en wethouders besloten in principe medewerking te verlenen aan het bouwplan, middels een herziening van het bestemmingsplan. Voorliggend document betreft het bestemmingsplan Veldhoven Dorp, herziening Dorpsstraat 26-30.
1.2 Ligging en bestaande situatie
Omgeving
De locatie bevindt zich tegen het centrum van Veldhoven-Dorp aan de levendige dorpsradiaal de Dorpstraat (nrs. 26 en 30). Het voormalige woonhuis met bedrijfshal was vroeger in gebruik als boterfabriek genaamd “De Veldbloem” en nadien als taxibedrijf. Na het vertrek van bandenhandel Gruyters zijn het bedrijfspand en de woning reeds gesloopt om gevaarlijke situaties te voorkomen. Het naastgelegen woonhuis aan de linkerzijde is het vroegere protestantse sigarenfabriekje Platteel. Rechts van de locatie liggen seniorenwoningen en de tweekappers aan het Kloosterhof. Aan de achterzijde wordt het perceel begrensd door de Gender. De locatie is op korte loopafstand van de voorzieningen in de dorpskern van Veldhoven Dorp zoals horeca, winkels, sport, cultuur en onderwijs.
 
Figuur 1.1 Luchtfoto plangebied en omgeving
 
Plangebied
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1345 m2 en is gelegen in de gemeente Veldhoven. Het betreft het perceel bekend als gemeente Veldhoven, sectie E, nummer 4883. Het betreft een locatie die gelegen is aan de Dorpstraat 26 - 30. De locatie wordt omgeven door bestaande woningen en is aan de achterzijde gelegen aan het stroompje de Gender. De voormalige bebouwing (woonhuis met bebouwing) is reeds gesloopt. Het betreft derhalve een braakliggend terrein.  
Een klein gedeelte aan de zijde van de Dorpstraat is verhard met klinkers. Het overige deel bestaat feitelijk uit een enigszins met onkruid overwoekerd grasveld met hierop enkele struikjes. Er zijn binnen het plangebied geen bomen of gebouwen c.q. bouwwerken aanwezig.
 
Figuur 1.2 Foto's van het plangebied
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Ter plaatse van het projectgebied vigeert het bestemmingsplan Veldhoven Dorp 2005, welke is vastgesteld door de gemeenteraad van Veldhoven d.d. 21 november 2006 en onherroepelijk is geworden op d.d. 19 maart 2008.
 
Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan Veldhoven-Dorp 2005 (plangebied is paars omlijnd)
 
Het perceel aan de Dorpstraat 30 heeft de bestemming 'Wonen' met de specifiek aanduiding 'A - vrijstaande woningen'. De maximale goothoogte aan de voorzijde bedraagt 4,5 meter en aan de achterzijde 6 meter. De maximale bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter. Het aantal bouwpercelen bedraagt maximaal 1.
 
Binnen de bestemming 'Wonen' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het woningtype om te zetten naar een ander type. Voorwaarde hierbij is dat het aantal aanwezige woningen gelijk blijft.
 
Het perceel aan de Dorpstraat 26 heeft de bestemming 'Verspreide voorzieningen' met de specifieke aanduiding 'B-Bedrijf'. Op deze locatie zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die vallen binnen categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten horend bij het vigerend bestemmingsplan. De goothoogte bedraagt maximaal 3,2 meter en de nokhoogte aan de voorzijde maximaal 6 meter en aan de achterzijde maximaal 4,5 meter.
 
Binnen de bestemming 'Verspreide voorzieningen' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming met de aanduiding 'B- Bedrijf' te wijzigen naar 'Wonen' eveneens onder de voorwaarden dat het aantal aanwezige woningen gelijk blijft. 
 
De percelen Dorpstraat 26 en 30 worden gezamenlijk ontwikkeld waarbij maximaal 7 woningen/appartementen worden gerealiseerd. Er kan derhalve geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid aangezien het aantal woningen toe zal nemen.
 
Naast de strijdigheid in functionele zin, is er ook sprake van strijdigheid in ruimtelijke zin. De beoogde goot- en nokhoogte bedraagt 7 respectievelijk 11 meter. Uitgaande van de maximalen is een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale nokhoogte van 10 meter toegestaan.
 
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. 
 
1.4 Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk is eerst een beknopte beschrijving opgenomen van de relevante beleidskaders op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Vervolgens is een beschrijving van het plangebied opgenomen in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de relevante aspecten ten aanzien van het milieu, de flora en fauna, de waterhuishouding, cultuurhistorie en archeologie. In de juridische planopzet worden de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan toegelicht. De uitvoerbaarheid wordt in hoofdstuk 6 toegelicht.
2 Beleidskader
2.1 Nationaal beleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het Rijksbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (inwerking getreden op 13 maart 2012). De SVIR is gericht op het nationaal beleid op het gebied van ruimte en mobiliteit voor de middellange termijn (2028, met doorkijk naar 2040). Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden, kiest het Rijk voor drie doelen:
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
 
Het Rijk benoemt in de SVIR 13 nationale belangen waarvoor het verantwoordelijk is en waarmee het resultaat wil boeken. Daarbuiten ligt de verantwoordelijkheid bij de lokale overheden. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling.
  1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
  2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
  6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  7. het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Op navolgende afbeelding in figuur 2.1 is de kaart van de ruimtelijke structuur weergegeven.   
 
Figuur 2.1 Ruimtelijke structuurkaart Structuurvisie Infrastructuur en Milieu (planomgeving in gele stip)
 
Uit de figuur blijkt dat het plangebied nabij brainport Zuidoost-Nederland is gelegen (inclusief Eindhoven Airport), echter raakt het geen nationale belangen.
 
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, eerste tranche (Barro) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro vloeit voort uit de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.
 
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wro (Spoedwet Wro; TK 32 821) is, naar aanleiding van het Raad van State-advies over het Barro, eerste tranche, de wettelijke grondslag voor het provinciaal medebewind en ontheffingen verbeterd. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State voorziet het Barro thans ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro.
 
Het onderhavige plangebied is gelegen in het obstakelbeheergebied van de vliegbasis Eindhoven, zie ook paragraaf 4.10). De obstakelvrije vlakken worden gevormd door de funnel en de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS). Voor het plangebied geldt voorts het radarverstoringsgebied van het radarstation van Woensdrecht, zoals weergegeven in de wijziging van het Rarro per 1 oktober 2012, art. 2.4. (zie figuur 2.2). Binnen deze zones geldt een beperking voor de maximale bouwhoogte. De ligging in deze gebieden vormt geen belemmering, aangezien de maximale toegestane bouwhoogtes niet gehaald worden. Verder zijn er geen nationale belangen in de omgeving van het plangebied.
Figuur 2.2 Situering radarverstoringsgebied Vliegbasis Woensdrecht.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Het locatiebeleid is uit het Barro meer in algemene zin overgeheveld naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is per 1 oktober 2012 in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de ‘ladder duurzame verstedelijking’).
 
Als eerste dient bepaald te worden of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 14 woningen gezien wordt als stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in realisatie van maximaal 7 woningen/appartementen en wordt niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de ladder duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde. 
 
Conclusie
Het planvoornemen is niet in strijd met in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geformuleerde nationale belangen. Onderhavige ruimtelijke onderbouwing is ook in overeenstemming met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
 
2.2 Provinciaal beleid
Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014
De Wet ruimtelijke ordening vraagt van overheden om in een Structuurvisie hun belangen helder te definiëren en aan te geven hoe zij deze willen realiseren. Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De Structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Deze trends en ontwikkelingen zijn:
  • ruimtelijke kwaliteit staat onder druk;
  • veranderend klimaat;
  • achteruitgang biodiversiteit;
  • veranderend landelijk gebied;
  • toenemende behoefte aan duurzame energie;
  • toenemende concurrentie tussen economische regio's;
  • afnemende bevolkingsgroei;
  • toename mobiliteit.
  
 
Figuur 2.3 Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie ruimtelijke ordening (plangebied in zwarte cirkel).
 
Op basis hiervan heeft de provincie gebiedsopgaves geformuleerd. Deze gebiedsopgave houdt onder andere in dat de nieuwe verstedelijking optimaal moet worden verweven met de aanwezige oost-west georiënteerde infrastructuren, en tegelijkertijd oplossingen moeten worden gezocht voor knelpunten in de noord-zuid lopende water- en groenstructuren. De afstemming tussen enerzijds ontwikkelingen in de grootschalige (intensieve) landbouw en duurzame energieproductie uit agrarische productieprocessen en anderzijds kleinschalige landbouw en de bescherming en inrichting van natuur en landschap is essentieel. De ruimtelijke kwaliteit en bereikbaarheid van de regio moet worden gewaarborgd.
 
Op basis van de hierboven beschreven trends en kernkwaliteiten geeft de Structuurvisie ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie kiest voor een ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Daardoor dragen ontwikkelingen bij aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De ruimtelijke keuzes geven invulling aan het streven naar ruimtelijke kwaliteit en zijn van provinciaal belang.
 
De 13 provinciale ruimtelijke belangen zijn:
  1. regionale contrasten;
  2. een multifunctioneel landelijk gebied;
  3. een robuust en veerkrachtig water en natuursysteem;
  4. een betere waterveiligheid door preventie;
  5. koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  6. ruimte voor duurzame energie;
  7. concentratie van verstedelijking;
  8. sterk stedelijk netwerk: BrabantStad;
  9. groene geledingszones tussen steden;
  10. goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
  11. economische kennisclusters;
  12. (inter)nationale bereikbaarheid;
  13. beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.
 
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn vertaald in vier concrete ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen en kiest de provincie voor een bepaalde ordening van functies. De structuren geven een integrale hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies.
 
Naar huidige inzichten, met het perspectief tot 2025 en een doorkijk naar 2040, is in het stedelijk concentratiegebied (inclusief de zoekgebieden voor verstedelijking) voldoende ruimte om in de verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken en voorzieningen) te voorzien. Hier is ruimte voor een grote verscheidenheid aan woon- en werkmilieus, of een menging daarvan, in uiteenlopende dichtheden.
 
Op voorgaande figuur 2.3 is een uitsnede van de structurenkaart te zien. Het plangebied ligt op grond van de structurenkaart binnen het stedelijk concentratiegebied. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen.
 
Binnen het stedelijk concentratiegebied is voldoende ruimte om in de woningbehoefte te voorzien. Onderhavig plan maakt realisatie van maximaal 7 woningen mogelijk en raakt geen provinciale belangen.
 
Verordening ruimte Noord-Brabant
Om het provinciaal beleid juridisch van kracht te voorzien is de Verordening ruimte opgesteld (in werking sinds 19 maart 2014 en 15 juli 2017 geactualiseerd). Het instrument werkt rechtstreeks door naar de ruimtelijke besluitvorming op gemeentelijk niveau, echter heeft de gemeente ruimte om een afweging te maken. Dit betekent dat de provincie vooral kijkt naar de wijze waarop de achterliggende provinciale ruimtelijke behangen zijn behartigd.
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit waarborgen, wat inhoudt dat nieuwe ontwikkelingen een bijdrage leveren aan de kernkwaliteiten van Noord-Brabant. Gebiedskenmerken zijn de spil van ruimtelijke ontwikkeling; het gaat daarbij om het verbinden van de opgave met de plek.
 
Figuur 2.4 Uitsnede themakaart stedelijke ontwikkeling Verordening Ruimte Noord-Brabant.
     
Het plangebied ligt, zoals aangegeven op figuur 2.4, volgens de Verordening ruimte in 'bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Binnen bestaand stedelijk gebied is stedelijke ontwikkeling mogelijk (artikel 4.2). Onder stedelijke ontwikkeling wordt, in het kader van de Verordening Ruimte verstaan: 'nieuw ruimtebeslag dan wel uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies'. Voor nieuwbouw van woningen geldt (artikel 4.3) dat het bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied een verantwoording bevat over de wijze waarop de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken die gemaakt zijn over de plancapaciteit voor woningbouw. Deze verantwoording komt in paragraaf 2.3 (regionaal beleid) aan bod.
 
Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording:
  1. Het plan dient bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid.
  2. Er dient toepassing gegeven te worden aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit houdt in ieder geval in dat uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden.
  3. Er dient bij een stedelijke ontwikkeling toepassing te worden gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening; de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
Het planvoornemen betreft de realisatie van maximaal 7 woningen/appartmenten en raakt hiermee geen provinciaal belang. Voor wat betreft de verantwoording dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit wordt verwezen naar hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsfactoren. In dit hoofdstuk wordt op al de genoemde aspecten onderbouwd dat de voorgestane ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het plangebied en de directe omgeving daarvan. Ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik kan gesteld worden dat de nieuwe bebouwing ruimtezuinig is doordat deels gestapeld wordt gebouwd. Voor wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 2.1 Rijksbeleid. Er wordt daarmee voldaan aan artikel 3.1 van de Verordening ruimte 2014.
2.3 Regionaal beleid
Regionale Woonvisie 2011-2020
Het motto van de Regionale Woonvisie 2011-2020 is 'lokaal doen, wat lokaal kan'. Hiermee heeft het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) gekozen voor een focus op dié thema's waar het regionaal woonbeleid echt van meerwaarde is. Samen met betrokken gemeenten, de provincie Noord-Brabant en diverse woningmarktpartijen is besloten om de volgende uitdagingen centraal te stellen:
  • oog voor kenniswerkers en lage-lonen-arbeidsmigranten;
  • naar een nieuw evenwicht van sterke steden en een vitaal landelijk gebied;
  • duurzaam vernieuwen en transformeren van de bestaande woningvoorraad.
 
Op 28 juni 2012 heeft de Regioraad de Regionale Woonvisie 2011-2020 vastgesteld. Vervolgens zijn de thema’s uitgewerkt in een concreet Actieprogramma, waarin per actie ook de (mogelijke) partners en dergelijke benoemd worden.
 
De derde uitdaging betreft de grootste opgave waar de regio de komende jaren voor staat, namelijk het transformeren van de bestaande voorraad. Deze opgave bestaat uit drie componenten:
  • inspelen op demografische ontwikkelingen;
  • het energievraagstuk;
  • het herbestemmen/transformeren van kantoor- en werklocaties.
 
Dat de bestaande voorraad de grootste opgave is, wil niet zeggen dat er de komende jaren niks nieuws meer gebouwd wordt. De nieuwbouw zal zich primair richten op het kleinschalig toevoegen van kwaliteit aan de bestaande voorraad, passend bij de bestaande kwaliteiten en identiteiten van de steden en dorpen. Het SRE heeft een belangrijke rol om het belang van deze bestaande voorraad regionaal te agenderen en te communiceren. Daarbij moet de regio zich realiseren dat duurzaam vernieuwen meer is dan alleen een fysieke opgave: de bestaande gebruikers worden betrokken en organiseren steeds vaker hun eigen proces.
 
In het kader van regionaal beleid wordt in het Stedelijk Regio Eindhoven verband gewerkt aan een regionaal woningbouwprogramma. Vooralsnog is in het lokale woningbouwprogramma uitgegaan van 1800 woningen voor de eigen behoefte van Veldhoven. 
 
Perspectiefnota 2017 Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE)
Het stedelijk gebied is in ontwikkeling. Een economisch sterke regio vraagt om invensteringen in woning en woonmilieus. Dit vraagt om samenwerking tussen gemeenten. Het SGE bestaat uit Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre. Deze gemeente zijn samen het centrum van de Brainport-regio en zetten zich in om de regio te ontwikkelen tot internationaal vestigingsmilieu. Samen vormen de gemeenten een aantrekkelijke woningmarkt die variatie kent en waarbinnen doorstroming mogelijk is. De samenwerking is geslaagd wanneer voor alle huidige en toekomstige inwoners in het stedelijk gebied voldoende wervende woonmilieus, met passende en betaalbare woningen en bijbehorende voorzieningen, aanwezig zijn.
 
Hiervoor worden de volgende 8 keuzes gemaakt:
  1. samen investeren;
  2. een sterke regio = een sterke stad;
  3. provinciale prognoses als kwantitatieve basis;
  4. kwaliteit: de woonsument staat centraal;
  5. versterken waar we goed in zijn;
  6. voorrang voor transformatie en inbreiding;
  7. verbetering van bestaande voorraad;
  8. elkaar ondersteunen bij het realiseren van ambities.
Stedelijk Gebied! Afsprakenkader wonen 2017
Op 11 juli 2017 is, als vervolg op de perspectiefnota 2017, de Afsprakenkader wonen 2017 vastgesteld. In dit afsprakenkader zijn de woningbouwafspraken tussen de 9 gemeenten vastgelegd om vanuit een gezamenlijke visie op het wonen de woningbouwproductie af te stemmen. Er zijn onderling negen grote bouwlocaties aangewezen welke nog aan nadere uitwerking behoeven. Hierbij gaat het er om dat de bouwlocaties binnen de verschillende gemeenten elkaar versterken in plaats van beconcurreren. Naast deze negen grote bouwlocaties is tevens ruimte voor inbreiding zolang dit gebeurd op locaties binnen het bestaand stedelijk gebied.
 
Toetsing
In het plangebied worden maximaal 7 woningen/appartementen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling geeft een nieuwe invulling aan een voormalige bedrijfslocatie tussen omliggende woningen. Het betreft derhalve een inbreidingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Hierdoor wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving.
2.4 Gemeentelijke beleid
Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven
Op 3 juni 2009 is de Ruimtelijke Structuurvisie Veldhoven 'Durven kiezen voor kwaliteit' vastgesteld door de gemeenteraad van Veldhoven. In de Ruimtelijke Structuurvisie wordt in hoofdlijnen de voorgenomen ontwikkeling van het gehele grondgebied in de gemeente Veldhoven beschreven, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. Daarnaast gaat deze structuurvisie in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkelingen te doen verwezenlijken.
 
In de structuurvisie wordt onder andere op het thema 'wonen' ingegaan. De dorpse identiteit en structuur staan onder druk doordat de voormalige dorpen zijn opgenomen in de stedelijke structuur van Veldhoven. Het is van belang dat de kernen hun bestaande (cultuurhistorische) kwaliteiten behouden en een eigen identiteit vasthouden en versterken. De voormalige kerkdorpen geven immers een uniek karakter aan Veldhoven. Er dient zorgvuldig te worden omgegaan met nieuwbouwprojecten, zodat deze de typisch dorpse sfeer niet aantasten.
 
Vernieuwingen zullen moeten plaatsvinden binnen de bestaande structuren en binnen de bestaande dorpsgebieden. In algemene zin kan worden gesteld dat binnen de grenzen van de bebouwde kom op voorhand ruimte aanwezig is voor intensiveringen, mits het met respect gebeurt voor de stedenbouwkundige en de eventuele cultuurhistorische waarden en voor de landschappelijke context.
 
In het kader van het thema 'wonen' heeft de gemeente Veldhoven enkele ambities opgesteld voor de toekomst met betrekking tot de dorpse structuur:
  • het behoud van het aantrekkelijke en relatief kleinschalige karakter en de cultuurhistorische waarden;
  • verbeteren van de leefbaarheid en sociale cohesie in de kernen;
  • het sterker profileren van de verschillende oorspronkelijke dorpen (positiebepaling).
 
Voor de woningbouwopgave moet worden ingezet op diversiteit in wonen, waaronder ruimte voor beeldkwaliteit en architectuur. Eenzijdigheid van de woningvoorraad is een bedreiging. Om de woningmarkt in evenwicht te krijgen, moeten meer woningen voor starters en senioren worden gebouwd. De woonkwaliteit moet worden versterkt, waarbij veilig, groen, ruim en variatie sleutelwoorden zijn, maar ook schaal, herkenbaarheid en historie zijn hierbij van belang.
 
Groen
Het plangebeid is aan de groene vinger 'De Gender' In Veldhoven gelegen. De opgaven van het RSVV is het versterken en leefbaar maken van de vijf groene vingers als een dragende structuur van Veldhoven. In de praktijk betekent dit dat de groenblauwe structuur van De Gender versterkt wordt en meer beleefbaar wordt gemaakt voor water, door een herinrichting van openbare oevers, en wandel- en fietspaden. Het is belangrijk om natuurvriendelijke oevers aan te leggen om daarmee de ecologische betekenis te versterken.
  
Toetsing
Onderhavig plan betreft de realisatie van maximaal 7 woningen/appartementen. Deels wordt uitgevoerd in apparmenten en deels in grondgebonden woningen. Van eenzijdigheid is dan ook geen sprake. Daarnaast is een 5 meter brede strook parallel aan De Gender in het bestemmingsplan aangeduid als 'beschermingszone watergang'. Hierdoor wordt voldoende afstand gehouden tot de Gender waardoor de brede natuurvriendelijke oever behouden kan blijven.
 
Groenbeleidsplan 2009-2019
In augustus 2009 is het Groenbeleidsplan Veldhoven vastgesteld. Groen is niet vanzelfsprekend. Functies als woningbouw en parkeren vragen steeds meer ruimte, waardoor de structuren steeds verder worden verdicht. Door in structuur en beleid vast te leggen welk groen van belang is voor de uitstraling van de gemeente en de wijken wordt voorkomen dat dit groen een andere functie krijgt of verloren gaat.
 
Onderhavig plangebied is gelegen aan de Gender. De Gender maakt onderdeel uit van de stedelijke groenstructuur en valt binnen de groenzone 'Kempenbaan - De Gender'.
 
Groenzone Kempenbaan - De Gender
De Kempenbaan is een ruim opgezette ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein De Run en Veldhoven-Dorp. De weg wordt benadrukt met een enkele of dubbele bomenrij in gras. Gedeeltelijk evenwijdig aan de Kempenbaan stroomt de Gender, één van de beken van Veldhoven. Het beleefbaar maken van de Gender staat in deze zone voorop. Zowel langs de Kempenbaan als in Veldhoven-Dorp liggen kansen om de zichtbaarheid van de Gender te verbeteren. Wenselijk zijn brede profielen met natuurvriendelijke oevers en bloemrijke grasvegetaties.
 
Toetsing
Door een beschermingszone van 5 meter breed langs De Gender op te nemen in het bestemmingsplan blijft de natuurvriendelijke oever behouden. 
 
Welstandsnota Veldhoven 2008
Op 16 december 2008 heeft de gemeenteraad van Veldhoven de Welstandsnota Veldhoven 2008 vastgesteld. Sindsdien hebben er 4 wijzigingen van deze nota plaatsgevonden. De laatste wijziging is vastgesteld op 20 december 2011. Het welstandstoezicht is een manier om de kwaliteit van de bebouwde leefomgeving te waarborgen. De gemeente Veldhoven hanteert daarbij als uitgangspunt: 'alleen zaken regelen die noodzakelijk zijn'.
  
Figuur 2.5 Uitsnede Welstandskaart (plangebied met blauwe ster aangeduid)
 
De locatie is gelegen binnen het gebied dat is aangeduid als 'Historisch lint (H2)'. Hiervoor geldt de volgende typering.
 
Omgevingsbeeld
  • hoofdzakelijk individuele woningen met incidenteel andere functies;
  • slingerend verloop van straten en perceelsgrenzen geven samen met een verspringende rooilijn een informeel beeld;
  • doorgaand karakter van straten, continuïteit in routes;
  • door vrijstaande ligging zijn groene ruimtes en doorzichten tussen de bebouwing aanwezig;
  • de pandsgewijze bebouwing is georiënteerd op de weg, een voortuin scheidt de bebouwing van het openbaar gebied;
  • laanbeplanting, voortuinen en groen tussen de bebouwing geven een groen karakter;
  • geleidelijke overgang tussen openbaar- en privégebied door rijke begroeiing aan de voor- en zijkant van de bebouwing.
Bebouwingsbeeld 
  • samenhang in straatbeeld door overwegend historische bebouwing en eenheid in de afwisseling van pandsgewijze invulling;
  • diversiteit aan gebouwentypen, vooral uit het einde van de 19de en begin van de 20ste eeuw met tegenwoordig hoofdzakelijk een woonfunctie;
  • historisch boerderijen, woningen, landarbeidershuisjes en bedrijfsgebouwen;
  • latere invullingen met woningen;
  • vrijstaande en geschakelde eengezinswoningen uit de tweede helft van de 20ste eeuw met diverse vormgeving;
  • afwisselend straatbeeld door individueel vormgegeven panden met verschil in bouwstijl;
  • eenvoudige hoofdmassa en bouwhoogte van één tot twee lagen met kap;
  • verschillende kapvormen, veel zadeldaken met de nok parallel aan de straat, ook wolfseind, samengestelde kappen en mansardedaken;
  • duidelijke gevelbeëindiging en opbouw met plint, midden en top;
  • verticale geleding van de gevel met grote staande ramen;
  • verfijnde, ambachtelijke detaillering;
  • vooral rode baksteen, natuursteen accenten of stucwerk;
  • keramische pannen of leien;
  • overwegend witte of lichte kozijnen en accenten.
De uitwerking van het bouwplan zal aansluiten bij bovengenoemde typering.
 
Woonvisie 2016 en verder ('Keuzes maken')
Op 11 oktober 2016 is door de gemeenteraad een nieuwe woonvisie vastgesteld. Het betreft een vervanging van de 'Woonvisie Veldhoven 2010 -2014'. De nieuwe visie was nodig vanwege de economische crisis in de laatste jaren, de vele veranderingen in de maatschappij en nieuwe wet- en regelgeving.
 
De woonvisie is tot stand gekomen in de context van een groter geheel, geeft een doorkijk naar het wonen in Veldhoven (zowel vanuit de technische als sociaal-maatschappelijke kant bezien) en maakt een aantal keuzes op het vlak van de volkshuisvesting voor de komende jaren. Allerlei ontwikkelingen in de gemeente, regio en het land hebben invloed gehad op de keuzes die gemaakt zijn.
 
In de visie is aangegeven dat door de economische crisis er een stagnatie in de woningmarkt is opgetreden en een veranderende kijk op het wonen door burgers en professionals (instanties) is ontstaan. Er zal bovendien sprake zijn van demografische veranderingen in Veldhoven (toename van aantal 75-plussers en aandeel van 65 tot 74 jarigen en een afname van aandeel 30 tot 45 jarigen) met een daaraan gekoppelde wijziging in de huishoudingssamenstellingen tussen nu en 2030. Er komt meer vraag naar huurwoningen in de vrije sector. Ook neemt de vraag naar kleine en goedkope woningen toe alsmede de vraag naar woningen voor mensen met een zorgvraag (de woningen moeten aanpasbaar zijn voor zorg aan huis).
 
Voor wat betreft de woningbouwprogrammering wordt rekening gehouden met alle nieuwe ontwikkelingen. De programmering zal daarom flexibel zijn om in de toekomst zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de ontwikkelingen. Er ligt een opgave om per doelgroep het juiste type woning beschikbaar te hebben. In aanvulling op (bestaande) wijkvisies zullen daarom woonprogramma's per wijk opgesteld worden die de gewenste ontwikkeling voor het woningaanbod in de wijk aangeven. Ter uitvoering worden programma's beschreven en afgestemd op prestatieafspraken die jaarlijks worden bijgesteld. Gezien de demografische ontwikkelingen wordt vooral ingezet op:
  • minimaal op peil houden sociale voorraad;
  • minder eengezinswoningen aan voorraad toevoegen;
  • meer woningen toevoegen die mogelijkheid bieden voor zorg aan huis;
  • meer woningen toevoegen die klein en goedkoop zijn.
Op het vlak van wonen werkt Veldhoven samen op twee regionale niveaus. Metropoolregio Eindhoven (voorheen SRE) met 21 gemeenten en het Stedelijk gebied Eindhoven (SGE). In het SGE gaan de voornaamste afspraken over het kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogramma. Hierbinnen is ruimte voor lokale inkleuring. Daarnaast is er op SGE niveau een samenwerking tussen gemeenten en corporaties met betrekking tot urgentie voor kwetsbare doelgroepen.
 
De positie van Veldhoven in de regio zal worden versterkt door per onderwerp op het juiste niveau afstemming te zoeken met deze verschillende schaalniveaus (Metropool-regio, Stedelijk Gebied Eindhoven en gemeente Eindhoven). 
 
De regionale afspraken zijn vastgelegd in het 'Afsprakenkader Wonen 2017'. Naast de negen majeure bouwprojecten binnen het SGE is binnen bestaand stedelijk gebied ruimte voor inbreiding.
 
De invulling van het woonprogramma in het plangebied betreft enerzijds appartementen en anderzijds twee grondgebonden woningen. Op deze manier wordt ingespeeld op de toenemende verwachte vraag naar kleine en/of goedkope woningen en het toenemende aantal eenpersoonshuishoudens.
 
Duurzaamheid
De gemeente Veldhoven vindt duurzaamheid belangrijk. Duurzaam bouwen verhoogt de gebruikswaarde (functioneel), de belevingswaarde (vorm) en de toekomst (tijd) voor de bebouwde omgeving. Duurzaam bouwen kan worden onderscheiden in stedenbouwkundig en bouwkundig duurzaam bouwen.
 
‘Stedenbouwkundig duurzaam’ betreft de stedenbouwkundige opzet en inpassing van de ontwikkeling in haar omgeving. Ruimtelijke kwaliteit vormt hierbij een voorwaarde voor een goed woon- en leefmilieu. Onder ‘bouwkundig duurzaam’ wordt niet alleen milieuvriendelijk en energiezuinig bouwen verstaan. Het betekent ook dat er aandacht besteed wordt aan de levensduur van een gebouw en het hergebruik van de toegepaste materialen. Door gebruik te maken van duurzame bouwmaterialen, die bovendien milieuvriendelijk zijn, wordt de aanslag op de aanwezige voorraden en het milieu beperkt. Met het realiseren van concrete bouwplannen dient zoveel als mogelijk rekening gehouden te worden met de uitgangspunten om te komen tot ‘stedenbouwkundig duurzaam’ en ‘bouwkundig duurzaam’ bouwen. Een aantal eisen met betrekking tot duurzaam bouwen is opgenomen in het Bouwbesluit. Wanneer een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor de bouw of uitbreiding van een woning moet deze voldoen aan het Bouwbesluit, waarmee het aspect duurzaam bouwen kan worden gewaarborgd.
 
Bij de verdere uitwerking van het bouwplan zal aandacht worden besteed aan het aspect duurzaamheid en milieu. Hiervoor zal aansluiting worden gezocht bij de betreffende geformuleerde doelstellingen uit het milieubeleidsplan 2010 – 2014 (verlengd tot en met 2016) van de gemeente Veldhoven en het Convenant Duurzaam Bouwen. Volgens het Bouwbesluit is in het kader van het verkrijgen van een omgevingsvergunning reeds een EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) van 0,4 verplicht. Hiervoor dienen standaard de nodige extra voorzieningen te worden mee genomen in de schil van het gebouw en op het gebied van installaties. Vanuit de nieuwe Woonvisie van de gemeente Veldhoven is ook een ambitie opgenomen ten aanzien van duurzaam bouwen. Het streven is ‘nul op de meter’ (NOM). Dit kan worden gerealiseerd met een veel hoogwaardiger energieconcept dan het huidige Bouwbesluit.
 
Het bouwplan dient bouwkundig en installatietechnisch nog volledig te worden uitgewerkt. De ontwikkelaar streeft naar 'nul op de meter' dan wel naar een EPC-norm die onder de voorgeschreven norm (0,4) ligt. Onderzocht zal worden of het mogelijk is aardgasloos te bouwen. Mede van invloed hier op is de mogelijkheid van toepassing van alternatieve energiebronnen zoals bijvoorbeeld zonne-energie, pv-panelen (afhankelijk van bruikbaarheid dakvlak appartementengebouw) en aardwarmte (mogelijkheden voor grondboring vlakbij de Gender).
 
Ontwikkelaar dient bij de verdere uitwerking een GPR-score te halen van gemiddeld 7,5 waarbij de score voor het onderdeel Energie niet lager mag zijn dan 7,0.
 
Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening
De Veiligheidsregio's Brabant-Noord, Midden- en West-Brabant en Brabant-Zuidoost hebben in samenspraak met Brabant Water en een aantal gemeenten in februari 2016 beleidsregels vastgesteld ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Het doel van deze beleidsregels is het waarborgen van een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening, zodat er een adequate brandweerzorg geleverd kan worden. De verdere regionalisering van de brandweer heeft er voor gezorgd dat er ook tussen de Veiligheidsregio's eenheid van advisering noodzakelijk is.
 
Voor het vluchten uit objecten en gebouwen zijn regels opgesteld in het Bouwbesluit 2012. Naast het vluchten is het echter ook van belang dat de bereikbaarheid van locaties en de aanwezigheid van bluswatervoorziening is geborgd. Zo dienen wegen te voldoen aan specifieke afmetingen om de ontsluiting voor brandweervoertuigen te garanderen.
Voor de bluswatervoorziening wordt over het algemeen gebruik gemaakt van brandkranen die zijn aangesloten op het drinkwaterleidingnet. Om drinkwater van goede kwaliteit te leveren, volgens de laatste inzichten met betrekking tot kwaliteit en leidingnetonderhoud, hebben drinkwaterbedrijven haar ontwerpnorm voor het waterleidingnet aangepast op basis van de Drinkwaterwet. Waterbedrijven hebben geen wettelijke taak om bluswater te leveren. Brandkranen en daarvoor benodigde leidingdiameter kunnen de waterkwaliteit negatief beïnvloeden. Daarom zijn er binnen de nieuwe ontwerpnorm minder brandkranen voorzien.
 
Bij de nadere uitwerking van de bouwplannen zal getoetst worden aan de regels conform het Bouwbesluit 2012. 
     
3 Planbeschrijving
3.1 Stedenbouwkundige randvoorwaarden
Om het nieuwbouwinitiatief ruimtelijke en functioneel op de juiste wijze in te passen zijn door de gemeente een aantal uitgangspunten en randvoorwaarden geformuleerd:
  • maximaal 7 woningen in twee bouwblokken met aan de voorzijde appartementen en aan de achterzijde grondgebonden woningen;
  • het betreft een ensemble van gebouwen rondom een hofstructuur;
  • de bouwblokken voegen zich qua maat en schaal naar hun omgeving;
  • het kenmerkende bouwblok aan de voorzijde, heeft een levendige voorgevel waarbij de sprong van de bebouwing op de belendende percelen tot uiting komt in de bebouwing; om het bijzondere karakter van dit bouwblok te accentueren mag het gebouw licht worden “opgetild” (maximaal 50 cm);
  • onderkeldering van het bouwblok aan de voorzijde is toegestaan;
  • qua functie dient te worden aan gesloten bij de functie langs de levendige dorpsradiaal van een combinatie van wonen met desgewenst een kantoorfunctie op de begane grond van de appartementen;
  • de hoogte van de bouwblokken is:
    • appartementen aan de voorzijde: 2 bouwlagen met kap;
    • grondgebonden woningen aan de achterzijde: 1 bouwlaag met kap;
  • qua beeldkwaliteit is de bebouwing passend binnen de nostalgische sfeer van de historische dorpskern van Veldhoven Dorp;
  • ontsluiting van de woningen vindt plaats aan de linkerzijde van het terrein rechtstreeks op de Dorpstraat;
  • parkeren op eigen terrein in woonhof met groene uitstraling. Twee parkeerplaatsen op openbaar gebied aan de voorzijde van de locatie langs de Dorpstraat kunnen, gezien het voormalige gebruik als bandencentrum met bezoekers, voor de parkeerbalans mee geteld worden bij deze herontwikkeling;
  • erfafscheidingen grenzend aan het openbaar gebied met groene uitstraling in de vorm van hagen en/of klimop of in passend metsel- en/of hekwerk.
       
3.2 Bouwplan
Het huidige schetsplan gaat uit van 5 appartementen en 2 levensloopbestendige semi-bungalows. Het betreft een ensemble van gebouwen rondom een woonhof.
 
Het gebouw aan de straatzijde bevat 5 appartementen in twee bouwlagen met kap met de entree aan de Dorpstraat. Op de begane grond is de mogelijkheid om de bebouwing in gebruik te nemen als woon- en kantoorruimte. De sprong in de rooilijn van de belendende bebouwing komt terug in de rooilijn van de appartementen. Aan de linkerzijde wordt een kenmerkend torenelement gerealiseerd. De buitenruimten in de vorm van terrassen en balkons bevinden zich aan de rechterzijkant en achterzijde van het gebouw.
 
Aan de achterzijde zijn 2 semi-bungalows gesitueerd in 1 bouwlaag met kap. De entree van de woningen is voorzien aan het woonhof. Het betreft levensloopbestendige woningen met een volledig woonprogramma op de begane grond. De tuinen aan de achterzijde van deze woningen grenzen aan de Gender.
 
Aan de rechterzijde wordt het woonhof omgeven door gepotdekselde bergingen en een overkapping / carport. Deze bergingen zijn zowel bedoeld voor de appartementen en/of de woningen. Tevens vormen zij de afscheiding naar de naastgelegen achtertuinen waarbij de bestaande tuinmuur in tact wordt gelaten.
 
Het parkeren is grotendeels voorzien op eigen terrein op het woonhof. Door de inrichting met groen en hagen krijgt het woonhof een groene uitstraling. De erfafscheidingen grenzend aan het openbaar gebied worden reeds bij de bouw aan gelegd in de vorm van hagen, muren en/of hekwerken.
 
Het hierboven omschreven schetsplan dient in het kader van de omgevingsvergunning nog verder te worden uitgewerkt. Wijzigingen kunnen nog plaats vinden binnen de kaders van dit bestemmingsplan.
 
Figuur 3.1 Huidig schetsplan (impressie situatie en gevelbeeld voorzijde appartementen en woningen.
3.3 Parkeren en verkeer
Het parkeren wordt gerealiseerd volgens de door de gemeente gehanteerde CROW-normen (publicatie 317). Gehanteerde uitgangspunten zijn daarbij: sterk stedelijk, rest bebouwde kom. In de publicatie worden minimaal en maximaal te hanteren norm weergegeven. In overleg met de gemeente zijn de voor dit plangebied toe te passen normen vastgesteld. Deze zijn hieronder in de tabellen opgenomen.
 
De bebouwing op de begane grond heeft een dubbelbestemming (wonen / kantoor). Onderstaand de parkeerberekening voor beide varianten.
 
 Tabel 1. Variant 1   
 
Norm (incl. bezoekers)
Aantal eenheden
Benodigd aantal parkeerplaatsen
Grondgebonden woningen (geschakeld, duur)
1,9 per woning
2 woningen
3,8
Appartementen (etage, duur)
1,8 per woning
5 appartementen
9
Totaal
  
12,8
  
 Tabel 2. Variant 2  
 
Norm (incl. bezoekers)
Aantal eenheden
Benodigd aantal parkeerplaatsen
Grondgebonden woningen (geschakeld, duur)
1,9 per woning
2 woningen
3,8
Appartementen (etage, duur)
1,8 per woning
3 appartementen
5,4
Kantoorruimte (zonder baliefunctie)
1,7 per 100 m2 bvo
200 m2
3,4
Totaal
  
12,6
 
In het bouwplan kunnen op het achter terrein 13 parkeerplaatsen worden voorzien waarmee voldaan wordt aan de door de gemeente gehanteerde CROW-normen.
Aan de voorzijde van de locatie, langs de openbare weg, zijn daarnaast ook nog twee parkeerplaatsen aanwezig (horende bij het voormalige bandencentrum). Deze mogen, in overleg met de gemeente, worden toegerekend aan het bouwplan. Hierdoor ontstaat bij de nadere uitwerking van de bouwplannen ruimte voor uitwisselbaarheid en mogelijk meer vergroening van het achterterrein. Bij het plan worden dan ook minimaal 13 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan per wooneenheid minimaal 1 parkeerplaats op het achterterrein.
 
De nieuwbouw brengt ook een aantal verkeersbewegingen met zich mee. Voor de geschakelde grondgebonden woningen betekent dit een gemiddeld aantal verkeersbewegingen van 7,8 mvt/etmaal, voor de appartementen 7,1 mvt/etmaal en als gevolg van een kantoorfunctie 5,6 mvt/100 m2 bvo.
 
Dit houdt in dat in totaal sprake is van 48,3 mvt/etmaal bij variant 1 en 51,1 mvt/etmaal bij variant 2. De Dorpstraat heeft voldoende capaciteit om deze beperkte toename van verkeersbewegingen op te vangen.
3.4 Groen
Uitgangspunt is een groene uitstraling aan de straatzijde ter plaatse van de terugliggende bebouwing. Het groen grenzend aan de openbare ruimte en de tuinen van de omliggende woningen zal worden aan gelegd in de vorm van hagen en/of hekwerk met klimop mogelijk in combinatie met metselwerk. Het woonhof krijgt een groene uitstraling door de aanleg van hagen rondom de parkeerplaatsen.
 
Aan de oever van De gender vinden ten opzichte van de bestaande situatie geen wijzigingen plaats. In het bestemmingsplan is een beschermingszone van 5 meter opgenomen. Binnen deze zone mogen geen bouwwerken worden opgericht die verstorend zullen zijn voor de huidige oever.
 
Na vaststelling van het bestemmingsplan zal het bouwplan verder worden uitgewerkt. De groene inrichting en aansluiting op de openbare ruimte zal in overleg met de gemeente nader worden uitgewerkt.
4 Milieuhygiënische en planologische verantwoording
4.1 Bodem
In het kader van de ruimtelijke procedure moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening een ruimtelijke onderbouwing altijd een paragraaf bevatten over de bodemkwaliteit. Aangetoond dient te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik.
 
Om de bodem- en grondwaterkwaliteit aan te tonen is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd 1. Hieronder worden de conclusies weergegeven. Het gehele rapport is als bijlage opgenomen.
 
Conclusies
Middels het bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater vastgelegd. In het kader van de Wet bodembescherming zijn aanvullende procedures noodzakelijk aangezien ter plaatse sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (meer dan 25 m3 sterk verontreinigde grond of 100 m3 grondverontwaterverontreiniging).
 
Deellocatie A: verontreinigd met brandstoffen 
Op het voorterrein zijn ondergrondse tanks aanwezig en zijn niet verwijderd. Deze tanks zouden vanaf oprichting van het tankstation in 1948 aanwezig zijn geweest. In 1964 zou het tankstation zijn opgeheven en zijn de tanks vermoedelijk gevuld met zand. Bewijzen hieromtrent ontbreken.
 
Deellocatie B: verontreinigd met zinkassen
Ter plaatse van de oostwesthoek zijn zinkassen aangetroffen. Van zinkassen is bekend dat deze in het verleden diffuus zijn verspreid in het gebied ‘De Kempen”. De saneringslocatie is hierbinnen gelegen. 
 
De aan zinkassen gerelateerde bodemverontreiniging, is tussen 1892 en 1973 ontstaan, als gevolg van het vroegere productieproces, thermische raffinage, van de zinkindustrie in de regio (één fabriek in het Nederlandse Budel-Dorplein en vijf fabrieken in het Vlaamse Balen, Beerse, Lommel, Olen en Overpelt).
 
Er is een saneringsplan 2 opgesteld. Voor deellocatie A zal de verontreiniging verwijderd worden middels ontgraven en het onttrekken van grondwater. Tevens worden de ondergrondse tanks verwijderd.
 
Het doel van de sanering van deellocatie B is om alle aan zinkassen gerelateerde verhoogde gehalten terug te saneren tot de terugsaneerwaarden ‘Wonen met siertuin’ (Lees: deze zijn opgenomen binnen de kaders van het inmiddels opgeheven projectbureau Actief Bodembeheer de Kempen (ABdK)). Binnen de perceelsgrenzen van de saneringslocatie is deze intentie haalbaar.
   
4.2 Geluid
Bij nieuw- en verbouwplannen worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Deze wet heeft betrekking op geluid dat veroorzaakt wordt door wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en luchthavens. De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van voornoemde geluidbronnen. Indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron, of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
 
Het plan maakt nieuwbouw van geluidgevoelige objecten, namelijk woningen, mogelijk. Het plangebied is gelegen binnen de geluidzones van zowel de Pastorielaan als de Dorpstraat. Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd 3. De conclusies worden hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage toegevoegd.
 
Conclusies
Voor de Pastorielaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.
 
Voor de Dorpstraat geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde wel overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente Veldhoven.
 
Conform opgave van de gemeente Veldhoven is tevens het voormalige hogere waardenbeleid, zoals vastgelegd in het document “Ontheffingenbeleid Wet Geluidhinder” d.d. 10 februari 1998 van de provincie Noord-Brabant, beschouwd. Conform het beleidsstuk kan er pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit de Wet geluidhinder en aan de in het beleidsstuk genoemde subcriteria en aanvullende voorwaarden. In onderhavige situatie wordt hieraan voldaan aangezien het bouwplan een open plek binnen de bebouwde kom van de gemeente Veldhoven opvult. Bovendien beschikken alle woningen over zowel een geluidluwe gevel als buitenruimte. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
 
Met toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen dient vervolgens een binnenniveau van 33 dB te worden gewaarborgd waardoor te allen tijde sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
  
4.3 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de “Wet luchtkwaliteit”. De “Wet luchtkwaliteit” kent een aantal nieuwe begrippen zoals 'niet in betekenende mate' (NIBM) en het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Voor nieuwe plannen betekent dit dat er nagegaan dient te worden of het plan past binnen het Besluit en/of de ministeriële regeling ‘niet in betekenende mate’.
 
Kleine en grote projecten
Niet alle ruimtelijke projecten hoeven in het NSL te worden opgenomen. Nederland telt ongeveer 5000 bouwprojecten. Het overgrote deel ervan heeft vrijwel geen invloed op de luchtkwaliteit. Daarom introduceert de “Wet luchtkwaliteit” ‘kleine’ en ‘grote’ projecten. Een paar honderd grote projecten dragen ‘in betekenende mate’ bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip ‘in betekenende mate’ precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). In hoofdlijnen komt het erop neer dat ‘grote’ projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een ‘betekenend’ negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. ‘Kleine’ projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3000 woningen bij twee ontsluitingswegen, niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Voor kantoorlocaties met één ontsluitingsweg geldt een grens van 100.000 m2 bruto vloeroppervlak.
 
Als een project wel de ‘in betekenende mate’ grens overschrijdt zijn er twee mogelijkheden. Of een overheid besluit om het project onder te brengen in het NSL of men besluit om projectsaldering toe te passen. Een extra mogelijkheid die de wet geeft is het toepassen van extra maatregelen ter plekke (die onlosmakelijk met het project verbonden dienen te zijn), waardoor de verslechtering onder de NIBM grens komt. Een voordeel van de “Wet luchtkwaliteit” is ook dat grote projecten niet meer rechtstreeks hoeven te worden getoetst aan de normen. Als een groot project is opgenomen in het NSL, hoeft de verantwoordelijke overheid in de planprocedure (bijvoorbeeld de omgevingsvergunning) niet meer te toetsen aan de normen, zoals het geval was in het Blk 2005. De overheid kan veelal volstaan met een onderbouwing door aan te geven dat het project is opgenomen in het NSL. Het NSL zorgt ervoor dat het negatieve effect van deze projecten wordt gecompenseerd met een groot pakket landelijke maatregelen. Met ingang van 1 augustus 2009 is het NSL van kracht. Het NSL had aanvankelijk een looptijd van 5 jaar, is vervolgens verlengd tot en met 31 december 2016 en inmiddels voor de tweede maal verlengd tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
 
Conclusie
Het planvoornemen bestaat uit maximaal 7 woningen/appartementen en zal niet leiden tot een significante toename van het aantal voertuigbewegingen. Het planvoornemen kan dan ook worden aangemerkt als een project van ‘niet in betekenende mate’. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor niet noodzakelijk. Het project heeft namelijk ‘niet in betekenende mate’ invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Monitoring Luchtkwaliteit Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant
Desalniettemin dient te worden vastgesteld of de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de gestelde normen. Uit monitoring van de luchtkwaliteit door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant blijkt dat in het toetsingsjaar 2014 er in het plangebied geen overschrijding plaatsvindt van de wettelijke grenswaarden NO2 en PM10. Voor de prognoses over 2015 blijkt dat behoudens Eindhoven alle gemeenten in Zuidoost-Brabant voldoen aan de wettelijke eisen ten aanzien van NO2, PM2,5 en PM10.    
In aanvulling op gegevens van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, blijkt uit de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort dat er in het plangebied tevens geen overschrijding plaatsvindt van de wettelijke grenswaarden PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 blijft onder de wettelijke eisen. En ook de grenswaarden voor NO2 blijft onder de norm.
 
Tabel 4.1 Resultaten rekenpunten monitoringstool NSL
 
Stof
Soort norm / grenswaarde
Concentratie
Resultaat rekenpunt 28263
2015
2020
2030
Stikstofdioxide (NO2)
Jaargemiddelde (µg/m3) (sinds 2015)
40
23
18
13
Stikstofdioxide (NO2)
Overschrijdingsdagen (dgn)
18
-
-
-
Fijn stof (PM10)
Jaargemiddelde (µg/m3)
40
20
21
19
Fijn stof (PM10)
Overschrijdingsdagen (dgn)
35
8
9
7
Fijn stof (PM2,5)
Jaargemiddelde (µg/m3) (sinds 2015)
25
12
13
11
 
4.4 Externe veiligheid
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.
 
De regelgeving is vervat in onder andere het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)’, het ‘Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)’ en het ‘Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)’.
 
Wanneer er sprake is van een situatie waarin externe veiligheid een rol speelt en waarin de overheid als bevoegd gezag een beslissing dient te nemen, moet beoordeeld worden of de situatie niet in strijd is met de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en dient het groepsrisico te worden verantwoord. De 'verantwoording van groepsrisico' is ingevoerd met de inwerkingtreding van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Kort gezegd komt het er op neer dat het bevoegd gezag verantwoording aflegt over het groepsrisico en de maatregelen die getroffen zijn om dat risico zoveel mogelijk te beperken. Dit onderzoek beschrijft derhalve vanuit de risicobronnen de consequenties voor het bestemmingsplan.
 
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
 
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden. De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
 
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
 
Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
• de kans op een ongeval;
• het effect van het ongeval;
• het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
• de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
 
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
 
Inventarisatie plangebied en omgeving
Bij het raadplegen van de Risicokaart is naar voren gekomen dat nabij het plangebied geen risicovolle (Bevi-)inrichtingen zijn gelegen die een bedreiging vormen voor het plangebied. Daarnaast is naar voren gekomen dat nabij het plangebied geen transport plaatsvindt van gevaarlijke stoffen via weg, water, spoor of buisleidingen.
 
De veiligheidsregio adviseerde tot voor kort altijd op maat bij ruimtelijke plannen. Ook wanneer externe veiligheid niet direct aan de orde was, werd in het kader van vooroverleg advies gevraagd aan de Veiligheidsregio. Om het de gemeente en de veiligheidsregio gemakkelijker te maken, kunt u gebruik maken van een standaardadvies bij bepaalde
ontwikkelingen waar niet of nauwelijks sprake is van belemmeringen in het kader van externe veiligheid. Onderhavige situatie valt binnen de categorie waarvoor het standaardadvies van toepassing is:  
  • Communiceer actief met de omwonenden in het plangebied over de risico’s vande gevaarlijke stoffen. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van risicobron af. Dit bevordert de zelfredzaamheidvan omwonenden. Dit advies geldt ook voor bedrijfshulpverleningsorganisaties.
  • Pas de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van VRBZO toe. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kunt u ervan uitgaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt. De beleidsregels staan op https://www.brandweer.nl/brabant-zuidoost/regionaal-beleid
Gezien het vorenstaande kan worden gesteld dat het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan het beoogde planvoornemen.
 
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijk ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld. Deze bedrijvenlijst geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of gemengd gebied.
 
Aan de Dorpstraat 57 is een kantoor aanwezig en op Dorpstraat 59 bevindt zich een autodealer van Hyundai. Volgens het ontwerp-bestemmingsplan Veldhoven-Dorp 2017 vallen deze bedrijven binnen de categorieën 1 en 2. Voor deze categorieën geldt een aan te houden afstand van minimaal 30 meter.
 
De afstand van het plangebied tot aan Dorpstraat 59 bedraagt 40 meter. Er wordt derhalve voldaan aan de aan te houden afstand. 
4.6 Water
Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. In deze waterparagraaf wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.
 
Provinciaal en waterschapsbeleid
 
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021
Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het PMWP zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.
Het PMWP staat voor:
  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.
 
Waterbeheerplan Waterschap de Dommel 2016 - 2021 'Waardevol Water'
Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu- en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.
 
Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:
  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.
 
Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In het Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met alle partners in het gebied wil uitbreiden en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.
 
Wat zijn de belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode?
- voldoende water voor landbouw en natuur;
- wateroverlast en hittestress;
- kringloopdenken;
- steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
- vergroten waterbewustzijn.
Het waterbeheerplan is te vinden op de website van het waterschap: www.dommel.nl.
 
Keur Waterschap de Dommel 2015
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater, die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening. De Keur van het waterschap is onder andere van toepassing wanneer direct of indirect wordt geloosd naar een oppervlaktelichaam.
 
Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater
De drie Brabantse waterschappen (Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².
  
Gemeentelijk beleid
 
Het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2019)
Het waterbeleid van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2019). De term Verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:
  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.
Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen. Binnen de gemeente Veldhoven is hoofdzakelijk sprake van een gemengd rioleringssysteem.
 
Ambitie gemeente afvoer van hemelwater
Als het regent in de gemeente Veldhoven verdwijnt het meeste hemelwater in de riolering. Door verandering van het klimaat wordt het bestaande rioolstelsel ook steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond)wateroverlast toe. Om droge voeten te houden wordt ruimte gecreëerd in het groen en/of oppervlaktewater. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en als het niet anders kan, dan pas afvoeren.
 
In openbaar gebied komt dit tot uiting door hemelwatervoorzieningen in groenstroken die geschikt zijn gemaakt voor de opvang van overtollig hemelwater en aanpassing van waterpartijen. De perceeleigenaar draagt een steentje bij door op eigen terrein voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater en/of opvang van overtollig grondwater. De gemeente ziet hierbij toe op een doelmatige invulling van de hemelwateropgave.
 
Hydrologisch neutraal bouwen
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Dat wil zeggen dat water zoveel mogelijk in een gebied wordt vastgehouden door infiltratie en waar dit niet mogelijk is water tijdelijk wordt geborgen (retentie). Door water lokaal te infiltreren of te bergen in een voorziening wordt het versneld afvoeren van overtollig hemelwater naar het bestaande oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk voorkomen. Bij zeer grote neerslaghoeveelheden zal de genoemde voorziening het aangeboden water echter onvoldoende kunnen verwerken. Een noodoverloopconstructie kan er dan voor zorgen dat het overtollige water gecontroleerd naar een plek wordt afgevoerd waar het geen overlast kan veroorzaken.
 
Uitgangspunten hemelwaterafvoer bij herontwikkeling en nieuwbouw
Bij herontwikkeling en nieuwbouw binnen de gemeente Veldhoven wordt uitgegaan van het HNO-principe (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen): het hemelwater wordt ter plaatse de bodem in geleid via hemelwater verwerkende voorzieningen zoals infiltratiekolken, bermen, wadi's en vijverpartijen. Bij nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen wordt de perceeleigenaar gestimuleerd om het hemelwater op eigen terrein te verwerken. Waar mogelijk worden voorzieningen gecombineerd met benodigde maatregelen in omringende wijken. Indien de lokale omstandigheden de verwerking van hemelwater in de bodem niet toelaten, wordt het afgevoerd naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater, conform de richtlijnen van het hydrologisch neutraal ontwikkelen.
 
Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:
  • vuilwater en schoon hemelwater worden separaat aangeboden op de perceelgrens;
  • de gemeente hanteert voor de toename van het verhardoppervlak van 250 m2 tot 2000 m2 een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Boven de 2000 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel;
  • voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer en dergelijke) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen;
  • bij het indienen van de omgevingsvergunning dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.
Ten aanzien van de beoogde herontwikkeling is navolgende checklist ingevuld ten aanzien van het plangebied. Door deze checklist wordt snel duidelijk welke onderdelen een extra toelichting behoeven en welke procedures van toepassing zijn als één van de onderdelen van toepassing is voor de planlocatie.  
Zijwatergang  
Nee  
Keurgebied binnen plangebied?  
Ja  
Binnen 25-100 jaarszone?  
Nee  
Binnen boringsvrije zone?  
Nee  
Ecologische verbindingszone?  
Nee  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?  
Nee  
Attentiegebied EHS  
Nee  
Rioolwatertransportleiding  
Nee  
Waterschap gemaal  
Nee  
Verdachte/verontreinigde locaties?  
Nee  
Infiltratie praktisch mogelijk?  
Ja
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid  
Nee  
 
Oppervlaktewater
Ten zuiden van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Conform de legger van het Waterschap de Dommel ligt hier A-watergang de Gender.
 
Voor de A-watergangen geldt een beschermingszone van 5 meter vanuit de insteek, aan beide zijden. Deze beschermingszone valt deels over het plangebied. De beschermingszone blijft vrij van bebouwing. Ter bescherming van deze zone is ook een dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan.
 
Grondwater
De gemeente beschikt over een hoofdpeilbuizennetwerk die de aankomende jaren in het stedelijk gebied uitgebreid zal gaan worden. Op basis van het bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat de grondwaterstanden fluctueren tussen 0,60 m-mv tot 2 m-mv.
 
Beïnvloeding van het waterhuishoudkundig systeem
Door de beoogde realisatie van het planvoornemen zullen er wijzigingen plaatsvinden aan de verharde oppervlakten. De waterhuishoudkundige situatie ter plaatse zal derhalve veranderen. Afkoppeling en eventuele infiltratie van hemelwater in de bodem is een belangrijk aspect dat aandacht verdiend binnen het plan. Infiltratie van hemelwater biedt namelijk voordelen tegenover de gebruikelijke afvoermethoden via het oppervlaktewater of via rioleringssystemen.
 
Deze voordelen zijn onder andere:
  • verdroging van de bodem wordt tegengegaan en de natuurlijke waterkringloop blijft behouden;
  • minder of geen belasting van het rioolstelsel. Daardoor zullen minder of geen overstorten plaatsvinden, zodat minder vuillast in het oppervlaktewater terecht komt;
  • lagere piekaanvoer op de RioolWaterZuiveringInstallatie (RWZI);
  • mogelijkheid tot hergebruik van (geïnfiltreerd) water.
Verhard oppervlak 
Tot 2012 is de bedrijfsbebouwing en naastgelegen woning aanwezig geweest. Het perceel was nagenoeg volledig verhard (oppervlakte totaal perceel bedraagt 1345 m2). Achter de woning was circa 132 m2 in gebruik als tuin met gras, coniferen, pad en enkele hokken.
 
In de nieuwe situatie zal de beschermingszone langs de Gender vrij blijven van verharding en bebouwing. Deze strook is 5 meter breed en heeft een totale oppervlakte van circa 125 m2. Ook aan westzijde van het appartementengebouw blijft een gedeelte vrij van bebouwing en wordt ingericht als tuin. Dit bedraagt circa 40 m2. In totaal zal derhalve de verharding gelijk licht afnemen ten opzichte van de situatie tot 2012. Watercompenserende maatregelen zijn derhalve niet noodzakelijk.
 
 
Bestaand
Toekomst
Verharding (terrein en dakoppervlak)
1213 m2
1180 m2
Onverhard (tuin)
132 m2
40 m2
Zone langs De Gender
 
125 m2
Perceel totaal
1345 m2
1345 m2
   
Het hemelwater van de daken kan worden afgevoerd naar De Gender. Ook het hemelwater van het terrein wordt opgevangen en vertraagd afgevoerd naar De Gender. Het vuilwater dient separaat van het hemelwater (terreinverharding) te worden aangeboden op de perceelsgrens.
 
Overige aandachtspunten
In het afwateringssysteem van de daken moeten voorzieningen worden aangebracht om vaste bestanddelen als bladeren, zand, ander sediment en dergelijke achter te houden zodat het systeem niet verstopt raakt of dicht gaat slibben in de tijd. Deze voorzieningen moeten goed bereikbaar blijven om ze regelmatig te kunnen onderhouden en reinigen.
 
Het is niet toegestaan chemische bestrijdingsmiddelen toe te passen of agressieve reinigingsmiddelen te gebruiken op de af te koppelen verharde oppervlakken. Het is in beperkte mate toegestaan tijdens gladheid door bevriezing of sneeuwval zout als gladheidbestrijdingsmiddel op de bestrating toe te passen. Een alternatief kan bijvoorbeeld zand zijn.
 
Regelmatig onderhoud van de aanvoerzijde van de voorzieningen zal noodzakelijk zijn om te garanderen dat het systeem blijft functioneren. Ook dient de standleiding op de juiste manier te worden toegepast zodat voldoende beluchting en ontluchting van de binnenriolering is gewaarborgd en mogelijke stankoverlast wordt voorkomen.
  
4.7 Flora en fauna
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Als gevolg van het ruimtelijke plan mag het leefgebied van beschermde flora en fauna namelijk niet worden geschaad. Bovendien mag het ruimtelijke plan geen ‘significant nadelige’ invloed uitoefenen op de wettelijk beschermde gebieden als Natura 2000-gebieden en Natuurmonumenten. De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
 
Om de effecten op beschermde gebieden dan wel beschermde soorten inzichtelijk te maken is een quickscan flora en fauna 4 uitgevoerd, dat als bijlage is bijgevoegd. Onderstaand zijn de conclusies van dit onderzoek opgenomen.
 
Conclusie
 
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). De provincie Noord-Brabant hanteert geen externe werking als het gaat om NNB. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is dermate groot dat er geen negatief effect te verwachten is.
 
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen.
 
Vogels
Er zijn geen vogelnesten aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen bovendien blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.
 
Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
 
Vleermuizen
Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In onderhavige situatie zal dit niet aan de orde zijn, aangezien het plangebied slechts beperkt geschikt is. Omdat de bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden, is een verstorend effect op foeragerende vleermuizen eveneens uit te sluiten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen.
 
Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.
 
Ongewervelden/ overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroep.
 
Zorgplicht
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
 
De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.
 
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.
 
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
   
4.8 Archeologie
Met de erfgoedwet wil de overheid het cultureel erfgoed in Nederland beter beschermen. Tot 1 juli 2016 waren hiervoor verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden en zijn alle wetten en regels ten aanzien van het cultureel en archeologisch erfgoed gebundeld in 1 wet.
 
Sinds 2007 zijn gemeenten wettelijk belast met de zorgplicht van het archeologisch erfgoed. Dat wil zeggen dat men rekening dient te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische resten.
 
Door het archeologisch adviesbureau ArchAeO is, in opdracht van de gemeente, advies uitgebracht over de locatie. Het advies is als bijlage toegevoegd aan het bestemmingsplan. Ten tijden van het eerder uitgebracht advies was het plan nog in een voorbereidingsfase, voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan. Nu dat er een bestemmingsplan ligt, zijn de verzamelde gegevens opnieuw tegen het licht gehouden. Deze nieuwe evaluatie heeft ervoor gezorgd dat het eerder uitgebrachte advies kan worden aangescherpt.
 
Conclusie en advies
Uit de evaluatie van alle beschikbare gegevens komt naar voren dat het plangebied een lage verwachting op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische resten. Derhalve adviseert ArcheO de gemeente Veldhoven om voorliggende planlocatie Dorpstraat 25-30 voor wat betreft het aspect archeologie vrij te geven. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie is dus niet meer van toepassing.
 
Een lage verwachting betekent evenwel niet dat bij de graafwerkzaamheden geen archeologische resten aan het licht kunnen komen. Deze dienen dan terstond te worden gemeld bij de afdeling Monumenten en Archeologie van de gemeente Veldhoven. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient men hiervan ook melding te maken bij de minister (in de praktijk RCE).
   
4.9 Cultuurhistorie
Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden. Het rijksbeleid is mede gebaseerd op het Verdrag van Malta (1992). Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt de Bro (artikel 3.1.6, lid 2). Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed.
 
In de toelichting van het bestemmingsplan dient daarom een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het is verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.
 
De ruimtelijke ordening is een zeer belangrijk integrerend beleidsterrein als het gaat om de zorgvuldige omgang met cultuurhistorisch waardevolle structuren. De provincie beoordeelt plannen en besluiten die ter toetsing bij of ter goedkeuring aan de provincie worden voorgelegd op de wijze waarop de aanwezige cultuurhistorische waarden opgenomen zijn. De cultuurhistorische waarden worden in een vroegtijdig stadium van de planvorming geïnventariseerd, bij het ontwerp gebruikt en bij het besluit meegenomen. Een aantal cultuurhistorische objecten en structuren is beschermd middels de Monumentenwet dan wel middels een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening. Bij aantasting en bij wijziging van deze objecten en structuren is een omgevingsvergunning vereist.
 
Het beleid van de gemeente Veldhoven ten aanzien van het aspect cultuurhistorie is vertaald in de Nota Cultuurhistorische Waarden Veldhoven 2012. Deze nota dateert van oktober 2012 en hierin wordt het beleid ten aanzien van cultuurhistorie voor de gemeente Veldhoven beschreven.
 
Nota Cultuurhistorie Veldhoven 2012
Binnen de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening zal, als gevolg van de Wet Modernisering Monumentenzorg (MoMo), dit jaar veel veranderen. Eén van de belangrijkste veranderingen is dat cultuurhistorie vanaf 1 januari 2012 opgenomen dient te worden in bestemmingsplannen. De rol van de gemeente, in de omgang en zorg voor de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is daarmee een feit geworden.
 
Een belangrijk gegeven als gevolg van de MoMo is dat cultuurhistorie gebiedsgericht benaderd moet worden, dus niet te veel focus op losse elementen, maar meer op samenhang en context. Het karakter van een gebied of structuur is hierbij een uitgangspunt. De gemeente zal bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten afwegen of een ontwikkeling het cultuurhistorische karakter aantast en of die aantasting acceptabel is.
 
Onder cultuurhistorie wordt in deze beleidsnota het bovengrondse ruimtelijke erfgoed verstaan. De gemeente Veldhoven gaat bij het opstellen van het cultuurhistorisch beleid uit van de Cultuurhistorische Waardenkaart Veldhoven 2012 en de Welstandsnota 2011. De Veldhovense Cultuurhistorische Waardenkaart is een gebieds- en structuur gerichte kaart. Veldhoven richt zich bij het vastleggen van cultuurhistorische waarden vooral op ouderdom, samenhang en context, maar ook gaafheid en belang voor de Veldhovense geschiedenis spelen een rol.
 
Relatie tot bestemmingsplan
Op basis van de Cultuurhistorische waardenkaarten van de Provincie Noord-Brabant en de gemeente Veldhoven is geconstateerd dat de Dorpstraat een historisch lint betreft. Voor historische linten geldt dat het beleid hiervoor is verankerd via Welstand. De welstandsnota van de gemeente Veldhoven is in paragraaf 2.4 nader beschereven.
 
Figuur 4.1 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Veldhoven, 2012
 
4.10 Zonering veiligheid Vliegbasis Eindhoven en Eindhoven Airport
Voor het veilig afwikkelen van het vliegverkeer gelden in de omgeving van een luchtvaartterrein maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten. De maximaal toelaatbare hoogtes en de ligging en omvang van het gebied worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbaan en berusten op internationaal vastgelegde afspraken. Het is voor de vliegveiligheid van belang dat in de gebieden van deze obstakelvrije vlakken de maximaal toelaatbare hoogtes niet worden overschreden. De obstakelvrije vlakken worden gevormd de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS). Ten tijde van de uitvoering van de bouwwerkzaamheden dienen de eisen met betrekking tot deze maximale bouwhoogtes in acht genomen te worden. De bouwmethode dient hier op afgestemd te worden.
 
IHCS
De IHCS wordt gerekend vanaf elk van de landingsdrempels en is gelegen boven de omgeving van het luchtvaartterrein in aansluiting op de funnel. De IHCS bestaat uit een horizontaal vlak, dat gelegen is op een hoogte van 45 meter en een straal van 4 kilometer. In aansluiting op dit horizontalvlak is een conisch vlak gelegen, waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5 % over een afstand van 2 kilometer tot een hoogte van 145 meter. De maximale toegestane hoogte geldt ten opzichte van de laagste landingsdrempel – in het voorliggende geval NAP + 22,4 meter. In het gebied van de IHCS mogen geen objecten staan die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte.
4.11 Radarverstoringsbeleid Vliegbasis Woensdrecht
Als gevolg van wijziging van het Barro ligt het gehele grondgebied van de gemeente Veldhoven in het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht. Dit betekent, dat er geen gebouwen en (tijdelijke) bouwwerken hoger dan 113 m +NAP zijn toegestaan.
 
Relatie tot bestemmingsplan
Daar de maximum bouwhoogtes uit onderhavig plan ver beneden de maat van 113 meter blijven, zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht.
 
4.12 Toetsing besluit MER
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
 
Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
 
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient nagegaan te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. De ontwikkeling dient getoetst te worden aan activiteit D 11.2 uit de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Deze activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject.
 
In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 200.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte of meer, of in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare.
 
Relatie tot bestemmingsplan
Onderhavig plan voorziet in de nieuwbouw van maximaal 7 woningen/appartementen. De omvang is dermate kleinschalig dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. In dat kader is een verdere toetsing aan de ligging van onderhavig bestemmingsplan in een mogelijk kwetsbaar gebied en aan het Besluit m.e.r., niet noodzakelijk en relevant.
 
5 Juridische opzet
5.1 Plansystematiek
Het bestemmingsplan ‘Dorpstraat 26 - 30’ is vervat in een verbeelding, regels en toelichting. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de opzet en het gebruik van de verbeelding en regels. De volgende randvoorwaarden bepalen de opzet en inrichting van het bestemmingsplan:
  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • de standaard modelregels van de gemeente Veldhoven;
  • de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding ervan de primaire informatie geeft over waar gebouwd mag worden (bouwvlak voor bouwen tot een bepaalde goothoogte en bouwhoogte). Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ordening van regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de regels voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullend inleidende bepalingen en algemene bepalingen nodig.
5.2 Toelichting op de analoge verbeelding
De verbeelding is getekend op basis van een recente kadastrale ondergrond (schaal 1:500). Op de verbeelding zijn aangegeven:
  • de grens van het plangebied;
  • de (dubbel)bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden;
  • bouwvlakken;
  • aanduidingen waarnaar in de regels wordt verwezen.
De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. Een bepaalde kleur geeft aan om welke bestemming het gaat. Deze kleur maakt daarom meteen duidelijk welk artikel uit de regels geraadpleegd moet worden. Bouwvlakken geven de begrenzing weer waarbinnen gebouwen opgericht mogen worden. In de bouwvlakken moeten hoofdgebouwen gesitueerd worden. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.
5.3 Toelichting op de planregels
Bij het opstellen van de planregels wordt uitgegaan van de gemeentelijke modelregels en het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De planregels zijn verdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hiermee worden de op de verbeelding opgenomen bestemmingen geregeld met gebruiks-en bouwregels;
Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels en algemene afwijkingsregels.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin de overgangsregels en de slotregel zijn opgenomen.
Het belangrijkste doel van de regels is om de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de nieuwe bestemmingen aan te geven.
 
Inleidende regels
Begrippen (art. 1)
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de regels mogelijk zijn.
 
Wijze van meten (art. 2)
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012.
 
Bestemmingsregels
Ter verkrijging van een logische opbouw wordt de navolgende volgorde in de bestemmingsregeling aangehouden:
  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels (optioneel);
  • Specifieke gebruiksregels (optioneel);
  • Afwijken van de gebruiksregels (optioneel);
  • Wijzigingsbevoegdheid (optioneel).
Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten, dit verschilt per bestemming. In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Vervolgens worden de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een bouwvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.
 
Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming. Het beleid dient ertoe om de toegankelijkheid en de begrijpbaarheid van de regels te vergroten. Op basis hiervan is het mogelijk om te bepalen of een bouwplan of ontwikkeling in de geest van het bestemmingsplan past. Het vastgestelde beleid vormt in geval van een gewenste afwijking de basis voor een gemotiveerde weigeringsgrond.
 
Artikel 3 'Wonen-gestapeld' en Artikel 4 'Wonen-geschakeld'
De voor ‘Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden. Op de verbeelding zijn bouwvlakken aangegeven. De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De bouwvlakken mogen volledig bebouwd worden. Tevens zijn op de verbeelding de maximale goot- en bouwhoogte geregeld. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.
 
Onder voorwaarden zijn aan huis gebonden beroepen en bedrijven in de woning rechtstreeks toegestaan. Bij de regels is een lijst met aan huis verbonden beroepen en bedrijven opgenomen die zijn toegestaan.
 
Binnen de bestemming 'Wonen-Gestapeld' is tevens de functieaanduiding 'kantoor' opgenomen. Binnen het hoofdgebouw mag derhalve een kantoorfunctie worden gerealiseerd van maximaal 200 m2 met dien verstande dat het maximum aantal wooneenheden naar verhouding afneemt.
 
Artikel 5 'Beschermingszone watergang'
De voor 'Waterstaat – Beschermingszone watergang’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren, zoals watergangen en regenwaterbuffers, overeenkomstig de Keur van het waterschap. De beschermende dubbelbestemming is opgenomen bij de waterloop De Gender. Op deze manier wordt de waterloop voldoende beschermd.
 
Algemene regels
In artikel 6, de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. Artikel 7 bestaat uit de Algemene bouwregels. Hierin is onder andere een bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen en regels omtrent het parkeren. In artikel 8 zijn de Algemene gebruiksregels opgenomen en in artikel 9 de algemene aanduidingsregels, waaronder de luchtvaartverkeerszone - IHCS. In artikel 10 zijn Algemene afwijkingsregels opgenomen, gevolgd door de algemene wijzigingsregels in artikel 11.
 
Overgangs- en slotregels
In de bepaling overgangsrecht (artikel 12) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de slotregels (artikel 13) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
6.1 Economische uitvoerbaarheid
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (‘Grexwet’) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
  1. de bouw van één of meer woningen;
  2. de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
  3. de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met één of meer woningen;
  4. de verbouwing van één of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  5. de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1500 m² bedraagt;
  6. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m².
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen.
 
Financiële uitvoerbaarheid planvoornemen
De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling is alleen mogelijk door aanpassing van het planologische regime. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten waardoor de financiële risico´s en kosten voor de gemeente worden uitgesloten. De rol van de gemeente is het verlenen van planologische medewerking aan de uitvoering van het project.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voorafgaand aan de formele procedure heeft op 14 juli 2015 een informatieavond plaatsgevonden voor omwonenden. Op deze avond is door de gemeente samen met de ontwikkelaar het schetsplan gepresenteerd en zijn vragen van omwonenden beantwoord. Er is overwegend positief gereageerd op de voorgestane herontwikkeling van de locatie Dorpstraat 26 – 30.
 
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het ontwerpbestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd. Een concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd, namelijk de provincie Noord-Brabant, het Waterschap de Dommel, Gasunie en het ministerie van defensie. Verder is vanuit de Veiligheidsregio het 'standaardadvies' van toepassing (zie ook het gestelde in paragraaf 4.4). Geen van deze instanties had op- of aanmerkingen over de ontwikkeling.
 
In het kader van deze procedure wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zienswijzen in te dienen.
 
Het plan heeft van [datum] tot [datum]  ter inzage gelegen. Er zijn [aantal] zienswijzen ingediend. De ontvankelijke zienswijzen zijn beantwoord in de Nota van zienswijzen en maken onderdeel uit van de besluitvorming van de raad in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan.
  • 1. Verkennend en nader bodemonderzoek; Dorpstraat 26-30 te Veldhoven; Lankelma Geotechniek Zuid b.v.; 9 juni 2016 (kenmerk: 66674).
  • 2. Deelsaneringsplan Dorpstraat 26-30 te Veldhoven; Lankelma Geotechniek Zuid B.V.; 4 januari 2017 (kenmerk: 66674A).
  • 3. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Dorpstraat 26 en 30 te Veldhoven; Tritium Advies B.V.; d.d. 22 maart 2017 (kenmerk: 1701129RV-01)
  • 4. quickscan flora en fauna Dorpstraat 26 en 30; Tritium Advies; d.d. 24 juli 2017 (kenmerk: 1701129LM-02, versie 2).