direct naar inhoud van Regels
Plan: Habraken 2016
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.BP00056-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Habraken 2016 met identificatienummer NL.IMRO.0861.BP00056-0301 van de gemeente Veldhoven.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij bijbehorende bijlagen.

1.3 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtergevel:

de gevel van een hoofdgebouw, die is gesitueerd tegenover de voorgevel van het betreffende hoofdgebouw.

1.7 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 arbeidsplaatsendichtheid:

het aantal arbeidsplaatsen per uitgeefbare hectare op basis van een werkweek van 40 uren per arbeidsplaats;

1.10 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.11 archeologische verwachtingswaarde:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.13 architectonische waarde:

de aan een gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de buitengevel, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik eventueel in samenhang met de omgeving.

1.14 Akkerdek:

humusrijk grondpakket ontstaan door grondomwerking. Men spreekt van een plaggendek als ten gevolge van bemesting met (heide)plaggen vermengd met dierlijke mest in de loop der tijd een dikker akkerdek is ontstaan.

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 bebouwingspercentage:

een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bepaald gebied aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen, overkappingen en carports. Kelders en ondergrondse ruimten tellen niet mee voor de bepaling van de bebouwde oppervlakte, voorzover zij geheel onder het maaiveld zijn gesitueerd.

1.17 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, assembleren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.18 bedrijfsverzamelgebouw:

een gebouw dat dient voor de huisvesting van drie of meer bedrijven, waarbij eventueel faciliteiten zoals ICT-voorzieningen, parkeervoorzieningen en vergaderruimtes gedeeld kunnen worden en waarbij de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met die van een bedrijf.

1.19 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.20 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
  • a. bij bebouwing: zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. bij gebruik van grond en opstallen: zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 Bevi-inrichtingen:

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.24 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.25 bijgebouw:

een aanbouw, uitbouw of vrijstaand gebouw dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.26 bodemingreep:

werken of werkzaamheden, genoemd onder Artikel #, die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.

1.27 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.28 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.29 bouwlaag:

een bouwlaag is het gedeelte van een bouwwerk tussen twee vloeren in, met uitzondering van het souterrain en de zolder.

1.30 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.32 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.33 bouwvoor:

bovenste deel van de bodem van bijvoorbeeld een akker dat door menging door ploegen of spitten is ontstaan en humusrijker is dan de ondergrond (zie ook akkerdek). De grondlaag waar de wortels van de planten in groeien. Doorgaans de bovenste 30 cm.

1.34 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.35 cafetaria/snackbar/afhaalservice:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwakalcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.36 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.

1.37 dak:

de gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.

1.38 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.

1.39 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.40 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel in de volgende categorieën:

  • a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans en tenten, aanhangwagens, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  • c. tuincentra;
  • d. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
  • e. bouwmarkten.
1.41 diepte bodemingreep:

de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau).

1.42 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.43 gevellijn:

een als zodanig aangegeven lijn, die tevens functioneert als lijn waarnaar het hoofdgebouw met de voorgevel moet zijn gekeerd, behoudens voor zover uitdrukkelijk anders bepaald in deze regels.

1.44 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.45 hoofdgebouw:

een of meer panden, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.46 horecabedrijf categorie 1:

een horecabedrijf waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag en 's avonds verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige maaltijden en etenswaren zoals een broodjeszaak, koffie-/theehuis, ijssalon en/of een naar de aard, openingstijden en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf.

1.47 horecabedrijf categorie 2:

een horecabedrijf waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken, dat voornamelijk is gericht op het hoofdzakelijk 's avonds verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een café, cafetaria/snackbar/afhaalservice, conferentiecentrum, ontmoetingscentrum, restaurant, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf.

1.48 horecabedrijf categorie 3:

een horecabedrijf waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, dat voornamelijk is gericht op het 's avonds en/of 's nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een discotheek, zalencentrum en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf.

1.49 horecabedrijf:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.50 IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface):

een obstakelvrije zone ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen.

1.51 ILS:

Instrument Landing System, een systeem ten behoeve van het uitvoeren van nauwkeurige benaderingen van de landingsbaan van een vliegveld onder slechte weersomstandigheden.

1.52 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.53 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, tot maximaal een 0,5 meter boven maaiveld.

1.54 kleinschalige windenergievoorzieningen:

vormen van alternatieve energieopwekking en -besparing, met behulp van wind, welke naar aard en schaal in de omgeving ruimtelijk kunnen worden ingepast.

1.55 kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.56 kunstwerk:

een in bouwkundige zin, door mensenhanden gemaakt (civiel technisch) bouwwerk, zoals onder andere aquaducten, bruggen, dijken, tunnels en viaducten.

1.57 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.58 landschappelijke waarde:

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.59 luifel:

afdak of overkapping aan of bij een gebouw, aan de openbare zijde, al of niet ondersteund.

1.60 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs, opvoeding, cultuur en lichamelijke en/of geestelijke gezondheid.

1.61 nok:

bovenste rand van een dak of de horizontale snijlijn van twee dakvlakken.

1.62 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten .

1.63 ondergeschikte bouwdelen:

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen en liftschachten.

1.64 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel welke als activiteit in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen houdt functioneel verband met de toegestane hoofdfunctie.

1.65 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.66 open erfafscheiding:

een erfafscheiding met een constructie die wel de toegang tot de achterliggende gronden fysiek belemmert, maar waarbij het zicht op de achterliggende gronden intact blijft, bijvoorbeeld door het gebruik van gaas of spijlen. Hierbij dient de constructie voor minimaal 70% open te zijn.

1.67 oppervlakte bodemingreep:

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.

1.68 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.69 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.70 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en niet meer dan één eigen wand.

1.71 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en durzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.72 peil:
  • a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.
1.73 perifere detailhandel:

zie detailhandel in volumineuze goederen.

1.74 plaatsgebonden risico-contour (PR-contour):

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waar bij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.75 projectgebied:

gebied waar een (nieuwe) bestemming wordt opgelegd. Omdat het verdrag van Malta en de daarop geënte Wamz van het beschermen in situ (ter plaatse in de bodem) uitgaat, is het zaak voor die delen die – vooralsnog – niet verstoord worden, een beschermingsregime op te leggen (of te handhaven).

1.76 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.77 raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prositutie).

1.78 risicovolle inrichting:
  • a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  • b. een Amvb-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
  • c. bedrijven waarvan de aantoonbare plaatsgebonden risico-contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.79 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, erotisch getinte horeca en raamprostitutie, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.80 uitbouw:

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.81 verblijfsgebied:

gronden waarbij de nadruk ligt op het verblijf van personen in het openbaar gebied en die tevens een verkeersfunctie hebben voor fietsers en voetgangers.

1.82 verkoopinrichting:

een kraam, een wagen, een tafel of een ander fysiek middel ten behoeve van de verkoop op een standplaats.

1.83 voorgevel:

de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw.

1.84 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn door de voorgevel of de als zodanig op de verbeelding aangeduide gevellijn(en).

1.85 voorste bouwgrens:

de naar de weg gekeerde bouwgrens of, indien een bouwvlak met meerdere zijden aan de weg grenst, die bouwgrens waar op de verbeelding een gevellijn is aangeduid.

1.86 water:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.87 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan voorzieningen als duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten (Nen 2580):

2.1 afstand van een gebouw tot de achterperceelsgrens:

de afstand van een gebouw tot de achterperceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van enig punt van het gebouw tot de achterperceelsgrens.

2.2 afstand van een gebouw tot een perceelsgrens:

de afstand van een gebouw tot een perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand in meters van enig punt van het gebouw tot aan de perceelsgrens.

2.3 breedte van gebouwen:

de breedte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken (indien geen sprake is van een rechthoekig gebouw: de gemiddelde breedte van het gebouw).

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 diepte van gebouwen:

de diepte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken.

2.11 vloeroppervlakte:

de oppervlakte van een ruimte gemeten vanaf de binnenzijde van de scheidingsconstructie.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven;
  • b. groothandels;
  • c. ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten;
  • d. internethandel in de vorm van internet bezorgdiensten zonder fysieke bezoekmogelijkheid;
  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg', mede voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting', mede voor een risicovolle inrichting;
  • g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - detailhandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen', mede voor detailhandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfsverzamelgebouw', mede voor een bedrijfsverzamelgebouw;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. kantoren, uitsluitend als onzelfstandig onderdeel van een ter plaatse aanwezig bedrijf;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. verkeers- en parkeervoorzieningen ten behoeve van een ter plaatse aanwezig bedrijf;
  • m. geluidwerende voorzieningen;
  • n. water, alsmede waterhuishoudkundige voorzieningen,

een en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in artikel 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 3.1.1.:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' zijn uitsluitend bedrijven toegestaan van milieucategorie 3.1 tot en met milieucategorie 3.2 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1' zijn uitsluitend bedrijven toegestaan van milieucategorie 3.1 tot en met milieucategorie 4.1 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' zijn uitsluitend bedrijven toegestaan van milieucategorie 3.1 tot en met milieucategorie 4.2 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder sub a t/m c zijn, in aanvulling op het bepaalde onder sub a t/m c, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 2' tevens bedrijven toegestaan van milieucategorie 2 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting', mogen geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten worden opgericht;
  • f. ter plaatse van het 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' is een verkooppunt in motorbrandstoffen voor motorvoertuigen, behoudens LPG, toegestaan. Tevens zijn hier toegestaan:
  • aan de verkoop van motorbrandstoffen gerelateerde detailhandel met een vloeroppervlak van ten hoogste 100 m²;
  • wasplaatsen en/of wasruimten voor personenauto's en/of vrachtwagens;
  • een dogwash;
  • een bandenservice, autowerkplaats, oliehandel;
  • opslag, overslag en bewerking van (gevaarlijke)(afval)stoffen;
  • opslag ten behoeve derden met een vloeroppervlak van ten hoogste 479 m2;
  • een horecabedrijf in categorie 1 alsmede een cafetaria/snackbar/afhaalservice met een vloeroppervlak van ten hoogste 827 m2;
  • kantoren en vergaderruimten ten behoeve van derden met een vloeroppervlak van ten hoogste 1.136 m2;
  • een pinautomaat;
  • bijbehorende magazijnruimten;
  • bijbehorende pompeilanden;
  • bijbehorende luifels;
  • voorzieningen van telecommunicatie, water- en energiedistributie;
  • g. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • h. de oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 1.000 m²;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - detailhandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen' mag de betreffende detailhandel een vloeroppervlak van ten hoogste 50 m² beslaan.
3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per bouwperceel is één bedrijf toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – bedrijfsverzamelgebouw', het aantal bedrijven meer bedragen dan één;
  • c. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsaccent 1', de bouwhoogte over een oppervlakte van 100 m² niet meer bedragen dan 18 m;
  • f. de dakhelling bedraagt minimaal 2º en maximaal 5º;
  • g. het bebouwingspercentage bedraagt minimaal 50% en maximaal 80%;
  • h. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan beide zijden minimaal 3 m;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfsverzamelgebouw' geldt dat de afstand van gebouwen tot de achterste perceelsgrens niet minder dan 5 m mag bedragen;
  • j. kelders zijn, voor zover geheel onder het maaiveld gesitueerd, overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan, met dien verstande dat ingeval kelders gedeeltelijk boven het maaiveld uitsteken, het bebouwingspercentage niet mag worden overschreden;
  • k. in afwijking van het bepaalde onder d t/m f geldt voor gebouwen van openbaar nut, zoals voorzieningen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie, dat de bebouwde oppervlakte niet meer dan 10 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - doorgetrokken gevel' is in het verlengde van de voorste bouwgrens een doorgetrokken gevel toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m;
  • m. mede in afwijking van het bepaalde in Artikel 10 zijn ondergeschikte bouwdelen in de vorm van luifels bij laad- en losdeuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfsverzamelgebouw', niet toegestaan;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn', dient de gevellijn voor tenminste 40% te worden bebouwd. Deze eis geldt voor hoeksituaties maar voor één zijde. Overige gevels van gebouwen dienen in of evenwijdig aan de overige bouwgrenzen te worden gesitueerd;
  • o. per bouwperceel is maximaal één inrit toegestaan waarbij de breedte van deze inrit niet meer mag bedragen dan 8 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

Bouwwerk, geen gebouw zijnde   Maximum bouwhoogte  
antenne-installaties, voor zover gelegen achter de naar de openbare weg gekeerde bouwgrens of het verlengde daarvan   15 m  
licht- en andere masten   8 m  
pergola's   2,7 m  
terreinafscheidingen voor de voorgevellijn   1,4 m  
terreinafscheidingen in of achter de voorgevellijn   2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de naar de openbare weg gekeerde bouwgrens of het verlengde daarvan   1 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de naar de openbare weg gekeerde bouwgrens of het verlengde daarvan   2 m  
terreinafscheidingen voor de voorgevellijn ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting'   2 m  
terreinafscheidingen en overige afschermingen in of achter de voorgevellijn ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting'   4 m  
kunstobjecten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kunstobject'   8 m  

Een en ander met dien verstande dat losstaande/vrijstaande reclamevoorzieningen niet zijn toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclamezuil', waar een reclamezuil met een maximale hoogte van 2 m is toegestaan.

3.2.3 Schotelantennes

Voor het plaatsen van schotelantennes gelden de volgende regels:

  • a. schotelantennes achter de naar de openbare weg gekeerde bouwgrens of het verlengde daarvan mogen een doorsnede hebben van maximaal 2 m en een hoogte van maximaal 5 m;
  • b. schotelantennes vóór de naar de openbare weg gekeerde bouwgrens of het verlengde daarvan mogen een doorsnede hebben van maximaal 1 m en mogen enkel aan de voorgevel van het hoofdgebouw worden opgericht terwijl de bovenzijde van de schotelantenne niet boven de goothoogte van het bijbehorende gebouw mag uitsteken.
3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Afwijken lager bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder g teneinde het minimaal voorgeschreven percentage van 50% te verlagen, mits:

  • a. het lagere percentage noodzakelijk is, gelet op de aard van het bedrijf;
  • b. omdat voor het bedrijf op het moment van vestiging zwaarwegende bedrijfseconomische redenen aanwezig zijn om nog niet aan het minimumpercentage te voldoen.

3.3.2 Afwijken van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder h teneinde het toe te staan om aan één zijde in de perceelsgrens te bouwen, waarbij geldt dat de afstand tot een bedrijfsgebouw op het belendende perceel niet minder dan 6 m mag bedragen, mits:

  • a. de parkeervoorzieningen cq. parkeernorm hierbij niet in het geding komen;
  • b. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  • d. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in gevaar.
3.3.3 Afwijken grotere maatvoering nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder k teneinde ten behoeve van nutsgebouwen een bebouwde oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 4 m toe te staan, mits:

  • a. de parkeervoorzieningen cq. parkeernorm hierbij niet in het geding komen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  • d. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in gevaar.

3.3.4 Afwijken van het bouwen in de gevellijn

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder m teneinde een lager percentage toe te staan, mits:

  • a. de parkeervoorzieningen c.q. parkeernorm hierbij niet in het geding komen;
  • b. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving.

3.3.5 Afwijken bouwen in of evenwijdig aan de bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder m teneinde het niet bouwen van de overige gevels van gebouwen in of evenwijdig aan de overige bouwgrenzen; mits:

  • d. de parkeervoorzieningen hierbij niet in het geding komen;
  • e. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • f. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving.

3.3.6 Afwijken teneinde een bredere en/of meerdere inritten toe te staan

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder n teneinde een bredere inrit, dan wel twee inritten per bouwperceel toe te staan, mits;

  • a. de parkeervoorzieningen c.q. parkeernorm hierbij niet in het geding komen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  • d. dit logistiek gezien noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf.

3.3.7 Afwijkende maatvoering bouwwerken geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 voor het bouwen van vrijstaande antennes, licht- en andere masten en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere hoogte, mits;

  • a. de maximale bouwhoogte bedraagt 40 meter;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  • d. dit niet leidt tot een onaanvaardbare negatieve invloed op de werking van het ILS van de Vliegbasis Eindhoven. Voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning dient schriftelijke advies te worden ingewonnen bij de beheerder van het ILS.

3.3.8 Afwijken hogere erfafscheiding

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 voor het bouwen van terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 3 m, mits;

  • a. de hogere maatvoering is noodzakelijk met het oog op externe veiligheid en/of de beveiliging van goederen/stoffen die op het terrein aanwezig zijn;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving.

3.3.9 Afwijken hogere erfafscheiding

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel

3.2.2 voor het bouwen van terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn , mits;

  • a. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving. Dit houdt in ieder geval in dat de hogere terreinafscheiding op minimaal 1 meter uit de voorste perceelgrens wordt opgericht en dat de zone voor de terreinafscheiding een (overwegend) groene invulling te krijgen.
  • c. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

3.3.10 Schotelantenne met grotere doorsnede

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3 voor het plaatsen van schotelantennes met een grotere doorsnede achter de naar de openbare weg gekeerde bouwgrens of het verlengde daarvan, mits;

  • a. de grotere doorsnede is noodzakelijk voor het verzenden of ontvangen van signalen, waarvan de wenselijke verzending/ontvangst niet op een andere wijze mogelijk is;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, met name de ongestoorde verzending en ontvangst van signalen, worden niet onevenredig aangetast;
  • c. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  • d. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in gevaar.
3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Buitenopslag

Buitenopslag is toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. buitenopslag uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak en achter het verlengde van de voorgevellijn, met dien verstande dat kunstobjecten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kunstobject' tevens als voorgevellijn worden beschouwd;
  • b. geen buitenopslag toegestaan is binnen 3 m van de zijdelingse bouwperceelgrens;
  • c. de stapelhoogte maximaal 3 m mag bedragen.
  • d. buitenopslag is niet toegestaan ten behoeve van perifere detailhandel en ter plaatse van bedrijfsverzamelgebouwen.

3.4.2 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden of bouwwerken voor:

  • a. risicovolle inrichtingen met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in 3.1.1 onder d;
  • b. bedrijven welke vallen onder artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht;
  • c. detailhandel, behoudens ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten en groothandel zoals bedoeld in 3.1.1 onder b;
  • d. kantoren, behoudens als onzelfstandig onderdeel van een ter plaatse aanwezig bedrijf;
  • e. bewoning.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Omgevingsvergunning toestaan vergelijkbare bedrijven

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1.2 onder a t/m d voor het toestaan van bedrijven die naar aard en milieubelasting of ruimtelijke impact (verkeersaantrekkende werking, ruimtebeslag, aantal arbeidsplaatsen e.d.) vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat is niet toegestaan,
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats.

3.5.2 Omgevingsvergunning toestaan zwaardere categorie bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1.2 onder a, b en c, voor het toestaan van bedrijven die maximaal 1 categorie zwaarder zijn dan de toegestane categorie dan wel vergelijkbaar met 1 categorie zwaardere bedrijven, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat is niet toegestaan,
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats.

3.5.3 Omgevingsvergunning toestaan buitenopslag op een andere locatie op het bouwperceel

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 onder a, voor het toestaan van buitenopslag op een andere locatie op het bouwperceel, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt en in het kader van beeldkwaliteit aanvaardbaar is;
  • b. de buitenopslag mag niet zichtbaar zijn vanaf openbare wegen, behoudens vanaf wegen die zijn gelegen op een hoogte van 0,50 m of hoger, boven het maaiveld van het betreffende perceel;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, met name de ongestoorde verzending en ontvangst van signalen, worden niet onevenredig aangetast;
  • d. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
  • e. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in gevaar.

3.5.4 Omgevingsvergunning grotere stapelhoogte buitenopslag

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 onder c, voor het toestaan van een grote maximale stapelhoogte voor buitenopslag tot maximaal 6 meter, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de buitenopslag moet binnen het bouwvlak worden gesitueerd;
  • b. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatig gebruik van het bedrijfsperceel.

3.5.5 Omgevingsvergunning toestaan bepaalde vormen van perifere detailhandel, behoudens detailhandel in brand- en of explosiegevaarlijke goederen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.2 onder c, voor het toestaan van detailhandel in boten, caravans en tenten, aanhangwagens, landbouwmachines en – werktuigen, grove bouwmaterialen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. een ruimtelijke inpassing in een winkelcentrum c.q. de woonbebouwing is niet mogelijk;
  • b. de vestiging inpasbaar is op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • c. van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant is een verklaring van geen bezwaar ontvangen omtrent de vestiging van genoemde vormen van detailhandel.

3.5.6 Omgevingsvergunning toestaan risicovolle inrichtingen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.2 onder a, teneinde de vestiging van risicovolle inrichtingen toe te staan, mits door middel van onderzoek is aangetoond dat kan worden voldaan aan de wettelijke normen betreffende externe veiligheid.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan, na ingewonnen advies van een onafhankelijke terzake deskundige, de bij het plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten als volgt wijzigen:

Het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven, mits hiermee de milieubelasting binnen het invloedgebied van het betreffende bedrijven niet aanvaardbaar wordt vergroot.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, voet- en fietspaden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. voorzieningen voor openbaar vervoer;
  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water, alsmede waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

4.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
  • a. wegen mogen uit niet meer dan 2 rijstroken bestaan;
  • b. de breedte van rijstroken van wegen mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'pad' zijn de gronden uitsluitend bestemd voor een langzaam verkeersverbinding.
4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie, de fietsenstalling, alsmede wachthuisjes voor busdiensten mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • b. voor overige gebouwen van openbaar nut geldt een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  • c. de bebouwde oppervlakte van gebouwen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie alsmede wachthuisjes voor busdiensten mag per gebouw niet meer bedragen dan 10 m²; voor overige gebouwen van openbaar nut geldt een bebouwde oppervlakte van maximaal 3,5 m²;
  • d. de bebouwde oppervlakte van een fietsenstalling bedraagt maximaal 35 m².

4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

Bouwwerk, geen gebouw zijnde   Maximum bouwhoogte  
antenne-installaties   8 m  
bewegwijzeringen   8 m  
licht- en andere masten   8 m  
Overige bouwwerken geen gebouw zijnde   4 m  
4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Grotere maatvoering nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder c en ten behoeve van nutsgebouwen een bebouwde oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 4 m toestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

4.3.2 Grotere maatvoering antenne-installaties

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2, voor het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van maximaal 40 m, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • b. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  • c. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;
  • d. rekening wordt gehouden met de IHCS.

Artikel 5 Leiding - Gas

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende andere bestemming(en) - tevens bestemd voor een transportleiding van gas.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten. Alvorens te beslissen op een aanvraag voor een omgevingsvergunning wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding-Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen/rooien van diepwortelende beplanting en bomen.
  • c. het aanbrengen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het permanent opslaan van goederen.

5.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod als bedoeld in artikel 5.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een afwijking is verleend, zoals in artikel 5.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

5.4.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 5.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar nadat het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 6 Leiding - Riool

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een rioolleiding.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 meter;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding. Alvorens te beslissen op een aanvraag voor een omgevingsvergunning wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen;
  • b. het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  • c. verharden oppervlakte, het aanleggen van leidingen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen.

6.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod als bedoeld in artikel 6.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

6.4.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 6.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar nadat het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 7 Leiding - Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende andere bestemming(en) - tevens bestemd voor een transportleiding van drinkwater.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en de veiligheid met betrekking tot de waterleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten. Alvorens te beslissen op een aanvraag voor een omgevingsvergunning wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding-Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen/rooien van diepwortelende beplanting en bomen.
  • c. het aanbrengen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het permanent opslaan van goederen.

7.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod als bedoeld in artikel 7.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een afwijking is verleend, zoals in artikel 7.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

7.4.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 7.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar nadat het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
  • b. de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met ten hoogste 250 m2 en de bodemingreep niet dieper is dan 0,4 meter.
8.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemmingen, indien is gebleken dat het oprichten van het in lid 8.2 bedoelde gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
  • b. Voor zover het oprichten van het in lid 8.2 bedoelde gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvrager zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • d. Het bepaalde in lid 8.2 is niet van toepassing op:
    • 1. bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 2. bouwwerken die mogen worden gerealiseerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter onder maaiveld en zonder wegwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    • 4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

8.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  • c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  • i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 meter bedragen;
  • k. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • l. het afplaggen of verschralen van heide- of natuurgebieden;
  • m. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.

8.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 8.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 8.4.1 sub a, h, l en m;
  • b. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2 ;
  • c. ten dienste staan van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • e. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
  • f. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • g. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan;
  • h. mogen worden uitgevoerd kracht een reeds verleende vergunning.

8.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 8.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien uit een archeologisch rapport blijkt dat de in lid 8.4.1 genoemde werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologische resten.
  • b. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • c. Voor zover de in lid 8.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische resten, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
    • 4. indien het bepaalde onder c sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
  • d. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de voor ‘Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Overschrijding bouwvlak

Het bouwvlak mag uitsluitend worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen, waaronder worden gerekend:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van gronden en opstallen als of ten behoeve van een seksinrichting dan wel ten behoeve van (raam)prostitutie;
  • b. het gebruik of laten gebruiken van opstallen ten behoeve van coffeeshops;
  • c. het gebruik van onbebouwde gronden:
    • 1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
    • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    • 3. een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

11.2 Vogelbeperkingengebied
11.2.1 Verbod

Ter bescherming van het vogelbeperkingengebied van de luchthaven Eindhoven is een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:

  • a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • c. vishouderijen met extramurale bassins;
  • d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • e. afvalwaterzuiveringsinstallaties.

11.2.2 Verklaring van geen bezwaar

In afwijking van het bepaalde in artikel 11.2.1 is dit grondgebruik of deze bestemming toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 10.17, zesde lid, juncto artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

11.2.3 Fauna-effectstudie

De verklaring van geen bezwaar wordt slechts afgegeven indien aan de hand van een door de aanvrager in te dienen fauna-effectstudie kan worden aangetoond dat een grondgebruik of een bestemming niet leidt tot een toename van het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven.

11.2.4 Voorwaarden

Aan de verklaring van geen bezwaar kunnen voorwaarden verbonden worden.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 geluidzone - geluidgevoelige functies 35 ke/ 40 ke/ 45 ke/ 50 ke

12.1.1 Verbod

Het is niet toegestaan nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies te bouwen danwel te gebruiken:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - geluidsgevoelige functie 35 ke';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - geluidsgevoelige functie 40 ke';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - geluidsgevoelige functie 45 ke';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - geluidsgevoelige functie 50 ke'.

12.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 12.1.1 teneinde het oprichten van geluidsgevoelige objecten en/of het aanleggen, inrichten of gebruiken van geluidsgevoelige terreinen ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemmingen toe te staan.

12.2 luchtvaartverkeerzone - Inner Horizontal en Conical Surfice (IHCS)

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - Inner Horizontal en Conical Surfice (IHCS)' geldt in aanvulling op hetgeen elders in deze planregels is bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 65 meter boven NAP.

12.3 luchtvaartverkeerzone - ILS

12.3.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - ILS' geldt dat die gronden (naast de andere aangewezen bestemming(en)) primair bestemd zijn als invliegroute van het vliegverkeer en het daarbij behorende verstoringsvlak van het Instrument Landing System (ILS) ter waarborging van de vliegveiligheid.

12.3.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in artikel 12.3.1 mag de bouwhoogte zoals deze voor de desbetreffende gronden is aangegeven op de verbeelding niet worden overschreden.

12.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 12.3.2 en toestaan dat er een hogere bouwhoogte wordt toegestaan, met dien verstande dat de werking van het Instrument Landing System niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed en voorafgaand aan het verlenen van de vergunning schriftelijk advies is ingewonen bij de beheerder van de betrokken Instrument Landing System (ILS).

12.3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - ILS' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting;
  • 2. het ophogen van gronden.
b Uitzondering op verbod

Het onder a vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  • 1. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering
    waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen aanlegvergunning is verleend;
  • 2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het bestemmingsplan geen vergunning is verleend;
  • 3. welke betreffen het normale onderhoud, beheer en gebruik.
c Afwegingskader

De in a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de werking van het Instrument Landing System (ILS) niet onaanvaardbaar negatief wordt beïnvloed.

12.4 veiligheidszone - arbeidsplaatsendichtheid
12.4.1 Aanduidingsomschrijving

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen zijn ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - arbeidsplaatsendichtheid' bedrijven met een grotere arbeidsplaatsendichtheid dan 100 arbeidsplaatsen per hectare niet toegestaan.

12.4.2 Omgevingsvergunning arbeidsplaatsendichtheid verlagen dan wel verruimen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.4.1 onder voor het verlagen dan wel verruimen van de aangegeven arbeidsplaatsendichtheid, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. er mag niet eerder gebruik worden gemaakt van de omgevingsvergunning dan nadat het risicomodel behorende bij het vliegveld bekend is gemaakt, en;
  • b. uit onderzoek is gebleken dat een hogere arbeidsplaatsendichtheid aanvaardbaar is.
    In dit onderzoek dient te worden aangegeven welke arbeidsplaatsendichtheid aanvaardbaar wordt geacht. Deze dichtheid mag niet overschreden worden.

12.5 veiligheidszone - bevi

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden opgericht.

12.6 veiligheidszone - munitie
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie' zijn de gronden, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en), tevens bestemd voor het beschermen van het veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een munitiecomplex;
  • b. in afwijking van het bepaalde in de onderliggende bestemming(en) geldt dat binnen de 'veiligheidszone–munitie' gebouwen met een vlies- of gordijngevelconstructie en gebouwen met zeer grote glasopstanden niet zijn toegestaan.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan -tenzij reeds eerder op grond van deze regels voor de betrokken gronden een omgevingsvergunning is verleend- met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

  • a. tot een maximum van 10% van de in het plan voorgeschreven maten (waaronder percentages);
  • b. overschrijding van het bouwvlak, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein:
    een en ander met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
    • 2. de omgevingsvergunning geldt niet indien dit van negatieve invloed is op de werking van het ILS van de Vliegbasis Eindhoven;
    • 3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    • 4. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en architectonische vormgeving;
    • 5. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 6. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Laden en lossen

Laden en lossen dient op eigen terrein plaats te vinden.

14.2 Waarborging voldoende parkeergelegenheid
14.2.1 Parkeernormen
  • a. een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt slechts verleend nadat afdoende is verzekerd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • b. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden waarop de onder a. bedoelde omgevingsvergunning betrekking heeft, is slechts toegestaan wanneer voldoende parkeergelegenheid in stand wordt gehouden;
  • c. onder voldoende parkeergelegenheid als genoemd onder a. en b. wordt verstaan dat wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in de CROW parkeerkencijfers (publicatie 317). Indien gedurende de planperiode nieuwe parkeernormen worden vastgesteld, dient rekening gehouden te worden met deze actuele parkeernormen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Hardheidsclausule

Indien toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kan bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

15.2 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.3 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangs-bepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Habraken 2016'