direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Veldhoven-Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.201100VHOVENNOORD-0402

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonwerkersbedrijf' tevens een loonwerkersbedrijf;
  • c. maximaal één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van agrarisch - 1' uitsluitend hobbymatige vormen van grondgebonden agrarisch gebruik;

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  • e. tuinen, erven en verhardingen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemene regels met betrekking tot het bouwvlak

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de voorgevel van de bedrijfswoning of het bedrijfsgebouw dient in de voorste bouwgrens geplaatst te worden;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' niet worden overschreden;
  • d. bijgebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedrijfswoning dienen minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gesitueerd (met uitzondering van erkers, carports en erfafscheidingen (zie artikelen 3.2.3, 3.2.4 en 3.2.5);
  • e. voor zover bestaande bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelegen zijn in afwijking van de voorgeschreven situering als gesteld in sub a, mogen deze bouwwerken op de betreffende locatie gehandhaafd blijven, een vergroting is evenwel niet toegestaan;
  • f. de totale oppervlakte aan bijgebouwen, carports en overkappingen mag ten hoogste 60% bedragen van het gedeelte van het bouwperceel, waarbij een totale maximale oppervlakte van 150 m2 geldt;
  • g. in afwijking van het bepaalde in sub a mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals ten dienste van opslag, alleen buiten het bouwvlak worden gebouwd indien deze achter het verlengde van de voorgevel worden gerealiseerd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 10 m2 per bouwperceel.
3.2.2 Bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen ten dienste van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

3.2.3 Erkers behorende bij de bedrijfswoning

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.1, sub a zijn bouwwerken in de vorm van 'erkers' al dan niet met bijbehorende overkapping ten dienste van de bedrijfswoning buiten het bouwvlak toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de erker met bijbehorende overkapping is gelegen tegen de voorgevel van de bedrijfswoning, danwel is de erker met bijbehorende overkapping gelegen tegen de voor- én zijgevel van de bedrijfswoning;
  • b. de breedte van de erker aan de voorgevel mag niet meer dan 75% bedragen van de breedte van de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • c. de bouwhoogte van de erker en de bijbehorende overkapping mag niet meer bedragen dan 3,60 meter;
  • d. de afstand van de voorzijde van de erker met bijbehorende overkapping tot aan de voorste en zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2 meter;
  • e. de diepte en breedte van de erker met bijbehorende overkapping mag niet meer bedragen dan 1,50 meter.
3.2.4 Carports behorende bij de bedrijfswoning

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.1, sub a zijn bouwwerken in de vorm van 'carports' ten dienste van de bedrijfswoning buiten het bouwvlak toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. carports mogen uitsluitend worden opgericht naast de zijgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, vanaf 3 meter vóór de voorgevellijn en het verlengde daarvan en tot 1 meter achter het bouwvlak;
  • b. voor zover bestaande carports gelegen zijn in afwijking van de voorgeschreven situering als gesteld in sub a, mogen deze carports op de betreffende locatie gehandhaafd blijven, een vergroting is evenwel niet toegestaan;
  • c. op hoeken van wegen dient de carport te worden gebouwd tegen de zijgevel van de bedrijfswoning en 2 meter achter de voorgevellijn;
  • d. per bedrijfswoning mag maximaal één carport worden opgericht;
  • e. de goothoogte van de carport mag niet minder dan 1,50 meter en niet meer dan 3,20 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van de carport mag niet meer dan 3,20 meter bedragen, met dien verstande dat een maximale bouwhoogte van 4,50 meter is toegestaan voor carports die op een afstand van minimaal 2 meter achter de voorgevellijn zijn gelegen;
  • g. de bebouwde oppervlakte van de carport mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  • h. de lengte van de carport mag niet minder 4 meter en de breedte niet minder dan 2,50 meter bedragen.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. antenne-installaties dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  • b. licht- en andere masten dienen minimaal 1 meter van de perceelsgrens te worden geplaatst en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte voor pergola's mag niet meer dan 2,70 meter bedragen;
  • d. voor erfafscheidingen geldt:
  • e. voor schotelantennes geldt:
    • 1. schotelantennes mogen een doorsnede hebben van maximaal 2 meter en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
    • 2. schotelantennes mogen niet aan de voorgevel van een hoofdgebouw worden opgericht en de grens van het bouwvlak en de aanduiding bijgebouwen niet overschrijden;
  • f. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Nadere eisen bebouwing

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de waarborging van het watersysteem zodat hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken gebouwen van ondergeschikte aard

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1, sub d voor het toestaan van de plaatsing van gebouwen van ondergeschikte aard voor de voorgevel, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • b. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
3.4.2 Afwijken erkers behorende bij de bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3, sub b voor het toestaan van een erker aan de voorgevel waarvan de breedte meer dan 75% van de breedte van de bedrijfswoning bedraagt, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de overige regels in artikel 3.2.3 blijven van toepassing;
  • b. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • d. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
3.4.3 Afwijkende maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.5 voor:

  • a. het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3 meter ten behoeve van geluidsreducering;
  • b. het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van maximaal 40 meter;
  • c. het bouwen van vrijstaande licht- en andere masten en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere hoogte;

met inachtneming van de volgende regels:

  • 1. het bouwen van een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3 meter is enkel toegestaan indien dit noodzakelijk is in het kader van het verminderen van de geluidshinder doordat infrastructurele maatregelen hier aanleiding toe geven;
  • 2. indien een erfafscheiding tot een maximale bouwhoogte van 3 meter wordt gebouwd dient te worden aangetoond dat door de hogere bouwhoogte er sprake is van vermindering van de geluidsoverlast;
  • 3. er bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  • 4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • 5. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  • 6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
3.4.4 Afwijking kleinschalige windenergievoorzieningen

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het realiseren van kleinschalige windenergievoorzieningen als bedoeld in artikel 1, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de goothoogte van het gebouw waarop de windenergievoorziening wordt geplaatst bedraagt minimaal 12 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte van de windenergievoorziening bedraagt 4 meter;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  • d. de architectonische en/of cultuurhistorische waarden in de omgeving worden niet onevenredig aangetast;
  • e. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in gevaar.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. buitenopslag ten behoeve van de op grond van dit artikel toegestane bedrijvigheid is niet toegestaan;
  • b. elk bedrijf dient op zijn eigen erf te voorzien in zijn parkeerbehoefte;
  • c. tot een gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 3.1 wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • d. detailhandel is uitgesloten, behoudens ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten;
  • e. kantoren zijn enkel toegestaan als onzelfstandig onderdeel van een ter plaatse aanwezig bedrijf;
  • f. het is niet toegestaan vrijstaande bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning te gebruiken als woonruimte;
  • g. het is niet toegestaan bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen te gebruiken als zelfstandige woningen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afhankelijk wonen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 om toe te staan dat een bijgebouw behorende bij een bedrijfswoning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen;
  • d. er ontstaat geen zelfstandige woning;
  • e. in het kader van de mantelzorg is het toegestaan de maximaal gestelde oppervlakte en/of het bebouwingspercentage als gesteld in artikel 3.2.1, sub f te overschrijden indien de afhankelijke woonruimte in de vorm van een woonunit wordt geplaatst.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging bouwvlak

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de grootte van het bouwvlak wordt vergroot, de vorm van het bouwvlak wordt gewijzigd dan wel ter plaatse een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  • c. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  • d. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de verkeersveiligheid;
  • e. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • f. het bouwvlak mag maximaal 10% worden vergroot.