direct naar inhoud van Artikel 9 Verkeer
Plan: Zandoerle en Heers-Westervelden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.041200heerszoerle-0305

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. verblijfsgebieden;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard', uitsluitend voor een onverharde weg;

met daaraan ondergeschikt voor:

  • f. groenvoorzieningen en bermen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. kunstwerken;
  • i. kunstobjecten;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. fietsenstallingen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair en dergelijke;

en tevens voor:

  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - wegkapel', een wegkapel.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van een nutsvoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals ten dienste van een fietsenberging, wachthuisjes voor busdiensten, gebouwen voor telecommunicatie en energiedistributie en dergelijke, buiten het bouwvlak alleen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 15 m2 per bouwperceel.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels :

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting en antenne-installaties mag maximaal 8 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en kunstwerken mag maximaal 4 meter bedragen.
9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.4.1 Afwijking oppervlakte gebouwen en bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 9.2.1, sub c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen wordt vergroot tot maximaal 25 m²;
  • b. artikel 9.2.2, sub a en sub b en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 meter en de bouwhoogte van antenne-installaties wordt verhoogd tot niet meer dan 40 meter;

met inachtneming van de volgende regels:

  • 1. een afwijking mag niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de normale verkeersafwikkeling of verkeersonveilige situaties of in verband met de ontsluiting van percelen;
  • 2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • 3. er is sprake van een goede landschappelijke inpasbaarheid;
  • 4. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  • 5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  • 6. de sociale veiligheid komt niet in het geding;
  • 7. rekening wordt gehouden met de IHCS.
9.4.2 Afwijken ten behoeve van een standplaats

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de artikelen 9.1 en 9.2 voor het toestaan van het gebruik van gronden voor een standplaats met bijbehorende bouwwerken, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. er bestaan tegen de aanwijzing van de standplaats geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersvrijheid of –veiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • c. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  • e. op de standplaats is een verkoopinrichting, inclusief luifel en uitstallingen, toegestaan met een maximale oppervlakte van 24 m2;
  • f. (optioneel) in afwijking van het bepaalde onder e mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-standplaats', een extra oppervlakte van maximaal 12 m2 worden benut ten behoeve van de luifel, parasol of uitstallingen;
  • g. de verkoopinrichting, inclusief luifel en uitstallingen, mag niet in de grond verankerd zijn;
  • h. de verkoopinrichting, inclusief luifel en uitstallingen, moet in zijn geheel of in delen kunnen worden verplaatst;
  • i. de goot- respectievelijk de bouwhoogte van de verkoopinrichting, inclusief luifel en uitstallingen, mag niet meer mag bedragen dan 3,20 meter respectievelijk 4,50 meter.
9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Verkeer', zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op de gronden bedoeld in dit artikel de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. het kappen van bomen met een diameter groter dan 30 centimeter;
  • b. op gronden nader aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - onverhard' oppervlakteverhardingen aan te brengen.
9.5.2 Uitzondering op verbod

Het verbod als bedoeld in artikel 9.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
9.5.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 9.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
  • b. deskundigen hebben aangetoond dat een boom risico op schade of ongelukken veroorzaakt ofwel aantoonbaar onevenredige hinder oplevert voor de omgeving.