direct naar inhoud van 4.7 Flora en fauna
Plan: Zilverbaan, 2e fase Westelijke Ontsluitingsroute
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0861.011400ZILVERBAAN-0402

4.7 Flora en fauna

In deze paragraaf is achtereenvolgens nader in op de volgende onderwerpen:

  • de beschermde flora en fauna (Flora- en faunawet);
  • EHS en;
  • rood met groenkoppeling.


Flora en Faunawet

De Flora- en faunawet (2003) regelt de bescherming van in het wild voorkomende planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en beschermde planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende planten en dieren (algemene zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om de directe leefomgeving van soorten, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.

In de flora- en faunawet zijn de soortbeschermingsbepalingen uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd.

De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. De interpretatie van de wet is in 2009 aangescherpt. Deze aanscherping is in onderstaande uitleg opgenomen.

Algemene zorgplicht; Artikel 2 Flora- en faunawet

In het kader van de Flora- en faunawetgeving geldt dat alle dieren en planten een zekere mate van bescherming genieten, omdat hun bestaan op zichzelf waardevol is, zonder te kijken welk nut de dieren en planten voor de mens kunnen hebben. Dit wordt de intrinsieke waarde genoemd. Vanuit deze intrinsieke waarde is de algemene zorgplicht als vorm van "basisbescherming" opgenomen (artikel 2). Hierin staat dat iedereen voldoende zorg in acht dient te nemen voor de in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Ook mag men het welzijn van dieren niet onnodig aantasten en dieren onnodig laten lijden. De algemene zorgplicht geldt voor alle in het wild levende dier- en plantensoorten, ook voor de soorten die niet als beschermde soort aangewezen zijn onder de Flora- en faunawet.

Het is een aanvulling op de algemene verbodsbepalingen die uitsluitend betrekking hebben op beschermde soorten. Het artikel biedt de mogelijkheid om op te treden tegen ongewenste handelingen jegens beschermde dieren en planten, welke niet nadrukkelijk in één van de verbodsbepalingen zijn genoemd. Er bestaat geen wettelijke sanctie op overtreding. Wel kunnen activiteiten door de Algemene Inspectiedienst (AID) worden stilgelegd.

Verbodsbepalingen

De algemene verbodsbepalingen, die handelingen die het voortbestaan van planten en diersoorten in gevaar kunnen brengen verbieden, is een belangrijk onderdeel van de Flora - en faunawet. Deze verboden zorgen ervoor dat in het wild levende soorten zoveel mogelijk met rust worden gelaten. De belangrijkste, voor ruimtelijke plannen relevante wettelijke bepalingen staan hieronder genoemd.


ALGEMENE VERBODSBEPALINGEN FLORA- EN FAUNAWET (ARTIKELEN 8 T/M 12)

Artikel 8

Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.


Artikel 9

Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.


Artikel 10

Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.


Artikel 11

Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.


Artikel 12

Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.


Vrijstellingen en ontheffingen

Bij ruimtelijke plannen, met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen of om de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling, wordt door het ministerie van LNV goedkeuring gegeven aan de mitigerende maatregelen, of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.


Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen verschillende groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen worden benoemd in het "Besluit van 28 november 2000 houdende regels voor het bezit en vervoer van en de handel in beschermde dier- en plantensoorten", kortweg genoemd "Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten". Dit besluit heeft de status van een AMvB. Onderstaande heeft betrekking op vrijstellingen en ontheffingen voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Voor andere activiteiten gelden andere regels.

Tabel: Beschermingscategorieën AMvB artikel 75 Flora- en faunawet

Categorie   Ontheffing of vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen
 
Tabel 1   Algemene
soorten  
Algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12,
wel zorgplicht, m.u.v. artikel 10  
Tabel 2   Overige
soorten  
Vrijstelling mogelijk, mits gebruik wordt gemaakt van een door de minister goedgekeurde gedragscode; anders
ontheffing noodzakelijk (toetsing aan gunstige staat van
instandhouding en zorgvuldig handelen). Eventueel
mitigatie- en compensatieplicht. Ook kan door het
ministerie een beschikking worden afgegeven waarin
goedkeuring wordt gegeven voor maatregelen ter
voorkoming van het overtreden van verbodsbepalingen.
Deze goedkeuring heeft de vorm van een afwijzing van
de ontheffingsaanvraag, m.u.v. artikel 10  
Tabel 3   Soorten van
bijlage 1 van
de AMvB  
Voor volgens art 75 lid 6 bij AMVB aangewezen soorten
geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt, ook wanneer wordt gewerkt volgens een
goedgekeurde gedragscode, geen vrijstelling voor
ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ontheffing voor het
overtreden van verbodsbepalingen kan alleen verleend
worden wanneer:
er geen andere bevredigende oplossing bestaat;
er sprake is van een bij AMvB bepaald belang. Voor
deze groep is per AMvB bepaald dat een ontheffing
verleend kan worden (met inachtneming van het
voorgaande) bij:
dwingende reden van groot openbaar belang;
ruimtelijke ontwikkeling en inrichting (zolang er geen
sprake is van benutting of gewin) van de beschermde
soort;
enkele andere redenen die geen verband houden met
ruimtelijke ontwikkeling, zoals volksgezondheid,
openbare veiligheid, voorkomen van ernstige schade;
er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van
instandhouding van de soort;
er zorgvuldig wordt gehandeld.
Ook kan door het ministerie een beschikking worden
afgegeven waarin goedkeuring wordt gegeven voor
maatregelen ter voorkoming van het overtreden van
verbodsbepalingen. Deze goedkeuring heeft de vorm
van een afwijzing van de ontheffingsaanvraag.  
Tabel 3   Soorten op
bijlage IV
Europese
Habitatricht-
lijn  
Voor volgens art 75 lid 6 aangewezen soorten die
voorkomen op bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt een
zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt,
ook wanneer wordt gewerkt volgens een goedgekeurde
gedragscode, geen vrijstelling voor ruimtelijke
ontwikkeling en inrichting. Ontheffing voor het overtreden
van verbodsbepalingen kan alleen verleend worden
wanneer:
er geen andere bevredigende oplossing bestaat;
er sprake is van een bij AMvB bepaald belang. Voor
deze groep is bij AMvB bepaald dat een ontheffing
verleend kan worden (met inachtneming van het
voorgaande) bij:
dwingende reden van groot openbaar belang
Nb: voor deze groep kan er geen ontheffing worden
verleend op basis van het belang “ruimtelijke
ontwikkeling en inrichting”. Volgens de AMvB kan dit wel,
echter recente uitspraken van de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)
laten zien dat de AMvB op dit punt een onjuiste
implementatie van de Europese Habitatrichtlijn is.
enkele andere redenen die geen verband houden met
ruimtelijke ontwikkeling, zoals volksgezondheid,
openbare veiligheid, voorkomen van ernstige schade;
er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van
instandhouding van de soort;
er zorgvuldig wordt gehandeld.

Ook kan door het ministerie een beschikking worden
afgegeven waarin goedkeuring wordt gegeven voor
maatregelen ter voorkoming van het overtreden van
verbodsbepalingen (LNV hanteert nu de term “Positieve
Afwijzing”). Deze goedkeuring heeft de vorm van een
afwijzing van de ontheffingsaanvraag.  

Vogels

Vanwege de bepalingen in de Europese Vogelrichtlijn, die overgenomen zijn in de Flora- en faunawet, geldt er voor vogels een afwijkend beschermingsregime. Uit recente uitspraken van de ABRvS blijkt dat de manier waarop in Nederland tot voor kort werd omgegaan met ontheffingen voor vogels in strijd is met de Europese Vogelrichtlijn. De Vogelrichtlijn staat een ontheffing alleen toe wanneer:

  • er geen andere bevredigende oplossing is;
  • er tevens sprake is van één van de volgende belangen

- bescherming van flora en fauna

- veiligheid van luchtverkeer

- volksgezondheid en openbare veiligheid

Dit betekent dat voor het verstoren van broedende vogels, hun eieren of jongen slechts in uitzonderlijke gevallen ontheffing kan worden verleend voor een ruimtelijke ingreep, namelijk als voldaan is aan het bovenstaande. In de praktijk betekent dit dat voor vogels gestreefd moet worden naar het voorkomen van het overtreden van verbodsbepalingen. In veel gevallen kan overtreding van verbodsbepalingen worden voorkomen door (verstorende) werkzaamheden buiten het broedseizoen (de perioden dat het nest in gebruik is voor het broeden of grootbrengen van jongen) aan te laten vangen.


Binnen de groep van vogels zijn er soorten waarvan het nest wordt aangemerkt als een zogenaamde "vaste rust- of verblijfsplaats". Dergelijke verblijfplaatsen zijn jaarrond beschermd onder artikel 11 van de algemene verbodsbepalingen, en vormen de meest streng beschermde groep. Vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels zijn aangewezen in de "aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten" (Ministerie van LNV, 2009) en bestaan uit de categorieën van vogelsoorten opgenomen in onderstaande tabel.

Vogels
 
Categorie   Type verblijfplaatsen  
Categorie 1   Vaste rust- en verblijfplaatsen; nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats.  
Categorie 2   Nesten van koloniebroeders;, nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn, of afhankelijk van bebouwing of biotoop.  
Categorie 3   Honkvaste broedvogels en vogels afhankelijk van bebouwing; nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn, of afhankelijk van bebouwing of biotoop.  
Categorie 4   Vogels die zelf niet in staat zijn een nest te bouwen; vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen.  
Categorie 5   Niet jaarrond beschermd, inventarisatie gewenst; nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.  

Of voor het (buiten het broedseizoen) wegnemen van jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffing noodzakelijk is, dient te worden vastgesteld met behulp van een zogenaamde omgevingscheck. Daarnaast is de noodzaak tot een ontheffing mede afhankelijk van de mogelijkheid tot het mitigeren (inclusief het aanbieden van vervangende nestgelegenheid) van negatieve effecten.

Plicht om vooraf te toetsen

Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is daarvoor de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk. Deze moet tijdens de uitwerking van zijn plannen of tijdens het plannen van werkzaamheden het volgende in kaart brengen:

  • Welke beschermde dier- en plantensoorten komen in en nabij het plangebied voor?
  • Heeft het realiseren van het plan of de uitvoering van geplande werkzaamheden gevolgen voor deze soorten?
  • Zijn deze gevolgen strijdig met de algemene verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet betreffende planten op hun groeiplaats of dieren in hun natuurlijke leefomgeving?
  • Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig aangepast worden dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden, of zodanig uitgevoerd worden dat de invloed op beschermde soorten verminderd of opgeheven wordt?
  • Is, om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten, vrijstelling mogelijk of ontheffing (ex-artikel 75 van de Flora- en faunawet) van de verbodsbepalingen betreffende planten op de groeiplaats of dieren in hun natuurlijke leefomgeving vereist (tabel 3, soorten van bijlage 1, AMvB)?
  • Is er, op basis van een gedegen maatregelenpakket ter voorkoming van het overtreden van verbodsbepalingen, zicht op een beschikking van het ministerie waarin goedkeuring wordt gegeven voor dit maatregelenpakket (LNV hanteert nu de term "Positieve Afwijzing", eerder werd een ontheffing afgegeven) ( tabel 3, soorten van Bijlage IV Europese Habitatrichtlijn)?
  • Welke voorwaarden zijn verbonden aan vrijstellingen of ontheffingen en welke consequenties heeft dit voor de uitvoering van het plan?

Uitgevoerd natuuronderzoek

In 2005 heeft Ecologica een integrale inventarisatie uitgevoerd van de natuurwaarden (flora en fauna) in Zilverackers. In 2007 heeft Natuurbalans in opdracht van de gemeente Veldhoven alle bekende flora- en faunawaarnemingen binnen de gemeentegrenzen in beeld gebracht.


Als gevolg van het voorkomen van diverse beschermde en bijzondere soorten flora en fauna heeft de gemeente Veldhoven besloten om de verspreiding en eventuele populatie-uitbreiding van deze soorten te monitoren. De gemeente Veldhoven heeft ARCADIS gevraagd deze monitoring uit te voeren. Dit onderzoek is in 2009 opgestart. In juli 2010 zijn de resultaten van de eerste monitoringsperiode (2009-2010) aan de gemeente gerapporteerd. De beschrijving van de effecten op flora en fauna (soorten) is gedaan aan de hand van zwaar beschermde soorten die ook kwetsbaar zijn bij grootschalige herinrichtingen (bijvoorbeeld vleermuizen, Steenuil en Kerkuil).


Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is tijdens het veldonderzoek voor de betreffende soortgroepen ook gekeken in hoeverre ter plaatse van het beoogde tracé (WOR Fase 2) bijzonderheden te verwachten zijn. In het navolgende zijn de resultaten hiervan opgenomen.

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat het onderhavige tracé:

  • functionele leefomgeving beslaat dan wel doorkruist van broedvogels (Bosuil, Steenuil, Kerkuil, Boerenzwaluw, Huismus, Buizerd, Havik, Sperwer, Torenvalk, Grote bonte specht, Groene specht, Zwarte specht en Ekster);
  • in de aanwezige bossen, grondgebonden zoogdieren (o.a. eekhoorn, ree) voorkomen;
  • het foerageergebied, enkele vliegroutes en een vaste rust- en verblijfplaats (Gewone dwergvleermuis) van diverse soorten vleermuizen (Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis) betreft;
  • beschermde reptielen en amfibieën niet voorkomen;
  • beschermde plantensoorten niet voorkomen.


In juli 2010 is op drie deellocaties waar beschermde soorten te verwachten zijn, aanvullend veldonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn in bijlage 13 opgenomen.

Natuurtoets

In het kader van de Flora- en faunawet is het van belang te constateren of de voorgestane ontwikkelingen leiden tot enige vorm van verstoring van natuurwaarden.


De Zilverbaan doorkruist het leefgebied van verschillende broedvogels. Het leefgebied voor deze soorten zal gemitigeerd moeten worden. Het kampenlandschap dat binnen het plangebied Zilverackers zal worden gerealiseerd, vormt hier een ideale oplossing voor vanwege de kleinschaligheid van het beoogde (her)ingerichte landschap. Vooraanstaande eis hierbij is dat mitigatie aan/of tegen het huidige territorium plaats moet hebben. Mocht dit niet lukken vanwege ruimtegebrek dient dit elders én in de directe nabijheid van het territorium te worden gerealiseerd. Dan heet dit compensatie en is hiervoor een positieve afwijzing noodzakelijk in het kader van de Flora- en faunawet. Het compenseren van leefgebied voor zwaar beschermde soorten betekent het leveren van maatwerk en betekent dat toekomstige uitwerkingsplannen afgestemd moeten worden op de leefeisen van de specifieke soorten.

Voorts geldt dat de voorgenomen aanlegwerkzaamheden in ieder geval plaats dienen te vinden buiten het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli). De sloop van panden dient te geschieden in de gunstige periode voor vleermuizen en gebouwbroedende vogelsoorten. In de gevallen waar vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn van vleermuizen dient een positieve afwijzing (lees= aanvraag ontheffing ministerie van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit) te worden geregeld in het kader van de Flora- en faunawet.


Aan de noordzijde doorkruist de Zilverbaan de aanwezige EHS bosstructuur en daarmee het leefgebied van voorkomende grondgebonden zoogdieren, zoals Ree en Eekhoorn. Om deze reden is ter plekke een robuuste faunapassage in de vorm van een ecotunnel voorzien.


In de voorliggende situatie blijkt dat het foerageergebied en enkele vliegroutes van vleermuizen aangetast wordt. Het foerageergebied zal gemitigeerd moeten worden door het aanleggen van extra landschapselementen binnen het gebied Zilverackers. Op de locaties waar de WOR een migratieroute doorkruist zullen 'hopovers' gerealiseerd moeten worden.

Een gedetailleerde schets van de exacte vormgeving van de hop-over zal ter verduidelijking bij de ontheffingsaanvraag worden opgenomen.


Uit het onderzoek van juli 2010 is gebleken dat het gebied rond de locatie Zittard-Schooterweg een ecologisch gezien waardevolle strook is. Er zijn in ieder geval twee vaste rust- en verblijfplaatsen aangetroffen van grote hoeveelheden Gewone dwergvleermuizen. Daarnaast zijn er belangrijke vliegroutes vastgesteld en is het gehele begroeide gebied een belangrijk foerageergebied.

Tevens zijn er territoria aanwezig van uilen, te weten Steenuil en Ransuil. Van de laatste soort is een roepend jong waargenomen. Een adulte Ransuil heeft gedurende de zomerperiode in de achtertuin van Zittard 5 gehuisd.

Van de Steenuil zijn eerdere territoria bekend in de directe nabijheid. Ter verduidelijking verwijzen we naar bijlage 13.


Ter plekke van de beoogde rotonde aan de zuidzijde van het tracé (Knegselseweg-Oeienbosdijk) wordt het bosgebied bewoond door spechten en Eekhoorns. De laanelementen (Knegselseweg en zandpad aansluitend op de Knegselseweg) vormen belangrijke vliegroutes voor vleermuizen. In het pand, gelegen aan het zandpad, is een vaste rust- en verblijfplaats aanwezig van Gewone dwergvleermuizen. In dit pand of in een van de andere panden ter plekke bevindt zich ook een verblijfplaats van Laatvlieger (Exacte aantal onbekend, maar minimaal 1 dier). Aan de Oeienbosdijk zijn baltsplekken aanwezig van Ruige dwergvleermuizen in bomen.


Om de beoogde plannen doorgang te laten vinden dient ook voor dit traject een ontheffing aangevraagd te worden vanwege de aantasting van essentieel leefgebied van vleermuizen.


De gemeente Veldhoven heeft in november 2009 een gebiedsvisie voor het landschap van Zilverackers laten opstellen. Via deze visie zijn er voldoende mogelijkheden om het ecologisch netwerk voor vleermuizen te versterken. Dit geldt ook voor andere soorten die gebruik maken van lijnvormige en kleinschalige landschapselementen, zoals bijvoorbeeld Steenuil, Boerenzwaluwen, Huismus en Sperwer.


Samenvattend is voor de ontwikkelingen van WOR Fase 2 een ontheffing Flora- en faunawet noodzakelijk o.a. vanwege de afbreuk van kwaliteit en omvang van leefgebied voor vleermuizen. Daarnaast dient onderbouwd te worden dat voor broedvogels en andere soorten voldoende mitigerende maatregelen getroffen worden om het behoud van voldoende functioneel leefgebied te garanderen. Verder zal aangetoond moeten worden naar het ministerie van LNV (Bevoegd gezag Flora- en faunawet) dat er voldoende alternatieve broedlocaties en mogelijkheden voorhanden blijven voor de spechten om succesvol te kunnen blijven broeden in het gebied.


De negatieve effecten op beschermde fauna kunnen en zullen alle zorgvuldig gemitigeerd en gecompenseerd moeten worden. De geplande groenstructuur in het plan Zilverackers biedt daar voldoende mogelijkheden toe. Op basis hiervan is zicht op een ontheffing Flora- en faunawet.


EHS

Voor de ecologische hoofdstructuur geldt op basis van het Rijksbeleid (Nota Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied (artikel 3.1.3 onder 1). Hiertoe geldt het zogenaamde "nee, tenzij"-regime (artikel 3.1.8). Wijziging van de begrenzing van de EHS op verzoek is mogelijk met toepassing van het 'nee, tenzij' principe (artikel 3.1.8), de saldobenadering (artikel 3.1.9) en voor kleinschalige ingrepen (artikel 3.1.10).

Compensatie

Compensatie (artikel 3.1.8 sub 3) speelt een rol bij toepassing van de wijziging van de begrenzing van de EHS met toepassing van het nee, tenzij principe en met toepassing van de saldobenadering (artikel 3.1.9). Gedeputeerde Staten hebben de bevoegdheid om nadere regels uit te werken voor toepassing van compensatie en de inhoudelijke eisen waaraan dit zou moeten voldoen.


Zolang nog geen nadere regels worden vastgesteld, blijft de Beleidsregel natuurcompensatie (d.d. 22-11-2005) van kracht als zijnde nadere regels, mits niet strijdig met de Verordening ruimte.


In het kader van voorgaande is in opdracht van de gemeente Veldhoven een gebiedsvisie opgesteld die als bijlage 12 is opgenomen.


Alvorens nader in te gaan op de natuurcompensatie zelf, lichten wij de begrippen mitigatie en compensatie nader toe:

Onder mitigatie wordt verstaan het beperken van de nadelige effecten op de locatie van de ingreep. Mitigatie is er in belangrijke mate op gericht om de nadelige effecten voor natuur- en landschapswaarden, door het nemen van specifieke maatregelen zoveel mogelijk te verkleinen.

Compensatie is het vervangen van gebieden met beschermde natuurwaarden die verloren gaan door de ingreep op zodanige wijze dat per saldo 'geen netto verlies' aan waarden voor wat betreft areaal, kwaliteit en samenhang resteert.

Wijze van compensatie

Eerst dienen de mitigerende maatregelen te worden uitgevoerd omdat alleen verlies aan waarden dat resteert na het nemen van mitigerende maatregel moet worden gecompenseerd.

Alvorens te bepalen hoe compensatie dient plaats te vinden, dient de aantasting van de natuur- en landschappelijke waarden in beeld gebracht te worden.

  • 1. Berekening van de concrete oppervlakte aan natuurwaarden welke door de ingreep wordt aangetast.
  • 2. Bepaling van de kwaliteit van de aangetaste natuurwaarden, waarbij de factor tijd voor de ontwikkeling van het te compenseren kwaliteitsverlies in acht genomen moet worden. De bepaling van de kwaliteitstoeslag wordt uitgedrukt in extra te compenseren oppervlakte natuur.
  • 3. Bepaling van de aangetaste waarden. Uitgangspunt is dat compensatie door ontwikkeling van gelijksoortige natuur moet plaatsvinden. In sommige gevallen kan hiervan worden afgeweken (denk aan kwaliteitstoeslag, waarbij een ander natuurtype wordt teruggebracht).
  • 4. Berekening van de door ingreep veroorzaakte verstoring en versnippering. Hieronder valt aantasting van oppervlakte door geluidsoverlast, verlichting, versnippering en verstoring. Vaststelling is 'maatwerk' aan de hand van wetenschappelijk onderzoek en eventueel jurisprudentie.
  • 5. Bepaling van de door de ingreep aangetaste functionaliteit van een gebied. De bijdrage die een natuurgebied levert aan de instandhouding van natuurlijke processen en verbanden noemen we de functionaliteit. Het gaat dan niet over natuurtypen maar over structuren, biotische en a-biotische omstandigheden (lijnvormige elementen in landschap voor de vleermuis, oude gebouwen met torens voor kerkuilen, normaal agrarisch graslanden voor de das).
  • 6. Bepaling van de door de ingreep aangetaste potentiële natuurwaarden. Hier is sprake van a-biotische omstandigheden zoals bijzondere waterhuishouding of bodemopbouw die veel potentie tot ontwikkeling van natuurwaarden bieden.

Als de aantasting van natuur- en landschappelijke waarden in kaart is gebracht, zoals hierboven beschreven, kan de wijze/omvang van de compensatie worden bepaald:

  • I. De omvang van het vernietigd areaal

Het vernietigde areaal dient minimaal in dezelfde oppervlakte te worden gecompenseerd. Afhankelijk van de aard en de kwaliteit van de vernietigde waarden wordt er bovenop een kwaliteitstoeslag gehanteerd. De bepaling van de kwaliteitstoeslag wordt uitgedrukt in extra te compenseren oppervlakte natuur. Bij een ontwikkelingstijd van 0-10 jaar wordt geen kwaliteitstoeslag berekend. Bij kwaliteiten die een minimale ontwikkelingstijd van 10 - 25 jaar nodig hebben, wordt een kwaliteitstoeslag van 1/3 van de oppervlakte gehanteerd. Bij een ontwikkelingstijd van 25-100 jaar wordt een kwaliteitstoeslag van 2/3 van de oppervlakte gehanteerd. Bij een ontwikkelingstijd van meer dan 100 jaar is maatwerk bovenop de kwaliteitstoeslag van 2/3 van de oppervlakte vereist.

II. Het verstoorde/versnipperde areaal

Afhankelijk van de mate van verstoring/versnippering, dient een compensatie in oppervlakte plaats te vinden.

III. De mate waarin de functionaliteit van natuur- en landschapswaarden is aangetast

Bij aantasting dient het compensatieplan gericht te zijn op het intact houden of herstellen van de functionaliteit.

IV. Potentiële natuurwaarden

Deze dienen in de EHS te worden gecompenseerd middels: het planologisch veiligstellen van gelijkwaardige gebieden en/of het daadwerkelijk tot ontwikkeling brengen van een deel van de resterende potenties of aanleg van landschapselementen.

Er treedt afbreuk op aan bossen en natuurgebied behorend tot de EHS. Dit wordt voor het bos- en natuurgebied met factor 1 plus 2/3 gecompenseerd, conform Provinciale compensatieregeling.

Bij compensatiegebieden grenzend aan de Zilverbaan is rekening gehouden met de zone waarbinnen te veel geluidsoverlast (48 dB contour) van de weg te verwachten is. In dit gebied kan wel natuur ingericht worden, maar niet van voldoende kwaliteit om volledig (100%) te compenseren voor het verlies aan EHS. Door de aanleg van hagen en bloemrijke vegetaties in deze zone, kan deze wel bijdragen aan de verhoging van natuurwaarden in het plangebied. Daarom is voor het gebied binnen de geluidsoverlastzone bepaald dat deze voor 80% dienst kan doen als compensatiegebied voor het verlies aan EHS door de aanleg van de zilverbaan.

In bijlage 5 is de 48 dB(A) contour opgenomen. Hierbij is uitgegaan van variant 3 (met referentie wegdek op de Eindhovenseweg). Hiermee is sprake van een "worst-case" want bij toepassen ZSA wordt de contour enigermate kleiner. Ter informatie is deze contour ook in deze bijlage opgenomen.


In de bijlage 6 is een overzicht van het oppervlakte van directe aantasting EHS alsmede de EHS aantasting door geluidsverstoring t.g.v. de Zilverbaan opgenomen. Tevens is in deze bijlage de geplande compensatie opgenomen. Deze bijlage is het kader op grond waarvan het verzoek is ingediend bij Gedeputeerde Staten om herbegrenzing van de EHS.

Hieruit blijkt dat om volledig te compenseren voor de aantasting van de EHS door de Zilverbaan, in het onderhavige plan ruim voldoende compensatiegebied is aangewezen om te waarborgen dat er geen netto verlies van natuurwaarden optreedt. Het teveel aan m2 dat gecompenseerd wordt in voorliggend bestemmingsplan, zijnde 1,5 ha zal gebruikt worden voor overige ontwikkelingen in Zilverackers

De soort natuur die wordt aangetast door aanleg van de Zilverbaan is in navolgend overzicht opgenomen.

Deellocatie   Soort natuur
 
Zandoerlesche bosschen (noordzijde)   Berken - zomereikenbos  
"EHS-bosje"   Naaldbos  
Oeienbos (zuidzijde)   Wintereiken-beukenbos en naaldbos  


De hiervoor te realiseren natuur zal vergelijkbaar zijn. Vanwege het in stand houden en waar mogelijk verbeteren van biodiversiteit van de verschillende soorten zal met een bepaalde mate (maximaal 10%) met gemengde bosopstand worden gewerkt. Bij de te realiseren wildpassage zal een passende landschappelijke inpassing plaatsvinden (zie ook paragraaf 4.2.).


Rood met groen koppeling

De gemeente wil aan de rood-met-groen regeling voldoen door middel van een financiële reservering voor een landschapsontwikkeling binnen het gebied Zilverackers. Voor de WOR 2e fase betekent het concreet dat een bedrag van € 133.800 gereserveerd wordt.

Deze financiële bijdrage vanuit project WOR 2e fase zal worden besteed aan de volgende projecten:

  • 1. kwaliteitsimpuls bestaande bossen

- omvorming

- aanleg bosranden

- herstel houtwallen

Dit geldt voor bos en houtwallen in eigendom van de gemeente.

2. verwerving en inrichting beekdal Poelenloop of Rijt (ecologische verbindingszone)

Deze projecten zijn geen onderdeel van de verplichte boscompensatie tbv de WOR, maar zorgen voor een extra kwaliteitsimpuls qua landschap en natuur in het gebied Zilverackers.


Om dit in voorliggend bestemmingsplan ook daadwerkelijk te regelen is hier ook planologisch-juridisch de mogelijkheid voor geschapen. Zo heeft een strook rondom het beekdal Poelenloop of Rijt ten oosten van de toekomstige Zilverbaan de bestemming "natuur" gekregen.