Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 6

Waarde – Archeologie

6.1         Bestemmingsomschrijving

6.1.1     Bestemming

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en) - mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen.

6.2         Bouwregels

a.    Voor bouwwerken met een constructie van meer dan 0,3 m onder het maaiveld dient in de in onderstaande Tabel Bouwwerkzaamheden waarvoor een archeologisch rapport dient te worden overgelegd aangegeven gevallen een rapport te worden overgelegd, zoals bepaald in artikel 40 lid 1 van de Monumentenwet.

 

Tabel

Bouwwerkzaamheden waarvoor een archeologisch rapport dient te worden overgelegd

 

Oppervlakte bouwwerk

functieaanduiding 'Specifieke vorm van waarde - archeologie'

 

<75m2

75–100 m2

>100m2

 

(Terreinen met een) hoge verwachting voor alle archeologische perioden

-

-

Ja

(Terreinen met een) hoge verwachting historische kernen en linten

-

Ja

ja

 

b.    Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het verlenen van omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden, zoals bepaald in artikel 40 lid 2 van de Monumentenwet.

6.3         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het algemeen verstoren van de bodem dieper dan 0,3 m;

b.    het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;

c.    het vellen en/of rooien van diepwortelende beplantingen of bomen;

d.    het uitvoeren van grondwerk (al dan niet omgevingsvergunningplichtig);

e.    het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond;

f.     het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;

g.    het aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen;

h.    het scheuren van grasland;

i.      het verlagen van het waterpeil.

 

6.3.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 6.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

a.    met een diepte van minder dan 0,3 m onder het maaiveld;

b.    die in onderstaande Tabel Bodemingrepen waarvoor een omgevingsvergunning is vereist niet zijn aangemerkt met 'ja' (bij bodemingreep en/of oppervlakte ontwikkeling);

 

Tabel Bodemingrepen waarvoor een omgevingsvergunning is vereist

 

Oppervlakte bodemingreep m2

Oppervlakte ontwikkelingsgebied

m2

Functieaanduiding

'Specifieke vorm van

waarde-archeologie'

<75

75–100

>100

<1.000

1.000 – 5.000

5.000 – 10.000

>10.000

 

(Terreinen met een) hoge verwachting voor alle archeologische perioden

-

-

ja

-

ja

ja

ja

(Terreinen met een) hoge verwachting historische kernen en linten

-

ja

ja

-

-

-

-

 

c.    waarvoor ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;

d.    welke ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen omgevingsvergunning vereist was;

e.    welke betreffen het normale onderhoud, beheer en gebruik;

f.     welke noodzakelijk zijn ten behoeve van het beheer/onderhoud van de aanwezige archeologische waarden;

g.    op gronden die door het bevoegd gezag archeologisch zijn vrijgegeven.

 

6.3.3     Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

De in 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

a.    de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

dan wel

b.    voldaan wordt aan het bepaalde in het artikel algemene bouwregels, waarbij wordt aangetoond dat de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:

1.    het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.    het doen van opgraving;

3.    het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

6.4         Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen door:

a.    de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

1.    uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

2.    het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;

b.    de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ naar ligging van de archeologische waarden te verschuiven;

c.    de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ naar omvang van het terrein met archeologische waarden te vergroten of te verkleinen.