Terug naar inhoudsopgave

Artikel 3

Bedrijf

3.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    ter plaatse van de aanduiding ‘tuincentrum’: een bedrijfsactiviteit met SBI-code 4752 uit ten hoogste milieucategorie 2 van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' met een daaraan ondergeschikte bedrijfsactiviteit met SBI-code 4778 uit ten hoogste milieucategorie 1 van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering’;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: één bedrijfswoning, met dien verstande dat ten hoogste twee bedrijfswoningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘groen’: uitsluitend groen ten behoeve van afscherming van het bedrijf en het wegnemen van zicht op de bedrijfsactiviteiten;

d.    bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en laad- en losvoorzieningen;

e.    uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’: een parkeerterrein.

3.2         Bouwregels          

Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan die ten dienste van de bestemming staan.

 

3.2.1     Gebouwen - algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.    voor het bouwen van gebouwen, inclusief de bedrijfswoning, gelden de in de tabel ‘bouwregels en afwijkend gebruik voor Bedrijf’ (bijlage 1) opgenomen regels;

b.    gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

c.    de gronden binnen een bouwvlak(deel) mogen geheel worden volgebouwd, tenzij op de verbeelding een bebouwingspercentage is aangegeven; in dat geval geldt dat bebouwingspercentage als maximaal te bebouwen oppervlakte;

d.    voor zover op de verbeelding een aanduiding gevellijn is aangegeven, dient het hoofdgebouw met de voorgevel in of evenwijdig aan de gevellijn gebouwd te worden, met dien verstande dat de afstand van deze gevel tot de gevellijn maximaal 2 m mag bedragen;

e.    kelders zijn overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan en voor zover geheel onder het maaiveld gesitueerd, mag het bebouwingspercentage worden overschreden, met dien verstande dat ingeval kelders gedeeltelijk boven het maaiveld uitsteken, het bebouwingspercentage niet mag worden overschreden;

f.     in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor gebouwen van openbaar nut, zoals voorzieningen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie, dat de bebouwde oppervlakte niet meer dan 10 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen.

 

3.2.2     Andere gebouwen ten dienste van bedrijfswoningen

Voor het bouwen van andere gebouwen ten dienste van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

a.     de oppervlakte aan deze andere gebouwen mag per bouwperceel maximaal 75 m² bedragen; voor zover de bestaande gezamelijke oppervlakte aan andere gebouwen meer dan dit maximum bedraagt, geldt deze bestaande oppervlakte als maximum;

b.     andere gebouwen dienen gesitueerd te worden achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, met inachtneming van onderstaande afstanden:

 

afstand achter de gevellijn van het hoofdgebouw waartoe de woning behoort of het verlengde daarvan:

aanduiding in tabelbouwregels en afwijkend gebruik voor bedrijf:

[vrij]

minimaal:

10 m

bij het hoofdgebouw in een hoeksituatie, minimaal:

4 m

 

b.    voor zover de bestaande afstand achter de gevellijn van het hoofdgebouw, of het verlengde daarvan, minder bedraagt dan de in de bovenstaande tabel genoemde afstanden, dan geldt deze kleinere afstand als minimale afstandsmaat;

c.    de goot- respectievelijk bouwhoogte van een ander gebouw mag niet meer bedragen dan 3,2 m respectievelijk 4,5 m; voor zover de bestaande goot- respectievelijk bouwhoogte hoger is, geldt deze bestaande hoogte als maximum;

d.    voor zover de andere gebouwen van een kap voorzien worden, mag de dakhelling daarvan niet meer bedragen dan 60°;

e.    voor zover in de tabel ‘bouwregels en afwijkend gebruik voor Bedrijf’ (bijlage 1) of op de verbeelding een bebouwingspercentage is aangegeven geldt dat bebouwingspercentage als maximaal te bebouwen oppervlakte;

f.     in afwijking van hetgeen overigens in deze regels is bepaald, is, eventueel in overschrijding van de op de verbeelding aangegeven gevellijn, de bouw van één carport toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

·         de goothoogte van de carport mag niet minder dan 1,5 m en niet meer dan 3 m bedragen;

·         de bouwhoogte van de carport mag niet meer dan 3,2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van maximaal 4,5 m is toegestaan voor carports op een afstand van ten minste 2 m achter de gevellijn;

·         de bebouwde oppervlakte van de carport mag niet meer dan 20 m² bedragen; deze maat wordt niet gerekend bij de bebouwde oppervlakte van andere gebouwen, zoals deze is opgenomen in lid 3.2.2 onder a;

·         de lengte en de breedte van de carport mogen niet minder dan 4 m, respectievelijk 2,5 m bedragen;

·         het in de tabel ‘bouwregels en afwijkend gebruik voor Bedrijf’ (bijlage 1) opgenomen bebouwingspercentage mag door de bouw van de carport niet worden overschreden;

·         carports mogen uitsluitend worden opgericht naast de zijgevel van de woning en het verlengde daarvan, vanaf 3 m voor de aangegeven gevellijn, tot 1 m achter het bouwvlak;

·         voor zover bestaande carports in afwijking van de voorgeschreven situering gelegen zijn, mogen deze carports op de betreffende locatie gehandhaafd blijven, een vergroting is evenwel niet toegestaan;

·         op hoeken van wegen dient de carport te worden gebouwd tegen de zijgevel van de woning, en wel 2 m achter de gevellijn;

·         er mag maximaal één carport per woning worden opgericht.

g.    in afwijking van hetgeen overigens in deze regels is bepaald, is, eventueel met overschrijding van de op de verbeelding aangegeven gevellijn, een aangebouwd ander gebouw aan de voorgevelzijde van het hoofdgebouw toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

·         de breedte van het andere gebouw mag niet meer bedragen dan de breedte van het hoofdgebouw;

·         de bouwhoogte van het andere gebouw mag niet meer bedragen dan 3,6 m;

·         de diepte van het andere gebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 m, mits de diepte van de tuin, gelegen vóór het aan de gevellijn aangebouwde andere gebouw, als gevolg daarvan niet minder dan 2 m zal bedragen; voor zover de bestaande diepte van het andere gebouw meer bedraagt dan 1,5 m geldt deze bestaande diepte als maximum.

 

3.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

 

bouwwerk, geen gebouw zijnde bouwhoogte maximaal

bouwwerk, geen gebouw zijnde bouwhoogte maximaal

antenne-installatie, voor zover gelegen achter de gevellijn

15 m

licht- en andere masten

8 m

pergola's

2,7 m

overkappingen

4,5 m met dien verstande dat tevens een maximale oppervlakte van 50 m² per bouwperceel geldt.

terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de gevellijn

1 m

terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de gevellijn

2 m

schotelantennes

Zie artikel 3.2.4

 

3.2.4     Schotelantennes

Voor het plaatsen van schotelantennes gelden de volgende regels:

a.    schotelantennes achter de gevellijn mogen een doorsnede hebben van maximaal 2 m en een hoogte van maximaal 5 m;

b.    schotelantennes vóór de gevellijn mogen een doorsnede hebben van maximaal 1 m en mogen enkel aan de (hoofd)voorgevel worden opgericht terwijl de bovenzijde van de schotelantenne niet boven de goothoogte van het bijhorende gebouw mag uitsteken.

3.3         Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot het realiseren van voldoende parkeergelegenheid conform de CROW-normen. De parkeergelegenheid dient in, op of onder het gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort gerealiseerd te worden, waarbij de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2 x 6 m bij langparkeren en ten hoogste 2,5 x 5 m in andere gevallen bedraagt, mits in het verlengde van genoemde 5 m nog 6 m extra ruimte aanwezig is; met dien verstande dat:

a.    daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen perceel niet onevenredig wordt geschaad;

b.    geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak van de gronden.

3.4         Afwijken van de bouwregels

3.4.1     Grotere maatvoering nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder e teneinde ten behoeve van nutsgebouwen een bebouwde oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 4 m toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:

a.    er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;

b.    er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

c.    er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;

d.    de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

 

3.4.2     Afwijkende maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 voor:

a.    het bouwen van terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 2 m vóór de gevellijn;

b.    het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van maximaal 40 m;

c.    het bouwen van vrijstaande licht- en andere masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een grotere hoogte;

d.    één en ander met inachtneming van de volgende regels:

§  tegen deze hoogte bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;

§  er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;

§  er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;

§  er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.

 

3.4.3     Schotelantenne met grotere doorsnede

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 voor het plaatsen van schotelantennes met een grotere doorsnede vóór de gevellijn tevens de bouwlijn, met inachtneming van de volgende regels:

a.    de grotere doorsnede is noodzakelijk voor het verzenden of ontvangen van signalen, waarvan de wenselijke verzending/ontvangst niet op een andere wijze mogelijk is;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, met name de ongestoorde verzending en ontvangst van signalen, worden niet onevenredig aangetast;

c.    de architectonische en/of cultuurhistorische waarden in de omgeving niet onevenredig worden aangetast;

d.    er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;

e.    de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in gevaar.

3.5         Specifieke gebruiksregels

a.    Buitenopslag ten behoeve van de perifere detailhandel is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’. Opslag ten behoeve van de overige op grond van dit artikel toegestane bedrijvigheid is uitsluitend toegestaan achter het verlengde van de voorgevel tot aan de achtergevel;

b.    elk bedrijf dient op te voorzien in zijn parkeerbehoefte conform de CROW-normen;

c.    bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn niet toegestaan;

d.    detailhandel is uitgesloten, behoudens ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde producten en behoudens voor zover in artikel 3.1 een afwijkend gebruik in de vorm van detailhandel is opgenomen.

e.    kantoren zijn slechts toegestaan als onzelfstandig onderdeel van een ter plaatse aanwezig bedrijf;

f.     het is niet toegestaan de gronden met de aanduiding ‘parkeerterrein' bedrijfsmatig te gebruiken, behoudens voor parkeren;

g.    het is niet toegestaan de gronden met de aanduiding ‘laad- en losplaats’ bedrijfsmatig en/of ten behoeve van parkeren te gebruiken, behoudens voor het laden en lossen.

3.6         Wijzigingsbevoegdheid

3.6.1     Wijziging naar wonen

Het bevoegd gezag kan overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de gronden met deze bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen, met inachtneming van de volgende regels:

a.     het ter plaatse aanwezige aantal woningen blijft gelijk;

b.     er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;

c.      er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

d.     er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;

e.     het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;

f.      de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen is niet hoger dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;

g.     de regels van de bestemming ‘Wonen’, zoals verwoord in artikel 5 van bestemmingsplan ‘De drie dorpen, fase 2 Zilverackers’ en opgenomen in bijlage 3 bij deze regels vormen het uitgangspunt.

 

3.6.2     Wijziging naar andere vorm van bedrijf

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de gronden met deze bestemming wijzigen teneinde een bedrijf toe te staan dat is opgenomen in Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, met inachtneming van de volgende regels:

a.    het bedrijf is naar aard en milieubelasting vergelijkbaar dan wel lichter dan het ter plaatse toegestane bedrijf;

b.    de bestaande bedrijfsactiviteiten komen te vervallen;

c.    het ter plaatse aanwezige aantal woningen blijft gelijk;

d.    de hoeveelheid bebouwing mag niet toenemen; overtollige bebouwing dient te worden gesloopt;

e.    er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;

f.     er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

g.    er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;

h.    het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.